Meetprogramma’s

In de volgende 17 subhoofdstukken wordt de kwaliteit van alle NEM meetprogramma’s voor verschillende soortgroepen en typen monitoring in tekst, tabellen en figuren aangegeven. Ook worden aanbevelingen gedaan voor eventuele verbeteringen.

7.1Vleermuizen

Algemeen

Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten hebben een beschermde status omdat zij vermeld worden in bijlage II en/of IV van de Europese Habitatrichtlijn. Vanwege hun verborgen levenswijze is het een lastig te volgen groep van soorten. Binnen het meetprogramma vleermuizen, bestaande uit drie meetonderdelen, worden voor twaalf van de zeventien in Nederland voorkomende soorten trends in aantal bepaald. Zeven soorten worden gevolgd middels tellingen in winterslaap-verblijven (Wintertellingen Vleermuizen). Twee soorten worden gevolgd met tellingen in zomerverblijven (Zoldertellingen Vleermuizen) en vier soorten worden gevolgd middels het meetonderdeel Vleermuis Transecttellingen.

Uitsluitend op verspreiding gericht onderzoek van vleermuizen vindt binnen het NEM niet plaats, maar binnen de lopende meetonderdelen voor aantalsmonitoring is het verzamelen van verspreidingsinformatie wel één van de doelen. Dit levert aanvullende verspreidingsgegevens op, óók voor andere soorten en aanvullende locaties. Daarnaast dragen ook waarnemingen van vleermuizen uit andere bronnen dan het NEM-meetprogramma bij aan de kennis over verspreiding. Dit betreft onder meer uitvliegtellingen, onderzoek naar vliegroutes, zwerm- en trekgedrag en incidentele waarnemingen.

Momenteel vindt er een evaluatie plaats van de kennis over de staat van instandhouding (SvI) van vleermuissoorten en welke monitoring zou moeten worden verbeterd of toegevoegd om deze kennis op peil te krijgen voor de Habitatrichtlijn. Deze evaluatie is met name in het kader van de energietransitie, zodat er een zekere mate van prioritering wordt aangebracht op basis van de gevoeligheid van soorten voor maatregelen zoals na-isolatie van gebouwen en het plaatsen van windmolens. De evaluatie is verbonden aan een subsidie, welke tot een behoorlijke uitbreiding van de huidige meetprogramma’s zou kunnen leiden. Daarnaast zouden de effecten van de energietransitie ook specifiek opgenomen kunnen worden als meetdoel binnen het NEM, maar of en wanneer dat gaat gebeuren is nog niet duidelijk.

Voor alle meetonderdelen voor vleermuizen geldt:

Coördinatie: Zoogdiervereniging (ZV).

Uitvoering: Vrijwilligers, ZV, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV.

7.1.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends in aantallen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten
  Indicatoren Rijksbegroting
Matig sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
Indirecte meetdoelen
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Eurobats: landelijke trends
  Sustainable Development Goals
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per provincie, per biotoop etc.
  Stadsnatuur: landelijke trends

Gegevens

Wintertellingen Vleermuizen

Voor mensen toegankelijke winterverblijfplaatsen van vleermuizen zoals mergelgroeven, kelders, bunkers en forten worden in de winter eenmalig bezocht, waarbij de aangetroffen soorten worden gedetermineerd en geteld. Met deze telling is de trend in het aantal overwinterende dieren te volgen voor de zeven soorten die voornamelijk in dergelijke verblijven hun winterslaap houden. Soorten die voornamelijk in lastig te tellen en ontoegankelijke verblijfplaatsen overwinteren (boomholten en spouwmuren e.d.), worden in dit meetprogramma onvoldoende aangetroffen om daarvan de trends in aantallen te kunnen volgen. Tevens betreft het hier dus winterpopulaties, die door seizoensmigratie, klimaatverandering, en de verschillen hierin tussen soorten, heel anders van samenstelling en aantal kunnen zijn dan de zomerpopulaties van deze soorten in Nederland.

Zoldertellingen Vleermuizen

De grijze grootoorvleermuis en de ingekorven vleermuis zijn zeldzame soorten die alleen in de drie zuidelijke provincies voorkomen. In de zomer hebben ze een voorkeur voor ruime, warme verblijfsruimtes zoals zolders van kerken, kloosters en stallen. Door jaarlijkse tellingen op deze zolders én op locaties waar deze soorten nieuw verschijnen is de trend van de grijze grootoorvleermuis en de ingekorven vleermuis te volgen. Daarnaast worden in het hele land ieder jaar veel (andere) kerkzolders onderzocht op het voorkomen van vleermuizen om voor alle soorten verspreidingsinformatie te verzamelen (zie Figuur 7.1.7) en om eventuele uitbreiding van het verspreidingsgebied van grijze grootoorvleermuis en ingekorven vleermuis te kunnen detecteren.

Vleermuis Transecttellingen

Van vier algemene soorten, waarvan aantalstrends niet via de hiervoor beschreven tellingen in winterverblijven of zolders kunnen worden verkregen, wordt de aantalsontwikkeling gevolgd door met batdetectoren vleermuisgeluiden op te nemen tijdens het rijden van vaste routes (per auto, of soms per fiets, voornamelijk in niet-stedelijk gebied). De geluidsopnamen worden gemaakt met een volautomatische batdetector, die tevens gps-coördinaten van de opnames vastlegt. Met de geluidskarakteristieken van de opnames kunnen de soorten worden gedetermineerd en het aantal opnamen van een soort binnen een kilometerhok is indicatief voor de populatiegrootte ter plekke. De locatiegegevens van de opnames geven tevens informatie over de verspreiding van soorten. Nadere informatie over de veldwerkmethoden is te vinden in veldwerkhandleidingen (zie Links).

Gegevensverwerking

Bij de verwerking van de gegevens worden de gegevens gecontroleerd op consistentie, volledigheid, betrouwbaarheid, representativiteit en mogelijke vertekening daardoor. Aantalsgegevens worden jaarlijks geanalyseerd, waarbij jaarcijfers en trends per soort in de meeste gevallen berekend worden met behulp van het statistisch programma RTrim. Bij de transecttellingen wordt ook met trefkansmodellen gewerkt. De belangrijkste jaarcijfers en trends worden gepubliceerd op het Compendium voor de Leefomgeving (zie Links). Trendgegevens van de wintertellingen zijn beschikbaar vanaf 1986 en van de zoldertelingen vanaf 1984. Het project Vleermuis Transecttellingen is gestart in 2013, maar 2015 wordt aangehouden als eerste jaar voor de analyses, vooral omdat er in 2013 en 2014 nog niet genoeg transecten werden gereden om representatief voor Nederland te kunnen zijn.

Soorten

Binnen de beschikbare meetprogramma’s kunnen niet alle Nederlandse vleermuissoorten worden gevolgd. De grote en kleine hoefijzerneus en de mopsvleermuis gelden als verdwenen uit Nederland, hoewel die laatste soort sinds de zomer van 2017 wordt waargenomen in Zeeuws-Vlaanderen. Vijf andere soorten – Bechsteins vleermuis, bosvleermuis, Brandts vleermuis, kleine dwergvleermuis en tweekleurige vleermuis – zijn (zeer) zeldzaam in Nederland of zo lastig herkenbaar dat er nog geen betaalbare, geschikte methode is om aantalsontwikkeling of verspreiding ervan te kunnen volgen.

Het volledige overzicht van soorten, meetonderdelen en kwaliteit van de landelijke resultaten is weergegeven in tabel 7.1.2. De kwaliteit van de trend is beoordeeld op basis van de mogelijkheid om met de beschikbare gegevens betrouwbare langjarige trends te berekenen binnen het verspreidingsgebied van de respectievelijke soort. Voor de transecttellingen geldt wél dat de representativiteit nog niet helemaal op orde is, aangezien Drenthe, Zeeland en over het algemeen het stedelijk gebied niet (goed) vertegenwoordigd zijn.

7.1.2Vleermuizen: kwaliteitsbeoordeling per soort
Type monitoring
Soort beleidsstatus1) winter­telling zolder­telling transect­telling Kwaliteit landelijke trend Opmer­kingen
Baardvleermuis2) HR IV aantal     goed  
Bechsteins vleermuis3) HR II & IV         zeer zeldzaam
Bosvleermuis HR IV         zeer zeldzaam
Brandts vleermuis HR IV         zeldzaam, lastig te onderscheiden van baardvleermuis
Franjestaart HR IV aantal     goed  
Gewone dwergvleermuis HR IV     aantal & verspreiding goed  
Gewone grootoorvleermuis4) HR IV aantal     goed  
Grijze grootoorvleermuis HR IV   aantal   goed  
Grote hoefijzerneus HR IV         verdwenen uit NL
Ingekorven vleermuis HR II & IV aantal aantal   goed  
Kleine dwergvleermuis HR IV         zeer zeldzaam
Kleine hoefijzerneus3) HR II & IV         verdwenen uit NL
Laatvlieger HR IV     aantal & verspreiding goed  
Mopsvleermuis3) HR II & IV         zeer zeldzaam
Meervleermuis HR II & IV aantal     goed  
Rosse vleermuis HR IV     aantal & verspreiding matig  
Ruige dwergvleermuis HR IV     aantal & verspreiding matig  
Tweekleurige vleermuis HR IV         zeer zeldzaam
Vale vleermuis HR II & IV aantal     goed  
Watervleermuis HR IV aantal     goed  

1)HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van Bijlage.

2)Bij tellingen inclusief enkele niet hiervan te onderscheiden Brandts vleermuizen.

3)HR II-soort waarvoor geen gebieden zijn aangewezen, in verband met de mate van zeldzaamheid van deze soorten.

4)In wintertellingen inclusief enkele moeilijk hiervan te onderscheiden grijze grootoorvleermuizen.

Natura 2000‑gebieden

Voor de meervleermuis, vale vleermuis en ingekorven vleermuis geldt dat Natura 2000-gebieden zijn aangewezen ter bescherming van deze soorten. Bij de meervleermuis betreft dit vooral Natura 2000-gebieden met een foerageerfunctie, en voor de ingekorven vleermuis is één Natura 2000-gebied aangewezen vanwege de functie als kraamverblijf (Abdij Lilbosch & voormalig klooster Mariahoop). Daarnaast zijn er een aantal Natura 2000-gebieden met o.a. mergelgroeven aangewezen vanwege de functie als winterverblijf. De aangewezen gebieden voor de vale vleermuis betreffen alleen groeves met een functie als winterverblijf. Een overzicht van de voor vleermuizen aangewezen Natura 2000-gebieden en de kwaliteit van de monitoring is aangegeven in tabel 7.1.3. De kwaliteit van de resultaten is beoordeeld op basis van de beschikbaarheid van telgegevens in de laatste 3 jaar en de mogelijkheid om met de beschikbare gegevens betrouwbare langjarige trends te berekenen.

7.1.3Beoordeling vleermuismonitoring per Natura 2000-gebied
Natura 2000-gebied Aantal aangewezen
HR-soorten
Aantal soorten niet goed Specificatie soorten niet goed
Foergeerfunctie      
Alde Feanen 1 1 Meervleermuis
Biesbosch 1 1 Meervleermuis
Botshol 1 1 Meervleermuis
De Wieden 1 1 Meervleermuis
Groote Wielen 1 1 Meervleermuis
IJsselmeer 1 1 Meervleermuis
Ilperveld cluster 1 1 Meervleermuis
Markermeer & IJmeer 1 1 Meervleermuis
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 1 1 Meervleermuis
Oostelijke Vechtplassen 1 1 Meervleermuis
Oudegaasterbrekken cluster 1 1 Meervleermuis
Polder Westzaan 1 1 Meervleermuis
Rijntakken 1 1 Meervleermuis
Rottige Meenthe & Brandemeer 1 1 Meervleermuis
Veluwerandmeren 1 1 Meervleermuis
Weerribben 1 1 Meervleermuis
Wormer & Jisper veld 1 1 Meervleermuis
Zwarte meer  1 1 Meervleermuis
Zomerverblijf      
Abdij Lilbosch cluster 1    
Winterverblijf      
Bemelerberg & Schiepersberg 3 2 Meervleermuis, Vale vleermuis
Geuldal 3    
Kennemerland-Zuid 1    
Meijendel & Berkheide 1    
Savelsbos 3 3 Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Vale vleermuis
Sint Pietersberg & Jekerdal 3    
Veluwe 1    

Voortgang 2021

COVID-19

De COVID-19‑pandemie, veroorzaakt door het virus SARS-CoV-2, heeft weinig tot geen invloed gehad op de zolder- en transecttellingen van 2021, maar des te meer op de wintertellingen die in zijn geheel niet konden doorgaan. De reden hiervoor was deels de bescherming van de (groepen) tellers, maar vooral ook de bescherming van de vleermuizen zelf. Op sommige locaties is het namelijk onvermijdelijk dat de tellers dicht bij de vleermuizen in de buurt komen en voorkomen moest worden dat de overwinterende vleermuizen met het virus in aanraking zouden komen. Het is overigens onbekend of de Nederlandse soorten gevoelig zijn voor het virus.

Aantalsmonitoring

De meetprogramma’s voor aantalsmonitoring bevatten voldoende meetpunten om landelijk betrouwbare aantalstrends op te leveren voor twaalf soorten. Ook zijn er veel betrouwbare trendcijfers beschikbaar op gedetailleerder niveau, waaronder trends per provincie en trends per Natura 2000-gebied, hoewel niet alle gebieden even goed gerepresenteerd zijn in elk meetprogramma.

Bij de wintertellingen is het niet kunnen tellen van afgekeurde groeves met een slechte bouwkundige staat een al langer bestaand probleem. De Mijnbouwwet verbiedt het betreden van groeven ten behoeve van vleermuistellingen wanneer deze zijn afgekeurd vanwege een te slechte bouwkundige staat. In twee van de vier Natura 2000-gebieden met groeves in Limburg zijn daardoor geen of slechts enkele groeves waar geteld kan worden. Trendbepaling per Natura 2000-gebied is in deze gebieden daardoor ook nauwelijks meer mogelijk en er zijn tot nu toe geen kosteneffectieve alternatieven voor deze tellingen. De provincie Limburg heeft echter de afgelopen jaren een aantal afgekeurde groeves in het gebied Bemelerberg & Schiepersberg verbeterd en de tellingen in deze groeves zijn weer opgestart. Dit heeft voor de ingekorven vleermuis inmiddels een betrouwbare trend opgeleverd, maar helaas nog niet voor de meervleermuis en vale vleermuis (Tabel 7.1.3). Voor het gebied Savelsbos blijft het probleem echter bestaan, zonder uitzicht op verbetering. Voor dit gebied is overleg met de beheerders noodzakelijk. Enkele groeves kunnen wel geteld worden, maar door o.a. onenigheid over het beheer van de groeves wordt toch geen vergunning aangevraagd. Daarnaast is de toekomstige keuring van groeves een openbare aanbesteding geworden op Europees niveau, waardoor het proces van keuringen mogelijk vertraging oploopt.

Voor de zoldertellingen van de ingekorven vleermuis geldt dat de representativiteit van de telpunten en tellingen een blijvend punt van aandacht is. Aangezien deze soort zeldzaam is en geclusterd in slechts enkele verblijven voorkomt, dienen die zoveel mogelijk allemaal te worden geteld. Maar omdat de ingekorven vleermuis de laatste jaren ook is aangetroffen in andere, voorheen soms onbekende, verblijven, is het mogelijk dat verblijven gemist worden en/of niet worden geteld binnen de voorgeschreven telperiode. In 2018 is de trendberekening aangepast aan deze opsplitsing in kleine groepen, maar doordat de tijdreeksen niet goed op elkaar aansluiten is het lastig gebleken exacte schattingen van de getelde populatie te maken. Voor de betrouwbaarheid van de trend en indexen is dit echter geen probleem. Daarnaast is in 2021 besloten om de start van het telseizoen voor de zoldertellingen te verschuiven van 1 juni naar 15 juli, om een te grote verstoring van de kraamgroepen te voorkomen. Dit heeft echter geen consequenties voor de huidige reguliere trendberekeningen van de ingekorven vleermuis en grijze grootoorvleermuis omdat de startdatum voor die tellingen later ligt.

Voor de transecttellingen geldt dat de periode van gegevensverzameling nog altijd kort is (2013–2020; trendberekening 2015–2020). Zowel voor aantalstrends als voor verspreidingstrends zijn geschikte methoden gevonden en grotendeels doorgevoerd, maar de volledige automatisering en de statistische modellen voor de verspreidingstrends blijven in ontwikkeling, ook in de komende jaren. Verder levert het meetprogramma nog geen betrouwbare aantalstrends voor de ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis op, maar hopelijk zal verdere uitbreiding wél de beoogde betrouwbaarheid opleveren voor deze soorten. In principe is het huidige aantal routes (87) en het aantal km-hokken waar doorheen wordt gereden (2.766) voldoende voor landelijke trends, maar er zijn nog altijd geen routes in Drenthe en Zeeland, dus de representativiteit is nog niet geheel naar behoren. Er wordt echter met aandacht gekeken naar verdere uitbreiding en verdichting van dit meetprogramma, ook naar urbaan gebied.

Met gegevens van uitvliegtellingen van de meervleermuis zijn berekeningen voor een zomerpopulatie-trend uitgevoerd. Deze zomertrend wijkt behoorlijk af van de wintertrend, maar is berekend op basis van voldoende meetpunten en meetjaren. Er wordt naar gestreefd om deze tellingen binnen het reguliere vleermuizen-meetprogramma op te nemen en daarbij gebruik te maken van de bestaande en daarop aan te passen invoerportal van de zoldertellingen. Dit is echter vrij duur gebleken, te duur voor de monitoring van één soort binnen het NEM-budget. In principe kunnen ook de tweekleurige vleermuis en laatvlieger op deze manier worden gemonitord, wat de relatieve kosten per soort zou drukken, maar het is nog niet duidelijk of zulke monitoring wel genoeg rendement (kennis t.o.v. kosten) zou opleveren voor deze soorten. Er wordt momenteel ook gekeken naar andere financiering om het toch mogelijk te maken om van de uitvliegtellingen een NEM-meetprogramma te maken.

Voor de meervleermuis zijn er in totaal 18 Natura 2000-gebieden aangewezen met een foerageerfunctie (Tabel 7.1.3), maar vooralsnog heeft monitoring in deze context nog niet plaatsgevonden op reguliere basis. Er zijn inmiddels wel pilots uitgevoerd om in de toekomst de meetdoelen m.b.t. trends in Natura 2000-gebieden te kunnen halen. Het verdient aanbeveling om de methode van monitoring in alle gebieden zoveel mogelijk gelijk te trekken, opdat de uitkomsten ook landelijk goed vergelijkbaar worden en een landelijke trend zonder problemen kan worden bepaald.

Voor de wintertellingen, zoldertellingen en transecttellingen is een invoerportal beschikbaar. Bij de transecttellingen was het portal opgezet als een eenvoudig ‘upload’ portal en is gaandeweg de ontwikkeling van het meetprogramma niet voldoende geschikt gebleken om de gewenste meta-data (zoals GPX-gegevens van de gereden routes) te kunnen leveren en efficiënt de validatie van ingevoerde gegevens te ondersteunen. Daarnaast bleek het upload-portal te verouderd te zijn om nog te kunnen beheren en waren er functionaliteiten voor gebruikers van het portal (i.e. de vrijwilligers) die ofwel overbodig waren, ofwel ontbraken. Daarom wordt het portal herbouwd om aan bovenstaande eisen te voldoen en er wordt nu (met enige vertraging) verwacht dat dit in 2022 wordt afgerond en in gebruik kan worden genomen.

Het aantal meetpunten per meetprogramma is weergegeven in figuur 7.1.4 en de ligging van de meetpunten is weergegeven in de figuren 7.1.6 tot en met 7.1.8.

7.1.4 Aantal getelde meetpunten voor vleermuizen
jaren Aantal wintertellingen(x10) Aantal zoldertellingen Aantal VTT routes
'96 45,7 12 .
'97 53,1 11 .
'98 54,9 13 .
'99 60,9 17 .
'00 68,2 19 .
'01 75,3 19 .
'02 82,4 15 .
'03 83,4 17 .
'04 86,3 14 .
'05 105,2 22 .
'06 106,4 22 .
'07 109,6 40 .
'08 108,3 61 .
'09 111,6 42 .
'10 113,6 50 .
'11 124,5 56 .
'12 120,3 45 .
'13 123,5 69 13
'14 121,8 57 29
'15 129,4 58 41
'16 140,2 65 55
'17 135,9 72 61
'18 146,6 67 69
'19 154,3 67 86
20 153,3 63 87

Verspreidingsmonitoring

Het verspreidingsonderzoek is gericht op het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de soorten binnen 10 x 10 km-hokken, en voor enkele soorten ook op het niveau van 1 x 1 km-hokken. Hoewel voor vleermuizen geen apart verspreidingsonderzoek wordt uitgevoerd, zijn er voor sommige soorten al veel verspreidingsgegevens beschikbaar, vooral uit de lopende projecten voor aantalsmonitoring. Het is inmiddels mogelijk om met de transecttellingen landelijke verspreidingstrends van vier soorten te bepalen, zij het nog maar over een korte periode. Verder worden er bij de zoldertellingen ook zolders bezocht buiten de aantalsmonitoring (zie Figuur 7.1.7), om op die manier het verspreidingsgebied van andere soorten in kaart te brengen. Een lands­dekkend overzicht van de verspreiding op 10 x 10 km is echter niet mogelijk voor alle soorten, vooral vanwege het gebrek aan verspreidingsinformatie van een aantal zeldzame soorten en informatie over de kwaliteit van leefgebieden.

Op basis van de gegevens is in tabel 7.1.5 een overzicht gegeven van de stand van zaken voor de lopende rapportageperiode, waarvoor gegevens vanaf 2018 meetellen. Hieruit blijkt dat de gegevensvoorziening voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger nog steeds het meest compleet is. Voor deze soorten is respectievelijk 89% en 73% van het potentiële verspreidingsgebied (10 x 10 km-hokken) geïnventariseerd. Op basis van de huidige verspreidingsgegevens valt te verwachten dat voor slechts 5 van de 17 soorten meer dan 75% van het potentieel leefgebied geactualiseerd kan worden en dat er in minder dan 25% van de hokken wordt onderzocht op voorkomen van Bechsteins vleermuis, Brandts vleermuis, tweekleurige vleermuis en vale vleermuis. Ook voor de meervleermuis valt op basis van deze gegevens te verwachten dat over een periode van zes jaar voor minder dan 50% van het potentiële verspreidingsgebied voldoende gegevens beschikbaar zijn. Voor de ingekorven vleermuis en grijze grootoorvleermuis is het potentiële leefgebied klein genoeg om nog voldoende te worden geïnventariseerd binnen de huidige VHR-periode van zes jaar (2018–2023).

7.1.5Stand van zaken verspreidingsinformatie vleermuizen
10 x 10 km-hokken Geactualiseerd na 4 jaar (10 x 10 km)
Soort aantal %
Baardvleermuis 443 20
Bechsteins vleermuis 123 6
Bosvleermuis 320 24
Brandts vleermuis 198 3
Franjestaart 443 28
Gewone dwergvleermuis 466 89
Gewone grootoorvleermuis 448 59
Grijze grootoorvleermuis 94 27
Ingekorven vleermuis 48 23
Kleine dwergvleermuis 211 21
Laatvlieger 482 73
Meervleermuis 469 29
Rosse vleermuis 482 57
Ruige dwergvleermuis 485 60
Tweekleurige vleermuis 445 15
Vale vleermuis 121 10
Watervleermuis 482 44

Aandachtspunten

  • In verband met de afgesloten groeves alert zijn op geschikte alternatieven voor de huidige telmethode, zoals zwermonderzoek. Ook alert zijn op het opnieuw opstarten van tellingen indien groeves worden opgeknapt en weer toegankelijk worden (ZV & CBS & provincie Limburg).
  • Gericht zoeken naar tot dusver onbekende verblijven van ingekorven vleermuis (ZV).
  • Geschikt maken van het portal van de zoldertellingen voor toekomstige uitvliegtellingen van de meervleermuis (ZV & BIJ12).
  • Bekijken in hoeverre het mogelijk is om bij de uitvliegtellingen ook tweekleurige vleermuis en laatvlieger mee te nemen (ZV & CBS).
  • Vergelijken van de kwaliteit en betekenis van wintertrends en zomertrends van de meervleermuis (ZV & CBS).
  • Aanpassen van de portal voor transecttellingen ten behoeve van aanvulling van de gewenste geografische, en eventuele andere, gegevens en het vrijwilligersmanagement (ZV).
  • Afspraken maken over reguliere levering van gegevens van transecttellingen (CBS & ZV), en verder automatiseren van verwerking en trendberekening (CBS).
  • Kansen en mogelijkheden benutten om betere informatie te verkrijgen m.b.t. verspreiding van vleermuizen (ZV & CBS).

Methode en links naar handleidingen: Website NEM.

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over de Zoogdiervereniging: Website Zoogdiervereniging.

Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving.

De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van vleermuizen door middel van wintertellingen van 1986 tot en met 2021. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.
De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van vleermuizen door middel van zoldertellingen van 1984 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.
De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van vleermuizen door middel van transecttellingen van 2013 tot en met 2020. Per meetpunt is het transect als lijn ingetekend.

7.2Landzoogdieren

Algemeen

Ondr de noemer landzoogdieren wordt in dit hoofdstuk het NEM-meetprogramma voor terrestrische zoogdieren besproken, met uitzondering van de vleermuizen. Vleermuizen worden apart in hoofdstuk 7.1 besproken.

Op grond van wet- en regelgeving dienen aantalsontwikkelingen van beschermde inheemse zoogdiersoorten en/of de ontwikkelingen in de verspreiding van deze soorten te worden gevolgd. Ook voor invasieve niet-inheemse zoogdiersoorten (invasieve exoten) is op grond van regelgeving informatie nodig.

Voor enkele beschermde inheemse soorten wordt monitoring uitgevoerd buiten de meetprogramma’s van het NEM om. Dit betreft hamster, eikelmuis en wolf. De kwaliteit van de informatievoorziening voor die soorten wordt hier niet besproken.

Voor alle deelprogramma’s geldt:

Coördinatie: Zoogdiervereniging (ZV).

Uitvoering: Vrijwilligers, ZV, Sovon, CBS, duinbeheerders, waterschappen.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV.

7.2.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten
  Habitatrichtlijn: landelijke trends van soorten van Bijlage V
  Indicatoren Rijksbegroting
Matig sturende meetdoelen
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
  Verspreiding van invasieve exoten
Indirecte meetdoelen
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Sustainable Development Goals
  Schadesoorten: landelijke trends
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc.

Soorten

In het meetprogramma zijn niet alle landzoogdieren opgenomen, maar ligt de nadruk op soorten met een vermelding op bijlage II, IV en V van de Habitatrichtlijn waarvoor geen monitoring buiten het NEM plaats vindt. Daarbij is aantalsmonitoring niet altijd mogelijk of zinvol vanwege de zeldzaamheid en/of de verborgen levenswijze van de soorten. Dat betekent niet persé dat er onvoldoende bekend is. Voor de sinds enkele jaren in Nederland gevestigde wolf geldt bijvoorbeeld dat het aantal aanwezige dieren zonder NEM-meetprogramma al voldoende gevolgd wordt. Naast de HR-bijlage II, IV en V soorten zijn ook typische soorten van habitattypen (HR-bijlage I) opgenomen in het meetprogramma. Met het meetprogramma worden ook gegevens verzameld voor diverse soorten zonder beleidsstatus.

Het onderzoek naar invasieve exoten betreft vijf van de elf zoogdiersoorten van de Unielijst. Dit is een door de EU opgestelde lijst van te bestrijden exoten waarover de lidstaten geacht worden te rapporteren. Voor deze soorten: beverrat, muntjak, muskusrat, wasbeer en wasbeerhond, is verspreidingsonderzoek met o.a. wildcamera’s opgezet. Monitoring van de andere zes soorten wordt vooralsnog niet nodig geacht, omdat die in Nederland niet of te beperkt voorkomen.

Onderzoeksopzet

Aantalsmonitoring

De aantalsmonitoring is gericht op het verkrijgen van trends in aantallen van de soorten die onder de hiervoor genoemde meetdoelen vallen. Binnen het meetprogramma landzoogdieren zijn er drie meetonderdelen voor aantalsmonitoring.

Dagactieve zoogdieren worden tegelijk met broedvogels geteld door vrijwilligers van Sovon in een deel van de telgebieden van het broedvogelmeetprogramma, onderdelen BMP (in buitengebieden) en ook in sommige MUS- (stedelijk gebied) en MAS-meetpunten (agrarisch gebied). De standaard BMP-tellingen worden uitgevoerd op vaste meetlocaties van circa 50-200 hectare groot. Deze meetlocaties worden in het voorjaar meerdere keren bezocht. Voor konijn, haas, ree, vos, eekhoorn, egel en muskusrat resulteren deze tellingen in voldoende betrouwbare aantalstrends. Voor andere soorten zijn de gegevens alleen geschikt voor het in kaart brengen van de verspreiding.

Voor konijnen zijn er tevens tellingen in de duinen, uitgevoerd door terreinbeheerders. Tijdens inspectierondes in de avonduren in voor- en najaar worden vanuit de auto op circa 250 vaste routes de konijnen geteld die zichtbaar zijn in het licht van de koplampen.

Voor de hazelmuis zijn er tellingen van de goed herkenbare nestjes die deze dieren in de zomer en het najaar maken in de randen van structuurrijke bossen van Zuid-Limburg. Deze tellingen worden uitgevoerd door vrijwilligers van de Zoogdiervereniging in ruim 50 vaste bosrand-transecten. Daarmee wordt vrijwel het gehele bekende verspreidingsgebied van deze soort geïnventariseerd.

Verspreidingsonderzoek

Het verspreidingsonderzoek is gericht op het vaststellen van trends in de aan- of afwezigheid van de soorten op km-hokniveau. Het actuele leefgebied van de HR soorten dient gerapporteerd te worden op het niveau van 10 x 10 km. Het vaststellen van de afwezigheid van een soort in een 10 x 10 km-hok is lastig en alleen mogelijk wanneer een gestandaardiseerd protocol is gevolgd.

Ook voor verspreidingsonderzoek zijn er drie meetonderdelen. De verspreiding van (spits)muizen wordt onderzocht met behulp van braakballen van uilen. Daarbij wordt vooral gebruik gemaakt van braakballen van kerkuilen, omdat deze in het gehele land voorkomen en geen duidelijke voorkeur vertonen voor bepaalde muizensoorten. Braakballen worden op een groot aantal locaties in het land door vrijwilligers van Uilenwerkgroepen verzameld, waarna vrijwilligers van de Uilenwerkgroepen en/of Zoogdiervereniging deze uitpluizen en de in de braakballen aanwezige schedelresten tot op soort determineren.

Voor de verspreiding van de Noordse woelmuis in de daarvoor aangewezen Natura 2000-gebieden wordt door de provincies Noord- en Zuid-Holland, Friesland, Utrecht en Zeeland eDNA onderzoek uitgevoerd. Alleen in Brabant gebeurt dit nog niet. Het onderzoek houdt in dat woelmuizenkeutels worden verzameld, waarna op basis van DNA-onderzoek wordt bepaald of de Noordse woelmuis op de verzamellocaties aanwezig was. Dit eDNA onderzoek past weliswaar onder verschillende meetdoelen, maar valt – in afwachting van een besluit van de provincies – nog niet onder het NEM.

De verspreiding van otter en bever wordt onderzocht door vrijwilligers van de otter- en beverwerkgroep CaLutra (onderdeel van de Zoogdiervereniging) in samenwerking met de waterschappen. Medewerkers van waterschappen geven eens per jaar de actuele verspreiding van de bever door aan de Zoogdiervereniging, en melden het ook als er voor het eerst in een gebied ottersporen (uitwerpselen e.d.) worden aangetroffen. Waarnemers van CaLutra onderzoeken vervolgens de locatie nader op de aanwezigheid van de otter.

De verspreiding van bunzing en boommarter wordt vanaf 2016 onderzocht met behulp van cameravallen. De cameravallen worden steeds een aantal weken op potentieel voor deze soorten geschikte locaties geplaatst. Dankzij sensoren worden automatisch foto’s gemaakt van passerende dieren, waaronder bunzing en boommarter. Ook alle overige waarnemingen uit de NDFF en eventuele andere data-bronnen worden gebruikt bij het bepalen van de verspreiding van deze soorten. In 2022 zal onderzocht worden in hoeverre uit de (NDFF- en) cameraval-data trendgegevens kunnen worden afgeleid.

Nadere informatie over de veldwerkmethoden is te vinden in veldwerkhandleidingen (zie Links).

Onderzoek invasieve exoten

Op de Unielijst van invasieve exoten staan elf zoogdiersoorten: muskusrat, beverrat, muntjak, wasbeer, wasbeerhond, Indische mangoeste, rode neusbeer en vier eekhoornsoorten: Pallas’ eekhoorn, grijze eekhoorn, Amerikaanse voseekhoorn en Siberische grondeekhoorn. Deze soorten komen niet allemaal in Nederland voor. Het onderzoek is dan ook primair gericht op de vijf eerstgenoemde soorten, er van uitgaande dat het voor de overige zes soorten niet nodig is zolang zij afwezig zijn of nog maar zeer beperkt voorkomen. Het onderzoek is met een pilot in 2018 gestart en wordt uitgevoerd in gebieden waar de kans op voorkomen van de soorten het grootst is. Voor wasbeer en wasbeerhond worden cameravallen geplaatst, voor muntjak worden transecten gereden met warmtebeeldcamera’s en voor muskusrat en beverrat worden de vangsten door de waterschappen opgevraagd. Ook worden eDNA-watermonsters verzameld. Meldingen van deze soorten worden via de NDFF, met o.a. input uit Waarneming.nl en Telmee.nl, in de gaten gehouden om eventuele nieuwe vindplaatsen te achterhalen. Voor muskusratten kunnen ook trends worden berekend met de BMP-tellingen. Specifiek voor de wasbeer is sinds 2019 een ‘wasberenmeldpunt’ online gezet (www.wasberenmeldpunt.nl) in het kader van onderzoek aan deze soort in de provincie Limburg. Dit levert sindsdien aanvullende waarnemingen op van wasberen in heel Nederland.

Het voor drie van deze soorten nieuw opgestarte onderzoek loopt sinds 2018. In bijlage 2 is in kaarten weergegeven welke 10x10 km hokken sinds de start van de huidige rapportage periode (2019) zijn onderzocht en in welk van deze hokken de betreffende exoot is aangetroffen.

Gegevensverwerking

Bij de verwerking van de gegevens wordt gecontroleerd op consistentie, volledigheid, betrouwbaarheid, representativiteit en mogelijke vertekening daardoor. Bij de dagactieve zoogdieren wordt gecorrigeerd voor mogelijke vertekening als gevolg van over- of onderbemonstering van bepaalde fysisch geografische regio’s.

Aantalsgegevens worden voor de meeste soorten jaarlijks geanalyseerd, waarbij jaarcijfers en trends per soort berekend worden met behulp van het statistisch programma RTrim. De belangrijkste jaarcijfers en trends worden gepubliceerd op het Compendium voor de Leefomgeving (zie Links). Trendgegevens van de dagactieve zoogdieren zijn beschikbaar vanaf 1994 (vos, ree, egel, muskusrat), 1996 (eekhoorn) of 1997 (haas en konijn). Voor de duinkonijnen zijn er trends vanaf 1984 en voor de hazelmuis vanaf 1992.

Het verspreidingsonderzoek van inheemse soorten is gericht op het vaststellen van trends in de aan- of afwezigheid van de soorten op het niveau van km-hokken of uurhokken (5 x 5 km). Tevens worden de inventarisatiegegevens van de HR-bijlage II & IV-soorten verwerkt tot verspreidingskaarten per HR-verslagperiode op 10 x 10 km-hokniveau, zoals dit ook voor invasieve exoten gebeurt. Verspreidingstrends worden veelal berekend met behulp van occupancy-modellen, waarbij – voor zover mogelijk – rekening wordt gehouden met trefkansen en waarnemersinspanning. Dergelijke trends zijn beschikbaar voor elf soorten muizen, waaronder Noordse woelmuis, vanaf 1995, voor otter vanaf 2003 en voor de bever vanaf 1993. Voor bunzing en boommarter zijn nog geen geschikte verspreidingstrends beschikbaar. Voor boommarter is dit in ontwikkeling. Voor Noordse woelmuis is de verwachting dat met eDNA-onderzoek over enige jaren verspreidingstrends mogelijk zijn.

7.2.2Zoogdieren: kwaliteitsbeoordeling per soort
Soort Beleidsstatus1) Type onderzoek2) Kwaliteit trend NL Opmerkingen
Bever HR II, IV, TYP VO goed  
Boommarter HR V VO in ontwikkeling  
Bunzing HR V VO in ontwikkeling  
Dwergmuis TYP VO    
Eikelmuis       niet in NEM, schaars in NL
Euraziatische lynx HR II, IV     niet in NEM, incidenteel in NL
Grote bosmuis TYP VO goed  
Goudjakhals HR V     niet in NEM, incidenteel in NL
Haas TYP AO & VO goed  
Hamster HR IV     niet in NEM, schaars in NL
Hazelmuis HR IV, TYP AO goed  
Konijn TYP, S AO goed  
Noordse woelmuis HR II* & IV VO goed  
Otter3) HR II & IV VO goed  
Waterspitsmuis TYP VO goed  
Wilde kat HR IV     niet in NEM, schaars in NL
Wisent3) HR II & IV     niet in NEM, geherintroduceerd in gesloten gebieden
Wolf3) HR II* & IV     niet in NEM, schaars in NL
Invasieve exoten:        
Beverrat IE AO & VO .  
Muntjak IE VO .  
Muskusrat IE AO & VO goed  
Wasbeer IE VO .  
Wasbeerhond IE VO .  

1)HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van Bijlage; * = prioritaire soort; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; IE = Invasieve exoot.

2)AO = aantalsonderzoek, VO = verspreidingsonderzoek

3)Voor deze HR-II soort zijn nog geen Natura 2000-gebieden aangewezen.

Natura 2000‑gebieden

Voor bever en Noordse woelmuis zijn Natura 2000‑gebieden aangewezen (respectievelijk 18 en 22 gebieden). Hiervoor zijn nog geen trends per gebied beschikbaar. De huidige NEM-meetnetten leveren daarvoor te beperkt data.

Voortgang 2021

Gevolgen corona

De maatregelen ter beperking van de verspreiding van het coronavirus hebben op de uitvoering van de monitoring van landzoogdieren geen grote effecten gehad. Het grootste deel van de monitoring vindt plaats door individuele waarnemers en in de buitenlucht. Voor dergelijke monitoring golden weinig of geen beperkingen. Voor de konijnenmonitoring door duinbeheerders waren die er wél, omdat die veelal door twee personen vanuit een auto wordt uitgevoerd. Op de betrouwbaarheid van de trendberekeningen heeft dit echter slechts een gering effect.

Aantalsmonitoring

Alle meetprogramma’s voor aantalsmonitoring zijn verlopen zonder noemenswaardige knelpunten. De meetprogramma’s bevatten voldoende meetpunten om betrouwbare landelijke aantalstrends te leveren van acht soorten landzoogdieren. Dit betreft hazelmuis, konijn, haas, vos, ree, eekhoorn, egel en muskusrat. Het aantal BMP-meetpunten met zoogdierwaarnemingen is al enkele jaren achtereen fors toegenomen, waardoor verwacht mag worden dat trends steeds betrouwbaarder worden en er uiteindelijk voor meer soorten en gebieden trends kunnen worden berekend.

Behalve voor egel en muskusrat zijn naast betrouwbare landelijke trends ook diverse betrouwbare trends beschikbaar op een gedetailleerder niveau, waaronder trends per provincie. Voor de konijnen zijn er ook trends per duingebied. Aantalstrends voor bever en Noordse woelmuis in de afzonderlijke Natura 2000‑gebieden zijn nog niet mogelijk.

Uit het MUS-onderdeel van de broedvogelmonitoring van Sovon zijn aanvullende zoogdiergegevens beschikbaar gekomen voor de stedelijke omgeving. Deze zijn met ingang van 2019 in de trendberekeningen meegenomen en leiden met name voor egel en konijn tot betere trendberekeningen. Ook uit het MAS-onderdeel van de broedvogelmonitoring zijn zoogdiergegevens verkregen, met name voor haas en ree. Voor deze tellingen zal in 2022 worden onderzocht of en zo ja hoe deze kunnen worden meegenomen in de trendberekening.

7.2.3 Aantal getelde meetpunten voor landzoogdieren
Jaar Dagactieve zoogdieren Hazelmuizen Duinkonijnen
'95 235 10 158
'96 297 10 156
'97 283 7 162
'98 395 10 166
'99 362 12 143
'00 444 12 167
'01 326 38 165
'02 407 31 172
'03 438 11 164
'04 495 13 187
'05 476 25 209
'06 412 32 216
'07 402 39 216
'08 408 47 204
'09 517 42 216
'10 573 37 216
'11 773 42 215
'12 745 43 218
'13 781 51 218
'14 796 49 218
'15 965 44 218
'16 984 60 218
'17 1107 55 232
'18 1123 57 232
'19 1247 58 232
'20 1363 62 224

Verspreidingsonderzoek

Bij het muizenonderzoek met braakballen worden jaarlijks inmiddels in circa 500 kilometerhokken braakballen verzameld. Dit is voldoende voor berekening van betrouwbare landelijke verspreidingstrends van 12 soorten (spits)muizen: Noordse woelmuis (HR-II en IV), dwergmuis, waterspitsmuis, bosspitsmuis (spec.), dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, aardmuis, ondergrondse woelmuis, rosse woelmuis, bosmuis en grote bosmuis. Uit het muizenonderzoek met braakballen zijn ook betrouwbare provinciale verspreidingstrends beschikbaar. Voor Noordse woelmuis zijn trends per Natura 2000-gebied niet mogelijk. Wél is een trend beschikbaar voor de gezamenlijke Natura 2000-gebieden. In figuur 7.2.4 is het aantal bemonsterde kilometerhokken per jaar weergegeven. Het verkrijgen en verwerken van de braakballen kost veel tijd, waardoor van de meest recente jaren altijd beperkt gegevens beschikbaar zijn en de figuur voor die jaren geen goed beeld geeft van de uiteindelijke beschikbaarheid van data. De gegevens van 2021 zijn daarom ook nog niet gebruikt voor trendberekening.

Voor otter en bever worden voldoende gegevens verzameld voor het bepalen van een betrouwbare landelijke verspreidingstrend. Overleg met waterschappen is een punt van voortdurende aandacht. Ondanks afspraken over het doorgeven van ottergegevens, wordt dit niet altijd gedaan. Mogelijk hangt dit samen met de op te leggen beperkingen aan het gebruik van vangmiddelen voor o.a. muskusratten bij aanwezigheid van otters. In 2020 hebben drie noordoostelijke waterschappen besloten geen verspreidingsgegevens van bever en otter meer te leveren voor het NEM. Dit vanwege een rechtszaak over het gebruik van klemmen in bevergebieden. De Zoogdiervereniging heeft dit voorlopig opgelost door vrijwilligers van CaLutra en terreinbeheerders om extra inzet te vragen voor aanvulling van de verspreidingsgegevens. Hoewel eind 2020 de waterschappen zijn vrijgesproken van het opzettelijk verstoren van een beschermde diersoort, is het OM in hoger beroep gegaan. Verwacht wordt dat de drie waterschappen op termijn wel weer gaan deelnemen aan het NEM. Een ander punt van aandacht is dat vrijwilligers voor het doorgeven van ottergegevens aan de Zoogdiervereniging lang niet altijd de hiervoor beschikbare invoerportal gebruiken. Dit heeft tot gevolg dat alle gewenste informatie niet altijd geleverd wordt en details vaak moeten worden nagevraagd. In 2021 is een financiering toegezegd voor het gebruikersvriendelijker maken van de portal. Inmiddels wordt aan vernieuwing gewerkt. In 2022 zal het gebruik van dit vernieuwde portal ook moeten worden gestimuleerd.

Voor bunzing en boommarter is het meetprogramma in 2016 gestart. Bij dit meetprogramma moeten grote aantallen foto’s verwerkt worden. Dit gebeurt via Agouti, een geautomatiseerd systeem voor fotoregistratie. Determinatie van op de foto’s vastgelegde dieren moest tot op heden nog handmatig gebeuren en is daardoor tijdrovend. Automatische soortherkenning is onlangs gerealiseerd, maar moet nog worden getest en uitgerold. In 2021 zijn op deze wijze 62 hokken van 5 x 5 km onderzocht. Het meetnet levert voor bunzing ongeveer 10% van het jaarlijks aantal meldingen in km-hokken en voor boommarter ongeveer 45%. Kaarten van de voortgang van het verspreidingsonderzoek van de HR-soorten zijn in bijlage 2 opgenomen. Met name voor boommarter zijn inmiddels voldoende gegevens voorhanden om zicht te krijgen op de mogelijkheden om trends te kunnen berekenen. Een eerste variant daarvoor is in 2021 bepaald, maar de kwaliteit daarvan is nog niet beoordeeld. Mogelijk wordt nog onvoldoende gecorrigeerd voor verschillen tussen de jaren in waarnemingsinspanning. In 2022 zal hier verder aan gewerkt worden.

De voortgang van het in kaart brengen van de verspreidingsgebieden van de HR-bijlage II, IV & V-soorten op 10 x 10-km niveau is weergegeven in tabel 7.2.5 en in de figuren in bijlage 2. Voor bever en hazelmuis is het potentiële leefgebied voor de eerstvolgende HR rapportage (in 2024) al compleet onderzocht. Ook voor de boommarter, bunzing en otter is al 70–81% van het potentieel verspreidingsgebed geïnventariseerd. Voor de Noordse woelmuis blijft het onderzoek nog wat achter en is na 2 jaar 57% van het leefgebied onderzocht (dit is exclusief de resultaten van het eDNA onderzoek). Voor alle soorten lijkt dit voldoende om na zes jaar een goed beeld van de verspreiding te verkrijgen. Ondanks dat voor bever en Noordse woelmuis Natura 2000‑gebieden zijn aangewezen, worden daarvoor (nog) geen trends per gebied berekend. De Noordse woelmuis wordt onvoldoende in braakballen aangetroffen om op grond daarvan trends per Natura 2000‑gebied te kunnen berekenen. Ook het eDNA onderzoek levert wellicht nog van te weinig jaren gegevens op om trendberekening voor de gezamenlijke en/of afzonderlijke Natura 2000‑gebieden mogelijk te maken. Te verwachten valt dat dit op den duur wel mogelijk wordt in de provincies met een langjarig monitoringsprogramma. Om dit door het CBS te laten te onderzoeken, dient dit eDNA onderzoek onder het NEM te worden geschaard.

Van enkele zoogdieren zijn ook nog geen goede schattingen van landelijke trends in verspreiding of aantal voorhanden om de Rode Lijst-status te bepalen. Dit geldt met name voor de (kleine) marterachtigen, omdat daarvoor nog geen goede (wetenschappelijk verantwoorde) monitoringsmethode bekend is. Door verschillende provincies wordt wel hard gewerkt aan het ontwikkelen van methodes hiervoor. Naar verwachting zal over enkele jaren een methode voorhanden zijn.

Exoten

Het onderzoek naar exoten verloopt voorspoedig. Met name van wasbeer komen via het Wasberenmeldpunt meer gegevens binnen dan verwacht. Dit geeft aan dat de soort ook verder verspreid is dan verwacht. De effectiviteit van het onderzoek met cameravallen zal in 2022 op basis van de dan beschikbare data moeten worden onderzocht. Op basis daarvan kunnen, indien nodig, aanbevelingen volgen voor aanscherping van het exoten-onderzoek. Eén van de mogelijke verbeteringen die wellicht al in 2022 kan worden doorgevoerd, betreft het combineren van het gebruik van cameravallen voor exoten met die voor bunzing en boommarter.

7.2.4 Aantal bemonsterde kilometerhokken voor muizen
jaren Verspreidingsonderzoek muizen
'90 40
'91 48
'92 49
'93 68
'94 200
'95 152
'96 240
'97 239
'98 314
'99 339
'00 307
'01 412
'02 319
'03 455
'04 486
'05 453
'06 522
'07 364
'08 487
'09 522
'10 455
'11 453
'12 508
'13 428
'14 529
'15 554
'16 443
'17 495
'18 337
'19 324
'20 97
Laatste 3 jaar nog niet volledig i.v.m. lange verwerkingstijd en nalevering
7.2.5Voortgang verspreidingsonderzoek zoogdieren
10 x 10 km-hokken Geactualiseerd na 4 jaar (10 x 10 km)
Soort aantal %
Bever 429 100
Boommarter 329 75
Bunzing 436 87
Hazelmuis 4 100
Noordse woelmuis 82 59
Otter 223 74

Aandachtspunten

  • Voor de MAS-tellingen onderzoeken of en zo ja hoe deze kunnen worden meegenomen in de trendberekening van dagactieve zoogdieren (CBS en ZV).
  • (Verder) ontwikkelen van methoden voor het bepalen van verspreidingstrends bij boommarter en bunzing (CBS & ZV).
  • Doorvoeren van de vernieuwingen in de otterinvoerportal en stimuleren van het gebruik ervan (ZV).
  • Zorgen voor overleg met waterschappen en muskusrattenbestrijders om de continuïteit van levering van otter- en bevergegevens te borgen dan wel opnieuw gegevens geleverd te krijgen (ZV).
  • Stimuleren van vrijwilligers van CaLutra om bevergegevens te verzamelen uit de gebieden van de drie noordoostelijke waterschappen die geen bever-data meer leveren (ZV).
  • Onderzoeken of provinciale DNA onderzoeken aan Noordse woelmuis deel kunnen uitmaken van het NEM (provincies).
  • Nader onderzoeken van de dekkingsgraad van het exotenonderzoek t.b.v. beoordeling van de kwaliteit (CBS).
  • Nagaan of het combineren van het gebruik van cameravallen voor exoten met die voor bunzing en boommarter mogelijk is.

Methode en links naar handleidingen Website NEM.

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over Zoogdiervereniging: Website Zoogdiervereniging.

Informatie over Sovon: Website Sovon.

De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van dagactieve zoogdieren van 1994 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.
De kaart toont de ligging van de meetpunten in de duinen in Nederland van de aantalsmonitoring van konijnen van 1984 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.
De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van hazelmuizen van 1986 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.

7.3Broedvogels en ANLb-wintervogels

Algemeen

Op grond van de Europese Vogelrichtlijn geldt een beschermde status voor alle van nature in Nederland voorkomende broedvogels en is informatie nodig over de populatiegrootte, trends en verspreiding van de soorten, zowel op landelijk niveau als op het niveau van Natura 2000‑gebieden. Ook op grond van andere verdragen en regelgeving is informatie nodig over inheemse broedvogels en daarnaast is ook informatie nodig over het voorkomen van invasieve exotische vogelsoorten die vermeld staan op de ‘Unielijst’.

De populatiegrootte en de trends van de broedvogels worden gevolgd via diverse deelprogramma’s voor aantalsmonitoring. Het NEM voorziet niet in afzonderlijk verspreidingsonderzoek voor broedvogels en er wordt ook niet actief gestuurd op het verkrijgen van verspreidingsinformatie. Daar staat tegenover dat het meetprogramma voor aantalsmonitoring al een goed beeld van de verspreiding oplevert. Dit beeld wordt bovendien aangevuld door de in 2018 verschenen Vogelatlas en het daarop aansluitende LiveAtlas werk.

In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de wintertellingen van enkele soorten niet-broedvogels, waarvan de informatie gebruikt wordt ter beoordeling van de effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb). De wintertellingen van terrestrische niet-broedvogels zijn ook van belang voor de ‘Bouwstenen Natura 2000’ en zullen worden meegenomen in de komende VR-rapportage.

Voor alle deelprogramma’s geldt:

Coördinatie: Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Uitvoering: Vrijwilligers, Sovon, CBS, Rijkswaterstaat WVL, provincies, terreinbeherende organisaties.

Opdrachtgevers: Ministerie van LNV, Ministerie van IenW (Rijkswaterstaat WVL), provincies.

7.3.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends in aantallen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten
  Trilateral Monitoring and Assessment Program: trends van vogels in het Waddengebied
  Farmland Bird Index: landelijke trends van boerenlandvogels
  OSPAR Commission: landelijke trends
  Aviaire Influenza: landelijke trend en verspreiding
  EU Kaderrichtlijn Mariene Strategie: landelijke trends
  Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer: landelijke trends
  Indicatoren Rijksbegroting: trends landelijk, N2000 en per biotoop
  Evaluatie Natuurpact: landelijke en provinciale trends
Matig sturende meetdoelen
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
  Verspreiding van invasieve exoten
  Graadmeters Natuurnetwerk Nederlands: provinciale trends
Indirecte meetdoelen
  Ramsar (wetlands): trends per Ramsargebied
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Sustainable Development Goals: landelijke trends
  Schadesoorten: landelijke trends
  Biodiversiteit van het agrarisch gebied: landelijke trends
  Kwaliteit hoofdwatersystemen: trends van vogels
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc.
  Stadsnatuur: landelijke trends

Soorten

Aangezien alle van nature in Nederland voorkomende broedvogels beschermd zijn en er over al deze soorten informatie verzameld wordt, zijn ze ook allemaal opgenomen in het meetprogramma broedvogels. Naast deze inheemse soorten zijn bovendien enkele exoten opgenomen. Op de ‘Unielijst’ van te volgen en eventueel te bestrijden exoten staan vijf vogelsoorten: heilige ibis, huiskraai, nijlgans, rosse stekelstaart en treurmaina. Extra inspanning voor het volgen van deze soorten is maar beperkt, omdat ze, voor zover aanwezig, grotendeels meeliften binnen de projecten voor de overige soorten.

Gegevensinwinning

Projecten

Broedvogels worden geïnventariseerd in diverse projecten voor aantalsmonitoring, onder de overkoepelende naam Meetnet Broedvogels. Onder deze naam is oorspronkelijk gestart met tellingen van de algemene en schaarse broedvogels (BMP), niet veel later gevolgd door tellingen van zeldzame broedvogels (Z) en kolonievogels (KOL). Voor algemene en schaarse soorten betreffen de tellingen een steekproef van de populaties. Bij de zeldzame soorten en kolonievogels wordt zoveel mogelijk gestreefd naar integrale tellingen.

Onder het BMP vallen ook enkele meer gespecialiseerde projecten gericht op bijzondere soorten en/of habitats, zoals voor boerenlandvogels (MAS), stadsvogels (MUS) en kustbroedvogels. Elk (deel-)project heeft zijn eigen meetprotocol en er zijn ook verschillende analyseprotocollen. Veelal worden (territoria van) broedparen in kaart gebracht, maar bijvoorbeeld bij de stadsvogeltellingen met het MUS-protocol, gaat het om tellingen van individuen en bij veel kolonievogels om bezette nesten.

Veldwerkhandleidingen en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de NEM-website en de Sovon-website (zie onder Links).

Broedvogels worden in de meeste gevallen geïnventariseerd door vrijwilligers, maar bij de provinciale boerenlandvogeltellingen, de metingen aan kustbroedvogels in het Wadden- en Deltagebied en metingen in de zoete en zoute Rijkswateren worden ook beroepskrachten ingeschakeld. Rijk en provincies hebben een ruilovereenkomst m.b.t. de gegevens. Onderdeel daarvan is een loketfunctie bij Sovon om provinciale vogelinformatie beschikbaar te stellen. Dit gebeurt via de website van Sovon, waarop trend-, aantals- en verspreidingsinformatie wordt gepresenteerd op landelijk, provinciaal en gebiedsniveau.

Voor het beoordelen van de effectiviteit van het in 2016 ingevoerde agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) zijn 60 vogelsoorten geselecteerd waarvan de trends in beheerd agrarisch gebied vergeleken kunnen worden met trends in niet-beheerd agrarisch gebied. Binnen het agrarisch gebied is daarbij ook onderscheid gemaakt naar de leefgebieden open akkerland, open grasland, natte en droge dooradering, waarbij voor iedere soort gestreefd wordt naar voldoende meetpunten in de voor die soort relevante gebieden in zowel beheerd als niet-beheerd gebied. Het grootste deel van deze soorten wordt al gevolgd via broedvogeltellingen en watervogeltellingen. Voor een deel van de ANLb-soorten zullen aanvullende gegevens worden gebruikt uit de ‘punt transecttellingen’ (PTT). Met deze telmethode worden in de laatste twee weken van december vogels geteld in transecten die bestaan uit 20 bij elkaar gelegen telpunten. Vooralsnog gaat het om PTT-gegevens van blauwe kiekendief, geelgors, goudplevier, grauwe gors, keep, koperwiek, kramsvogel, roek, ruigpootbuizerd, veldleeuwerik en velduil.

Vrijwel alle telgegevens worden via internet-portals of apps ingevoerd. De basis daarvoor is het programma Avimap, dat in verschillende varianten voor de diverse vogeltellingen beschikbaar is. Ook in 2021 zijn daarin weer verbeteringen aangebracht, o.a. bij de invoer van zeldzame soorten en in de Avimap-module voor nestkaarten (zie 7.4).

Gegevensverwerking

Voor elk van de deelprojecten en soorten is op grond van de beschikbaarheid van data een startjaar gekozen vanaf wanneer trendberekening kan plaats vinden. Op basis van de tellingen worden voor de meeste broedvogels standaard trends berekend vanaf 1990. Voor veel soorten geldt echter dat ook bruikbare gegevens beschikbaar zijn van vóór 1990. Voor die soorten worden ook aanvullende trends berekend over langere tijdreeksen, in sommige gevallen al vanaf 1984.

Bij de verwerking van de gegevens wordt gecontroleerd op uitbijters, op consistentie en volledigheid van de gegevens en op betrouwbaarheid en mogelijke vertekening van de berekende trends. Eventuele vertekening door over- of onderbemonstering van bepaalde gebieden wordt in veel gevallen gecorrigeerd door middel van stratificatie en weging. In vrijwel alle gevallen betreft dat een weging op het niveau van fysisch geografische regio’s en daarbinnen voor algemene soorten ook naar biotoop. Aantalsgegevens worden jaarlijks geanalyseerd, waarbij jaarcijfers en trends per soort berekend worden met behulp van het RTrim package in het statistisch programma R. Ten behoeve van het provinciaal beleid rondom het rapen van kievitseieren in Fryslân worden de gegevens van enkele boerenlandvogelsoorten in deze provincie (tevens) nog tijdens het teljaar versneld verwerkt, om vóór het nieuwe broedseizoen Friese trendgegevens en indexen te verkrijgen die in het provinciaal beleid rondom het kievitseieren rapen worden gebruikt. De belangrijkste jaarcijfers en trends worden gepubliceerd op het Compendium voor de Leefomgeving (zie Links) en op de website van Sovon.

Dankzij de intensieve monitoring kunnen naast betrouwbare landelijke resultaten (zie tabel 7.3.2) voor veel vogelsoorten ook op een lager niveau betrouwbare trends en indexen worden bepaald, onder meer op het niveau van provincies, hoofdwatersystemen en gezamenlijke en afzonderlijke Natura 2000‑gebieden.

De kwaliteit van de resultaten is in de meeste gevallen beoordeeld op grond van de berekende trendresultaten. In het geval van zeer zeldzame, incidentele of verdwenen soorten (bijvoorbeeld brilduiker en zwarte wouw) zijn te weinig gegevens beschikbaar voor een daadwerkelijke trendberekening. De kwaliteit van de trend in Nederland wordt in die gevallen beoordeeld op basis van een inschatting van de kans dat de betreffende soort wordt gevonden wanneer deze aanwezig is.

Voor Natura 2000‑gebieden worden door Sovon ook aantallen bepaald, waarbij het streven is om minimaal eens per drie jaar een aantalsopgave beschikbaar te stellen. Het protocol daarvoor is in overleg met het CBS tot stand gekomen, maar beoordeling van de resultaten maakt geen deel uit van deze rapportage.

7.3.2Broedvogels: kwaliteitsbeoordeling per soort
Kwaliteit trend
Soort1)4) Beleidsstatus2) NL3) Waddenzee (TMAP) Boerenlandvogels (FBI) Opmerkingen
Aalscholver (k) VR I, TMAP, Ai goed goed    
Appelvink VR, TYP goed
Baardman VR goed
Bergeend VR, TMAP, Ai, TYP goed goed  
Blauwborst VR I, TYP goed      
Blauwe kiekendief VR I, TMAP goed goed    
Blauwe reiger (k) VR, Ai goed      
Boerenzwaluw VR, FBI goed   goed  
Bontbekplevier VR I, TMAP, Ai goed goed    
Bonte strandloper VR, TMAP, Ai goed .   incidenteel in NL
Bonte vliegenvanger VR goed      
Boomklever VR, TYP goed      
Boomkruiper VR goed      
Boomleeuwerik VR I, TYP goed    
Boompieper VR goed      
Boomvalk VR goed    
Bosrietzanger VR, TYP goed      
Bosuil VR, TYP goed      
Braamsluiper VR goed      
Brandgans VR, TMAP, Ai, S goed goed    
Brilduiker VR, Ai goed    
Bruine kiekendief VR I goed    
Buidelmees VR goed      
Buizerd VR goed      
Canadese gans Ai, S goed      
Cetti’s Zanger VR goed    
Dodaars VR I, TYP, Ai goed      
Draaihals VR I goed      
Duinpieper VR I, TYP goed     verdwenen uit NL
Dwergmeeuw VR, TMAP goed .   incidenteel in NL
Dwergstern (k) VR I, TMAP goed goed    
Eider VR I, TMAP, TYP goed goed  
Ekster VR, S goed    
Europese kanarie VR goed    
Fazant Exoot, S goed      
Fitis VR goed      
Fluiter VR, TYP goed      
Fuut VR, Ai goed      
Gaai VR goed    
Geelgors VR, FBI, TYP, ANLb goed   goed  
Gekraagde roodstaart VR goed      
Gele kwikstaart VR, FBI goed   goed  
Geoorde fuut VR I, TYP, Ai goed      
Gierzwaluw VR goed      
Glanskop VR goed      
Goudhaan VR goed      
Goudvink VR, TYP goed      
Grasmus VR, FBI goed   goed  
Graspieper VR, FBI, TYP goed   goed  
Graszanger VR goed      
Grauwe gans VR, Ai, S goed      
Grauwe gors VR, FBI goed   goed
Grauwe kiekendief VR I goed goed  
Grauwe klauwier VR I goed goed  
Grauwe vliegenvanger VR goed    
Griel VR goed     verdwenen uit NL
Groene specht VR goed      
Groenling VR, ANLb goed      
Grote bonte specht VR, TYP goed      
Grote gele kwikstaart VR goed      
Grote karekiet VR I goed      
Grote Lijster VR, FBI goed   goed  
Grote mantelmeeuw VR, TMAP, Ai goed goed    
Grote stern (k) VR I, TMAP goed goed    
Grote zilverreiger (k) VR I, Ai goed      
Grutto VR, TMAP, FBI, Ai goed goed goed  
Halsbandparkiet Exoot goed      
Havik VR goed    
Heggenmus VR goed      
Heilige Ibis Exoot goed      
Holenduif VR, S goed      
Hop VR goed     incidenteel in NL
Houtduif VR, S goed      
Houtsnip VR, TYP, Ai goed      
Huiskraai Exoot goed      
Huismus VR, S goed      
Huiszwaluw (k) VR goed      
IJsvogel VR I goed      
Kauw VR, S goed      
Kemphaan VR I, TMAP, FBI, Ai goed goed goed  
Kerkuil VR goed      
Kievit VR, TMAP, FBI, Ai goed goed goed
Klapekster VR, TYP goed     verdwenen uit NL
Kleine barmsijs VR goed      
Kleine bonte specht VR goed      
Kleine Karekiet VR goed      
Kleine mantelmeeuw (k) VR I, TMAP, Ai goed goed    
Kleine plevier VR, Ai goed      
Kleine zilverreiger (k) VR, TMAP, Ai goed goed    
Kleinst waterhoen VR goed      
Kluut VR I, TMAP, Ai, TYP goed goed    
Kneu VR goed      
Knobbelzwaan VR, Ai, S goed      
Koekoek VR goed      
Kokmeeuw (k) VR, TMAP, Ai goed goed  
Kolgans VR, Ai, S goed      
Koolmees VR goed    
Korhoen VR I goed    
Kraanvogel VR goed      
Krakeend VR, Ai goed      
Kramsvogel VR goed      
Krooneend VR, Ai goed      
Kruisbek VR goed      
Kuifeend VR, Ai goed      
Kuifleeuwerik VR goed     verdwenen uit NL
Kuifmees VR goed      
Kwak VR, TYP goed    
Kwartel VR, FBI, TYP goed   goed
Kwartelkoning VR I goed      
Lachstern VR, TMAP goed .   Incidenteel in NL
Lepelaar (k) VR I, TMAP, Ai goed goed    
Matkop VR, TYP goed      
Meerkoet VR, Ai, S goed      
Merel VR goed      
Middelste bonte specht VR goed    
Middelste zaagbek VR, TMAP goed .    
Nachtegaal VR, TYP goed      
Nachtzwaluw VR I goed      
Nijlgans Ai, Exoot goed      
Noordse stern (k) VR I, TMAP goed goed    
Oehoe VR goed      
Oeverloper VR, Ai goed      
Oeverzwaluw (k) VR I goed    
Ooievaar VR, Ai goed      
Ortolaan VR goed     verdwenen uit NL
Paapje VR I, TYP goed    
Patrijs VR, FBI goed   goed  
Pijlstaart VR, TMAP, Ai goed .    
Pimpelmees VR goed      
Porseleinhoen VR I goed      
Purperreiger (k) VR I, Ai goed      
Putter VR, FBI goed   goed  
Raaf VR goed      
Ransuil VR goed      
Rietgors VR goed      
Rietzanger VR I goed      
Ringmus VR, FBI, S goed   goed  
Rode wouw VR goed      
Roek (k) VR, FBI, S, ANLb goed   goed  
Roerdomp VR I, Ai goed    
Roodborst VR goed      
Roodborsttapuit VR I, FBI, TYP goed   goed
Roodhalsfuut VR goed      
Roodkopklauwier VR goed     verdwenen in NL
Rosse stekelstaart Exoot goed      
Ruigpootuil VR goed     incidenteel in NL
Scholekster VR, TMAP, FBI, Ai goed goed goed  
Sijs VR goed      
Slechtvalk VR goed      
Slobeend VR, FBI, Ai goed   goed  
Smient VR, TMAP, Ai, S goed .  
Snor VR I goed      
Soepeend Exoot goed      
Soepgans Exoot goed      
Sperwer VR goed    
Spotvogel VR, FBI goed   goed  
Spreeuw VR, FBI, S goed   goed  
Sprinkhaanzanger VR, TYP goed      
Staartmees VR goed      
Stadsduif VR goed      
      .    
Steenloper VR, TMAP goed .   incidenteel in NL
Steenuil VR, FBI goed   goed  
Steltkluut VR goed      
Stormmeeuw (k) VR, TMAP, Ai goed goed    
Strandplevier VR I, TMAP, TYP goed goed    
Tafeleend VR, Ai goed      
Tapuit VR I, TYP goed      
Tjiftjaf VR goed    
Torenvalk VR, FBI goed   goed  
Treurmaina Exoot goed      
Tuinfluiter VR goed      
Tureluur VR, TMAP, Ai, FBI, TYP goed goed goed  
Turkse tortel VR goed    
Veldleeuwerik VR, FBI, TYP, ANLb goed   goed
Velduil VR I, TMAP, TYP goed goed    
Vink VR goed      
Visdief (k) VR I, TMAP, Ai goed goed    
Vuurgoudhaan VR goed      
Waterhoen VR, Ai goed      
Waterral VR, Ai goed      
Watersnip VR I, TMAP, Ai, FBI, TYP goed goed goed  
Wespendief VR I, TYP goed      
Wielewaal VR, TYP goed      
Wilde eend VR, Ai, S goed      
Wilde zwaan VR, Ai goed      
Winterkoning VR goed      
Wintertaling VR, TYP, Ai goed      
Witte kwikstaart VR goed    
Woudaap VR I goed    
Wulp VR, TMAP, Ai, FBI, TYP goed goed goed  
Zanglijster VR goed      
Zeearend VR goed      
Zilvermeeuw (k) VR, TMAP, Ai goed goed    
Zomertaling VR, Ai goed      
Zomertortel VR, FBI goed   goed  
Zwarte kraai VR, S goed      
Zwarte mees VR goed      
Zwarte roodstaart VR goed      
Zwarte specht VR I, TYP goed      
Zwarte stern (k) VR I, TYP, Ai goed      
Zwarte wouw VR goed      
Zwartkop VR goed      
Zwartkopmeeuw (k) VR I, TMAP, Ai goed goed  

1)(k): Kolonievogel

2)VR: Vogelrichtlijnsoort (alle inheemse vogelsoorten volgens art 1-3 VR), VR I: soorten waarvoor op basis van Bijlage I van de Vogelrichtlijn in één of meerdere Natura 2000-gebieden instandhoudingsdoelen worden geformuleerd; TMAP: Trilateral Monitoring and Assessment Program; FBI: Farmland Bird Index; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; Ai: soort speelt mogelijk een rol bij verspreiding van aviaire influenza; Exoot: (invasieve) exoten; S: Schadesoorten (vastgesteld bij AMvB); ANLb: soort is doelsoort van de beleidsmonitoring in het kader van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer.

3)Kwaliteit van trends voor meetdoel aviaire influenza is gelijk aan kwaliteit trends NL en daarom niet apart benoemd

4)Enkele voor ANLb geselecteerde PTT-soorten ontbreken in deze lijst, omdat deze niet broeden in Nederland.

7.3.3 Aantal getelde broedvogelplots BMP: agrarisch gebied, stedelijk gebied en overig
jaren Agrarisch gebied Stedelijk gebied Overig
'90 576 41 487
'91 448 61 487
'92 635 69 573
'93 569 64 592
'94 770 63 605
'95 727 52 650
'96 852 50 728
'97 846 50 734
'98 1160 59 844
'99 1051 77 823
'00 1201 71 853
'01 690 74 668
'02 1293 74 865
'03 1137 72 825
'04 1297 86 919
'05 1206 90 900
'06 1625 91 904
'07 1082 479 838
'08 999 540 830
'09 1618 538 807
'10 932 622 855
'11 1227 667 959
'12 1760 691 1061
'13 2104 694 1008
'14 1788 789 1005
'15 1781 718 1116
'16 2247 749 1186
'17 2315 760 1145
'18 2316 770 1230
'19 2312 777 1049
7.3.4 Aantal getelde transecten PTT
Jaren Aantal transecten
'80 151
'81 143
'82 164
'83 331
'84 419
'85 379
'86 383
'87 417
'88 405
'89 383
'90 352
'91 359
'92 342
'93 299
'94 321
'95 348
'96 368
'97 408
'98 421
'99 436
'00 407
'01 399
'02 410
'03 419
'04 441
'05 450
'06 429
'07 436
'08 435
'09 416
'10 382
'11 457
'12 449
'13 450
'14 443
'15 472
'16 575
'17 591
'18 608
'19 638
'20 646

Natura 2000‑gebieden en zoete rijkswateren

Voor 45 soorten broedvogels zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen waar deze soorten speciale bescherming genieten. In totaal levert dit 375 soort-gebied combinaties waarvoor informatie over trends en populatiegrootte gewenst is. Het beoordelen van de teldekking in Natura 2000‑gebieden gebeurt primair op basis van de mate waarin in de laatste drie jaren de telgebieden zijn geïnventariseerd waarin de soort in de afgelopen twaalf jaar is aangetroffen. In het oordeel wordt tevens rekening gehouden met de relatieve aantallen van de soort in de recent getelde meetpunten. Alleen wanneer die informatie geen uitsluitsel geeft, wordt met aanvullende expert kennis over de situatie ter plaatse een eindoordeel gegeven. Deze systematiek wordt ook gehanteerd voor het beoordelen van de teldekking van een aantal indicatieve soorten van de zoete rijkswateren. Het gaat hier om 287 combinaties van 71 soorten in vijf onderscheiden hoofdwatersystemen.

7.3.5Beoordeling broedvogels per Natura 2000-gebied
Natura 2000-gebied1) Aantal2) VR-soorten Aantal VR-soorten niet goed3) Specificatie soorten niet goed
Alde Feanen 9    
Bargerveen 10    
Biesbosch 8    
Boezems Kinderdijk 4    
Brabantse Wal 6 2 boomleeuwerik, dodaars
De Wieden 13    
Deelen 5 1 rietzanger
Deurnsche peel & Mariapeel 4 4 blauwborst, dodaars, nachtzwaluw, roodborsttapuit
Drents-Friese Wold & Leggelderveld 9    
Duinen Ameland 9 1 eider
Duinen en Lage Land Texel 12 2 bruine kiekendief, roodborsttapuit
Duinen Goeree & Kwade Hoek 1    
Duinen Schiermonnikoog 7 1 bruine kiekendief
Duinen Terschelling 10 1 tapuit
Duinen Vlieland 8    
Dwingelderveld 7    
Eemmeer en Gooimeer zuidoever 1    
Eilandspolder 1    
Engbertsdijksvenen 1    
Fochteloerveen 4 1 roodborsttapuit
Grevelingen 7 1 bruine kiekendief
Groote Peel 5 2 geoorde fuut, porseleinhoen
Groote Wielen 3    
Haringvliet 10    
Hollands diep 2    
IJsselmeer 10    
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 7 1 bruine kiekendief
Kampina & Oisterwijkse Vennen 2 1 roodborsttapuit
Ketelmeer & Vossemeer 3 1 porseleinhoen
Krammer-Volkerak 8    
Lauwersmeer 13    
Leekstermeergebied 3    
Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux 3    
Lepelaarplassen 2    
Maasduinen 8    
Markermeer en IJmeer 2    
Markiezaat 5 1 dodaars
Meinweg 3 2 boomleeuwerik, roodborsttapuit
Naardermeer 5    
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 6 2 rietzanger, snor
Noordzeekustzone 3    
Oostelijke Vechtplassen 9    
Oosterschelde 8 1 bruine kiekendief
Oostvaardersplassen 14    
Oudegaasterbrekken, Fluessen e. o. 1    
Rijntakken 12    
Sallandse Heuvelrug 3 1 roodborsttapuit
Sneekermeergebied 4    
Strabrechtse Heide & Beuven 2    
Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht 5    
Van Oordt's Mersken 2    
Veerse Meer 3    
Veluwe 10    
Veluwerandmeren 2    
Voornes Duin 4    
Waddenzee 13    
Weerribben 8 3 rietzanger, snor, watersnip
Weerter- en budelerbergen & Ringselven 3 3 boomleeuwerik, nachtzwaluw, roodborsttapuit
Westerschelde & Saeftinghe 9 1 blauwborst
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 3 2 kemphaan, roerdomp
Zoommeer 4    
Zouweboezem 3    
Zuidlaardermeergebied 3    
Zwanenwater & Pettemerduinen 4    
Zwarte Meer 6    

1)De begrenzing van de gemonitorde gebieden valt niet altijd volledig samen met de begrenzing van de Natura 2000-gebieden.

2)Aantal kwalificerende VR-soorten per gebied.

3)Met het oog op trends per VR-gebied: gebaseerd op volledigheid van beschikbare tellingen in de laatste 3 jaar en expert judgement.

Voortgang 2021

Data en teldekking

De landelijke teldekking is onverminderd groot en neemt over het algemeen nog steeds toe. De coronamaatregelen hebben voor de vogeltellingen geen onoverkomelijke problemen veroorzaakt. Het overgrote deel van de tellingen kon tamelijk ongehinderd doorgaan. Op de Waddeneilanden en in de zoete rijkswateren is vanwege beperkende maatregelen minder geteld. Daar staat tegenover dat met name vanuit stedelijk gebied méér stadsvogeltellingen binnen zijn gekomen.

In totaal zijn voor de verschillende BMP-deelprojecten in de loop der jaren ruim 13 000 meetpunten onderzocht, verdeeld over de verschillende deelprojecten voor verschillende doeleinden en in verschillende biotopen. In de laatste jaren werd steeds ongeveer 30–35% van deze meetpunten geteld (zie figuur 7.3.3). Bij de zeldzame soorten zijn telgegevens beschikbaar van bijna 6 000 locaties, waarvan de laatste jaren steeds ongeveer 45% werd geteld. Voor kolonievogels zijn telgegevens beschikbaar van ongeveer 15 500 kolonies/meetpunten, waarvan in de laatste jaren ongeveer 75% is geteld. Het aantal kolonies per soort is min of meer stabiel en omvat vrijwel alle kolonies van de betreffende soorten.

Bij de PTT-tellingen zijn telgegevens beschikbaar van bijna 1 200 transecten met elk 20 afzonderlijke meetpunten. De laatste jaren werd ongeveer 50% van deze transecten geteld (zie figuur 7.3.4). Het aantal getelde routes is duidelijk gegroeid sinds het PTT ten behoeve van de berekening van de effectiviteit van agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) in het NEM is opgenomen.

Natura 2000-gebieden en zoete rijkswateren

Aangewezen broedvogelsoorten in de Natura 2000-gebieden worden in verreweg de meeste gevallen goed geteld. Slechts 35 (9%) van de 374 soort-gebiedscombinaties werden in de laatste 3 jaren onvoldoende geteld. Hoewel dit er drie méér zijn dan vorig jaar, is het procentueel vrijwel gelijk gebleven. In de lijst van soorten die onvoldoende geteld worden is wel enige verschuiving te zien, maar het grootste deel van de huidige knelpunten was ook in eerdere jaren al een knelpunt. Zeven eerdere knelpunten zijn opgelost.

Ook bij de indicatieve soorten van de zoete rijkswateren is de teldekking over het algemeen goed. Slechts voor 15 van de 287 soort-gebiedscombinaties was de teldekking een knelpunt. Een deel daarvan was het gevolg van beperkingen door coronamaatregelen.

Trendberekening

Evenals vorig jaar is de datavoorziening goed en kunnen voor alle soorten betrouwbare landelijke trends worden berekend, evenals vele trends op een lager schaalniveau. Tegelijk wordt ook nog steeds gewerkt aan verdere verbeteringen. In 2020 is het proces van herziening van de stratificatie en weging opgestart. In 2021 is dit proces voortgezet, maar de herzieningen waren niet op tijd beschikbaar om daar de trends in 2021 al mee door te rekenen. De eerste resultaten op basis van de nieuwe stratificatie en weging worden begin 2022 verwacht. Aanpassing van weging werd mogelijk gemaakt en geïnduceerd door de in 2018 gepubliceerde nieuwe Vogelatlas. Bij zeldzame vogels en kolonievogels met een steekproeftelling is een nieuwe stratificatie in 2020 al doorgevoerd. Op twee na is bij deze soorten uiteindelijk besloten om weging voortaan achterwege te laten. Voor vrijwel alle soorten geldt dat het overgrote deel van de populatie wordt geteld, waardoor weging geen meerwaarde meer bleek te hebben.

Weging bij de PTT-wintervogeltellingen vindt nog niet plaats. Weging daarbij zal pas worden uitgewerkt ná aanpassing van de weging bij de broedvogels.

De methode voor het bepalen van de plausibiliteit van provinciale trends is voor de algemene en schaarse soorten aangepast. Voor de zeldzame soorten en kolonievogels is na testen van verschillende methoden geconcludeerd dat er geen geschikte methode gevonden kon worden om dit geautomatiseerd te bepalen. Daarop is besloten dat voor deze soorten de plausibiliteit op provinciaal niveau het beste om de paar jaar kan plaats vinden met expert judgement.

Voor de aangewezen ANLb-gebieden en referentiegebieden zijn in 2020 power­berekeningen uitgevoerd op basis van de BMP-gegevens van verschillende vogelsoorten (evenals enkele amfibieën en libellen). Enkele belangrijke aanbevelingen die daaruit voortvloeiden zijn:

  • Er dienen voldoende meetpunten te worden meegenomen: ca 100 per soort per gebiedstype.
  • Voorts dient te worden geborgd dat die meetpunten voldoende frequent worden herhaald.
  • En in samenhang daarmee zal moeten worden nagegaan in hoeverre wijzigingen in het type beheermaatregelen de trendberekeningen bemoeilijken.

In 2021 zijn met gegevens over 5 jaar trends berekend voor zowel vogels als voor enkele amfibieën en libellen. Vooralsnog leveren de huidige data nog nauwelijks significante trends per soort op. Trends en effecten voor combinaties van soorten (‘supersoorten’) bieden iets meer perspectief. PTT-tellingen zijn in 2021 hierbij overigens nog niet gebruikt. In 2022 komen de resultaten beschikbaar van een volledige telronde van het ANLb. Er zal dan opnieuw bepaald worden hoe goed en welke effecten van het ANLb in beeld gebracht kunnen worden. De trends van de PTT-soorten zullen dan ook berekend worden.

De complexiteit van de gegevens en de uitgebreidheid van de te berekenen output voor vooral de BMP-gegevens zorgde tot voor kort voor een omvangrijk en tijdrovend verwerkingsproces dat weinig ruimte bood voor de opvang van tegenvallers. De geheel nieuw opgezette verwerkingsprogrammatuur in R draagt er inmiddels aan bij dat trends sneller kunnen worden doorgerekend. Ook de versimpelde stratificatie bij de algemene en schaarse soorten zal hieraan bijdragen. In combinatie met de voorgenomen vervroeging van datalevering door Sovon kunnen trends vanaf 2022 mogelijk 5 á 6 maanden eerder beschikbaar zijn, naar verwachting al in maart of april ná het laatste teljaar.

Exoten

Van de vijf invasieve vogelsoorten komen alleen nijlgans en rosse stekelstaart als recente broedvogel in Nederland voor. Beide worden met het huidige meetprogramma goed gevolgd.

Aandachtspunten

  • Vervroegen van de aanlevering en controle van data, indexberekening en rapportage (Sovon, CBS).
  • Toepassen van de vernieuwde stratificatie en weging bij algemene en schaarse soorten broedvogels (CBS en Sovon).
  • Doorrekenen van trends voor ANLb op basis van de gegevens van BMP en PTT voor de volledige ANLb ronde van 2016–2021 (CBS en Sovon).
  • Verbetering van de trendresultaten van PTT-tellingen door stratificatie en weging (Sovon en CBS).

Methode en links naar handleidingen: Website NEM.

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over Sovon: Website Sovon.

Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving.

De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van broedvogels van 1984 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.
De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van kolonievogels van 1990 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.
De kaart toont de ligging van de kerngebieden en meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van zeldzame vogels van 1986 tot en met 2020. Per kerngebied en meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.
De kaart toont de ligging van de transecten in Nederland van de aantalsmonitoring van broedvogels door middel van punt transect tellingen in de winter van 1980 tot en met 2020. Per transect is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.

7.4Nestkaarten

Algemeen

Het Meetprogramma Nestkaarten levert informatie over het broedsucces van vogels en over het tijdstip van het broeden en de veranderingen daarin. Met gegevens over de reproductie zijn toekomstige veranderingen in de populatiegrootte al in een vroeg stadium te signaleren en kan daarop worden geanticipeerd in het beleid, met name voor wadvogels (in het kader van TMAP) en weidevogels (in het kader van Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer). Tevens zijn fenologische veranderingen onder invloed van bijvoorbeeld klimaatverandering te signaleren.

Coördinatie: Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Uitvoering: Vrijwilligers, Sovon, Werkgroep Roofvogels Nederland, Steenuilen Overleg Nederland, CBS, Weidevogelwachten & LandschappenNL, Stichting Kerkuilenwerkgroep Nederland, Stichting Hirundo, Werkgroep NESTKAST, Werkgroep STORK, Gierzwaluwbescherming Nederland, e.a.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV, provincies

7.4.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer: landelijke trends
Matig sturende meetdoelen
  Broedsucces weidevogels en waddenvogels
Niet sturende meetdoelen
  Kwaliteit van het agrarisch gebied: landelijke trends
  Milieukwaliteit: landelijke en regionale trends
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc.

Gegevensinwinning

Gegevensverzameling

Het meetprogramma bestaat uit het jaarlijks verzamelen en analyseren van data over broedsucces en de eilegdatum. Per vogelsoort worden de lotgevallen van een aantal nesten tot het uitkomen van de eieren (bij nestvlieders) of uitvliegen van de jongen (bij nestblijvers) gevolgd gedurende het broedseizoen, zoals legselgrootte, eilegdatum en broedsucces. In het meetprogramma Nestkaarten wordt samengewerkt met een aantal organisaties die nestgegevens verzamelen.

Data

De nestgegevens worden op (digitale) kaart geregistreerd, vandaar de term nestkaarten. Voor algemene soorten wordt gestreefd naar een steekproef met een omvang van minimaal 60 nesten en nestkaarten per jaar. Voor zeldzame soorten wordt een lager aantal nog als voldoende beschouwd indien daarmee een substantieel deel van de nesten gevolgd kan worden. Van alle soorten samen worden jaarlijks enkele tienduizenden nestkaarten verzameld.

Het meetprogramma is gestart in 1995, maar voor sommige soorten zijn ook eerdere gegevens beschikbaar; soms al vanaf de jaren zestig.

Soorten

In het meetprogramma Nestkaarten is vastgelegd dat voor 43 broedvogelsoorten nestgegevens worden verzameld. Voor het Waddengebied gaat het om het broedsucces van broedvogels uit het TMAP-programma. Daarnaast is het broedsucces van weidevogels in relatie tot verschillende typen ingrepen en beheer van belang voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer, waarvoor de verantwoordelijkheid bij de provincies ligt.

Analyse

Jaarlijks worden door Sovon eilegdata en broedsucces berekend van ruim 50 vogelsoorten. Deze worden per soort op de Sovon website gepubliceerd en ook door het CBS gebruikt voor enkele indicatoren over broedsucces en verschuivingen in eilegdatum op het Compendium voor de Leefomgeving (CLO).

Voor de weidevogels zijn er te weinig data beschikbaar over nestsucces van onbeschermde nesten, waardoor uitsluitend betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden over het nestsucces van het (substantiële) deel van de populatie waarvan de nesten wordt beschermd. Voor het bepalen van het effect van het agrarisch natuurbeheer (ANLb) zijn deze gegevens uiteraard nog steeds relevant.

7.4.2Nestkaarten: kwaliteitsbeoordeling per soort
Soort Beleidsstatus1) Broedsucces2) boerenlandvogels Broedsucces2) waddenvogels (TMAP) Broedsucces3) landelijk
Blauwe kiekendief VR I, TMAP   . goed
Boerenzwaluw VR, FBI goed   goed
Bontbekplevier VR I, TMAP, Ai   . matig
Bonte vliegenvanger VR     goed
Boomklever VR, TYP     goed
Boomvalk VR     goed
Bruine kiekendief VR I     goed
Buizerd VR     goed
Eider VR I, TMAP, TYP   matig goed
Gekraagde roodstaart VR     matig
Gierzwaluw VR     goed
Graspieper VR, FBI, TYP .   goed
Grauwe klauwier VR I .   slecht
Grote Stern VR I, TMAP   matig slecht
Grutto VR, TMAP, FBI, Ai goed   goed
Havik VR     goed
Kerkuil VR     goed
Kievit VR, TMAP, FBI, Ai goed . goed
Kleine karekiet VR     slecht
Kleine Mantelmeeuw VR I, TMAP, Ai   matig slecht
Kleine plevier VR, Ai   . goed
Kluut VR I, TMAP, Ai, TYP   matig goed
Kokmeeuw VR, TMAP, Ai   goed goed
Koolmees VR     goed
Lepelaar VR I, TMAP, Ai   matig slecht
Merel VR     matig
Noordse Stern VR I, TMAP   matig goed
Ooievaar VR, FBI, Ai .   goed
Pimpelmees VR     goed
Ringmus VR, FBI, S goed   goed
Scholekster VR, TMAP, Ai, FBI goed matig goed
Slobeend VR, FBI, Ai goed   goed
Sperwer VR     goed
Spreeuw VR, FBI, S goed   goed
Steenuil VR, FBI goed   goed
Torenvalk VR, FBI goed   goed
Tureluur VR, TMAP, Ai, FBI, TYP goed . goed
Veldleeuwerik VR, FBI, TYP .   goed
Visdief VR I, TMAP, Ai   . goed
Wespendief VR I, TYP     goed
Wulp VR, TMAP, Ai, FBI, TYP goed . goed
Zilvermeeuw VR, TMAP, Ai   goed matig
Zwarte stern VR I, Ai, TYP     goed

1)VR: Vogelrichtlijnsoort (alle inheemse vogelsoorten volgens art 1-3 VR), VR I: soorten waarvoor op basis van Bijlage I van de Vogelrichtlijn in één of meerdere Natura 2000-gebieden instandhoudingsdoelen worden geformuleerd; TMAP: Trilateral Monitoring and Assessment Program; FBI: Farmland Bird Index; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; Ai: soort speelt mogelijk een rol bij verspreiding van aviaire influenza; Exoot: (invasieve) exoten; S: Schadesoorten (vastgesteld bij AMvB).

2)Meetdoel nog niet in te vullen.

3)Beoordeling aantal kaarten over de laatste 3 jaar (met het oog op het kunnen bepalen van landelijke trends). Goed: 60 of meer; matig: 20-60; slecht: minder dan 20 nestkaarten. Bij schaarse soorten is een lager aantalscriterium aangehouden.

Voortgang 2021

Over het broedseizoen 2020 kwamen voor alle soorten samen ruim 50 000 nestkaarten beschikbaar. Voor de 43 doelsoorten bedroeg dit bijna 47 000. Vrijwel alle gegevens worden inmiddels digitaal ingezonden, waarbij automatische foutcontrole plaats vindt. Uitgaande van de gegevens van de laatste drie jaren, zijn van 34 soorten (79%) voldoende nestkaarten verzameld. Van negen soorten zijn onvoldoende gegevens beschikbaar. Ten opzichte van vorig jaar zijn twee soorten anders beoordeeld. Dit betreft kleine mantelmeeuw (van matig naar slecht) en kokmeeuw (van matig naar goed).

Overigens is er altijd een nalevering van gegevens, waardoor vooral voor de laatste jaren het aantal nestkaarten iets gunstiger kan uitpakken. Bovendien geldt voor twee slecht scorende soorten (grote stern en lepelaar) dat weliswaar te weinig gegevens op nestniveau worden ingezameld, maar dat in het Reproductiemeetnet Waddenzee aanvullende gegevens worden verzameld over het aantal uitgevlogen jongen in uitgerasterde enclosures binnen de kolonies.

In 2020 en 2021 zijn berekeningen uitgevoerd ten behoeve van de uitwerking van twee nieuw samengestelde CLO-indicatoren: één over het broedsucces van wadvogels en één over het broedsucces van boerenlandvogels. Voor boerenlandvogels kunnen trends in het broedsucces goed worden bepaald; voor wadvogels is dat nog maar beperkt mogelijk. Uit de broedsucces-gegevens van de wadvogels (10 soorten) blijkt wel duidelijk dat het broedsucces over het algemeen te laag is om de populaties in stand te kunnen houden.

De herziening van de rekenmethode en soortselectie bij de CLO-indicator over verschuivingen in de eilegdatum kon in 2021 nog niet gerealiseerd worden. Het werk hieraan wordt in 2022 vervolgd.

Aandachtspunten

  • Meer nestkaarten verkrijgen van te weinig bemonsterde soorten met speciale aandacht voor TMAP-soorten en voor weidevogels (Sovon).
  • Continuering van de samenwerking met soortgerichte werkgroepen en zorg dragen voor opname van hun gegevens in databestanden (Sovon).
  • Herziening van de CLO-indicator over verschuiving in eilegdata en aanpassen van de selectie(s) van vogelsoorten op de meetdoelen (CBS, Sovon).

Methode en links naar handleidingen: Website NEM.

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over Sovon: Website Sovon.

Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving

7.5Watervogels

Algemeen

In het meetprogramma voor watervogels worden doortrekkende en overwinterende watervogels gevolgd in alle belangrijke waterrijke gebieden, inclusief de Waddenzee en de Noordzee. Ganzen en zwanen worden daarnaast ook gevolgd in ganzengebieden (pleisterplaatsen, voornamelijk in agrarisch gebied). Op de Noordzee foeragerende vogels worden geteld vanuit vliegtuigen en langstrekkende vogels in de kustzone worden geteld vanaf trektelposten langs de kust. Er wordt niet gestuurd op het inwinnen van verspreidingsgegevens, maar door de uitgebreidheid van het meetprogramma ontstaat een goed beeld van de verspreiding van veel soorten.

Coördinatie: Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Uitvoering: Vrijwilligers, Sovon, CBS, Rijkswaterstaat, terreinbeheerders, provincies, Nederlandse Zeevogelgroep, Trektellen.nl, ecologische adviesbureaus.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV, Rijkswaterstaat WVL.

7.5.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends
  Trilateral Monitoring and Assessment Program: trends van vogels in het Waddengebied
  KRM/OSPAR Commission: landelijke trends
  Aviaire Influenza: landelijke trend en verspreiding
  EU Kaderrichtlijn Water: trends in zoete rijkswateren
  Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer: landelijk trends
  Indicatoren Rijksbegroting: trends landelijk, N2000 en biotopen
Matig sturende meetdoelen
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden
  Invasieve exoten: landelijke trends
Indirecte meetdoelen
  Ramsar (wetlands): trends per Ramsargebied
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  African Eurasian Waterbird Agreement: landelijke trends
  Sustainable Development Goals: landelijke trends
  Schadesoorten: landelijke trends
  Biodiversiteit van het agrarisch gebied: landelijke trends
  Kwaliteit hoofdwatersystemen: trends van vogels
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc.

Gegevens

Niet-broedende watervogels zijn doorgaans erg mobiel omdat zij niet aan een nestlocatie gebonden zijn. Bij verslechterende omstandigheden verplaatsen zij zich snel naar andere gebieden. Hierdoor kunnen de aantallen in een gebied gedurende het seizoen en zelfs binnen enkele dagen sterk veranderen. Een andere factor die voor veel variatie in watervogelaantallen zorgt is het sterke clustergedrag van veel soorten (groepen van duizenden individuen zijn geen uitzondering). Ten slotte veroorzaakt het trekgedrag van veel watervogels sterke seizoenspatronen. Deze grote variatie in ruimte en tijd kan voor vertekeningen in de resultaten zorgen. In niet-mariene gebieden wordt de kans op dergelijke vertekeningen sterk verkleind door een opzet waarin alle belangrijke gebieden op vaste teldatums maandelijks gedurende het gehele jaar geteld worden. Voor veel soorten, met name de soorten die sterk geconcentreerd voorkomen in de belangrijkste wetlands, benaderen de tellingen daardoor een totaaltelling. Op de open Noordzee is dit niet haalbaar en wordt gebruik gemaakt van een steekproefsgewijze opzet.

Het meetprogramma beschikt voor veel soorten over gegevens vanaf seizoen 1975/1976 en bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. Integrale maandelijkse tellingen van alle soorten watervogels in alle belangrijke waterrijke gebieden, waaronder de Rijkswateren en de Natura 2000-/Ramsar-gebieden. In totaal gaat het om 94 zogenaamde monitoringgebieden, waarvan er 68 in Natura 2000‑gebied liggen (en meestal het hele Natura 2000‑gebied omvatten). De tellingen vinden in ieder geval plaats van september–april, en in een aantal gebieden van juli–juni. In het Waddengebied vindt elk jaar in vijf maanden (vier vaste en één jaarlijks wisselende maand) een gebiedsdekkende telling plaats en daarnaast zijn er maandelijkse tellingen in steekproefgebieden. Door een opzet met vaste, duidelijk begrensde telgebieden en vaste teldatums worden dubbeltellingen zoveel mogelijk voorkomen. Het veldwerk wordt overdag uitgevoerd, op het moment waarop watervogels zich veelal in de foerageergebieden ophouden. Langs de kust wordt geteld rond het tijdstip van hoogwater, wanneer de vogels zich verzamelen op de hoogste delen, de zogenaamde hoogwatervluchtplaatsen. Tijdens een telling worden alle watervogels geteld alsmede aan wetlands gebonden roof- en zangvogels. De veldwerkhandleiding en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de websites van Sovon en het NEM (zie Links). In een aantal gebieden worden de tellingen niet uitgevoerd door vrijwilligers van Sovon, maar door terreinbeheerders (met name van Rijkswaterstaat) of in een enkel geval door een provincie (Randmeren en Haringvliet, waar boottellingen worden uitgevoerd door de provincies Flevoland en Zuid-Holland). Vrijwel alle tellingen worden online of via de mobiele app ingevoerd op de watervogelportal van Sovon.
  2. Tijdens maandelijkse tellingen (september–april + extra soortspecifieke maanden) worden pleisterplaatsen van ganzen en zwanen geteld in 84 zogenaamde aanvullende ganzengebieden. Samen met de 94 monitoringgebieden worden de ganzen en zwanen daarmee gevolgd in 178 gebieden. De teldata in de aanvullende ganzengebieden vallen samen met de tellingen in de monitoringgebieden en staan beschreven in de gezamenlijke handleiding (zie boven).
  3. Tijdens de telling in januari worden zoveel mogelijk wateren in heel Nederland geteld (midwintertelling) ten behoeve van de International Waterbird Census.
  4. Eiders en zwarte zee-eenden in de Waddenzee en langs de Noordzeekust worden twee keer per jaar geteld in november en januari vanuit een vliegtuig, in vier zogenaamde zee-eendgebieden.
  5. Het open water van het IJsselmeer wordt door Rijkswaterstaat geteld vanuit een vliegtuig. Deze tellingen worden maandelijks volgens een vaste vliegroute uitgevoerd maar zijn niet vlakdekkend.
  6. Enkele soorten die niet goed met de tellingen van monitoringgebieden gevolgd kunnen worden (grutto, kemphaan, kraanvogel, reuzenstern, zwarte stern), worden geheel of gedeeltelijk geteld op slaapplaatsen (zie hoofdstuk 7.6).
  7. Een aantal zeevogelsoorten wordt door vrijwilligers geteld op trektelposten langs de kust. Er vindt geen sturing plaats op de tijdstippen en telposten waar geteld moet worden, maar de teldekking is hoog en de registratie van tellingen en telomstandigheden is sterk gestandaardiseerd. De telgegevens worden via Trektellen.nl geleverd aan Sovon.
  8. Zeevogels worden in opdracht van Rijkswaterstaat geteld vanuit een vliegtuig door een ecologisch adviesbureau. In de kustzone wordt zes keer per jaar geteld, in de maanden augustus, november, januari, februari, april en juni. Op open zee wordt vier keer geteld (augustus, november, januari en februari). Er wordt een vaste vliegroute gevolgd over het hele Nederlands Continentaal Plat, maar de telling beslaat vanwege de grote oppervlakte van de Noordzee slecht een klein deel van de populaties van zeevogels. De telgegevens worden door Sovon verzameld en doorgeleverd aan het CBS.

Soorten

Het meetprogramma streeft ernaar om alle soorten overwinterende en doortrekkende aan water gebonden vogels te volgen:

  • van Bijlage I van de Vogelrichtlijn (soorten waarvoor gebieden zijn aangewezen, aangegeven met VR-I in tabel 7.5.2);
  • van het TMAP-programma;
  • van de lijst met ANLb-doelsoorten;
  • van de lijst met soorten die mogelijk een rol spelen bij de verspreiding van aviaire influenza;
  • van de niet-broedvogels uit het OSPAR-programma (en daarmee het KRM-programma dat aansluit bij OSPAR).

Voor veel van deze soorten kunnen betrouwbare trends worden berekend (zie tabel 7.5.2). Van de berekende trends heeft ca. 90% de beoordeling ‘goed’, de overige (7 soorten) ‘matig’. De oorzaak voor een matige kwaliteit is dat er onvoldoende geteld kan worden, meestal door ontoegankelijkheid van gebieden of door gebrek aan tellers in specifieke gebieden. Voor de zes soorten die een rol spelen bij ANLb worden niet alleen tellingen uitgevoerd, maar wordt ook gestuurd op het intekenen van de verblijfslocaties. Een aantal OSPAR-soorten die nauwelijks in Nederland voorkomen is uit de tabel weggelaten. De meeste OSPAR-soorten worden in het meetprogramma weliswaar gevolgd via zeetrek- en vliegtuigtellingen, maar in officiële OSPAR-rapportages wordt tot nog toe alleen gebruikt gemaakt van landtellingen.

7.5.2Watervogels: beleidsstatus en kwaliteitsbeoordeling per soort
Kwaliteit trend
Soort Beleidsstatus1) Deelmeetprogramma's waarvoor trends worden berekend Landelijk Waddengebied
Aalscholver VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND + VLIEGTUIG goed goed
Alk4) OSPAR/KRM VLIEGTUIG + ZEETREK .  
Bergeend VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND matig goed
Blauwe kiekendief ANLb LAND .  
Blauwe reiger Ai LAND goed  
Bokje2) Ai   .  
Bontbekplevier VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed goed
Bonte strandloper VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed goed
Bosruiter OSPAR/KRM LAND 3) .  
Brandgans VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed goed
Brilduiker VR I, Ai, OSPAR/KRM LAND goed  
Dodaars VR I, Ai LAND goed  
Drieteenmeeuw OSPAR/KRM VLIEGTUIG .  
Drieteenstrandloper VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND matig goed
Dwerggans VR I LAND goed  
Dwergmeeuw VR I, OSPAR/KRM VLIEGTUIG + ZEETREK .  
Dwergstern OSPAR/KRM ZEETREK .  
Eider VR I, TMAP, OSPAR/KRM VLIEGTUIG matig matig
Fuut VR I, Ai, OSPAR/KRM LAND + ZEETREK matig  
Geelpootmeeuw OSPAR/KRM LAND 3) .  
Geoorde fuut VR I LAND + ZEETREK goed  
Goudplevier VR I, TMAP, Ai, ANLb, OSPAR/KRM LAND goed goed
Grauwe gans VR I, Ai LAND goed  
Grauwe pijlstormvogel OSPAR/KRM ZEETREK .  
Groenpootruiter VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed matig
Grote Canadese gans Ai, OSPAR/KRM LAND goed  
Grote jager OSPAR/KRM ZEETREK .  
Grote mantelmeeuw TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND + VLIEGTUIG goed matig
Grote stern OSPAR/KRM VLIEGTUIG+ZEETREK .  
Grote zaagbek VR I, Ai, OSPAR/KRM LAND goed  
Grote zee-eend OSPAR/KRM ZEETREK .  
Grote zilverreiger VR I, Ai LAND goed  
Grutto VR I, OSPAR/KRM LAND + SLAAPPLAATS goed  
Houtsnip2) Ai   .  
IJseend OSPAR/KRM ZEETREK .  
Jan van Gent OSPAR/KRM VLIEGTUIG .  
Kanoet VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed goed
Kemphaan VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND + SLAAPPLAATS goed .
Kievit VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed goed
Kleine alk OSPAR/KRM ZEETREK .  
Kleine jager OSPAR/KRM ZEETREK .  
Kleine mantelmeeuw OSPAR/KRM VLIEGTUIG + LAND 3) .  
Kleine rietgans VR I, Ai LAND goed  
Kleine strandloper OSPAR/KRM LAND 3) .  
Kleine zilverreiger VR I, Ai, OSPAR/KRM LAND goed  
Kleine zwaan VR I, Ai, ANLb, OSPAR/KRM LAND goed  
Kleinste jager OSPAR/KRM ZEETREK .  
Kluut VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed goed
Knobbelzwaan Ai, OSPAR/KRM LAND goed  
Kokmeeuw TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed matig
Kolgans VR I, Ai, OSPAR/KRM LAND goed  
Kraanvogel VR I SLAAPPLAATS matig  
Krakeend VR I, Ai LAND goed  
Krombekstrandloper VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed goed
Krooneend VR I, Ai LAND goed  
Kuifaalscholver OSPAR/KRM LAND 3) .  
Kuifduiker VR I, OSPAR/KRM LAND + ZEETREK goed  
Kuifeend VR I, Ai, OSPAR/KRM LAND goed  
Lepelaar VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed matig
Meerkoet VR I, Ai LAND goed  
Middelste jager OSPAR/KRM ZEETREK .  
Middelste zaagbek VR I, OSPAR/KRM LAND goed  
Nijlgans Ai LAND goed  
Nonnetje VR I, Ai, OSPAR/KRM LAND goed  
Noordse pijlstormvogel OSPAR/KRM ZEETREK .  
Noordse stern OSPAR/KRM ZEETREK .  
Noordse stormvogel OSPAR/KRM VLIEGTUIG .  
Ooievaar2) Ai   .  
Paarse strandloper OSPAR/KRM LAND 3) .  
Papegaaiduiker OSPAR/KRM ZEETREK .  
Parelduiker VR I, OSPAR/KRM ZEETREK .  
Pijlstaart VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed goed
Regenwulp TMAP, OSPAR/KRM LAND matig matig
Reuzenstern VR I SLAAPPLAATS goed  
Roerdomp2) Ai   .  
Roodhalsfuut OSPAR/KRM ZEETREK .  
Roodkeelduiker VR I, OSPAR/KRM ZEETREK .  
Rosse franjepoot OSPAR/KRM ZEETREK .  
Rosse grutto VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed goed
Rotgans VR I, TMAP, Ai, ANLb, OSPAR/KRM LAND goed goed
Ruigpootbuizerd ANLb LAND .  
Scholekster VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed goed
Slechtvalk VR I LAND goed  
Slobeend VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed goed
Smient VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed goed
Steenloper VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed matig
Stormmeeuw TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND + VLIEGTUIG goed matig
Strandplevier VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed matig
Tafeleend VR I, Ai, OSPAR/KRM LAND goed  
Taigarietgans VR I LAND goed  
Toendrarietgans VR I, Ai LAND goed  
Topper VR I, OSPAR/KRM LAND goed  
Tureluur VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed goed
Vaal stormvogeltje OSPAR/KRM ZEETREK .  
Velduil ANLb LAND    
Visarend VR I LAND goed  
Visdief5) OSPAR/KRM VLIEGTUIG + ZEETREK .  
Waterhoen Ai LAND goed  
Waterral2) Ai   .  
Watersnip2) Ai   .  
Wilde eend VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed goed
Wilde zwaan VR I, Ai, OSPAR/KRM LAND goed  
Wintertaling VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed goed
Wulp VR I, TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND goed goed
Zeearend VR I LAND goed  
Zeekoet4) OSPAR/KRM VLIEGTUIG + ZEETREK .  
Zilvermeeuw TMAP, Ai, OSPAR/KRM LAND + VLIEGTUIG goed matig
Zilverplevier VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed goed
Zwarte ruiter VR I, TMAP, OSPAR/KRM LAND goed goed
Zwarte stern VR I, OSPAR/KRM SLAAPPLAATS goed  
Zwarte zee-eend VR I, OSPAR/KRM VLIEGTUIG matig  

1)VR I: soort waarvoor op basis van Bijlage I van de Vogelrichtlijn Natura 2000-gebieden zijn aangewezen die een foerageerfunctie hebben voor de soort; TMAP: Trilateral Monitoring and Assessment Program; Ai: soort speelt mogelijk een rol bij verspreiding van aviaire influenza; ANLb: soort is doelsoort van de beleidsmonitoring in het kader van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer; OSPAR/KRM: soort waarover gerapporteerd wordt in het kader van het Oslo/Parijs-verdrag over de bescherming van de NO-Atlantische Oceaan, en daarmee ook in het kader van de KaderRichtlijn Marien strategie. De volgende OSPAR-soorten zijn weggelaten omdat ze in zeer lage aantallen in Nederland voorkomen: dikbekzeekoet, dougalls stern, ijsduiker, koningseider, Kuhls pijlstormvogel, Stellers eider, steltkluut, zwartkopmeeuw, zwarte zeekoet.

2)Voor deze soorten is nog niet bekend of gestuurd zal worden op gerichte monitoring.

3)Geen goede telgegevens uit reguliere tellingen. Sovon stelt daarom handmatig een tijdreeks samen.

4)Vliegtuigtrend wordt voor alk en zeekoet gezamenlijk berekend.

5)Vliegtuigtrend wordt voor visdief en noordse stern gezamenlijk berekend.

7.5.3Natura 2000-gebieden
Natura 2000-gebied1) Aantal VR_soorten2) Teldekking goed in 2017/2019?3) Soorten niet in meetprogramma
Abtskolk & De Putten 1 ja  
Alde Feanen 12 ja  
Arkemheen 2 ja  
Biesbosch 22 nee  
Boezems Kinderdijk 3 ja  
Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein 4 ja  
De Wieden 11 ja  
De Wilck 2 ja  
De Deelen 4 ja  
Donkse Laagten 1 ja  
Duinen Goeree & Kwade Hoek 18 ja  
Dwingelderveld 2 ja  
Eemmeer & Gooimeer Zuidoever 10 ja  
Eilandspolder 6 ja  
Fochteloërveen 2 nee  
Grevelingen 34 ja  
Groote Wielen 1 ja  
Haringvliet 25 ja  
Hollands Diep 8 ja  
IJsselmeer 30 ja dwergmeeuw
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 5 ja  
Ketelmeer & Vossemeer 17 ja  
Krammer-Volkerak 25 ja  
Lauwersmeer 28 ja  
Leekstermeergebied 3 ja  
Lepelaarplassen 7 ja  
Markermeer & IJmeer 17 ja dwergmeeuw
Markiezaat 13 nee  
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2 nee  
Noordzeekustzone 4) 10 nee  
Oostelijke Vechtplassen 7 ja  
Oosterschelde 36 ja  
Oostvaardersplassen 16 ja  
Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving 3 ja  
Oudeland van Strijen 4 ja  
Polder Zeevang 8 ja  
Rijntakken 26 ja kemphaan
Sneekermeergebied 12 ja  
Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht 7 ja  
Van Oordts Mersken 3 ja  
Veerse Meer 19 ja  
Veluwerandmeren 15 ja  
Voordelta 5) 30 ja  
Waddenzee 36 ja  
Westerschelde & Saeftinghe 31 ja  
Witte en Zwarte Brekken 4 ja  
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 2 ja  
Yerseke en Kapelse Moer 1 ja  
Zoommeer 12 ja  
Zouweboezem 1 ja  
Zuidlaardermeergebied 4 ja  
Zwanenwater & Pettemerduinen 1 ja  
Zwarte Meer 14 ja  
Zwin & Kievittepolder 1 ja  

1)De begrenzing van de gemonitorde gebieden valt niet altijd volledig samen met de begrenzing van de Natura 2000-gebieden.

2)Niet-broedende kwalificerende soorten met concept-instandhoudingsdoelen en begrenzingssoorten samen. Soorten waarvoor het gebied alleen een slaapfunctie heeft zijn niet meegenomen.

3)Goede teldekking: gemiddeld is per soort uit de kolom ‘Aantal VR-soorten’ naar verwachting meer dan 50% van de individuen in de laatste drie telseizoenen daadwerkelijk geteld (de overige individuen worden t.b.v. indexberekening bijgeschat). De berekening van het percentage getelde individuen is alleen gebaseerd op de maandelijkse tellingen in de monitoringgebieden en niet op de seizoensmaxima of zeetrektellingen die voor sommige soortgebiedcombinaties worden gebruikt.

4)Voor dwergmeeuw, parelduiker en roodkeelduiker trend op basis van zeetrektellingen.

5)Voor dwergmeeuw en roodkeelduiker trend op basis van zeetrektellingen.

Voortgang 2021

Het percentage van de aanwezige vogels dat geteld wordt ligt in de monitoringgebieden al drie achtereenvolgende jaren boven de 80% en in de ganzengebieden boven de 75% (zie figuur 7.5.4 en 7.5.5). De coronacrisis lijkt geen negatieve invloed te hebben op de telbereidheid van de vrijwilligers. In de figuren is eerst per soort het percentage getelde vogels per gebied per jaar bepaald. Deze percentages zijn vervolgens per jaar gemiddeld (over alle gebieden). Bij minder goed getelde gebieden gaat het meestal om gebieden met kleinere aantallen vogels. De kwaliteit van de landelijke trends van zeevogels moet nog beoordeeld worden, waarbij in eerste instantie een grote rol is weggelegd voor expertjudgement.

In 2020 zijn Rijkswaterstaat en CBS een onderzoek gestart naar de betekenis van de vliegtuigtellingen op het IJsselmeer voor de landelijke trends van een aantal veel op het IJsselmeer voorkomende soorten. Doordat delen van het open water niet worden geteld, zou een vertekening van de landelijke trends kunnen ontstaan. Rijkswaterstaat is nog bezig met het voorbereiden van de analysebestanden. Het is daardoor niet duidelijk wanneer de resultaten van dit onderzoek bekend worden.

Een ander slepend punt waarover ook in 2021 geen duidelijkheid is gekomen is de mogelijke aanvullende informatiebehoefte voor de dwergmeeuw op de Noordzee. In verband met de planning van windparken op zee mag een informatievraag vanuit Rijkswaterstaat worden verwacht over de populatiegrootte in de Voordelta en Noordzeekustzone. Wel is in 2021 vanuit het NEM advies gegeven over de geschiktheid van NEM-gegevens voor het vaststellen van nieuwe Natura 2000‑gebieden op de Noordzee.

De gemiddelde teldekking in bestaande Natura 2000‑gebieden is onveranderd hoog. Voor slechts vijf gebieden is de teldekking over de laatste drie seizoenen onder de 50% gebleven (Biesbosch, Fochteloërveen, Markiezaat, Nieuwkoopse plassen en Noordzeekustzone). Dankzij gerichte werving zijn nieuwe tellers gevonden voor de eerste drie gebieden en mag verwacht worden dat deze binnenkort voldoende geteld worden. Voor de Noordzeekustzone ligt het probleem vooral in het vinden van tellers voor strandtellingen. Daar kwam in 2021 bij dat slechts beperkt geteld kon worden in het Waddengebied. De Nieuwkoopse plassen worden recent weer volledig geteld, mede dankzij aanvullende professionele tellingen.

7.5.4 Percentage getelde vogels per monitoringgebied
jaren GemPercGeteldMonitoring
'76 47,48198209
'77 48,31415733
'78 48,79149516
'79 44,91772491
'80 53,33244618
'81 54,22199635
'82 56,20700313
'83 54,30200302
'84 48,63814671
'85 46,01494951
'86 49,45465146
'87 53,44219377
'88 55,16798464
'89 54,24641428
'90 54,84758229
'91 53,93743942
'92 56,35222108
'93 58,0448659
'94 60,66707664
'95 62,7801586
'96 63,83850143
'97 64,86203111
'98 65,52843823
'99 67,60247517
'00 66,36580872
'01 76,94478854
'02 76,54556302
'03 77,77261746
'04 77,96517093
'05 81,41398634
'06 81,55466018
'07 78,96755411
'08 80,63284597
'09 77,6312775
'10 78,67480088
'11 74,81555304
'12 80,8087814
'13 76,24122591
'14 79,20930259
'15 79,2576103
'16 80,18385787
'17 76,33586694
'18 80,33783663
'19 82,89302973
'20 80,95693059
7.5.5 Percentage getelde vogels per ganzengebied (%)
Jaar GemPercGeteld
'76 65,50171094
'77 63,52253221
'78 64,31487112
'79 59,568572
'80 71,39417148
'81 69,48250676
'82 70,10152335
'83 71,33215511
'84 63,20338128
'85 59,77834569
'86 67,86954214
'87 72,51257939
'88 71,98965561
'89 72,49607713
'90 72,29926123
'91 71,46399458
'92 76,93284546
'93 77,49538092
'94 78,92056811
'95 71,22476325
'96 69,85998952
'97 71,9514884
'98 73,40000138
'99 75,41714987
'00 74,06689578
'01 78,93397931
'02 77,44862335
'03 77,9001738
'04 81,68703329
'05 84,87655025
'06 83,38547007
'07 80,59378862
'08 81,98342635
'09 80,73786529
'10 79,75358277
'11 74,1045642
'12 78,01389744
'13 75,77957399
'14 76,02495427
'15 76,8467957
'16 77,67383126
'17 74,74177608
'18 77,69556199
'19 78,93144502
'20 77,90751625

Aandachtspunten

  • Bepalen van de informatiebehoefte m.b.t. populatiegrootte dwergmeeuw in de Noordzeekust­zone en Voordelta in het kader van planning windparken op zee (RWS/Sovon). Daarna uitzoeken of populatieschattingen mogelijk zijn (CBS).
  • Bepalen kwaliteit trends zeevogels (CBS, Sovon).
  • Uitzoeken of het niet tellen van grote stukken open water op het IJsselmeer gevolgen heeft voor de landelijke trends van soorten (RWS, CBS).

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM

Informatie over Sovon: Website Sovon.

De kaart toont de ligging van de monitoringgebieden in Nederland van watervogels van juli 2017 tot en met juni 2020. Per monitoringgebied is aangegeven of de teldekking in de laatste 3 jaar minder dan 50%, 50 tot 75% of meer dan 75% bereikte.
De kaart toont de ligging van de ganzengebieden in Nederland van juli 2017 tot en met juni 2020. Per ganzengebied is aangegeven of de teldekking in de laatste 3 jaar minder dan 50%, 50 tot 75% of meer dan 75% bereikte.
De kaart toont de ligging van de zee-eendgebieden in Nederland van juli 2017 tot en met juni 2020. Per zee-eendgebied is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.

7.6Slaapplaatsen van vogels

In het meetprogramma voor slaapplaatsen van vogels worden de aantallen van 19 vogelsoorten gevolgd in Natura 2000‑gebieden die volgens de aanwijsbesluiten een functie hebben als slaapplaats voor deze soorten. Voor enkele soorten zijn de tellingen ook nodig om de landelijke trends te volgen, omdat het meetprogramma voor watervogels hier niet geschikt voor is. Het meetprogramma levert ook veel verspreidingsinformatie op, ook buiten vogelrichtlijngebieden.

Coördinatie: Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Uitvoering: Vrijwilligers, Sovon, CBS.

Opdrachtgevers: Provincies, Ministerie van LNV.

Meetdoelen

Sinds 2016 wordt het meetprogramma medegefinancierd door de provincies, vanwege de provinciale informatiebehoefte over slaapplaatsen op (vooral) het niveau van Natura 2000‑gebieden.

7.6.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied
  Aviaire Influenza: landelijke trend en verspreiding
Matig sturende meetdoelen
  Verspreiding van invasieve exoten
Indirecte meetdoelen
  Ramsar (wetlands): trends per Ramsargebied
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  African Eurasian Waterbird Agreement: landelijke trends
  Sustainable Development Goals: landelijke trends
  Schadesoorten: landelijke trends
  Biodiversiteit van het agrarisch gebied: landelijke trends
  Kwaliteit hoofdwatersystemen: trends van vogels
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc.
  Stadsnatuur: landelijke trends

Gegevens

Het meetprogramma is in eerste instantie gericht op de aantalsmonitoring van 19 soorten in de 53 Natura 2000‑gebieden die volgens de aanwijzingsbesluiten voor deze soorten een functie hebben als slaapplaats. Daarnaast wordt de kraanvogel gevolgd in twee gebieden waar in de toekomst mogelijk een instandhoudingsdoel als slaapplaats wordt toegevoegd. In totaal worden 191 soort-gebiedcombinaties gevolgd. Voor kemphaan, kraanvogel, reuzenstern, zwarte stern en grutto wordt daarnaast gestuurd op tellingen buiten Natura 2000‑gebieden. Dit dient voor het bepalen van de landelijke trend, omdat deze soorten niet goed gevolgd kunnen worden in de monitoringgebieden van het meetprogramma voor watervogels (zie hoofdstuk 7.5). Eens in de drie of vier jaar wordt een landelijk simultane slaapplaatstelling georganiseerd die speciaal gericht is op de kemphaan. Deze telling vindt ook plaats buiten Natura 2000‑gebieden. De laatste kemphaantelling heeft plaatsgevonden in het voorjaar van 2019, de volgende staat op het programma voor voorjaar 2022. Deze telling wordt deels door professionals uitgevoerd. Voor de landelijke trend kan echter volstaan worden met tellingen in de vier Natura 2000‑gebieden die voor de kemphaan zijn aangewezen met een slaapplaatsfunctie.

Er wordt matig gestuurd op gegevensinwinning voor slaapplaatsen buiten de Natura 2000‑gebieden. Deze gegevens zijn onder meer van belang in het model dat bijschattingen doet voor onvolledig getelde Natura 2000‑gebieden. Er wordt beperkt gestuurd op gegevensinwinning van de 17 overige soorten in tabel 7.6.2 waarvoor gebieden geen officiële slaapplaatsfunctie hebben. Het meetprogramma is gestart in seizoen 2009/2010.

Veldwerkmethode

Er worden minimaal twee tellingen georganiseerd in de piekperiode van de soort. Bij de meeste soorten duurt deze piekperiode gemiddeld vijf maanden. De telperiode is een periode van iets meer dan twee weken rond een vooraf vastgestelde voorkeursdatum, inclusief drie weekenden. Dit voorkomt rechtstreekse concurrentie met de teldatums in het meetprogramma voor watervogels: waarnemers die meedoen aan beide meetprogramma’s kunnen de slaapplaatstellingen op andere dagen uitvoeren dan de watervogeltellingen, maar het is ook mogelijk om de slaapplaatstelling uit te voeren aansluitend op een watervogeltelling op dezelfde dag. Waarnemers worden aangespoord ook alle overige soorten te tellen die gebruik maken van de slaapplaats.

Voor kraanvogel, reuzenstern en zwarte stern worden minimaal drie tellingen georganiseerd in de piekperiode van de soort. Bij deze drie soorten duurt de piekperiode slechts enkele weken. De telperiode is een telweekend met een vooraf vastgestelde voorkeursdag om dubbeltellingen zo veel mogelijk te voorkomen. Bij de kraanvogel worden de tellingen ad hoc georganiseerd op momenten van sterke doortrek, waarvan de timing en omvang van jaar op jaar sterk kunnen verschillen.

Soorten

7.6.2Slaapplaatsen: soorten in het meetprogramma
Soort Beleidsstatus1) Natura 2000-gebieden Berekende trends 2021 Betrouwbare trends
VR soorten        
Aalscholver VR I, Ai 13 8 3
Brandgans VR I, Ai 24 23 16
Dwerggans VR I 3 2 2
Grauwe gans VR I, Ai 27 19 9
Grote zilverreiger VR I, Ai 4 4 3
Grutto VR I 20 14 12
Kemphaan VR I 5 6 5
Kleine rietgans VR I, Ai 4 3 3
Kleine zwaan VR I, Ai 19 17 13
Kolgans VR I, Ai 28 24 19
Kraanvogel VR I 6 6 1
Reuzenstern VR I 3 3 2
Rotgans VR I, Ai 6 5 5
Scholekster VR I, Ai 1 1 1
Taigarietgans VR I 3 2 2
Toendrarietgans VR I, Ai 12 9 8
Wilde zwaan VR I, Ai 4 4 2
Wulp VR I 6 5 2
Zwarte stern VR I 3 3 2
Overige soorten        
Blauwe kiekendief        
Bruine kiekendief        
Grote mantelmeeuw Ai      
Halsbandparkiet Exoot      
Huiskraai 2) Exoot      
Kauw        
Kleine mantelmeeuw Ai      
Kleine zilverreiger Ai      
Kokmeeuw Ai      
Lachstern        
Raaf        
Ransuil        
Regenwulp        
Roek        
Spreeuw        
Stormmeeuw Ai      
Zilvermeeuw Ai      

1)VR I: soorten waarvoor op basis van Bijlage I van de Vogelrichtlijn in één of meerdere Natura 2000-gebieden slaapplaatsdoelen worden geformuleerd; Ai: soort speelt mogelijk een rol bij verspreiding van aviaire influenza; Exoot: volgens de lijst die gehanteerd wordt door de NVWA.

2)Inmiddels verdwenen uit Nederland.

Natura 2000‑gebieden

7.6.3Teldekking vogelsoorten op slaapplaatsen per Natura 2000-gebied
Natura 2000-gebied1) VR-soorten2) Teldekking3) laatste 3 seizoenen (2017/18-2019/20) Teldekking3) laatste 6 seizoenen (2014/15-2019/20)
Aamsveen4) 1 100 100
Alde Feanen 4 67 71
Bargerveen 3 100 100
Biesbosch 7 95 98
Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein 1 33 83
Buurserzand & Haaksbergerveen4) 1 100 100
Deelen 4 100 83
Deurnsche Peel & Mariapeel 3 33 56
Donkse Laagten 3 100 100
Duinen Goeree & Kwade Hoek 2 100 100
Dwingelderveld 2 100 100
Eemmeer & Gooimeer Zuidoever 1 100 67
Eilandspolder 1 67 83
Engbertsdijksvenen 2 100 100
Fochteloërveen 4 100 96
Grevelingen 5 80 93
Groote Peel 4 83 83
Groote Wielen 3 89 94
Haringvliet 8 67 54
Hollands Diep 3 44 39
IJsselmeer 12 72 61
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 2 50 8
Kampina & Oisterwijkse Vennen 1 100 100
Ketelmeer & Vossemeer 7 38 40
Krammer-Volkerak 6 50 61
Lauwersmeer 9 93 70
Leekstermeergebied 2 33 33
Lepelaarplassen 2 83 58
Markermeer & IJmeer 4 58 58
Markiezaat 2 100 100
Naardermeer 2 100 100
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2 67 83
Noordzeekustzone 1 0 0
Oostelijke Vechtplassen 3 44 17
Oosterschelde 4 83 92
Oostvaardersplassen 6 83 83
Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving 5 87 83
Polder Zeevang 1 100 100
Rijntakken 10 73 85
Sneekermeergebied 6 89 89
Strabrechtse Heide & Beuven 1 100 100
Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht 1 0 0
Van Oordt's Mersken 2 67 33
Veerse Meer 5 47 37
Veluwerandmeren 3 56 50
Voordelta 1 0 0
Waddenzee 7 57 57
Westerschelde & Saeftinghe 2 50 58
Wieden 4 100 100
Witte en Zwarte Brekken 5 87 93
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 1 100 100
Zoommeer 2 0 0
Zuidlaardermeergebied 2 67 17
Zwanenwater & Pettemerduinen 1 100 100
Zwarte Meer 5 20 30

1)Alleen gebieden met een slaapplaatsfunctie voor een of meer contractsoorten.

2)Aantal niet-broedende kwalificerende soorten waarvoor het gebied een slaapplaatsfunctie heeft.

3)Het gemiddelde percentage getelde soort-gebiedcombinaties over de aangegeven periode.

4)Gebied (nog) niet aangewezen met slaapplaatsfunctie.

Voortgang 2021

Het vermoeden bestaat dat er in seizoen 2020/2021 een iets geringere deelname aan de tellingen was als gevolg van de corona-crisis, maar desondanks is de gemeten teldekking, gedefinieerd als het percentage goed getelde soort-gebiedcombinaties de laatste jaren stabiel gebleven. De teldekking is in de eerste jaren snel gestegen van ca. 50% tot ca. 75%, en ligt de laatste vijf jaar telkens boven de 70%. Door invoer van historische slaapplaatsgegevens of door nalevering van tellingen kunnen deze percentages later nog hoger uitvallen. Er zijn weliswaar tellingen uitgevoerd in meer combinaties, maar die voldoen niet aan de ondergrens om mee te doen in de trendanalyses. Het aantal tellers lijkt de laatste jaren gestabiliseerd te zijn, maar er blijkt een hoge turnover van waarnemers te zijn: er komen jaarlijks veel waarnemers bij, maar er vallen er ook veel af. Sovon heeft daarom de laatste jaren extra aandacht besteed aan het binden van waarnemers en het gericht zoeken naar waarnemers. Dit heeft inmiddels geleid tot een betere bezetting met waarnemers in verschillende gebieden. Monitoring in de provincies Fryslân en Zuid-Holland is al enkele seizoenen uitgebreider dan voorheen door afzonderlijke opdrachten van de provincies aan Sovon, die zich ook in belangrijke mate richten op slaapplaatsen buiten de Natura 2000-gebieden met slaapplaatsdoelen.

Inmiddels zijn tien seizoenen met gegevens beschikbaar en zijn voor 158 soort-gebiedcombinaties trends berekend, waarvan er 110 (bijna 70%) een betrouwbare trendbeoordeling hebben gekregen. Voor de overige 48 soort-gebiedcombinaties is de trend nog onzeker. Naar verwachting zal een toenemend deel hiervan betrouwbare trends op gaan leveren naarmate het aantal getelde jaren toeneemt. Het overzicht in tabel 7.6.2 moet als een voorlopige inschatting worden gezien, omdat Sovon en CBS nog werken aan verbetering van de methode voor trendberekening.

7.6.4 Percentage getelde soort-gebiedsoortcombinaties (%)
Jaren Percentage Geteld
2009 49,21465969
2010 57,59162304
2011 66,4921466
2012 70,15706806
2013 75,39267016
2014 65,96858639
2015 71,20418848
2016 70,15706806
2017 70,68062827
2018 74,34554974
2019 75,39267016

Aandachtspunten

  • Het contact met waarnemers meer richten op langdurige binding (Sovon).
  • Verbeteren van de methode voor trendberekening (CBS, Sovon).

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over Sovon: Website Sovon.

De kaart toont de ligging van de Natura2000-gebieden met slaapplaatsfunctie voor vogels in Nederland. Per Natura2000-gebied is aangegeven of de teldekking in de laatste 3 jaar minder dan 50%, 50 tot 75% of meer dan 75% bereikte.

7.7Reptielen

Algemeen

Het meetprogramma voor reptielen volgt alle zeven inheemse reptielensoorten van ons land en een drietal exoten. Zowel de omvang van de populaties als de verspreiding van de soorten kunnen goed in kaart worden gebracht.

Coördinatie: Stichting RAVON.

Uitvoering: Vrijwilligers, Stichting RAVON, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV, NVWA.

7.7.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends van soorten van Bijlage II en IV
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten van Bijlage II, IV en V
  Evaluatie Natuurpact: landelijke en provinciale trends
Matig sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
  Invasieve exoten: verspreiding van soorten vermeld op de Unielijst
  Graadmeters Natuurnetwerk Nederland: provinciale trends
Indirecte meetdoelen
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc.
  Sustainable Development Goals: landelijke trends

Gegevens

De prioriteit van het meetprogramma ligt bij het volgen van de reptielen die op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn vermeld worden: gladde slang, muurhagedis en zandhagedis. De verzamelde gegevens kunnen echter ook goed gebruikt worden voor andere meetdoelen (zie tabel 7.7.1). Om die reden en vanwege de haalbaarheid van het tellen van de soorten, zijn adder, hazelworm en levendbarende hagedis, typische soorten van de Habitatrichtlijn, opgenomen in het meetprogramma. Voor de ringslang, ook een inheems reptiel, zijn geen sturende meetdoelen, maar voor deze soort kan met een geringe extra inspanning toch zowel een betrouwbare landelijke aantalstrend als verspreidingstrend berekend worden. Drie ondersoorten van de lettersierschildpad zijn in 2020 opgenomen in het meetprogramma. Het gaat om de geelbuikschildpad, de geelwangschildpad en de roodwangschildpad. Het zijn invasieve exoten die worden vermeld op de Unielijst van de EU. De soort wordt gevolgd in opdracht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Bij de exoten ligt de focus op het in kaart brengen van de verspreiding op 10 x 10 km-hokniveau. Tabel 7.7.2 geeft een overzicht van de soorten die zijn opgenomen in het meetprogramma en de mogelijkheden voor het berekenen van betrouwbare aantals- en verspreidingstrends.

Voor het bepalen van de landelijke aantalstrends worden vaste meetlocaties van twee à drie hectare zeven maal per jaar geïnventariseerd op alle voorkomende soorten. Voor zes soorten gaat het om een steekproef van enige honderden meetlocaties uit hun leefgebieden (vooral duinen en heide). De uitzondering is de muurhagedis. Maastricht is de enige Nederlandse natuurlijke vindplaats van deze soort. In principe wordt de muurhagedis op alle locaties in Maastricht gevolgd. Trends in aantallen en indexcijfers worden berekend met het statistisch programma TRim.

De gerichte gegevensinwinning voor het bepalen van de landelijke verspreiding op 10 x 10 km-hokniveau bestaat uit inventarisaties van km-hokken door vrijwilligers binnen de te actualiseren 10 x 10 km-hokken; vrijwilligers volgen hierbij een gestandaardiseerd protocol. De inventarisatiemethode verschilt per soort en is gericht op het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de soort op km-hokniveau. Hierdoor kan ook op gedetailleerder schaal dan 10 x 10 km naar verspreiding worden gekeken. De verspreiding van de muurhagedis wordt bij het tellen van de locaties in Maastricht al volledig in kaart gebracht. De inventarisatiegegevens worden aangevuld met gegevens die verzameld zijn voor het bepalen van de landelijke aantalstrend en losse waarnemingen.

Trends in verspreiding op 1 x 1 km-hokniveau worden berekend met de gegevens uit de Nationale Database Flora en Fauna. Bij de berekeningen wordt gebruik gemaakt van occupancy-modellen. Voor de muurhagedis is het vanwege de beperkte verspreiding niet mogelijk een trend op 1 x 1 km-hokniveau te berekenen.

Nadere informatie over de veldwerkmethode is te vinden in de veldwerkhandleiding. Deze handleiding is te vinden op de NEM-website en de website van RAVON (zie Links).

7.7.2Reptielen: kwaliteitsbeoordeling per soort
Soort Beleidsstatus1) Trends in aantallen landelijk Trends in verspreiding landelijk
Adder TYP goed goed
Geelbuikschildpad Exoot . .
Geelwangschildpaf Exoot . .
Gladde slang HR IV goed goed
Hazelworm TYP goed goed
Levendbarende hagedis TYP goed goed
Muurhagedis HR IV goed  
Ringslang   goed goed
Roodwangschildpad Exoot . .
Zandhagedis HR IV, TYP goed goed

1)HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van Bijlage; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn.

Natura 2000‑gebieden

Er zijn geen reptielensoorten die vermeld worden op Bijlage II van de Habitatrichtlijn, daarom zijn er geen Natura 2000‑gebieden aangewezen voor reptielen.

Voortgang in 2021

In 2021 is door RAVON, in opdracht van het Ministerie van LNV, gewerkt aan een nieuwe Rode Lijst voor de reptielen en amfibieën. Deze lijst zal in 2022 gepubliceerd worden. Uiteraard wordt bij het maken van deze Rode Lijst gebruik gemaakt van in het kader van het NEM verzamelde informatie. RAVON heeft in 2021 tevens gewerkt aan de ontwikkeling van een ‘app’ waarmee vrijwilligers tellingen via hun mobiele telefoon al in het veld kunnen doorgeven. Het is de bedoeling dat de app in het komende telseizoen gebruikt gaat worden. Dezelfde app zal ook gebruikt worden bij het tellen van amfibieën (en andere NEM-meetprogramma’s).

Teldekking aantalsmonitoring

Het aantal getelde meetpunten neemt de laatste twee jaar toe, zeker in 2020 zijn er veel nieuwe vrijwilligers verwelkomd. Voor de meeste soorten in het meetprogramma zijn nog voldoende (recente) telgegevens beschikbaar en is de ligging van de telgebieden voldoende representatief voor de leefgebieden. Voor alle soorten kunnen jaarlijks door CBS betrouwbare landelijke trends vanaf de start van het meetprogramma berekend worden. Dat geldt echter niet voor de ringslang en de gladde slang voor de trends over de laatste 12 jaar. Naast landelijke trends worden o.a. ook trends per fysisch geografische regio (FGR) en per provincie bepaald. Het aantal getelde meetpunten in de duinen is een punt van zorg. Dat aantal is op het vasteland in de periode 2007–2018 met tweederde afgenomen. Voor de zandhagedis brengt dat het gevaar van een vertekende trend met zich mee. In vier van de zeven duingebieden is er over de laatste 12 jaar geen betrouwbare trend te berekenen. Dat heeft een negatieve invloed op de betrouwbaarheid van de trend voor Nederland. Ook voor het noorden van ons land geldt dat het lastig is om nieuwe vrijwilligers te vinden voor trajecten waarvan tellers gestopt zijn. Het gaat bijvoorbeeld om de gladde slang in Drenthe, waarvoor de laatste twee jaar geen plots bezocht zijn. In mindere mate geldt het ook voor Fryslân. Voor de ringslang zijn er nog plots waar niet meer geteld wordt en het tellen weer opgepakt zou kunnen worden.

Het aantal getelde meetpunten is in 2020 sterk toegenomen (zie figuur 7.7.3).

7.7.3 Aantal getelde meetpunten voor reptielen
Jaren Meetpunten
'94 104
'95 167
'96 198
'97 205
'98 217
'99 258
'00 263
'01 257
'02 317
'03 315
'04 346
'05 340
'06 338
'07 369
'08 352
'09 363
'10 324
'11 313
'12 267
'13 222
'14 280
'15 263
'16 260
'17 260
'18 273
'19 268
'20 338

Verspreidingsonderzoek

Het jaar 2021 is het vierde jaar van de nieuwe HR-rapportageperiode. Het verspreidingsonderzoek op 10 x 10 km-hokniveau ligt goed op schema. Voor de muurhagedis en de zandhagedis is er al een betrouwbaar beeld van de actuele verspreiding. Voor de gladde slang is er nog voldoende tijd om dat doel te bereiken, zie tabel 7.7.4. Het aantal unieke kilometerhokken dat bezocht is, ligt de laatste jaren steevast boven de 2000, zie tabel 7.7.5.

7.7.4Voortgang verspreidingsonderzoek reptielen
10 x 10 km-hokken Geactualiseerd na 4 jaar (10 x 10 km)
Soort aantal %
Gladde slang 66 71
Muurhagedis 2 100
Zandhagedis 96 91
7.7.5 Aantal bezochte kilometerhokken voor reptielen
jaren Kilometerhokken
'94 608
'95 708
'96 688
'97 840
'98 856
'99 941
'00 958
'01 834
'02 886
'03 915
'04 1104
'05 1372
'06 1234
'07 1928
'08 1718
'09 2127
'10 2187
'11 2233
'12 2105
'13 2024
'14 2486
'15 2400
'16 2271
'17 2375
18 2284
'19 2894
20 3504

Aandachtspunten

  • Zorgen dat het aantal getelde meetpunten op peil blijft, zeker in de duinen en in het noorden van ons land (RAVON).
  • Zorgen dat het vrijwilligersnetwerk en de technische voorzieningen (database, invoerportal) voor het verspreidingsonderzoek op peil blijven (RAVON).
  • RAVON is veel tijd kwijt aan het aanvragen van vergunningen die vrijwilligers nodig hebben om tellingen te kunnen doen. Sinds de decentralisatie van het natuurbeleid verloopt de vergunningaanvraag niet meer centraal maar voor iedere provincie apart. Daarnaast stellen de provincies elk verschillende eisen, valt soms moeilijk aan de eisen te voldoen en roepen de eisen vragen op. Al met al vergt de papierwinkel duidelijk meer tijd dan voorheen (Stuurgroep Monitoring).

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over RAVON: Website RAVON.

Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving.

De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van reptielen van 1994 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.

7.8Amfibieën

Algemeen

Het meetprogramma voor amfibieën volgt alle zestien inheemse amfibieënsoorten van ons land en een exoot, de Amerikaanse stierkikker.

Voor een vijftal inheemse soorten richt het programma zich primair op het inwinnen van

aantalsgegevens. Voor de overige elf inheemse soorten is het meetprogramma gericht op het inwinnen van verspreidingsgegevens. Voor de Amerikaanse stierkikker is een signaleringssysteem opgezet.

Coördinatie: Stichting RAVON.

Uitvoering: Vrijwilligers, Stichting RAVON, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV, NVWA.

7.8.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends van soorten van Bijlage II en IV
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten van Bijlage II, IV en V
  Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer: landelijk trends
Matig sturende meetdoelen
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
  Invasieve exoten: verspreiding van soorten vermeld op de Unielijst
Indirecte meetdoelen
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Sustainable Development Goals: landelijke trends
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc.
  Stadsnatuur: landelijke trends

Gegevens

Van vijf soorten amfibieën (boomkikker, geelbuikvuurpad, knoflookpad, vroedmeesterpad en vuursalamander) worden aantallen geteld. Vaste meetpunten worden, afhankelijk van de soorten die er voorkomen, met diverse meetmethoden (zicht- & geluidswaarneming, schepnet e.d.) jaarlijks enkele keren bemonsterd op het voorkomen van soorten. De vuursalamander is niet zo gebonden aan water. Voor deze soort zijn routes uitgezet in vochtige loofbossen, waar naar deze soort wordt gezocht. Van de geelbuikvuurpad, vroedmeesterpad en vuursalamander wordt het gehele leefgebied onderzocht. Bij de boomkikker en de knoflookpad betreffen de meetpunten een steekproef van het leefgebied.

Met deze tellingen worden aantalstrends en indexcijfers berekend; hierbij wordt gebruik gemaakt van het programma TRim. Voor de elf overige soorten worden alleen verspreidingstrends bepaald, op basis van inventarisaties met daglijstjes. Met behulp van deze daglijstjes kunnen trefkansen worden bepaald en kunnen trends in verspreiding en indexcijfers worden berekend waarbij gebruik wordt gemaakt van occupancy-modellen.

De verspreidingstrends zijn een alternatief voor aantalstrends, die bij deze soorten niet betrouwbaar genoeg konden worden bepaald. Het grootste deel van de tellingen wordt verzameld door vrijwilligers. Een klein deel van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door betaalde krachten die worden aangestuurd door RAVON.

De gerichte gegevensinwinning voor het bepalen van de landelijke verspreiding op 10 x 10 km-hokniveau bestaat uit inventarisaties van km-hokken door vrijwilligers binnen de te actualiseren 10 x 10 km-hokken. Vrijwilligers volgen hierbij een gestandaardiseerd protocol.

De inventarisatiemethode verschilt per soort en is gericht op het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de soort op km-hokniveau. Hierdoor kan ook op gedetailleerder schaal dan 10 x 10 km naar verspreiding worden gekeken. De verspreiding van de geelbuikvuurpad, vroedmeesterpad en vuursalamander wordt via de aantalsmonitoring al volledig in kaart gebracht, omdat deze soorten in hun gehele – beperkte – leefgebied worden geteld. Naast de gegevens die door vrijwilligers van RAVON verzameld worden, worden er ook gegevens verzameld door anderen. RAVON brengt deze gegevens bij elkaar en levert de gegevens aan het CBS voor het bepalen van de verspreiding en de trend in verspreiding. Nadere informatie over de veldwerkmethode is te vinden in de veldwerkhandleiding (zie Links).

Soorten

De prioriteit van het meetprogramma ligt bij het volgen van de amfibieën die op één of meerdere bijlagen van de Habitatrichtlijn vermeld worden. Tabel 7.8.2 geeft een overzicht van deze soorten en de mogelijkheden voor het berekenen van betrouwbare aantals- en verspreidingstrends. De verzamelde gegevens kunnen echter ook goed gebruikt worden voor andere meetdoelen. Om die reden en vanwege de haalbaarheid van het tellen van de soorten, zijn de vinpootsalamander en de vuursalamander, typische soorten van de Habitatrichtlijn, ook opgenomen in het meetprogramma. Voor de Alpenwatersalamander, gewone pad en kleine watersalamander zijn er geen sturende meetdoelen, maar voor deze soorten kan met een geringe extra inspanning toch een betrouwbare landelijke verspreidingstrend berekend worden. De Amerikaanse stierkikker is in 2020 opgenomen in het meetprogramma. Het is een invasieve exoot die wordt vermeld op de Unielijst van de EU. De Amerikaanse stierkikker komt momenteel niet in ons land voor, maar wel vlak over de grens met België. Om die reden, en vanwege de serieuze dreiging die de soort vormt voor de inheemse amfibieën, is door RAVON een waarschuwingssysteem opgezet. Vrijwilligers, terreinbeheerders en muskusrattenbestrijders zijn opgeleid om de soort te herkennen en houden drie risicogebieden extra in de gaten.

7.8.2Amfibieën: kwaliteitsbeoordeling per soort
Soort Beleidsstatus1) Trends in aantallen landelijk Trends in verspreiding landelijk Trends in aantallen Natura 2000
Alpenwatersalamander     goed  
Amerikaanse stierkikker Exoot . .  
Bastaardkikker2) HR V . goed  
Boomkikker HR IV goed goed  
Bruine kikker HR V   goed  
Gewone pad   . goed  
Geelbuikvuurpad HR II & IV goed   matig
Heikikker HR IV, TYP . goed  
Kamsalamander HR II & IV . goed 3)
Kleine watersalamander     goed  
Knoflookpad HR IV goed .  
Meerkikker2) HR V . goed  
Poelkikker2) HR IV, TYP . goed  
Rugstreeppad HR IV, TYP . goed  
Vinpootsalamander TYP . goed  
Vroedmeesterpad HR IV goed .  
Vuursalamander TYP goed .  

1)HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn.

2)Vanwege het moeilijke onderscheid en voorkomende kruisingen tussen de soorten worden poelkikker, meerkikker en bastaardkikker ook wel samengenomen onder de naam ‘groene kikker complex’.

3)Van de kamsalamander wordt alleen een trend in verspreiding berekend; de verspreidingstrend wordt gezien als een benadering voor de aantalstrend.

Natura 2000‑gebieden

De geelbuikvuurpad en de kamsalamander worden vermeld op Bijlage II van de Habitatrichtlijn. Vanwege deze vermelding en vanwege hun voorkomen in bepaalde Natura 2000‑gebieden, zijn er Natura 2000‑gebieden aangewezen voor deze soorten. Voor de geelbuikvuurpad zijn twee gebieden aangewezen, Geuldal en Bemelerberg & Schiepersberg. In beide gebieden wordt de soort geteld en kan een aantalstrend berekend worden. Voor de kamsalamander zijn 38 gebieden aangewezen (zie tabel 7.8.3). Het is nu nog niet duidelijk welke van deze gebieden in 2021 onderzocht zijn op het voorkomen van de kamsalamander. De gegevens zijn per definitie onvoldoende om voor de kamsalamander verspreidingstrends per gebied te berekenen.

7.8.3Natura 2000-gebieden
Soort Natura 2000-gebied
Geelbuikvuurpad Bemelerberg & Schiepersberg
Geelbuikvuurpad Geuldal
Kamsalamander Aamsveen
Kamsalamander Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek
Kamsalamander Bemelerberg & Schiepersberg
Kamsalamander Boetelerveld
Kamsalamander Brabantse Wal
Kamsalamander Brunssummerheide
Kamsalamander Buurserzand & Haaksbergerveen
Kamsalamander Drentsche Aa
Kamsalamander Drents-Friese Wold etc.
Kamsalamander Dwingelderveld1)
Kamsalamander Geuldal
Kamsalamander Holtingerveld
Kamsalamander Kampina & Oisterwijkse Vennen
Kamsalamander Korenburgerveen
Kamsalamander Landgoederen Brummen
Kamsalamander Landgoederen Oldenzaal
Kamsalamander Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux
Kamsalamander Lingegebied & Diefdijk-Zuid
Kamsalamander Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem
Kamsalamander Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen
Kamsalamander Maasduinen
Kamsalamander Meijendel & Berkheide
Kamsalamander Meinweg
Kamsalamander Oeffelter Meent
Kamsalamander Rijntakken
Kamsalamander Roerdal
Kamsalamander Sallandse heuvelrug
Kamsalamander Springendal & Dal van de Mosbeek
Kamsalamander Stelkampsveld
Kamsalamander Uiterwaarden Lek
Kamsalamander Vecht- en Beneden-Reggegebied
Kamsalamander Veluwe
Kamsalamander Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek
Kamsalamander Willinks Weust
Kamsalamander Witte Veen
Kamsalamander Zouweboezem
Kamsalamander Zwin & Kievittepolder

1)Geen betredingstoestemming

Voortgang in 2021

In 2021 is door RAVON, in opdracht van het Ministerie van LNV, gewerkt aan een nieuwe Rode Lijst voor de reptielen en amfibieën, deze lijst zal in 2022 gepubliceerd worden. Uiteraard wordt bij het maken van deze Rode Lijst gebruik gemaakt van in het kader van het NEM verzamelde informatie.

Aantalsmonitoring

Voor de vijf soorten waarvan aantallen geteld worden zijn voldoende (recente) telgegevens

beschikbaar en is de ligging van de telgebieden voldoende representatief voor de

leefgebieden. Voor deze soorten kunnen daardoor jaarlijks betrouwbare landelijke trends berekend worden. Het aantal door vrijwilligers bezochte telgebieden in 2020 is ten opzichte van 2019 iets afgenomen (figuur 7.8.4).

7.8.4 Aantal bezochte telgebieden voor amfibieën
Jaren Watertjes
'97 50
'98 57
'99 55
'00 66
'01 77
'02 85
'03 78
'04 83
'05 90
'06 79
'07 85
'08 94
'09 74
'10 93
'11 89
'12 102
'13 92
'14 100
'15 116
'16 121
'17 126
'18 130
'19 129
'20 122

Verspreidingsonderzoek

Voor de andere soorten, waarvoor met behulp van daglijstjes verspreidingstrends worden bepaald, zijn ruim voldoende gegevens beschikbaar. Het aantal bezochte kilometerhokken is hoog (figuur 7.8.5). De representativiteit van de verspreidingstrends is goed. De gegevens zijn namelijk niet alleen afkomstig uit het meetprogramma, maar ook uit de NDFF. De NDFF bevat ook waarnemingen van groene bureaus, overheden en niet aan RAVON verbonden vrijwilligers. In 2020 zijn nieuwe modellen gemaakt om bij de berekening van verspreidingstrends beter rekening te kunnen houden met de specifieke kenmerken van de data. Daarnaast is, in samenwerking met RAVON, een verbeteringsslag doorgevoerd om op meer gedetailleerde wijze rekening te houden met soorten die juist niet zijn waargenomen. Hiervoor wordt gekeken naar het stadium (ei, larve, adult), het tijdstip in het seizoen en de waarnemingsmethode van de waarnemingen. Deze variabelen zijn sterk van invloed op de mogelijkheid dat soorten gemist worden. In 2021 zijn voor sommige soorten de modellen nog wat verfijnd.

7.8.5 Aantal bezochte kilometerhokken voor amfibieën
jaren Kilometerhokken
'97 1914
'98 1674
'99 2203
'00 2270
'01 2006
'02 2363
'03 2236
'04 2475
'05 3816
'06 2961
'07 4535
'08 4744
'09 5245
'10 5500
'11 5520
'12 5223
'13 5111
'14 5791
'15 5495
'16 6095
'17 6222
'18 6549
'19 6821
'20 8149

Het jaar 2021 is het vierde jaar van de nieuwe HR-rapportageperiode. Het verspreidingsonderzoek ligt goed op schema.

7.8.6Voortgang verspreidingsonderzoek amfibieën
10 x 10 km-hokken Geactualiseerd na 4 jaar (10 x 10 km)
Soort aantal %
Bastaardkikker 391 92
Boomkikker 35 86
Bruine kikker 432 98
Geelbuikvuurpad 4 100
Heikikker 227 81
Kamsalamander 192 79
Knoflookpad 33 85
Meerkikker 250 62
Poelkikker 233 85
Rugstreeppad 280 78
Vroedmeesterpad 7 100

Aandachtspunten

  • Op peil houden van de bestaande aantalsmonitoring in meetpunten waar de vijf soorten voorkomen waarvan aantallen worden geteld (RAVON).
  • Zorgen dat het vrijwilligersnetwerk en de technische voorzieningen (database, kaartmodule verspreidingsonderzoek) op peil blijven (RAVON).
  • RAVON is veel tijd kwijt aan het aanvragen van vergunningen die vrijwilligers nodig hebben om tellingen te kunnen doen. Sinds de decentralisatie van het natuurbeleid verloopt de vergunningaanvraag niet meer centraal maar voor iedere provincie apart. Daarnaast stellen de provincies elk verschillende eisen, valt soms moeilijk aan de eisen te voldoen en roepen de eisen vragen op. Al met al vergt de papierwinkel duidelijk meer tijd dan voorheen (Stuurgroep Monitoring).

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over RAVON: Website RAVON.

Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving.

De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van amfibieën van 1997 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.

7.9Zoetwatervissen

Algemeen

Middels het meetprogramma voor zoetwatervissen van het NEM worden visgegevens uit alle belangrijke zoete wateren van Nederland bij elkaar gebracht. Er wordt gestuurd op het inwinnen van verspreidingsgegevens.

Coördinatie: Stichting RAVON.

Uitvoering: Vrijwilligers, Stichting RAVON, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV, NVWA.

7.9.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn / Vogelrichtlijn: landelijke trends van soorten van Bijlage II en IV
  Habitatrichtlijn / Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten van Bijlage II, IV en V
  EU Kaderrichtlijn Water: trends in zoete rijkswateren
  Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer: landelijk trends
Matig sturende meetdoelen
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Natura 2000: trends in gezamenlijke Natura 2000-gebieden
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
  Invasieve exoten: verspreiding van soorten vermeld op de Unielijst
Indirecte meetdoelen
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Sustainable Development Goals: landelijke trends

Gegevens

Visgegevens worden met verschillende methoden (zoals schepnet, elektrisch schepnet, zegen, kuil, fuik, hengel en eDNA) in verschillende delen van het watersysteem en door verschillende organisaties verzameld: Rijkswaterstaat (grote rivieren, kanalen en meren), de waterschappen (regionale wateren) en hengelaars (sportvisserijwateren). Deze gegevens, en gegevens van adviesbureaus en nog wat kleinere bronnen, worden bijeengebracht door RAVON. Toch zijn er nog wateren en regio’s die niet goed onderzocht zijn op het voorkomen van de soorten uit het meetprogramma. Om een goede landelijke dekking te verkrijgen, worden deze gebieden door vrijwilligers met specifieke methoden (schepnet, zaklamp, prikkencilinder) geïnventariseerd. De coördinatie hiervan is in handen van RAVON. Een beschrijving van de werkwijze per soort is te vinden op de website van RAVON (zie onder Links). Voor veel soorten zijn betrouwbare landelijke trends beschikbaar vanaf 1990.

Soorten

De prioriteit van het meetprogramma voor zoetwatervissen ligt bij de vissoorten die vermeld worden op één of meerdere bijlagen van de Habitatrichtlijn. Tabel 7.9.2 geeft een overzicht van deze soorten en de mogelijkheden voor het berekenen van betrouwbare aantals- en verspreidingstrends. Daarnaast gaat er ook aandacht uit naar de vissensoorten die kenmerkend zijn voor een bepaald habitattype (de typische soorten). De opzet van het meetprogramma stelt het NEM echter in staat van veel meer zoetwatervissen de verspreiding en de trends in verspreiding (op 1 x 1 km-hokniveau) in beeld te brengen. De stand van de beekprik kan middels de opzet van het huidige meetprogramma niet goed in beeld gebracht worden. Om die reden is er een meetprogramma ontwikkeld waarbij de aantallen worden gemonitord door het tellen van larven. Het programma is in 2018 gestart en omvat 50 trajecten verdeeld over het verspreidingsgebied. In 2021 zijn in 56 trajecten tellingen verzameld. Daarmee is het streefaantal van 25 trajecten, waar tijdens een seizoen geteld wordt, ruimschoots gehaald. De rivierprik is opgenomen in het meetprogramma voor de zoetwatervissen, maar de verzamelde gegevens zijn door de WOT niet gebruikt voor de VHR-rapportage over 2013–2018. Dat roept de vraag op of het zin heeft de soort via het NEM te blijven volgen. Drie soorten, amoergrondel, blauwband en zonnebaars, zijn dit jaar voor het eerst opgenomen in het meetprogramma. Dit zijn invasieve exoten die worden vermeld op de Unielijst van de EU. De soorten worden gevolgd in opdracht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Hoewel het berekenen van trends van exoten geen doel is, zijn er wel verspreidingstrends berekend voor blauwband en zonnebaars. Tabel 7.9.2 geeft een overzicht van de soorten die zijn opgenomen in het meetprogramma en de mogelijkheden voor het berekenen van betrouwbare aantals- en verspreidingstrends. Voor de verspreiding van deze soorten, zie de figuren in bijlage 5.

7.9.2Zoetwatervissen: kwaliteitsbeoordeling per soort
Soort Beleidsstatus1) Verspreidingstrend landelijk Aantalstrend landelijk
Amoergrondel Exoot . .
Beekdonderpad HR II goed .
Beekprik HR II, ANLb goed matig
Bermpje TYP goed .
Bittervoorn HR II, ANLb goed .
Blauwband Exoot goed .
Grote modderkruiper HR II, ANLb goed .
Kleine modderkruiper HR II, ANLb goed .
Rivierdonderpad2) HR II, ANLb goed .
Rivierprik3) HR II & V goed .
Ruisvoorn TYP slecht .
Snoek TYP goed .
Zeelt TYP goed .
Zonnebaars Exoot goed .

1)HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; TYP: Typische soort HR; ANLb: soort is doelsoort van de beleidsmonitoring in het kader van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer.

2)De donderpad, die in de Habitatrichtlijn genoemd wordt (Cottus gobio), blijkt niet in Nederland voor te komen, maar wel de enige jaren geleden ontdekte soorten rivierdonderpad (Cottus perifretum) en beekdonderpad (Cottus rhenanus). Het ministerie van EZ verwacht dat deze twee nieuwe soorten op termijn als HR-soort zullen worden aangemerkt.

3)WUR verzamelt telgegevens van de rivierprik. Hiermee kunnen aantalstrends berekend worden.

Natura 2000‑gebieden

Er zijn zeven vissoorten die vermeld worden op Bijlage II van de Habitatrichtlijn. Voor zes van deze soorten zijn Natura 2000‑gebieden aangewezen. Zie tabel 7.9.3 voor een overzicht van de gebieden en de vissoorten waarvoor de gebieden aangewezen zijn. De gegevens zijn per definitie onvoldoende om voor de afzonderlijke soorten verspreidingstrends per gebied te berekenen.

7.9.3Natura 2000‑gebieden aangewezen voor zoetwatervissen
Natura 2000-gebied Soorten HR-bijlage II
Alde Faenen bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Biesbosch bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad, rivierprik
Binnenveld grote modderkruiper
Botshol kleine modderkruiper
Buurserzand & Haaksbergerveen grote modderkruiper
De Wieden bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Deurnse Peel & Mariapeel bittervoorn, kleine modderkruiper
Dinkelland beekprik, bittervoorn, rivierdonderpad
Drentsche Aa-gebied grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad, rivierprik
Eilandspolder bittervoorn, kleine modderkruiper
Geuldal beekprik, rivierdonderpad
Grensmaas rivierdonderpad, rivierprik
Groote Wielen bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Haringvliet1) bittervoorn, rivierdonderpad, rivierprik
Hollands Diep rivierprik
IJsselmeer rivierdonderpad
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Kampina & Oisterwijkse Vennen kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Kempenland-West kleine modderkruiper
Kennemerland-Zuid kleine modderkruiper
Krammer-Volkerak kleine modderkruiper
Langstraat grote modderkruiper, kleine modderkruiper
Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux beekprik, bittervoorn, kleine modderkruiper
Leudal bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Lingegebied & Diefdijk-Zuid bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper
Loevestein, Pompveld & Kornsche boezem bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Maas bij Eijsden rivierdonderpad, rivierprik
Maasduinen kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Markermeer & IJmeer kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Meijendel & Berkheide kleine modderkruiper
Meinweg beekprik
Naardermeer bittervoorn, kleine modderkruiper
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Noordzeekustzone1) rivierprik
Oeffelter Meent kleine modderkruiper
Olde Maten & Veerslootslanden bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper
Oostelijke Vechtplassen bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Oudegaasterbrekken, Fluessen & omgeving kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Polder Westzaan bittervoorn, kleine modderkruiper
Rijntakken2) bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad, rivierprik
Roerdal beekprik, bittervoorn, grote modderkruiper, rivierprik, rivierdonderpad
Rottige Meenthe & Brandemeer bittervoorn, kleine modderkruiper
Springendal & Dal van de Mosbeek beekprik
Stabrechtse Heide & Beuven kleine modderkruiper
Swalmdal rivierdonderpad
Uiterwaarden Zwarte water en Vecht bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Van Oordts Mersken grote modderkruiper, kleine modderkruiper
Vecht- en Beneden-Reggegebied bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Veluwe beekprik, rivierdonderpad
Veluwerandmeren kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Vlakte van de Raan1) rivierprik
Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper
Voordelta1) rivierprik
Waddenzee1) rivierprik
Weerribben bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Weerter- en Budelerbergen & Ringselven bittervoorn, kleine modderkruiper
Westerschelde & Saeftinghe1) rivierprik
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad
Zouweboezem bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper
Zwarte Meer bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad

1)In deze gebieden vindt geen monitoring plaats in het kader van het NEM. De gebieden zijn niet geschikt voor monitoring door vrijwilligers.

2)Rivierprik wordt hier niet gemonitoord.

Voortgang in 2021

In 2019 is bij het meetprogramma voor de beekprik een knelpunt ontstaan. Vrijwilligers van RAVON kregen in Limburg van Waterschap Limburg onvoldoende ruimte om het meetprotocol uit te voeren. Waterschap Limburg heeft vrijwilligers geen toestemming gegeven om de beken te betreden. Na overleg tussen RAVON en Waterschap Limburg heeft het waterschap in 2021 toch toestemming gegeven voor monitoring van de beekprik. Of RAVON ook in 2022 en daarna toestemming voor monitoring krijgt is op het moment van schrijven nog onzeker. Monitoring van de beekprik in Limburg blijft om deze reden een punt van aandacht, aangezien de Limburgse populatie een substantieel deel van de Nederlandse beekprikkenpopulatie betreft. Zonder informatie uit Limburg is er geen representatieve trend voor de Nederlandse beekprikkenpopulatie te bepalen.

Teldekking

Er worden in Nederland veel visgegevens verzameld door verschillende organisaties die zich elk op specifieke wateren richten. Daardoor zijn de verzamelde gegevens representatief voor de leefgebieden van de verschillende soorten. De visgegevens die waterschappen verzamelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn vanwege de hoeveelheid gegevens en de goede landelijke dekking een belangrijke bron.

De bemonsteringen worden door de waterschappen echter niet elk jaar gedaan, maar eens in de paar jaar. Verder worden de gegevens met enige vertraging in de NDFF gezet en waarschijnlijk zetten niet alle waterschappen hun data in de NDFF. Sommigen geven de data alleen aan het Informatiehuis Water (IHW). Dat bemoeilijkt het jaarlijks berekenen van trends. Rijkswaterstaat verzamelt jaarlijks visgegevens van de grote rivieren, maar deze gegevens worden tot nu toe niet door Rijkswaterstaat in de NDFF gezet. Het IJsselmeer wordt bemonsterd door WMR. Ook deze gegevens komen niet direct in de NDFF terecht.

Afgesproken is om, vanwege de tijd die nodig is om de gegevens van alle partijen te verzamelen, de trendberekeningen vanaf 2022 eens in de twee jaar uit te voeren in plaats van jaarlijks (in 2022 zullen verspreidingstrends berekend worden). Om het tijdschema van de berekeningen te kunnen bepalen moet de gegevensstroom van waterschappen, RWS en andere partijen naar NDFF en IHW beter in kaart worden gebracht.

RAVON voegt aan iedere waarneming informatie toe over het watertype waaruit de waarneming afkomstig is. Tegenwoording wordt bij het berekenen van de verspreidingstrends gestratificeerd naar waterschap. Dit betekent dat er voor veel soorten nu trends per waterschap beschikbaar zijn.

7.9.4 Aantal bezochte kilometerhokken voor vissen
jaren Kilometerhokken
'90 811
'91 893
'92 1321
'93 1525
'94 2066
'95 1236
'96 1670
'97 1370
'98 1064
'99 1292
'00 1373
'01 1295
'02 1706
'03 1927
'04 2002
'05 2666
'06 3695
'07 4803
'08 4756
'09 6188
'10 5966
'11 6402
'12 8120
'13 9026
'14 9784
'15 7592
'16 7328
'17 6417
'18 6605
'19 3567

Verspreidingsonderzoek

Het jaar 2021 is het vierde jaar van de nieuwe HR-rapportageperiode. In 2021 is goede vooruitgang geboekt: het verspreidingsonderzoek verloopt volgens planning voor vijf van de zeven soorten. Voor de rivierdonderpad lijkt dit niet het geval, maar deze soort gaat de laatste jaren achteruit vanwege de opkomst van de exotische grondels (Kesslers grondel, marmergrondel, Pontische stroomgrondel en zwartbekgrondel). Met name de zwartbekgrondel lijkt verantwoordelijk voor de achteruitgang. Voor het vaststellen dat een 10 x 10 km-hok bezet is door een soort, kan één bezoek al volstaan. Om vast te stellen dat een soort niet meer voorkomt in een 10 x 10 km-hok zijn meer bezoeken nodig, dit speelt bij de rivierdonderpad. Het verspreidingsonderzoek naar de grote modderkruiper loopt eveneens wat achter, gelukkig gaat deze soort niet achteruit. Wel is deze soort moeilijk te vinden, waardoor veel inspanning nodig is om aan- en afwezigheid op 10 x 10 km-hokniveau vast te stellen. In de resterende twee jaren van de rapportageperiode zal meer aandacht uitgaan naar het actualiseren van de verspreiding van deze twee soorten. Voor de verspreiding van deze soorten, zie de figuren in bijlage 5.

7.9.5Voortgang verspreidingsonderzoek vissen
10 x 10 km-hokken Geactualiseerd na 4 jaar (10 x 10 km)
Soort aantal %
Beekdonderpad 7 100
Beekprik 28 89
Bittervoorn 258 80
Grote modderkruiper 163 54
Kleine modderkruiper 331 82
Rivierdonderpad 219 33
Rivierprik 6 67

Aandachtspunten

  • Het bij elkaar brengen van de KRW-gegevens op het juiste detailniveau van waterschappen en Rijkswaterstaat (RAVON).
  • Actualisatie van het actueel en potentieel leefgebied van de grote modderkruiper en de rivierdonderpad (RAVON).
  • In kaart brengen van de gegevensstroom van waterschappen naar de NDFF (CBS & RAVON).
  • In gesprek blijven met Waterschap Limburg over het monitoren van de beekprik in de provincie Limburg (RAVON, stuurgroep Monitoring).
  • Afspraken maken over de frequentie en het dataformat waarmee gegevens van de beekprik geleverd worden (CBS & RAVON).
  • Herkennen KRW-data van waterschappen en Rijkswaterstaat in de visgegevens die RAVON levert (RAVON).
  • Overleggen met de WOT over de rivierprik om helder te krijgen welke gegevens gebruikt zullen worden in het volgende VHR-rapport zodat bepaald kan worden of het zin heeft de soort via het NEM te monitoren (Stuurgroep Monitoring).
  • In kaart brengen welke voor vissen aangewezen Natura 2000‑gebieden onderbemonsterd zijn (RAVON).

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over RAVON: Website RAVON.

Trends HR-soorten en graadmeter: Compendium voor de Leefomgeving

7.10Vlinders

Algemeen

Het meetprogramma vlinders bestaat uit twee onderdelen: aantalsmonitoring en verspreidingsonderzoek.

Coördinatie: De Vlinderstichting.

Uitvoering: Vrijwilligers, De Vlinderstichting, terreinbeherende organisaties, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV.

7.10.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterke sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends in aantallen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten
  Indicatoren Rijksbegroting
  Evaluatie Natuurpact
Matige sturende meetdoelen
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
  Biodiversiteit Insecten
  Graadmeters Natuurnetwerk Nederland
Indirecte meetdoelen
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied1
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Sustainable Development Goals
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per provincie, per biotoop etc.
  Stadsnatuur: landelijke trends
1 van matig sturend naar indirect meetdoel

Gegevens

Aantalsmonitoring

In het meetonderdeel aantalsmonitoring worden alle in ons land voorkomende vlindersoorten geteld via vaste routes van doorgaans 1 km lang. Deze worden elk jaar op dezelfde manier geteld. Gedurende het hele seizoen tussen 1 april en 1 oktober wordt in principe wekelijks genoteerd welke soorten er voorkomen en in welke aantallen. Vanwege de vervroeging van de vliegtijd door klimaatverandering is genoemde periode vrijgegeven en worden tellingen verricht onder weersomstandigheden die voldoen aan de minimumeisen buiten de aangegeven periode ook meegenomen. Daarnaast zijn er routes gericht op één soort, met alleen tellingen in de hoofdvliegtijd van die soort. Voor ruim de helft van de te volgen soorten gaat het om een steekproef van enige honderden meetlocaties in hun leefgebieden. Van de andere soorten wordt op alle locaties waar de soort voorkomt een telroute uitgezet. Daarnaast zijn er drie soorten die geteld worden via ei-tellingen (gentiaanblauwtje, sleedoornpage en grote vuurvlinder), omdat tellen van de volwassen dieren niet mogelijk is (ze zijn te zeldzaam en obscuur om aantallen van betekenis te kunnen vaststellen door middel van telroutes). De veldwerkhandleiding is te vinden op de website van het NEM (zie Links).

Bij de statistische analyse worden de cijfers van de steekproefsoorten door weging gecorrigeerd voor over- en onderbemonstering van bepaalde regio’s en begroeiingstypen.

Weegfactoren worden per soort afgeleid uit de oppervlakte geschikt leefgebied binnen het maximale verspreidingsareaal. De weegfactoren van een aantal soorten zijn verouderd doordat hun areaal in de loop der jaren aanzienlijk is veranderd. Voor deze soorten zijn in de laatste jaren nieuwe weegfactoren gebruikt op basis van expert judgement. Er is een nieuwe wegingsmethode ontwikkeld waarbij het potentieel leefgebied wordt bepaald aan de hand van de kans op aanwezigheid op basis van de occupancy uitkomsten op 10 x 10 km hokniveau, waarbij gewogen wordt naar substrata/subpopulaties op basis van fysisch geografische regio in combinatie met begroeiingstype. Er zijn hiervoor begroeiingstypekaarten gemaakt van de situatie in 1990 (start aantalsmeetnet) en die in 2015. Deze kaarten dienen als basis voor de bepaling van nieuwe weegfactoren die voor het eerst bij de berekening van de trends tot en met 2020 toegepast zullen worden.

Verspreidingsonderzoek

Het verspreidingsonderzoek bestaat uit verschillende gegevensstromen. Allereerst vindt er gegevensinzameling plaats die is gericht op het vaststellen van de verspreiding van de in Nederland voorkomende HR-bijlage II & IV-soorten op 10 x 10 km- en 5 x 5 km-hokniveau. Daarnaast is er verspreidingsonderzoek van de overige soorten op 5 x 5 km-hokniveau. Het doel daarvan is om de Rode Lijst-status van soorten te kunnen actualiseren, met bijzondere aandacht voor de urgent bedreigde typische soorten. De verdere gegevensinwinning van de HR-soorten en de typische soorten bestaat uit gerichte inventarisaties van km-hokken volgens een gestandaardiseerd protocol. Ook worden er veel gegevens over vlinders verzameld door vrijwilligers zonder gebruik van een vast meetprotocol, in de vorm van soortenlijsten of losse tellingen van één soort. Deze waarnemingen worden door de waarnemers ingevoerd op de verschillende invoerportals op internet die uiteindelijk bijeen komen via de NDFF voor de verwerking door CBS.

De gegevens van HR-soorten worden verwerkt tot verspreidingskaarten op 10 x 10 km-hokniveau. Het gaat om de grote vuurvlinder, pimpernelblauwtje, donker pimpernelblauwtje, teunisbloempijlstaart en de Spaanse vlag.

Voor het bepalen van de actuele verspreiding, en de trend daarin, worden zogenaamde occupancy-modellen routinematig toegepast. Deze modellen zijn tevens bruikbaar om te onderzoeken of bepaalde hokken voldoende zijn onderzocht om een soort te vinden wanneer deze aanwezig is.

Soorten

Het meetprogramma vlinders wordt beoordeeld op in totaal 34 soorten die op grond van de meetdoelen en haalbaarheid goed gevolgd moeten en kunnen worden (tabel 7.10.2). Het gaat hierbij om negen soorten die in de Habitatrichtlijn worden genoemd en 27 soorten die als typische soort te boek staan (van deze groep behoren er twee ook tot de groep van negen soorten van de Habitatrichtlijn).

Het doel is om in de zes‑jaarlijkse HR-rapportageperiode 2019–2024 alle hokken van het actuele en potentiële verspreidingsgebied te inventariseren. Omdat de gegevens uit 2018 niet meer konden worden meegenomen bij de vorige HR-rapportage (2013–2018), geldt 2018 als het eerste jaar van de huidige zesjarige rapportageperiode (2019–2024). Praktisch gezien is 2021 hiermee het vierde jaar van de huidige rapportageperiode.

7.10.2Vlinders: kwaliteitsbeoordeling per soortgroep
Soort Beleidsstatus1) Type meetgegevens Kwaliteit landelijke trend Opmerkingen
Aardbeivlinder TYP verspreiding goed3)  
Apollovlinder HR IV . . verdwenen uit NL
Bruin blauwtje TYP verspreiding goed3)  
Bruin dikkopje TYP verspreiding goed3)  
Donker pimpernelblauwtje HR II & IV aantal4) & verspreiding5) goed  
Duinparelmoervlinder TYP verspreiding goed3)  
Dwergblauwtje TYP . . verdwenen uit NL
Eikenpage TYP verspreiding goed3))  
Geelsprietdikkopje TYP verspreiding goed3)  
Gentiaanblauwtje TYP verspreiding goed3))  
Groentje TYP verspreiding goed3)  
Grote ijsvogelvlinder TYP . . verdwenen uit NL
Grote parelmoervlinder TYP verspreiding goed3)  
Grote vuurvlinder HR II & IV, TYP aantal4) & verspreiding5) goed  
Grote weerschijnvlinder TYP . .6) moeilijk meetbaar
Heideblauwtje TYP verspreiding goed3)  
Heivlinder TYP verspreiding goed3)  
Kleine heivlinder TYP verspreiding goed3)  
Kleine ijsvogelvlinder TYP verspreiding goed3)  
Kleine parelmoervlinder TYP verspreiding goed3)  
Kommavlinder TYP verspreiding goed3)  
Moerasparelmoervlinder HR II, TYP . . verdwenen uit NL
Pimpernelblauwtje HR II & IV aantal4) & verspreiding5) goed  
Purperstreepparelmoervlinder TYP . . verdwenen uit NL
Spaanse vlag2) HR II* aantal4) & verspreiding5) goed  
Teunisbloempijlstaart2) HR IV . .6) zeldzaam
Tijmblauwtje HR IV . . verdwenen uit NL
Tweekleurig hooibeestje TYP . . verdwenen uit NL
Vals heideblauwtje TYP . . verdwenen uit NL
Veenbesblauwtje TYP verspreiding goed3)  
Veenbesparelmoervlinder TYP verspreiding goed3)  
Veenhooibeestje TYP verspreiding goed3)  
Zilveren maan TYP verspreiding goed3)  
Zilverstreephooibeestje HR IV . . verdwenen uit NL
7.10.3Beoordeling vlindermonitoring per Natura 2000‑gebied
Soort Natura 2000-gebied Meetpunten laatste 3 jaar Opmerking
Donker pimpernelblauwtje Roerdal ja  
  Vlijmens ven, Moerputten & Bossche Broek ja geen populatie aanwezig
Grote vuurvlinder De Wieden nee geen populatie aanwezig
  Rottige Meente & Brandemeer ja  
  Weerribben ja  
Pimpernelblauwtje Vlijmens ven, Moerputten & Bossche Broek ja  
Spaanse vlag Bemelerberg & Schiepersberg ja  
  Geuldal ja  
  Savelsbos ja  
  St.Pietersberg & Jekerdal ja  

Voortgang 2020

Teldekking meetnet aantalsmonitoring

De telgegevens zijn afkomstig van in totaal 2 820 routes over de periode 1990–2020. In 2020 zijn er gegevens binnengekomen van in totaal 1 166 routes (figuur 7.10.4), waarvan circa 843 algemene routes, 159 soortgerichte routes (inclusief acht voor de Spaanse vlag en drie voor de Phegeavlinder) en 164 ei-telplots.

Van vrijwel alle 34 voor de NEM-doelen onderzochte soorten zijn landelijke trend- en indexcijfers van goede kwaliteit beschikbaar (tabel 7.10.2), evenals per fysisch geografische regio, provincie en begroeiingstype. Van alle habitatrichtlijnsoorten zijn de tijdreeksen van goede kwaliteit. Er is één Natura 2000‑gebied zonder recente meetpunten, maar daaruit is de HR-soort inmiddels verdwenen (tabel 7.10.3).

7.10.4 Aantal getelde vlinderroutes
jaren plots
'90 114
'91 171
'92 250
'93 268
'94 286
'95 315
'96 351
'97 406
'98 448
'99 508
'00 556
'01 601
'02 615
'03 793
'04 785
'05 817
'06 833
'07 906
'08 901
'09 871
'10 880
'11 910
'12 902
'13 934
'14 910
'15 963
'16 996
'17 1045
'18 1028
'19 1180
'20 1166

Teldekking meetnet verspreidingsonderzoek

Er waren in 2018 al voldoende 10 x 10 km-hokgegevens verzameld voor de vijf HR-soorten binnen de huidige verslagperiode (geactualiseerd overzicht in tabel 7.10.5). Ook zijn er veel actuele verspreidingsgegevens voorhanden op 5 x 5 km-hokniveau. Tot de eerstvolgende HR-rapportage is het verspreidingsonderzoek daarom reeds volbracht.

7.10.5Voortgang verspreidingsonderzoek vlinders
10 x 10 km-hokken Geactualiseerd na 4 jaar (10 x 10 km)
Soort aantal %
Donker pimpernelblauwtje 2 100
Grote vuurvlinder 6 100
Pimpernelblauwtje 2 100
Spaanse vlag 101 95
Teunisbloempijlstaart 160 100
7.10.6 Aantal bemonsterde kilometerhokken vlinders
jaren aantalkmhokken
'90 1813
'91 3418
'92 4446
'93 5190
'94 5656
'95 7401
'96 7796
'97 7541
'98 6874
'99 6726
'00 7887
'01 5820
'02 6549
'03 8258
'04 7709
'05 9956
'06 11344
'07 13626
'08 10551
'09 17521
'10 15432
'11 16109
'12 15810
'13 18064
'14 20190
'15 17745
'16 18352
'17 20065
'18 20158
'19 21950
'20 22838

Ontwikkelingen

Het totaal aantal meetroutes voor de aantalsmonitoring heeft in 2019 een spontane sprong gemaakt en heeft deze toename zich in 2020 doorgezet. Deze sprong zit vooral in het aantal algemene routes dat blijft toenemen. Zowel het aantal soortgerichte routes als het aantal ei-telplots liepen daarentegen weer iets verder terug, met een afname van respectievelijk 22% sinds 2012 en 32% sinds 2007 (jaartallen betreft het moment van pieken in het aantal plots). Deels kwam dit bij de soortgerichte routes door de omzetting naar algemene routes (wat beschouwd moet worden als een uitbreiding van de waarneeminspanning), maar de continuering van de afname heeft vooral te maken met de verdergaande afname van zeldzame soorten, waarbij in het geval van het lokaal verdwijnen van een soort wordt gestopt met tellen (bij de ei-telplots speelt dit met name bij het gentiaanblauwtje).

Aandachtspunten

  • Zorgen dat het meetnet aantalsmonitoring op peil blijft (De Vlinderstichting).
  • Zorgen dat het vrijwilligersnetwerk en de technische voorzieningen voor het verspreidingsonderzoek (database, invoermogelijkheden) op peil blijven (De Vlinderstichting).

Methode en links naar handleidingen: Website NEM.

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over De Vlinderstichting: Website De Vlinderstichting.

Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving.

Meetpunten aantalsmonitoring

De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van vlinders van 1992 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.

7.11Libellen

Algemeen

Het meetprogramma libellen bestaat uit twee onderdelen: aantalsmonitoring en verspreidingsonderzoek.

Coördinatie: De Vlinderstichting.

Uitvoering: Vrijwilligers, De Vlinderstichting, EIS, terreinbeherende organisaties, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV.

7.11.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterke sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends in aantallen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten
  Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer: landelijke trends
  Indicatoren Rijksbegroting
  Evaluatie Natuurpact
Matige sturende meetdoelen
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
  Biodiversiteit Insecten
Indirecte meetdoelen
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied1)
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Sustainable Development Goals
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per provincie, per biotoop etc.
  Stadsnatuur: landelijke trends

1)Van matig sturend naar indirect meetdoel.

Gegevens

Aantalsmonitoring

Vrijwilligers van De Vlinderstichting verzamelen tellingen van alle in ons land voorkomende libellensoorten. Op vaste routes van gemiddeld 250 meter lang wordt elk jaar op dezelfde manier het aantal individuen van elke soort geteld. Gedurende het hele seizoen tussen 1 mei en 1 oktober wordt in principe om de twee weken genoteerd welke soorten voorkomen en in welke aantallen. Daarnaast zijn er routes gericht op één soort, met alleen een drietal tellingen in de hoofdvliegtijd van de soort.

Voor algemene tot schaarse soorten zijn de routes een steekproef; voor de meer zeldzame soorten wordt in principe op alle locaties waar de soort voorkomt een telroute uitgezet. De gaffellibel wordt middels een aangepaste methode gevolgd. Ook de rivierrombout wordt vanaf 2014 middels een aangepaste methode gevolgd op de plekken waar de kans het grootst is de soort aan te treffen. De algemene veldwerkhandleiding en die van de rivierrombouttelling is te vinden via de website van het NEM en De Vlinderstichting (zie Links).

Tot 2017 werden alleen langs de eerste 100 meter van de route alle soorten geteld, en daarna alleen de ‘grote libellen’ (dit zijn de beekjuffers en de echte libellen (Anisoptera) minus de heidelibellen). In 2017 is een nieuwe methode ingevoerd, waarbij langs de gehele route alle soorten worden geteld. Deze methode sluit aan bij de methodiek van de dagvlinders. Ze wordt zowel toegepast op alle routes die vanaf 2017 nieuw worden uitgezet als op al bestaande routes waarvan de tellers willen overstappen naar de nieuwe methode. Voor tellers die niet willen overstappen blijft het mogelijk om via de oude methodiek te tellen.

Voor de meeste meer algemene soorten blijkt het meetprogramma onvoldoende routes te omvatten om representatieve landelijke populatietrends te berekenen. Voor deze groep wordt alleen de trend in verspreiding in beeld gebracht op basis van informatie over aan- of afwezigheid in 1 x 1 km-hokken.

Verspreidingsonderzoek

Het verspreidingsonderzoek is gericht op het vaststellen van de verspreiding van de in Nederland voorkomende HR-bijlage II & IV-soorten op 10 x 10 km-hokniveau. Het doel is om in de zes-jaarlijkse HR-rapportageperiode alle hokken van het gezamenlijke actuele en potentiële verspreidingsgebied te inventariseren. Om het beeld compleet te krijgen, zowel qua verspreiding als aantallen, is extra inspanning verricht voor een aantal soorten die voorkomen in kwetsbare of ontoegankelijke gebieden (Noordse winterjuffer, donkere waterjuffer, gevlekte witsnuitlibel, sierlijke witsnuitlibel, gaffellibel). Ook is er speciale aandacht uitgegaan naar de rivierrombout. Daarnaast wordt het verspreidingsonderzoek gebruikt om de landelijke trend van negentien typische soorten te volgen.

Daarnaast is er een meetdoel voor de trend in verspreiding van soorten op 5 x 5 km-hokniveau. Het doel daarvan is om de Rode Lijst-status van soorten te kunnen actualiseren, met bijzondere aandacht voor de urgent bedreigde typische soorten. En er is een afgeleid meetdoel, namelijk trends in aantal bezette 1 x 1 km-hokken voor de typische soorten.

Veel gegevens over libellen worden verzameld zonder gebruik van een vast meetprotocol, in de vorm van soortenlijsten of losse tellingen van één soort. Deze waarnemingen worden door de waarnemers ingevoerd op de verschillende invoerportals op internet die uiteindelijk bijeen komen via de NDFF voor de verwerking door CBS. Bij de Noordse winterjuffer is gekozen om alleen de verspreiding in potentieel voortplantingsgebied in kaart te brengen. Onderzoek in hokken met waarnemingen van zwervende en overwinterende dieren wordt niet zinvol geacht.

De gegevens van HR-soorten worden verwerkt tot verspreidingskaarten op 10 x 10 km-hokniveau. Voor het bepalen van de actuele verspreiding, en de trend daarin, worden zogenaamde occupancy-modellen routinematig toegepast. Deze modellen zijn tevens bruikbaar om te onderzoeken of bepaalde hokken voldoende zijn onderzocht om een soort te vinden wanneer deze aanwezig is. Daartoe worden zogenaamde lacunekaarten per soort gemaakt.

Soorten

Het meetprogramma libellen volgt 22 soorten. Negen van deze soorten worden vermeld op één of meerdere bijlagen van de Habitatrichtlijn en 19 van de 22 soorten worden gezien als kenmerkend voor een bepaald habitattype (de typische soorten), zie tabel 7.11.2.

Het doel is om in de zes‑jaarlijkse HR-rapportageperiode 2019–2024 alle hokken van het actuele en potentiële verspreidingsgebied te inventariseren. Omdat de gegevens uit 2018 niet meer konden worden meegenomen bij de vorige HR-rapportage (2013–2018), geldt 2018 als het eerste jaar van de huidige zesjarige rapportageperiode (2019–2024). Praktisch gezien is 2021 hiermee het vierde jaar van de huidige rapportageperiode.

7.11.2Libellen: kwaliteitsbeoordeling per soort
Soort Beleidsstatus1) Type meetgegevens Kwaliteit landelijke trend Opmerkingen
Beekrombout TYP verspreiding goed  
Bruine korenbout TYP verspreiding goed
Bronslibel HR II & IV . . incidenteel in NL
Bruine winterjuffer TYP verspreiding goed
Donkere waterjuffer TYP verspreiding goed aantal wordt gevolgd
Gaffellibel HR II & IV, TYP aantal goed afwijkende methode
Gevlekte witsnuitlibel HR II & IV, TYP aantal goed
Gewone bronlibel TYP verspreiding goed
Glassnijder TYP verspreiding goed
Groene glazenmaker HR IV, TYP, ANLb aantal goed
Hoogveenglanslibel TYP verspreiding goed
Kempense heidelibel TYP verspreiding .2) sterke fluctuaties
Mercuurwaterjuffer HR II . . verdwenen uit NL
Noordse glazenmaker TYP verspreiding .2) korte periode
Noordse winterjuffer HR IV aantal goed
Oostelijke witsnuitlibel HR IV, TYP aantal goed  
Rivierrombout HR IV, TYP . .2) afwijkende methode
Sierlijke witsnuitlibel HR IV, TYP aantal goed  
Speerwaterjuffer TYP verspreiding goed aantal wordt gevolgd
Venwitsnuitlibel TYP verspreiding goed
Vroege glazenmaker TYP verspreiding goed
Weidebeekjuffer TYP verspreiding goed

1)HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; ANLb: soort is doelsoort van de beleidsmonitoring in het kader van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer.

2)Zeldzame en/of moeilijk meetbare soort die zo goed mogelijk gevolgd wordt via het verspreidingsonderzoek.

7.11.3Beoordeling libellenmonitoring per Natura 2000-gebied
Soort Natura 2000-gebied Meetpunten laatste 3 jaar Opmerkingen
Gaffellibel Meinweg ja  
Gaffellibel Roerdal ja  
Gaffellibel Swalmdal ja  
Gevlekte witsnuitlibel Alde Feanen ja  
Gevlekte witsnuitlibel Buurserzand & Haaksbergerveen ja2)  
Gevlekte witsnuitlibel De Wieden ja
Gevlekte witsnuitlibel Drentsche Aa-gebied nee  
Gevlekte witsnuitlibel Fochteloërveen ja2)  
Gevlekte witsnuitlibel Holtingerveld1) nee  
Gevlekte witsnuitlibel Kampina & Oisterwijkse Vennen ja  
Gevlekte witsnuitlibel Korenburgerveen ja  
Gevlekte witsnuitlibel Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux ja2)  
Gevlekte witsnuitlibel Lonnekermeer ja
Gevlekte witsnuitlibel Maasduinen nee  
Gevlekte witsnuitlibel Nieuwkoopse plassen & de haeck ja2)
Gevlekte witsnuitlibel Noordhollands Duinreservaat ja  
Gevlekte witsnuitlibel Oostelijke Vechtplassen ja  
Gevlekte witsnuitlibel Rottige Meenthe & Brandemeer ja  
Gevlekte witsnuitlibel Voornes duin ja2)  
Gevlekte witsnuitlibel Veluwe ja  
Gevlekte witsnuitlibel Weerribben ja  
Gevlekte witsnuitlibel Zwanenwater & Pettemerduinen ja2)  

1)Tot 2013 heette dit Natura 2000-gebied Havelte Oost.

2)Wel meetpunten, maar het aantal gevlekte witsnuitlibellen is tot nu toe te laag voor een soortgerichte telroute.

Voortgang 2019

Teldekking aantalsmonitoring

De telgegevens zijn afkomstig van in totaal bijna 1 626 routes over de periode 1998–2020. In 2020 zijn er gegevens binnengekomen van in totaal 539 routes, waarvan 261 algemene routes, 278 soortgerichte routes en 5 speciale routes voor de gaffellibel. De HR-soort mercuurwaterjuffer is na de ontdekking in 2011 niet meer waargenomen; daarvan is momenteel geen populatie meer aanwezig in Nederland.

Van veel van de typische soorten zijn betrouwbare landelijke trend- en indexcijfers beschikbaar. In totaal zijn er 21 Natura 2000‑gebieden aangewezen voor gaffellibel en gevlekte witsnuitlibel. Van deze soort-gebiedcombinaties zijn er drie zonder recente meetpunten voor de betreffende soort; dit betreft gebieden waar geen populatie aanwezig is (zie tabel 7.11.3).

7.11.4 Aantal getelde libellenroutes
jaren geteld
'98 129
'99 240
'00 349
'01 352
'02 375
'03 442
'04 467
'05 439
'06 489
'07 492
'08 444
'09 478
'10 406
'11 405
'12 490
'13 455
'14 400
'15 389
'16 454
'17 497
'18 516
'19 537
'20 539

Teldekking verspreidingsonderzoek

Het verzamelen van gegevens om de verspreiding van de acht HR-soorten op basis van 10 x 10 km-hokken in beeld te brengen ligt in de eerste vier van de zes jaar meteen goed op schema (zie tabel 7.11.5). Het overzicht is al compleet tot en met 2020: het percentage onderzochte hokken voor zeven van de acht te onderzoeken soorten ligt boven de 70%. Alleen voor de gaffellibel ligt het nog onder deze grens, maar boven de 50%.

7.11.5Voortgang verspreidingsonderzoek libellen
10 x 10 km-hokken Geactualiseerd na 4 jaar (10 x 10 km)
Soort aantal %
Gaffellibel 13 54
Gevlekte witsnuitlibel 271 85
Groene glazenmaker 63 76
Mercuurwaterjuffer1) 1 100
Noordse winterjuffer 45 80
Oostelijke witsnuitlibel 18 83
Rivierrombout 74 81
Sierlijke witsnuitlibel 79 94

1)Deze soort is sinds 2011 niet meer in Nederland gezien, maar de potentiële plek wordt nog wel gecontroleerd.

7.11.6 Aantal bemonsterde kilometerhokken libellen
jaren geteld
'90 491
'91 553
'92 979
'93 1227
'94 2579
'95 3964
'96 4375
'97 2860
'98 2195
'99 2863
'00 2973
'01 2540
'02 2845
'03 4070
'04 4413
'05 5303
'06 6431
'07 8004
'08 5847
'09 8934
'10 8685
'11 8858
'12 9254
'13 9751
'14 10431
'15 9802
'16 10885
'17 11281
'18 12118
'19 12474
'20 13982

Ontwikkelingen

Het aantal algemene routes is vanaf 2010 gestabiliseerd, maar ligt lager dan het langjarig gemiddelde. Het aantal soortgerichte routes varieert wat meer en groeide in 2020 tot licht boven het langjarig gemiddelde.

Aandachtspunten

  • Focus van de coördinatie van het meetprogramma aantalsmonitoring op de soorten van HR-bijlage II & IV. Dit houdt met name gerichte coördinatie en werving van waarnemers in:
    • voor huidjestellingen bij de rivierrombout.
    • voor het nauw volgen van de ontwikkelingen bij de witsnuitlibellen.
    • voor de groene glazenmaker in relatie tot ANLb en herbezoeken aan plots waar deze soort verdwenen is.

Methode en link naar de algemene handleiding: Website NEM.

Link naar de handleiding speciale telling rivierrombout: Website De Vlinderstichting.

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over De Vlinderstichting: Website De Vlinderstichting.

Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving.

De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van libellen van 1999 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.

7.12Kevers en andere ongewervelden

Algemeen

Het meetprogramma voor kevers en andere ongewervelden is in de eerste plaats gericht op het bepalen van de verspreiding van een zevental soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage II, IV en V). Het betreft de medicinale bloedzuiger, Europese rivierkreeft en vijf soorten kevers. Voor de gestreepte waterroofkever worden ook structureel aantalsgegevens verzameld.

Daarnaast vindt monitoring plaats van een aantal ‘typische soorten’. Deze soorten worden niet direct beschermd door de Habitatrichtlijn, maar gebruikt als indicator voor beschermde habitattypen. Het betreft een aantal sprinkhanen, haften, steenvliegen en schietmotten die urgent bedreigd zijn. Vanaf 2021 gelden twee nieuwe meetdoelen die het meetprogramma, door uitbreiding ervan, (mede) kan bedienen. Het gaat om de invasieve exoten van de Unielijst en om de biodiversiteit van insecten (met name bestuivers). Gegevensinwinning voor de invasieve exoten loopt al, maar dat geldt niet voor de bestuivers. Momenteel zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar om voor individuele soorten trends te kunnen berekenen, noch aantalstrends, noch verspreidingstrends. Het NEM zou dan ook graag zien dat er een programma opgezet wordt om hierin verandering te brengen.

Coördinatie: EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden.

Uitvoering: EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV.

Meetdoelen

7.12.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends van soorten van Bijlage II en IV
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten van Bijlage II, IV en V
Matig sturende meetdoelen
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)
  Invasieve exoten: verspreiding van soorten vermeld op de Unielijst
  Biodiversiteit insecten: landelijke trends
Indirecte meetdoelen
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Sustainable Development Goals: landelijke trends
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied

Gegevens

De gegevensinwinning voor de twee soorten waterroofkevers bestaat uitsluitend uit gerichte inventarisaties van km-hokken binnen het actuele en potentiële verspreidingsgebied door professionals m.b.v. schepnetten en vallen. De gegevensinwinning voor het vliegend hert bestaat enerzijds uit losse waarnemingen, anderzijds uit tellingen gedaan langs vastgelegde trajecten. Het doorgeven van losse waarnemingen wordt gestimuleerd middels oproepen via landelijke, regionale en lokale media. Vanwege de lage trefkans van de soort is gericht verspreidingsonderzoek niet efficiënt. De gegevensinwinning voor de vermiljoenkever bestaat uit gerichte inventarisaties van km-hokken binnen het actuele verspreidingsgebied en explorerende inventarisaties binnen potentieel verspreidingsgebied. De vermiljoenkever is pas in 2012 in Nederland aangetroffen, vandaar dat het beeld op de verspreiding van de soort nog niet compleet is. Gegevensinwinning voor deze soort werd door professionals uitgevoerd, maar die inzet is niet meer nodig. De soort wordt hoe langer hoe meer door een kleine, maar toegewijde en kundige groep vrijwilligers geïnventariseerd. De gegevens voor de sprinkhanen worden op zicht en gehoor verzameld. De gegevensinwinning voor de kleine wrattenbijter wordt jaarlijks verzorgd door biologen van de Inventarisatie en Monitoringgroep van de Dienst Vastgoed Defensie. De soort is namelijk alleen te vinden op een afgesloten militair oefenterrein, de Oldebroekse heide. De gegevensinwinning van de wrattenbijter wordt verzorgd door vrijwilligers. De gegevens voor de overige typische insectensoorten bestaan vrijwel uitsluitend uit losse waarnemingen. Afhankelijk van de soort kunnen de dieren het beste in het volwassen of larvale stadium geïnventariseerd worden.

Schietmotten (of kokerjuffers, zoals larvale schietmotten worden aangeduid) worden met lichtvallen gevangen (schietmotten) en/of middels schepnetmonsters (kokerjuffers). Haften (eendagsvliegen) worden als larve met het schepnet gevangen (vanwege de zeer korte levensduur van het volwassen stadium). De enige steenvliegsoort binnen het meetprogramma (Perlodes microcephalus) wordt geïnventariseerd door excuviae (vervellingshuidjes) te tellen op brugpeilers e.d. Voor veel haften, steenvliegen en schietmotten geldt dat de meetprogramma’s van de waterschappen (ter bepaling van de ecologische kwaliteit ten behoeve van de kaderrichtlijn water) een belangrijke bron van verspreidingsgegevens zijn. De Europese rivierkreeft heeft een zeer beperkt voorkomen in Nederland (thans nog één overgebleven ‘historische’ vindplaats in één 10 x 10 km-hok). Recent is de soort in twee gebieden geherintroduceerd. Of de soort zich hier duurzaam heeft kunnen vestigen, moet nog blijken. De populaties worden gevolgd door middel van ‘schijnrondes’ (nachtelijke tellingen met behulp van een sterke zaklamp). In 2020 zijn een aantal kreeftensoorten en een krab opgenomen in het meetprogramma, zie tabel 7.12.2. Het zijn invasieve exoten die worden vermeld op de Unielijst van de EU. De soorten wordt gevolgd in opdracht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Het is nog niet mogelijk trends voor deze soorten te berekenen. De gegevensinwinning voor de medicinale bloedzuiger bestaat uit gerichte inventarisaties in structuurrijk, ondiep water door professionals. Middels het opwekken van trillingen en golven worden de bloedzuigers aangetrokken. Om het vrijwilligersnetwerk uit te breiden zijn er momenteel twee veldgidsen in voorbereiding, één voor schietmotten en één voor haften. Het is de bedoeling beide reeds ingediende manuscripten in 2021–2022 in druk te nemen. Tabel 7.12.2 geeft een overzicht van de in het meetprogramma opgenomen soorten en de mogelijkheden voor het berekenen van betrouwbare aantals- en verspreidingstrends. Een beschrijving van de werkwijze per soort is te vinden in het inventarisatierapport Koese et al. 2013 op de website van EIS (zie onder Links).

7.12.2Kevers en andere ongewervelden: kwaliteitsbeoordeling per soort
Soort Beleidsstatus1) Trends in aantallen landelijk Verspreiding landelijk Opmerkingen
Kevers        
Brede geelgerande waterroofkever2) HR II & IV slecht goed  
Gestreepte waterroofkever HR II & IV matig goed  
Heldenbok HR IV     verdwenen uit NL
Juchtleerkever2) HR II* & IV slecht goed  
Vermiljoenkever2) HR II* & IV slecht goed  
Vliegend hert HR II slecht goed  
Bloedzuigers        
Medicinale bloedzuiger HR V   goed  
Krabben & Kreeften        
Californische rivierkreeft Exoot . .  
Chinese wolhandkrab Exoot . .  
Europese rivierkreeft HR V . goed  
Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft Exoot . .  
Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft Exoot . .  
Marmerkreeft Exoot . .  
Rode Amerikaanse rivierkreeft Exoot . .  
Sprinkhanen        
Wrattenbijter TYP . goed  
Kleine wrattenbijter TYP . goed  
Haften        
Ecdyonurus torrentis TYP . goed  
Kokerjuffers        
Athripsodes albifrons TYP . goed  
Brachycentrus subnubilus TYP . goed  
Lepidostoma hirtum TYP . goed  
Plectrocnemia brevis TYP . goed  
Steenvliegen        
Perlodes microcephalus TYP . goed

1)HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van Bijlage. * = prioritaire soort.

2)HR II soort waarvoor geen gebieden zijn aangewezen, omdat ten tijde van het aanwijzen van gebieden (2013) de soort niet op de Nederlandse referentielijst stond.

Natura 2000‑gebieden

De gestreepte waterroofkever en het vliegend hert worden vermeld op bijlage II van de Habitatrichtlijn. Vanwege deze vermelding en vanwege hun voorkomen in bepaalde Natura 2000‑gebieden, zijn er Natura 2000‑gebieden aangewezen voor deze soorten. Voor de brede geelgerande waterroofkever, de juchtleerkever en de vermiljoenkever, ook vermeld op bijlage II, zijn (nog) geen gebieden aangewezen. Voor gestreepte waterroofkever en vliegend hert zijn zeven gebieden aangewezen (zie tabel 7.12.3). Alle Natura 2000‑gebieden die voor de gestreepte waterroofkever zijn aangewezen, zullen in de nieuwe rapportageperiode worden onderzocht op het voorkomen van de soort. Die gebieden die zijn aangewezen voor het vliegend hert worden niet gericht onderzocht, maar in de vorige rapportageperiode is de soort in alle voor de soort aangewezen gebieden waargenomen, de verwachting is dat dat wederom zal gebeuren. Voor beide soorten geldt dat de gegevens momenteel nog onvoldoende zijn om aantalstrends te berekenen.

7.12.3Natura 2000‑gebieden aangewezen voor kevers
Soort Natura 2000-gebied
Gestreepte waterroofkever De Wieden
Gestreepte waterroofkever Kampina & Oisterwijkse Vennen
Gestreepte waterroofkever Naardermeer
Gestreepte waterroofkever Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
Gestreepte waterroofkever Oostelijke Vechtplassen
Gestreepte waterroofkever Rottige Meenthe & Brandermeer
Gestreepte waterroofkever Weerribben
Vliegend hert Geleenbeekdal
Vliegend hert Geuldal
Vliegend hert Noorbeemden & Hoogbos
Vliegend hert Savelsbos
Vliegend hert Sint Jansberg
Vliegend hert Springendal & Dal van de Mosbeek
Vliegend hert Veluwe

Voortgang in 2021

  • Na voor het laatst in 1946 in Zuid-Limburg waargenomen te zijn, is de juchtleerkever in 2020 weer waargenomen op twee verschillende locaties, wederom in Zuid-Limburg. In 2021 is op historische vindplaatsen in het oosten van Drenthe en Overijssel naar de soort gezocht, maar zonder succes,
  • Het onderzoek naar de gestreepte waterroofkever is ingericht op het bepalen van een landelijke trend in aantallen. In de tien kilometerhokken die in 2021 onderzocht zijn, is het voorkomen van de soort bevestigd en zijn er 83 exemplaren waargenomen. Naast de tien kilometerhokken die volgens planning zijn onderzocht, zijn er dankzij extra provinciale opdrachten nog eens elf kilometerhokken onderzocht op het voorkomen van de gestreepte waterroofkever. Een deel (het merendeel) van deze waarnemingen is volgens het NEM-protocol uitgevoerd zodat deze extra gegevens ook gebruikt kunnen worden voor het bepalen van de aantalstrend van de gestreepte waterroofkever.
  • Het vliegend hert zit in de lift. Naar de verspreiding van het vliegend hert is in 2021 geen gericht onderzoek gedaan. Wel zijn er via diverse kanalen (telefoon, e-mail, waarneming.nl en telmee.nl) 1733 betrouwbare meldingen binnengekomen, net als in 2020 wederom in positieve zin een recordaantal. Ook in 2021 zijn er weer waarnemingen buiten het bekende actuele en potentiele verspreidingsgebied gedaan. Net als vorig jaar is de soort in 2021 in drie nieuwe 10 x 10 km-hokken waargenomen. Daarnaast is verder gewerkt aan het opzetten voor een programma waarmee aantallen gemonitord kunnen worden. In 2021 zijn 38 routes bezocht. Er zijn 20 nieuwe routes opgenomen in het programma, in totaal zijn er nu 40 routes waarop geteld kan worden.
  • Twee sprinkhanensoorten zijn aangewezen als typische soort van de HR, de wrattenbijter en de kleine wrattenbijter. Beide soorten zijn momenteel van één locatie bekend, respectievelijk de Overasseltse en Hatertse vennen en de Oldebroekse heide, beide populaties zijn groot en stabiel.
  • Voor de medicinale bloedzuiger is gewerkt aan de ontwikkeling van een meetprotocol. Een protocol voor het monitoren van de aantallen is een te lastige puzzel gebleken aangezien de aantallen van dag tot dag enorm kunnen fluctueren en de verspreiding te beperkt is om te kunnen werken met een verspreidingstrend op kilometerhokniveau. Besloten is daarom iedere rapportageperiode het totaal aantal waterlichamen waar de soort gevonden wordt te bepalen en veranderingen in dit aantal op te vatten als maat voor hoe het de soort vergaat. De soort is in twee nieuwe 10 x 10 km-hokken aangetroffen, waarmee het actuele en potentiele leefgebied is uitgebreid.
  • Min-of-meer toevallige vondsten van de vermiljoenkever wijzen er op dat de soort zich aan het uitbreiden is, dan wel wijder verspreid is dan gedacht. Tot begin 2017 was de bekende verspreiding beperkt tot de regio De Kempen. In 2017 zijn veel vondsten buiten deze regio gedaan. In 2020 is de soort in vijf nieuwe hokken aangetroffen, in Limburg en Noord-Brabant. In 2021 is de soort in 12 nieuwe hokken aangetroffen, vijf in Limburg, zes in Noord-Brabant en één in Gelderland. Het actuele en potentiële leefgebied is uitgebreid van 15 10 x 10 km-hokken in 2017 tot 44 in 2021. Ongetwijfeld zullen nog meer vindplaatsen ontdekt worden, zeker omdat de groep vrijwilligers die zich met de soort bezig houdt, groeiende is.

Het jaar 2021 is het vierde jaar van de nieuwe HR-rapportageperiode (zie tabel 7.12.4).

7.12.4Voortgang verspreidingsonderzoek kevers en overige ongewervelden
10 x 10 km-hokken Geactualiseerd na 4 jaar (10 x 10 km)
Soort aantal %
Brede geelgerande waterroofkever 2 50
Europese rivierkreeft 2 50
Gestreepte waterroofkever 24 83
Juchtleerkever 2 100
Medicinale bloedzuiger 27 67
Vliegend hert 36 92
Vermiljoenkever 44 89

Aandachtspunten

  • Opname van de juchtleerkever in het NEM-meetprogramma ‘Kevers en andere ongewervelden (EIS, CBS).
  • Opstellen meetprotocol medicinale bloedzuiger en gestreepte waterroofkever (EIS, CBS).
  • Afspraken maken over jaarlijkse levering van de aantalsgegevens in vast format van de gestreepte waterroofkever, medicinale bloedzuiger en het vliegend hert (EIS, CBS).
  • De haalbaarheid van een meetprogramma voor bestuivers bespreken (EIS, CBS).

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over European Invertebrate Survey – Nederland: Website EIS Kenniscentrum Insecten.

7.13Weekdieren en mariene typische soorten

Algemeen

In het meetprogramma voor weekdieren wordt de verspreiding van de in Nederland voorkomende weekdieren van Bijlage II, IV en V van de Habitatrichtlijn gevolgd. De veldmetingen geven daarnaast voor drie soorten een globale indicatie over de aantalsveranderingen op basis van herhaalde bezoeken van locaties.

Het meetprogramma voor mariene typische soorten is gericht op het bepalen van trends van typische soorten bloemdieren, kreeftachtigen, stekelhuidigen, vissen, weekdieren en wormen van enkele mariene habitattypen.

Voor beide meetprogramma’s geldt:

Coördinatie: Stichting ANEMOON.

Uitvoering: Vrijwilligers, Stichting ANEMOON, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV.

7.13.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten
  Habitatrichtlijn: landelijke trends van soorten van Bijlage V
Matige sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)1)
Indirecte meetdoelen
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten

1)In dit meetprogramma wordt afgeweken van het officiele meetdoel ‘RL-status van soorten’ (zie tekst).

Gegevens

Weekdieren

Het meetprogramma voor weekdieren is gericht op het vaststellen van de verspreiding van de in Nederland voorkomende soorten van Bijlage II, IV en V van de HR op 10 x 10 km-hokniveau en het verkrijgen van een globale indicatie over aantalsveranderingen (op basis van herhaald verspreidingsonderzoek op sublocaties binnen een aantal locaties waar de soorten voorkomen). Vanaf 2018 is een begin gemaakt met de meetronde ten behoeve van de HR-rapportage in 2023. Voor de wijngaardslak beperkt deze rapportage zich tot de 10 x 10 km-hokken waar de soort 100 jaar of langer voorkomt.

Voor de nauwe korfslak, de platte schijfhoren en zegge-korfslak wordt gericht onderzoek gedaan in het gehele actuele en potentiële verspreidingsgebied. In alle 10 x 10 km-hokken waarin de soorten zouden kunnen voorkomen wordt op minimaal vijf kansrijke locaties op vijf sublocaties (tot 2014 twee tot zeven sublocaties) de aan-/afwezigheid van de soort bepaald. Deze sublocaties worden tijdens iedere HR-rapportageperiode één keer geïnventariseerd door professionals geassisteerd door vrijwilligers, volgens een gestandaardiseerd protocol. De verschillen in presentie tussen beide metingen geven een globale indicatie van aantalsveranderingen. Voor de nauwe korfslak worden ook de aantallen aangetroffen slakjes geteld in strooiselsmonsters die op de locaties worden verzameld. De afwezigheid van de soort wordt aangenomen wanneer de soort in 80 (nauwe korfslak) of 40 (platte schijfhoren en zegge-korfslak) locaties niet wordt gevonden. Determinatie gebeurt direct in het veld of tijdens het uitzoeken van uit het veld meegebrachte monsters in het laboratorium. Een handleiding voor het veldwerk is te vinden op de website van Stichting ANEMOON (zie Links).

Voor de wijngaardslak worden alleen oproepen gedaan om waarnemingen door te geven, maar worden geen gerichte inventarisaties uitgevoerd.

Mariene typische soorten

Het meetprogramma voor mariene typische soorten is gericht op het bepalen van trends in aantallen (op basis van gemiddelde abundantieklassen) in de mariene habitattypen H1160, H1110A en H1110B. Het officiële meetdoel voor typische soorten is het bepalen van de RL-status (zie hoofdstuk 2). Dit is voor mariene soorten echter niet haalbaar, omdat dan het hele Nederlands Continentaal Plat onderzocht zou moeten worden. Anderzijds sluit de trend per habitattype veel beter aan bij het doel waarvoor typische soorten geselecteerd zijn, namelijk als indicatie voor de kwaliteit van het habitattype. In de praktijk wordt de RL-status van typische soorten bij het samenstellen van de HR-rapportage ook bij niet-mariene soorten nauwelijks gebruikt.

De typische soorten van H1160 (Grote baaien) worden gevolgd in het enige gebied in Nederland waar dit type voorkomt, de Oosterschelde, in het ANEMOON-project Monitoringproject OnderwaterOever (MOO). De typische soorten van zowel H1110A (Permanent overstroomde zandbanken, getijdengebied) als H1110B (Permanent overstroomde zandbanken, Noordzeekustzone) worden uitsluitend gevolgd in de Noordzeekustzone, omdat het niet mogelijk is om in het waddengebied vrijwilligers te mobiliseren. Voor habitattype H1110B wordt gebruik gemaakt van het Strandaanspoelsel Monitoring Project (SMP). Voor zowel MOO als SMP wordt door ANEMOON gewerkt aan het verder uitbreiden van deze meetnetten zowel wat betreft het aantal waarnemers als het aantal monitoring-locaties. Voor de habitattypen H1130 (Estuaria), H1140 (Slik- en Zandplaten) en H1170 (Riffen van open zee) kan Stichting ANEMOON geen betrouwbare trends van typische soorten bepalen.

Soorten

In tabel 7.13.2 staan de soorten die met het meetprogramma gevolgd worden. De kwaliteitsbeoordeling van de trends is voor een aantal soorten gebaseerd op een expert-oordeel.

7.13.2Weekdieren: kwaliteitsbeoordeling per soort
Soort Beleidsstatus1) Kwaliteit
trend
H1110
Kwaliteit
trend
H1160
Opmerkingen
HR-SOORTEN
Bataafse stroommossel2) HR II* & IV     verdwenen uit NL
Nauwe korfslak HR II      
Platte schijfhoren HR II & IV      
Wijngaardslak HR V      
Zeggekorfslak HR II      
MARIENE TYPSCHE SOORTEN      
Bloemdieren        
Slibanemoon TYP goed   trend H1110B en H1160 vanaf 1994
Zeeanjelier TYP . goed trend H1110B vanaf 2013 en H1160 vanaf 1994
Kreeftachtigen3)        
Gewone zwemkrab TYP goed   trend H1110B vanaf 1994
Strandkrab TYP goed goed trend H1110B en H1160 vanaf 1994
Stekelhuidigen        
Gewone zeester TYP goed   trend H1110B vanaf 1994
Hartegel TYP goed   trend H1110B vanaf 1994
Vissen3)        
Bot TYP   matig trend H1160 vanaf 1994
Botervis TYP   goed trend H1160 vanaf 1994
Gevlekte rog TYP     trend H1110A vanaf 2013 4)
Gewone zeedonderpad TYP   goed trend H1160 vanaf 1994
Puitaal TYP   matig trend H1160 vanaf 1994
Schar TYP   slecht trend H1160 vanaf 1994
Schol TYP   matig trend H1160 vanaf 1994
Stekelrog TYP goed   trend H1110B vanaf 1994
Steenbolk TYP   goed trend H1160 vanaf 1994
Wijting TYP   slecht trend H1160 vanaf 1997
Zwarte grondel TYP   goed trend H1160 vanaf 1994
Weekdieren        
Amerikaanse zwaardschede TYP goed   trend H1110B vanaf 1994
Glanzende tepelhoren TYP      
Halfgeknotte strandschelp TYP goed   trend H1110B vanaf 1994
Kokkel TYP matig   trend H1110B vanaf 1994
Mossel TYP goed goed trend H1110B vanaf 1994 en H1160 vanaf 1997
Nonnetje TYP goed   trend H1110B vanaf 1994
Noordkromp TYP      
Oester TYP   goed trend H1160 vanaf 1997
Platte slijkgaper TYP      
Rechtsgestreepte platschelp TYP goed   trend H1110B vanaf 1994
Stevige strandschelp TYP      
Strandgaper TYP matig   trend H1110B vanaf 1994
Wulk TYP goed   trend H1110B vanaf 1994
Wormen3)        
Schelpkokerworm TYP goed goed trend H1110B en H1160 vanaf 1994

1)HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van Bijlage, TYP = typische soort.

2)HR II-soort waarvoor geen gebieden zijn aangewezen omdat de soort niet op de Nederlandse referentielijst staat.

3)Van deze soortgroep zijn alleen de contractsoorten vermeld, maar er zijn meer typische soorten.

4)Typische soort van H1110C en H1110D, maar daar niet gemeten.

Natura 2000‑gebieden

De inventarisaties voor de nauwe korfslak vinden vrijwel uitsluitend binnen Natura 2000‑gebieden plaats, omdat de verspreiding van de soort zich grotendeels tot deze gebieden beperkt. De inventarisaties van het NEM hebben uitgewezen dat voor de zegge-korfslak en de platte schijfhoren de keuze van aangewezen gebieden niet goed aansluit op de verspreiding van de soorten. De zegge-korfslak komt weliswaar voor in de aangewezen gebieden in Limburg, maar er zijn ook grote stabiele populaties in andere provincies. Ook het voorkomen van de platte schijfhoren ligt vooral buiten de aangewezen gebieden.

Voortgang slakken van de Habitatrichtlijn 2021

In 2018 is een begin gemaakt met een nieuwe inventarisatieronde van zes jaar in alle 10 x 10 km-hokken waaruit het voorkomen van nauwe korfslak, platte schijfhoren of zegge-korfslak bekend was, of waar de soorten mogelijk voor zouden kunnen komen. In 2020 zijn de drie soorten ook aangetroffen in een aantal andere 10 x 10 km-hokken (nauwe korfslak in 1 hok, de andere twee soorten beide in 5 hokken). Het areaal van de soorten lijkt daarmee te zijn uitgebreid, maar Stichting ANEMOON vermoedt dat het hier gaat om niet eerder ontdekte populaties. Voor de nauwe korfslak verloopt het inventarisatiewerk minder snel dan gewenst, omdat het in de loop van de inventarisatieronde van zes jaar steeds moeilijker blijkt om kansrijke plekken te vinden. Voor alle soorten geldt dat minder veldwerk kon worden uitgevoerd dan gepland, vanwege logistieke beperkingen door de corona-maatregelen.

Ondanks de vertragingen in het veldwerk, is na vier seizoenen toch gemiddeld ruim 75% van de hokken geïnventariseerd (tabel 7.13.3). De verwachting van Stichting ANEMOON is dat de resterende hokken binnen de HR-periode (t/m 2023) onderzocht kunnen worden. Voor de platte schijfhoren hangt dit meer dan voor de andere soorten af van de beschikbaarheid van voldoende vrijwilligers.

Trends voor de drie slakjes van de HR-II worden nog niet routinematig berekend. Voor de nauwe korfslak zijn al wel incidenteel verspreidingstrends berekend. Voor de zegge-korfslak en de platte schijfhoren zal het CBS in 2022 onderzoeken of trendanalyse met trefkansmodellen mogelijk is. Stichting ANEMOON vermoedt dat bij gestandaardiseerde monitoring met looproutes ook voor de wijngaardslak betrouwbare trends te berekenen zijn.

Voortgang mariene typische soorten 2021

De monitoring van typische soorten verloopt grotendeels volgens planning, ondanks corona-maatregelen. Het aantal deelnemers aan SMP-projecten is zelfs iets toegenomen, al zijn enkele trajecten mede als gevolg van de coronapandemie te weinig onderzocht. Ook voor MOO is het aantal waarnemers toegenomen, maar nog niet tot het niveau van voor de pandemie.

Voor de verwerking van gegevens van mariene typische soorten heeft het CBS nog geen geautomatiseerde controle en trendberekening. De reden hiervoor was tot nog toe de onzekerheid over de definitieve lijst met typische soorten. In 2021 is echter besloten ondanks deze onzekerheid over te gaan tot het automatiseren van de trendberekeningen op het CBS. Desondanks blijft de wens om meer duidelijkheid vanuit de WOt. Verschillende aandachtspunten die hieronder genoemd worden, hangen af van deze definitieve lijst.

7.13.3Voortgang verspreidingsonderzoek weekdieren
10 x 10 km-hokken Geactualiseerd sinds 2018
Soort aantal %
Nauwe korfslak 29 72
Platte schijfhoren 82 68
Zegge-korfslak 47 68
Wijngaardslak 66 91
Totaalscore meetdoel1)   75

1)Het gemiddelde van de vier soorten.

Aandachtspunten

  • Vaststellen definitieve lijst typische soorten (WOt, LNV).
  • Uitzoeken of aantalstrends mogelijk zijn voor de drie HR-II slakjes (CBS, ANEMOON).
  • Ontwikkelen van geautomatiseerde controle en trendberekening voor mariene typische soorten (CBS).
  • Nadat de definitieve lijst met typische soorten is vastgesteld: Vergelijken van trends op basis van verschillende gegevensbronnen voor de Oosterschelde (ANEMOON, CBS).

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over Stichting ANEMOON: Website Stichting ANEMOON.

7.14Planten

Algemeen

De meetprogramma’s voor planten zijn gericht op het bepalen van de verspreiding en de trend in verspreiding. Er is een meetprogramma dat zich richt op het in kaart brengen van de verspreiding op 10 x 10 km-hok niveau van de soorten die worden vermeld op bijlagen II, IV en V van de Habitatrichtlijn. Daarnaast is er een meetprogramma gericht op het bepalen van de Rode Lijst-status van alle plantensoorten, met bijzondere aandacht voor de typische soorten van de Habitatrichtlijn. In dit meetprogramma worden jaarlijks in ongeveer duizend kilometerhokken de plantensoorten zo compleet mogelijk genoteerd. Een deel van die hokken wordt jaarlijks twee keer bezocht (‘Het Nieuwe Strepen’), waardoor het mogelijk is om de detectiekans van soorten te bepalen.

In opdracht van de NVWA wordt een aantal invasieve uitheemse plantensoorten gevolgd, hieronder bevinden zich ook de 35 plantensoorten die worden vermeld op de Unielijst. De Unielijst is opgesteld door de Europese Unie. Op de lijst staan soorten waarvan de negatieve effecten zodanig zijn dat gezamenlijk optreden op het niveau van de Europese Unie gewenst is, zie tabel 7.14.2.

Coördinatie: FLORON.

Uitvoering: Vrijwilligers, FLORON, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV.

7.14.1Meetdoelen van deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten van Bijlage II, IV en V
  Habitatrichtlijn: aantallen en leefgebied van soorten van Bijlage V
  Invasieve exoten: Invasieve exoten: verspreiding van soorten vermeld op de Unielijst
  Evaluatie Natuurpact: landelijke en provinciale trends
Matig sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
  Graadmeters Natuurnetwerk Nederland: provinciale trends
Indirecte meetdoelen
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Sustainable Development Goals: landelijke trends

Gegevens

De gegevensinwinning voor de Habitatrichtlijnsoorten bestaat uit gerichte inventarisaties van km-hokken binnen de te actualiseren 10 x 10 km-hokken. De gegevens worden verzameld door vrijwilligers, die daarbij een gestandaardiseerd protocol volgen. De inventarisatie houdt rekening met de variatie aan biotopen binnen het hok en is er op gericht om ook de afwezigheid van een soort met redelijke zekerheid vast te stellen. In de meeste gevallen wordt ook een schatting gedaan van de abundantie. Ook de gegevens die door terreinbeheerders in de NDFF worden ontsloten, worden gebruikt, echter alleen voor het vaststellen van aanwezigheid en eventueel abundantie van Habitatrichtlijnsoorten.

Het meetprogramma dat gericht is op typische soorten bestaat uit het inventariseren van km-hokken. Bij deze inventarisaties worden alle voorkomende soorten genoteerd. Inventarisatiegegevens worden verzameld op puntniveau met een app (NDFF Verspreidingsatlas). Binnen het meetprogramma is ook voorzien in het behouden van landelijke dekking (voorkomen van zogenaamde ‘witte gebieden’) en het actualiseren van groeiplaatsen van zeer zeldzame soorten. Bij de analyse worden ook losse waarnemingen gebruikt uit waarneming.nl, en gegevens die door terreinbeheerders, provincies, waterschappen en bedrijven aan de NDFF worden aangeleverd. Tabel 7.14.2 geeft een overzicht van de soorten die zijn opgenomen in de meetprogramma’s van FLORON.

7.14.2Planten: soorten in het meetprogramma
Soort Beleidsstatus1) Verspreidingsonderzoek? Opmerkingen
Drijvende waterweegbree HR II & IV, TYP ja moeilijk meetbaar
Gewoon sneeuwklokje HR V nee
Groenknolorchis HR II & IV, TYP ja  
Klaverbladvaren2) HR II nee incidenteel
Kruipend moerasscherm HR II & IV ja  
Valkruid3) HR V, TYP ja  
Wolfsklauw (5 soorten)4) HR V ja
Zomerschroeforchis HR IV nee verdwenen uit NL5)
Typische soorten TYP ja  
(ruim 300 soorten)      
Invasieve exoten      
Acaena novae-zelandia Exoot ja  
Acaena ovalifolia Exoot ja  
Afghaanse duizendknoop Exoot ja  
Alligatorkruid Exoot ja op Unielijst
Alsemambrosia Exoot ja  
Amerikaans bezemgras Exoot ja op Unielijst
Aponogeton distachyos Exoot ja  
Ballonrank Exoot ja op Unielijst
Breed pijlkruid Exoot ja  
Canadese kornoelje Exoot ja  
Chinese struikklaver Exoot ja op Unielijst
Cotoneaster ambiguus Exoot ja  
Cotoneaster bullatus Exoot ja  
Cotoneaster dielsianus Exoot ja  
Driedelige ambrosia Exoot ja  
Egeria Exoot ja  
Fraai lampenpoetsergras Exoot ja op Unielijst
Gele maskerbloem Exoot ja  
Gestekelde duizendknoop Exoot ja op Unielijst
Gewone gunnera Exoot ja op Unielijst
Gifsumak Exoot ja  
Grauwe guldenroede Exoot ja  
Grote vlotvaren Exoot ja  
Grote waternavel Exoot ja op Unielijst
Hemelboom Exoot ja op Unielijst
Hoog pampagras Exoot ja op Unielijst
Hydrilla verticillata Exoot ja  
Hydrocotyle verticillata Exoot ja  
Impatiens edgeworthii Exoot ja  
Japanse klimvaren Exoot ja op Unielijst
Japans steltgras Exoot ja op Unielijst
Kleine waterteunisbloem Exoot ja op Unielijst
Kudzu Exoot ja op Unielijst
Mesquite Exoot ja op Unielijst
Moerashyacint Exoot ja  
Moeraslantaarn Exoot ja op Unielijst
Montbretia Exoot ja  
Myriophyllum robustum (brasiliense) Exoot ja  
Ongelijkbladig vederkruid Exoot ja op Unielijst
Oosterse hop Exoot ja op Unielijst
Parelvederkruid Exoot ja op Unielijst
Perzische berenklauw Exoot ja op Unielijst
Reuzenbalsemien Exoot ja op Unielijst
Reuzenberenklauw Exoot ja op Unielijst
Roze rimpelgras Exoot ja op Unielijst
Sarracenia purpurea Exoot ja  
Schijnambrosia Exoot ja op Unielijst
Smal kroos Exoot ja  
Smalle theeplant Exoot ja op Unielijst
Smalle waterpest Exoot   op Unielijst
Sosnowsky's berenklauw Exoot ja op Unielijst
Stekelaugurk Exoot ja  
Struikaster Exoot ja op Unielijst
Talgboom Exoot ja op Unielijst
Theeboompje x Douglasspirea Exoot ja  
Trosbosbes Exoot ja  
Vallisneria Exoot ja  
Verspreidbladige waterpest Exoot ja op Unielijst
Vlakke dwergmispel Exoot ja  
Watercrassula Exoot ja  
Waterhyacinth Exoot ja op Unielijst
Watersla Exoot ja  
Waterteunisbloem Exoot ja op Unielijst
Waterwaaier Exoot ja op Unielijst
Wilgacacia Exoot ja op Unielijst
Witte spirea Exoot ja  
Zandambrosia Exoot ja  
Zijdeplant Exoot ja op Unielijst

1)HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn.

2)HR II soort waarvoor geen gebieden zijn aangewezen omdat de soort niet op de Nederlandse referentielijst staat en niet in ons land voorkomt.

3)Valkruid is in 2007 eenmalig landsdekkend geïnventariseerd en daarna als typische soort opgenomen in het verspreidingsonderzoek.

4)Verspreiding en populatie hoeven niet gerapporteerd omdat het hierbij om een groep van soorten gaat.

5)De zomerschroeforchis leek in 2012 en 2013 terug te zijn, maar bij nader inzien ging het om knikkende schroeforchis.

Natura 2000‑gebieden

Er zijn vier plantensoorten die vermeld worden op bijlage II van de Habitatrichtlijn. Voor drie van deze soorten zijn Natura 2000‑gebieden aangewezen. Zie tabel 7.14.3 voor een overzicht van de gebieden en de plantensoorten waarvoor de gebieden aangewezen zijn. In bijna alle gevallen is in deze gebieden naar deze soorten gezocht. De eventuele gegevens zijn echter onvoldoende om verspreidingstrends per gebied te berekenen.

7.14.3Natura 2000‑gebieden aangewezen voor planten
Natura 2000-gebied Aantal soorten HR Bijlage II
Boetelerveld Drijvende waterweegbree
Brabantse Wal Drijvende waterweegbree
Canisvliet Kruipend moerasscherm
De Wieden Groenknolorchis
Drents-Friese Wold & Leggelderveld Drijvende waterweegbree
Duinen Ameland Groenknolorchis
Duinen en Lage Land Texel Groenknolorchis
Duinen Schiermonnikoog Groenknolorchis
Duinen Terschelling Drijvende waterweegbree, Groenknolorchis
Duinen Vlieland Groenknolorchis
Grevelingen Groenknolorchis
Groote Gat Kruipend moerasscherm
IJsselmeer Groenknolorchis
Kampina & Oisterwijkse Vennen Drijvende waterweegbree
Kempenland-West Drijvende waterweegbree
Kennemerland-Zuid Groenknolorchis
Kop van Schouwen Groenknolorchis
Landgoederen Brummen Drijvende waterweegbree
Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Drijvende waterweegbree
Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen Drijvende waterweegbree
Maasduinen Drijvende waterweegbree
Meinweg Drijvende waterweegbree
Naardermeer Groenknolorchis
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck Groenknolorchis
Oostelijke Vechtplassen Groenknolorchis
Rottige Meenthe & Brandemeer Groenknolorchis
Sarsven en De Banen Drijvende waterweegbree
Solleveld & Kapittelduinen Groenknolorchis
Springendal & Dal van de Mosbeek Drijvende waterweegbree
Strabrechtse Heide & Beuven Drijvende waterweegbree
Vecht- en Beneden-Reggegebied Kruipend moerasscherm
Veluwe Drijvende waterweegbree
Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek Drijvende waterweegbree
Vogelkreek Kruipend moerasscherm
Voornes Duin Groenknolorchis
Weerribben Groenknolorchis
Westerschelde & Saeftinghe Groenknolorchis

Voortgang 2021

Teldekking

Er worden in Nederland veel floristische gegevens verzameld, niet alleen door vrijwilligers, maar ook door verschillende terreinbeherende organisaties. Daardoor zijn de verzamelde gegevens representatief voor de leefgebieden van de verschillende soorten. Jaarlijks worden er ongeveer een miljoen waarnemingen van planten verzameld.

Verspreidingsonderzoek

Het jaar 2021 is het vierde jaar van de nieuwe HR-rapportageperiode. Het verspreidingsonderzoek ligt op schema.

7.14.4Voortgang verspreidingsonderzoek planten
10 x 10 km-hokken Geactualiseerd na 4 jaar (10 x 10 km)
Soort aantal %
Drijvende waterweegbree 135 45
Groenknolorchis 46 80
Kruipend moerasscherm 28 54
Valkruid 53 51
Wolfsklauw 249 86

Sinds 2016 worden, op basis van gegevens uit de NDFF, voor veel plantensoorten trends berekend met de ‘list length’-methode. Het gaat om verspreidingstrends op 1 x 1 km-hokniveau. De trendberekening bleek mogelijk voor de habitatrichtlijnsoorten en voor veel typische soorten. Van de habitatrichtlijnsoorten zijn trends beschikbaar voor groenknolorchis, kruipend moerasscherm, drijvende waterweegbree, valkruid en wolfsklauw. Het gewoon sneeuwklokje wordt veel aangeplant; om die reden is het niet goed mogelijk een betrouwbare trend te berekenen. Zomerschroeforchis is verdwenen uit Nederland, klaverbladvaren is ooit wel in Nederland aangetroffen maar heeft geen bestendige populatie gevormd. In 2021 is de methode waarmee plantentrends berekend worden door het CBS verder ontwikkeld. Het doel is om voor meer soorten trends te kunnen berekenen, met een grotere precisie. Dat doel hopen we te kunnen bereiken door meer gegevens te gebruiken, uit nog niet eerder gebruikte bronnen, bijvoorbeeld uit het SNL. Mogelijk dat het rekening houden met de fenologie van planten ook preciezere trends oplevert. Het gaat om de trends van ca. 600 vrij zeldzame tot algemene soorten berekend op basis van de NDFF-gegevens. Voor deze trends geldt, ook na afronding van de verbeterslag in de methode, dat ze niet zonder meer gebruikt kunnen worden door trends van soorten in graadmeters te combineren. Het resultaat van dat soort combinaties levert vaak beelden op die tegenstrijdig zijn aan resultaten uit het Landelijk Meetnet Flora. De trends zullen wel goed bruikbaar zijn voor bijvoorbeeld het bepalen van de Rode Lijst-status van soorten. Het vergt nog meer denkwerk en discussie om verder te komen en te weten welke koers uit te zetten voor analyses, data-verzameling en duiding. Momenteel gaan de gedachten onder meer uit naar trends in meer zeldzame soorten. Over enkele jaren komt een nieuwe bron voor plantentrends beschikbaar. Het gaat om het programma Het Nieuwe Strepen, een programma waarin de vrijwilligers van FLORON op gestandaardiseerde wijze waarnemingen verzamelen. Het is wel nodig dat voldoende hokken in meerdere jaren zijn onderzocht, het protocol van Het Nieuwe Strepen zal hierop worden aangepast. In 2021 is een wetenschappelijke publicatie over Het Nieuwe Strepen ingediend waarin een exploratief onderzoek uit 2019 beschreven wordt. Het aantal vrijwilligers dat deelneemt aan Het Nieuwe Strepen is vanaf de start in 2012 gegroeid tot ruim meer dan 100 in 2021. Het Nieuwe Strepen zal de huidige werkwijze niet volledig vervangen. Voor de zeldzamere soorten zal het niet lukken om met de gegevens uit dat programma trends te berekenen. Voor een aantal van deze soorten zal het wel lukken om op basis van de NDFF-gegevens trends te berekenen. Voor soorten waarvoor ook dat niet lukt, zoeken we naar alternatieven. Zie tabel 7.14.5 voor het aantal onderzochte kilometerhokken in het meetprogramma Het Nieuwe Strepen.

7.14.5 Aantal bezochte kilometerhokken voor het nieuwe strepen
jaren Kilometerhokken
2012 102
2013 265
2014 339
2015 461
2016 460
2017 465
2018 507
2019 471
2020 480
2021 506

Aandachtspunten

  • Afronden van de roadmap voor het doorontwikkelen van de methode en het bepalen van de mogelijke toepassingen van trends op verschillende schaalniveaus (CBS, FLORON).
  • Het Nieuwe Strepen op peil houden en het aantal hokken dat meerdere jaren onderzocht is, laten toenemen (FLORON).
  • Onderzoeken of met behulp van de beschikbare gegevens van de zeldzame plantensoorten betrouwbare trends berekend kunnen worden en de Rode-Lijst-status kan worden geactualiseerd (CBS, FLORON).
  • Trends produceren op basis van NDFF-gegevens middels verbeterde methode (CBS).

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring Website NEM.

Informatie over FLORON: Website FLORON.

Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving.

7.15Flora en milieu

Algemeen

Veel plantensoorten zijn gevoelig voor vermesting, verzuring en verdroging. Veranderingen in de milieu-condities hebben daardoor duidelijke effecten op de samenstelling van de vegetatie. Het Landelijk Meetnet Flora (LMF) levert informatie over de vegetatiesamenstelling, natuurkwaliteit en biodiversiteit en daarmee ook over de milieucondities die hierop van invloed zijn.

Deze informatie wordt onder andere toegepast bij de evaluatie van het Natuurpact door PBL en in het natuurbeleid van de provincies zélf. In verschillende provincies bedient het meetnet ook aanvullende provinciale doelen. Zo wordt met het LMF in een aantal provincies de ontwikkeling van de natuurkwaliteit in agrarisch gebied gevolgd. Sinds 2016 is het LMF een door de gezamenlijke provincies gedragen en gefinancierd meetnet. Dat heeft te maken met de decentralisatie van overheidsbeleid. Rijkswaterstaat neemt ook deel aan het LMF en volgt de vegetatie-ontwikkelingen in de bermen van rijkswegen.

Voor dit meetprogramma geldt:

Coördinatie: CBS, BIJ12, provincies.

Uitvoering: provincies, provinciale medewerkers of groenbureaus, CBS, RWS Dienst Verkeer en Scheepvaart.

Opdrachtgevers: provincies, BIJ12

7.15.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterke sturende meetdoelen
  Indicatoren Rijksbegroting: trends landelijk, N2000 en biotopen
  Milieukwaliteit: landelijke en regionale trends
  Evaluatie Natuurpact: landelijke en provinciale trends
  Graadmeters Natuurnetwerk Nederland: provinciale trends
Indirecte meetdoelen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc.

Gegevens

Uitvoering veldwerk

Sinds 1999 worden in ruim 10 000 kleine, vaste meetpunten de aanwezigheid en bedekking van alle hogere plantensoorten geïnventariseerd. Het meetnet is op basis van de destijds heersende inzichten gestratificeerd in 50 deelgebieden, bestaande uit combinaties van begroeiïngstypen, fysisch-geografische regio’s en milieukwaliteitsgebieden. Alle meetpunten werden in een cyclus van vier jaar geïnventariseerd, waarbij elk jaar een kwart van alle meetpunten aan de beurt kwam.

Naar aanleiding van de veranderingen in natuurbeleid, waaronder decentralisatie, is begin 2018 gestart met een aangepaste stratificatie. Daarbij is de indeling van meetpunten in fysisch geografische regio’s en milieukwaliteitsgebieden losgelaten, maar de indeling in begroeiingstypen is verfijnd: van 5 hoofdbegroeiingstypen naar 10 ‘LMF-natuurtypen’. Deze natuurtypen zijn daarbij ook verder onderverdeeld in gebieden met verschillende beleidsmatige beschermingsniveaus: Natura 2000-gebieden, andere natuurgebieden binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en bosgebieden buiten NNN. De nieuwe stratificatie kan grotendeels met bestaande meetpunten worden ingevuld, waardoor de continuïteit van de meetreeksen grotendeels gewaarborgd is. Voor inventarisatie van agrarische gebieden (het vroegere 6e hoofdbegroeiingstype) zijn geen voorschriften of gezamenlijke landelijke afspraken meer. Iedere provincie kan dit geheel naar eigen wens al dan niet invullen of uitwerken. Een aantal provincies blijft ook hieraan nog aandacht besteden.

In een deel van de provincies is de vierjarige opnamecyclus inmiddels ingekort tot een driejarige, om beter aan te sluiten bij de 6‑jarige rapportagecyclus van de Habitatrichtlijn. Het totaal aantal meetpunten binnen het landelijk voorgeschreven deel – dus exclusief meetpunten in het agrarisch gebied wordt daarmee iets verminderd. Hoeveel meetpunten er in het LMF uiteindelijk overblijven is nog steeds niet helemaal duidelijk.

Het veldwerk wordt gestandaardiseerd uitgevoerd volgens voorschriften in een handleiding (zie Links) door medewerkers van provincies zélf of medewerkers van groenbureaus in opdracht van de provincies.

Data

Met het LMF worden geen specifieke zeldzame, bedreigde of beschermde soorten gevolgd, zoals in het meetprogramma Planten (zie hoofdstuk 7.14), maar ligt de nadruk op een representatieve bemonstering van natuurtypen in natuurgebieden. Als gevolg daarvan worden vooral gegevens verzameld van de meer algemeen voorkomende plantensoorten. Per meetpunt wordt van alle aangetroffen soorten de aanwezigheid en bedekking (in klassen) genoteerd. Daarnaast worden gegevens verzameld over onder meer het beheer. In de helft van de provincies worden ook mossen en korstmossen meegenomen bij de inventarisatie, maar die werden tot voor kort niet benut voor landelijke toepassingen.

Gegevensverwerking

De gegevens worden doorgeleverd aan het CBS dat o.a. controleert of de voorschriften uit de LMF-handleiding zijn gevolgd en of de gegevens volledig en plausibel zijn. Na eventuele correctie vindt analyse plaats, waarbij indexcijfers per meetronde van vier jaar (of drie jaar) en trends over de gehele periode worden berekend. Het gaat daarbij om trends in milieu-indicaties en vegetatiekenmerken. Het bepalen daarvan gebeurt aan de hand van kenmerken van afzonderlijke soorten die per opname en meetpunt worden gecombineerd tot indicaties voor o.a. verzuring, vermesting, verdroging, soortenrijkdom, kenmerkende soorten, bedekking bomen, bedekking struiken en bedekking kruiden e.d.. Analyses worden uitgevoerd per natuurtype op landelijk en provinciaal niveau. Ook analyses op het niveau van grote gebiedseenheden (bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden) zijn mogelijk. Inmiddels worden ook trends in de bedekking en presentie van veel soorten berekend.

De belangrijkste uitkomsten worden gepubliceerd op het Compendium voor de Leefomgeving (zie Links). Daarnaast worden ook provinciale cijfers berekend en geleverd aan de betreffende provincies en aan PBL ten behoeve van de driejaarlijkse evaluatie van het Natuurpact.

Voortgang 2021

In 2021 zijn de gegevens voor het eerst gecontroleerd met een nieuw automatiseringssysteem op het CBS dat in 2020 is gebouwd in R. Dat systeem controleert niet alleen of de data geldige codes bevatten en verzameld zijn conform de afspraken, maar checkt tevens of de gegevens kunnen kloppen. Daartoe wordt onder meer gekeken of de waarnemingen per soort kloppen met hun verspreiding volgens de NDFF-data. Ook wordt elke opname vergeleken met de voorgaande opnamen van het meetpunt om onregelmatigheden op te sporen, zoals de verwisseling met andere soorten. De gevonden onwaarschijnlijkheden zijn ter controle voorgelegd aan de provincies.

In 2021 is een moderne analysemethode (betaregressie) getest en geïmplementeerd om trends in de bedekking van soorten en combinaties van soorten te berekenen. Deze methode houdt rekening met het feit dat bedekkingspercentages begrensd zijn tussen 0 en 100 en dat bedekkingen in klassen worden genoteerd. De trendanalyses worden uitgevoerd met een Bayesiaanse methode, met behulp van R en JAGS. Met deze methode kunnen op statistisch correcte wijze, trends per soort worden berekend. Dat opent de mogelijkheid om deze trends te gaan middelen tot natuurgraadmeters, zoals Living Planet Indicatoren.

De toepassingsmogelijkheden van de gegevens over korstmossen zijn nader onderzocht. De moeilijkheid daarbij is dat niet alle provincies daarover gegevens verzamelen. Maar doordat alle provincies met duingebieden wel die data verzamelen bleek het mogelijk om de trends van korstmossen in duingebieden te bepalen, met behulp van betaregressie. De toepassingsmogelijkheden van de mossendata moeten nog verder worden onderzocht.

Het CBS berekent doorgaans de trend in milieu-indicaties voor vermesting en dergelijke ten behoeve van onder meer PBL en provincies. In 2021 is dat echter niet gedaan, omdat de uitkomsten die in 2020 zijn berekend bleken af te hangen van de toegepaste indicatie-methode (Wamelinkgetallen dan wel Iteratio). De WUR heeft in 2021 deze indicatiemethoden nader onderzocht, maar uit het onderzoek is tot nu toe nog geen aanbevolen methode naar voren gekomen.

De uitkomsten van het LMF zijn al enkele keren gebruikt bij de internationale rapportage over de Habitatrichtlijn, met name bij het bepalen van structuur en functie van habitattypen. Maar vermoedelijk wordt het LMF hiervoor nog onderbenut. Om te bezien of de LMF-gegevens een grotere rol kunnen spelen bij de Habitatrichtlijnrapportage zullen ook graadmeters per habitattype worden gemaakt in de toekomst.

Aandachtspunten

Afronden van de herziene stratificatie van het LMF ten behoeve van de informatievoorziening over natuurtypen binnen en buiten Natura 2000-gebieden en NNN in verband met de herijkte meetdoelen (provincies).

Ontwikkelen van graadmetertoepassingen op basis van cijfers over trends in bedekking (CBS).

Verder verkennen van toepassingsmogelijkheden van de gegevens over mossen (CBS).

Een methode om milieu-indicaties te berekenen in gebruik nemen, op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de WUR (PBL, BIJ12, CBS).

Het automatiseringssysteem op het CBS is in 2020 en 2021 grondig gewijzigd (van Access in R), net als de trendmethode. De documentatie hiervan loopt sterk achter en moet worden bijgewerkt (CBS).

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring Website NEM.

Informatie over het Compendium voor de Leefomgeving.

De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van het landelijk meetnet flora van 1999 tot en met 2019. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 meetronden of niet.

7.16Korstmossen en mossen

Algemeen

Sinds 1999 is er een meetprogramma voor korstmossen op de heide en op de stuifzanden. Aanvankelijk werden vooral bedreigde en ernstig bedreigde Rode Lijst-soorten gemonitord, maar vanaf 2011 is het belangrijkste meetdoel het volgen van typische soorten korstmossen van de Habitatrichtlijn. Ook worden nu typische soorten korstmossen in de duinen gemonitord. Op stenige substraten wordt in NEM-verband niet meer gemonitord.

Het onderdeel mossen betreft het gedetailleerd volgen van de verspreiding van geel schorpioenmos. Sinds 2016 vormt ook de inwinning van verspreidingsgegevens van soorten van HR Bijlage V een meetdoel.

Coördinatie: BLWG (Bryologische en Lichenologische Werkgroep).

Uitvoering: Vrijwilligers, BLWG, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV.

7.16.1Meetdoelen voor deze soortgroep
Sterk sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn: landelijke trends
  Habitatrichtlijn: verspreiding van soorten
  Habitatrichtlijn: landelijke trends van soorten van Bijlage V
Matig sturende meetdoelen
  Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied
  Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied
  Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden
  Habitatrichtlijn: Rode Lijst-status van typische soorten
Indirecte meetdoelen
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters, landelijke trends, trends per biotoop, etc.

Gegevens

Aantalsmonitoring

Sinds 1999 worden alle bedreigde en ernstig bedreigde Rode Lijst-soorten korstmossen op heide en stuifzanden vrijwel integraal gevolgd op 84 meetpunten in 51 km-hokken. Vanaf seizoen 2011/2012 is dit meetprogramma uitgebreid met typische soorten korstmossen van de Habitatrichtlijn. Daartoe is het meetprogramma uitgebreid met een steekproef van 82 km-hokken met heiden en stuifzanden en een steekproef van 47 km-hokken in de duinen. In ieder hok worden op een of twee kansrijke locaties alle korstmossen geïnventariseerd d.m.v. een score op een eenvoudige abundantieschaal met zes ordinale klassen. Iedere locatie wordt door twee onafhankelijke waarnemers geïnventariseerd. Van de in totaal 180 km-hokken worden er jaarlijks ca. 30 onderzocht, zodat ieder hok eens in de zes jaar geïnventariseerd wordt. Een deel van de hokken wordt herhaald bezocht. Voor de Rode Lijst-soorten op heiden en stuifzanden was dit tot nu toe eens in de vijf jaar. Nieuwe meetlocaties worden geen vaste meetlocaties meer, maar wel zodanig geïnventariseerd dat ze geschikt zijn voor analyse met trefkansmodellen.

De methode en veldwerkhandleiding van dit meetprogramma is opgenomen in de jaarlijks gepubliceerde onderzoeksrapporten die te vinden zijn op de website van de BLWG.

Verspreidingsonderzoek

De verspreiding van geel schorpioenmos, een soort van HR bijlage II, wordt eens in de drie jaar integraal gemeten (aan- of afwezigheid op het niveau van 10 x 10 meterhokken) in de gebieden waar deze soort voorkomt. Er zijn in de afgelopen jaren steeds meer nieuwe vindlocaties bijgekomen. In 2022 is de volgende meetronde gepland.

Van een andere soort van HR bijlage II, tonghaarmuts, worden ook verspreidingsgegevens verzameld, zij het zonder actieve monitoring. Sinds 2016 vormt ook de inwinning van verspreidingsgegevens van soorten van HR Bijlage V een meetdoel. Dit betreft de rendiermossen, de veenmossen en het kussentjesmos.

Het Landelijk Meetnet Flora wordt voor de verspreidingstrend van met name kussentjesmos als aanvullende bron gebruikt.

Soorten

In het meetprogramma korstmossen worden de typische soorten van duinen, heide en stuifzanden gevolgd. Een deel van de locaties op heiden en stuifzanden is van oorsprong gekozen vanwege het voorkomen van bedreigde en ernstig bedreigde Rode Lijst-soorten. Deze soorten worden nog steeds gevolgd, maar de bepaling van Rode Lijst-status van soorten –anders dan typische HR-soorten- vormt geen sturend meetdoel meer. Deze soorten staan daarom niet in onderstaande tabel.

7.16.2Mossen en korstmossen: soorten in het meetprogramma
Soort Beleidsstatus1) Opmerkingen
Mossen2)
Geel schorpioenmos HR II  
Kussentjesmos HR V, TYP  
Tonghaarmuts HR II, TYP moeilijk meetbaar, geen actieve gegevensinwinning
Veenmos (30 soorten)3) HR V  
Korstmossen    
Bruin Heidestaartje TYP  
Echt rendiermos HR V verdwenen uit NL
Zomersneeuw TYP  
Ezelspootje TYP  
Girafje TYP  
Gebogen rendiermos HR V  
Gevlekt heidestaartje TYP  
Gewoon kraakloof TYP  
Hamerblaadje TYP  
IJslands mos TYP  
Kronkelheidestaartje TYP  
Maleboskorst TYP niet te berekenen
Open rendiermos HR V, TYP  
Plomp bekermos TYP  
Rode heidelucifer TYP  
Sierlijk rendiermos HR V, TYP  
Slank stapelbekertje TYP  
Stuifzandkorrelloof TYP  
Stuifzandstapelbekertje TYP  
Wollig korrelloof TYP  
Wrattig bekermos TYP  

1)HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn.

2)De 36 typische soorten mossen waarop niet wordt gestuurd staan niet in deze tabel

3)Genus Sphagnum. Sterk sturend meetdoel vanaf 2016.

Voortgang in 2021

Meetseizoen 2020/2021 (meetronde ‘2020’) is het vierde jaar van de zesjarige meetcyclus 2017–2022. Zie ook figuur 7.16.3. Het aantal bezochte kilometerhokken ligt goed op schema. Tijdens dit rapportagejaar zijn vooral veel hokken in de duinen bezocht, onder andere op Terschelling. Vanaf seizoen 2021/2022 wordt de monitoringstrategie aangepast, waarbij de steekproef van kilometerhokken komt te vervallen en er meer grotere, vaste meetpunten bij komen in het binnenland. Hiermee wordt het bestaande meetnet versterkt, dat na twintig jaar betrouwbare trends bleek te geven voor stuifzandkorstmossen.

Verspreidingsonderzoek mossen en korstmossen

De verspreidingsgegevens van de HR-soorten mossen en korstmossen zijn tijdig opgeleverd.

Landelijk Meetnet Flora

In het Landelijk Meetnet Flora wordt ook een aantal proefvlakken op mossen en korstmossen onderzocht. Tot nu toe was niet altijd duidelijk wanneer er mossen en/of korstmossen zijn meegenomen bij de inventarisatie en daarom zijn die gegevens tot op heden niet ontsloten geweest. Inmiddels is er groot onderhoud gepleegd aan de LMF-database. Ook uit de LMF-gegevens blijkt het nu mogelijk voor een aantal soorten betrouwbare trends te berekenen. Het betreft de korstmossen van de duinen in de 5 kustprovincies. Omdat het LMF kan voorzien in trends van korstmossen in duinen, wordt de monitoring van meetpunten in duinen door de BLWG gestaakt ten gunste van monitoring van korstmossen in heide en stuifzanden.

Ontwikkelingen

Met de betaregressiemethode zijn trendschattingen over de meetrondes gemaakt. Deze zijn statistisch voldoende betrouwbaar en kunnen nu worden gebruikt voor o.a. de aanstaande Rode Lijst korstmossen die in 2022 wordt samengesteld.

Aandachtspunten

  • Verleggen van meetpunten in de duinen naar heiden en/of stuifzanden in het binnenland i.v.m. beschikbaarheid gegevens voor de duinen vanuit het LMF (BLWG)
  • Bespreken en publiceren van resultaten (BLWG & CBS).
  • Werkbare oplossing zoeken voor de monitoring van Geel schorpioenmos met het oog op uitbreiding van het verspreidingsgebied.

Link naar onderzoeksrapporten BLWG: Onderzoeksrapporten

Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM.

Informatie over Bryologische en Lichenologische Werkgroep: Website BLWG.

De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van de aantalsmonitoring van korstmossen in de meetronde van 2017 tot en met 2022. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de huidige meetronde of nog niet.

7.17Paddenstoelen

Algemeen

Het meetprogramma voor paddenstoelen bestaat uit drie meetonderdelen: een onderdeel in bossen op zandgronden (sinds 1998), een onderdeel in de zeereep (sinds 2014) en een onderdeel in moerassen/venen (sinds 2016). Een vierde meetonderdeel, in jeneverbesstruwelen (opgestart in 2016), is met ingang van het telseizoen 2018 gestaakt. Naast de gestandaardiseerde monitoring worden tevens met niet-gestandaardiseerde verspreidingsgegevens trends van (bos)paddenstoelen berekend.

Coördinatie: Paddenstoelenstichting, Nederlandse Mycologische Vereniging (NMV).

Uitvoering: Vrijwilligers, NMV, CBS.

Opdrachtgever: Ministerie van LNV.

Meetdoelen

Waar het meetonderdeel in bossen aanvankelijk vooral gericht was op het monitoren van paddenstoelen als indicator voor milieukwaliteit, is nu voor alle onderdelen van het meetprogramma het belangrijkste meetdoel het bepalen van de landelijke trend in verspreiding van typische soorten van de Habitatrichtlijn.

7.17.1Meetdoelen van deze soortgroep
Sterke sturende meetdoelen
  Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten)
Matige sturende meetdoelen
  Milieukwaliteit: landelijke en regionale trends 1)
  Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten
Indirecte meetdoelen
  Convention on Biological Diversity: landelijke trends
  Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen
  Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc.

Gegevens

Tot aan het teljaar 2016 werden vaste meetpunten in bosgebieden op de hoge zandgronden en duinen jaarlijks in de periode juli tot en met december drie tot zes keer geïnventariseerd op het voorkomen van vruchtlichamen van paddenstoelen. De tellingen betroffen overwegend steekproeftellingen, maar bij een aantal soorten ging het om integrale tellingen waarbij geprobeerd werd om alle bekende vindplaatsen in het meetprogramma op te nemen. Vanaf het jaar 2017 is de methode voor het meetonderdeel in bossen aangepast: i.p.v. vaste meetpunten worden nu km-hokken (deels) herhaald geïnventariseerd. Een veldwerkhandleiding en een beschrijving van de nieuwe methode is beschikbaar op de websites van het NEM en de NMV; zie Links.

Voor de soorten die in andere habitattypen dan bossen voorkomen (zeereep, moerassen/venen), werd al een andere methode gevolgd: in plaats van vaste meetpunten met gestandaardiseerde telmethoden worden per onderzocht km-hok (idealiter) twee keer in het seizoen de voorkomende typische soorten alsmede meelift-soorten genoteerd en ingevoerd in een daarvoor ontworpen invoermodule. Deze manier van gegevensverzameling laat toe dat trends per soort m.b.v. occupancy modellen kunnen worden bepaald, waarbij achteraf voor verschil in meetinspanning wordt gecorrigeerd.

Soorten

Het meetonderdeel in bossen richt zich primair op vier typische soorten van de Habitatrichtlijn: Hanenkam, Zwavelmelkzwam, Regenboogrussula en Smakelijke russula. Het aantal begeleidende soorten is in de loop der jaren toegenomen tot 138.

Het meetonderdeel in de zeereep richt zich op een zestal typische soorten van de Habitatrichtlijn. Het gaat hier om de habitattypen witte en grijze duinen. In 2016 is begonnen met de monitoring van zeven typische soorten in moerassen en venen, en één typische soort van jeneverbesstruwelen (actieve monitoring van deze soort is inmiddels gestaakt).

In onderstaande tabel zijn de soorten met sterk sturende meetdoelen opgenomen, in dit geval de typische soorten van de Habitatrichtlijn. Het sturingsniveau van de meetdoelen wijkt af voor deze soortgroep t.o.v. tabel 2.1 (zie hoofdstuk 2, tevens tabel 2.2). Vanwege de korte meetreeksen kunnen de meeste trends van soorten nog niet goed beoordeeld worden. De verwachting is dat dit in de komende jaren voor steeds meer soorten wél kan.

7.17.2Paddenstoelen: soorten in het meetprogramma
Soort Beleidsstatus1)
Bossen  
Hanenkam TYP
Smakelijke russula TYP
Regenboogrussula TYP
Zwavelmelkzwam TYP
Zeereep  
Duinfranjehoed TYP
Duinstinkzwam TYP
Duinveldridderzwam TYP
Helmharpoenzwam TYP
Zandtulpje TYP
Zeeduinchampignon TYP
Moerassen, venen  
Broos vuurzwammetje TYP
Kaal veenmosklokje TYP
Moerashoningzwam TYP
Veenmosbundelzwam TYP
Veenmosgrauwkop TYP
Veenmosvuurzwammetje TYP
Witte berkenboleet TYP

1)TYP: Typische soort Habitatrichtlijn.

Voortgang 2021

Teldekking bossen

Omdat het aantal typische soorten dat gemonitord moet worden in bossen zeer klein is in verhouding tot de omvang van het meetonderdeel werd in de afgelopen jaren minder gestuurd op het werven van vrijwilligers voor vrijgekomen meetpunten. Daarnaast is de telmethode m.i.v. van 2017 aangepast (inventarisatie van km-hokken met herhaalde bezoeken). Een aantal vrijwilligers heeft dit moment aangegrepen om te stoppen. Het aantal hoofdtellers schommelt de laatste jaren rond de 100. Het aantal gemonitorde km-hokken ligt nu al enkele jaren stabiel rond de 150 (in 2020: 155). Acties om het aantal meetpunten te verhogen middels het aantrekken van nieuwe vrijwilligers konden in 2020 en 2021 veelal geen doorgang vinden vanwege de uitbraak van Covid-19 en de langdurige maatregelen die ter bestrijding hiervan golden. In 2021 konden de twee geplande excursies wel doorgang vinden; het aantal deelnemers was bemoedigend hoog.

7.17.3 Aantal geïnventariseerde km-hokken paddenstoelen
jaren Bossen op zandgronden Zeereep Moerassen en venen
2014 . 31 .
2015 . 62 .
2016 . 68 23
2017 147 51 25
2018 148 74 25
2019 148 100 35
2020 155 102 33

Zeereep

De onderzochte km-hokken in het zeereepproject concentreren zich op een aantal plekken in Zuid- en Noord-Holland en op enkele Waddeneilanden. Met name in de provincie Zeeland zijn vrijwilligers moeilijk te vinden. In afgelopen jaren is er door die provincie wel geïnvesteerd in professionele paddenstoelenmonitoring van alle km-hokken met grijze en witte duinen. Het totaal aantal in 2020 geïnventariseerde km-hokken in de zeereep is 102: vergelijkbaar met het jaar ervoor. In 2021 is er extra aandacht geweest voor monitoring op de Waddeneilanden (Texel, Ameland). Het aantal onderzochte km-hokken valt voor 2021 waarschijnlijk iets lager uit.

Moerassen en venen

Vooral het meetonderdeel moerassen en venen heeft in 2020 te lijden gehad onder de corona uitbraak: excursies konden niet doorgaan. In 2020 zijn evenwel nog 32 km-hokken in moerassen en venen geïnventariseerd, in 2021 zelfs 33. Toegang tot gebieden blijft een uitdaging, en het project moet het voornamelijk hebben van gegevens verzameld tijdens excursies.

Aandachtspunten

  • Consolideren/uitbreiden van het aantal km-hokken in alle meetonderdelen bossen met aandacht voor het herhaalde bezoek, zowel binnen het telseizoen als in verschillende jaren (NMV).
  • Het vrijwilligersnetwerk (voornamelijk voor zeereep en moerassen/venen) en de technische voorzieningen (database, invoerportaal, alternatief voor de NOVA app) voor de diverse meetonderdelen op peil houden (NMV).
  • Overdracht werkzaamheden naar de nieuwe coördinator van het meetprogramma Inge Somhorst (NMV).
  • Inbouwen extra checks inputgegevens (filtering) om ongewenste effecten van lijsten van één soort op de trends te ondervangen (CBS).

Methode en links naar handleidingen: Website NEM.

Informatie over NMV en het meetprogramma Paddenstoelen: Website Mycologische Vereniging.

Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving.

De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van paddenstoelen in bossen op zandgronden van 2017 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.
De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van paddenstoelen in de zeereep van 2014 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.
De kaart toont de ligging van de meetpunten in Nederland van paddenstoelen in moerassen en vennen van 2016 tot en met 2020. Per meetpunt is aangegeven of er minimaal 1 telling is uitgevoerd in de laatste 3 jaar of niet.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Tom van der Meij

Martin Poot

Leo Soldaat

Arco van Strien

Marnix de Zeeuw

Jelle van Zweden

Marcel Straver

Dorine Jansen

Richard Verweij

Deze publicatie kan worden geciteerd als:

CBS (2022). Meetprogramma’s voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2021. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.