Meetdoelen
Bij de gegevensinwinning in het Netwerk Ecologische Monitoring wordt uitgegaan van de informatiebehoefte die de samenwerkingspartners, vertegenwoordigd in de Stuurgroep Monitoring Natuur, hebben vastgelegd in meetdoelen. Afhankelijk van het belang dat aan de meetdoelen wordt gehecht, verschilt de mate waarin gestuurd wordt op deze meetdoelen.
Het Netwerk Ecologische Monitoring meet trends in aantallen en verspreiding van flora- en faunasoorten en in vegetatiesamenstelling. Deze trends zijn nodig voor de evaluatie van het landelijke en provinciale natuurbeleid. Om een zo efficiënt mogelijke gegevensinwinning te bereiken, hebben de samenwerkingspartners van het NEM hun informatiebehoeften gebundeld en vastgelegd in zogenaamde meetdoelen. Afhankelijk van het belang dat de samenwerkingspartners hechten aan een meetdoel wordt vervolgens meer of minder ‘gestuurd’ op de gegevensinwinning. Het beleidsmatig belang van de meetdoelen bepaalt daarbij de mate van sturing. Op meetdoelen die voortkomen uit ‘zware’ politieke verplichtingen, zoals de zesjaarlijkse rapportages naar de EU in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn, wordt zwaarder gestuurd dan op meetdoelen die gebaseerd zijn op ‘lichte’ beleidsmatige wensen. De meetdoelen in tabel 2.1 zijn langs deze lijn geordend naar hun politieke status in de volgende categorieën van afnemend gewicht:
- Internationale rapportageverplichtingen
- Nationale rapportages en verantwoording (door rijk en provincies)
- Bouwstenen voor beleidsvorming en –evaluatie
In de praktijk blijkt dat de gegevensinwinning voor de zwaarste categorie ook veel informatie oplevert voor de lichtere categorieën. Zo levert de gegevensinwinning ten behoeve van de Vogel- en Habitatrichtlijn ook veel gegevens op die gebruikt kunnen worden voor het vaststellen van Rode Lijsten, voor natuurgraadmeters of voor het volgen van exoten en schadesoorten. Dit komt enerzijds omdat veel beleidsthema’s overlappende soortenlijsten hebben en anderzijds omdat bij de gegevensinwinning met dezelfde methodiek vaak meerdere soorten uit een soortgroep op een meetpunt kunnen worden gevolgd en veel waarnemers dit ook graag doen. Hierdoor is het mogelijk om de gegevensinwinning efficiënt in te richten door op een beperkt aantal meetdoelen te sturen, waarbij de overige meetdoelen ook in meerdere of mindere mate bediend worden. In tabel 2.1 wordt aangegeven in welke mate sturing plaatsvindt op de meetdoelen, in drie categorieën:
- Sterke sturing: Voor deze meetdoelen bestaat doorgaans een concrete gegevensbehoefte, met duidelijk voorgeschreven eindtermen/eenheden. De gegevensinwinning berust meestal op internationale verplichtingen.
- Matige sturing: De gegevensbehoefte voor deze meetdoelen is concreet, maar de inwinning van de gegevens is minder bindend voorgeschreven dan bij ‘sterke sturing’.
- Indirecte sturing: De gegevensbehoefte voor deze meetdoelen is vaak niet duidelijk voorgeschreven, of de gegevensbehoefte komt van gebruikers buiten het NEM. Voor deze meetdoelen vindt vanuit het NEM geen uitsluitend hierop gerichte gegevensinwinning plaats. Maar de informatie die voor meetdoelen met sterke of matige sturing is verkregen, kan vaak – al dan niet met enige aanpassing in de gegevensinwinning – wel worden benut.
Bij de meetdoelen zijn voor het eerst ook de ‘portefeuillehouders’ vermeld. Hiermee wordt aangegeven welke overheden verantwoordelijk zijn voor de informatievoorziening voor het betreffende meetdoel en van wie op grond daarvan een financiële bijdrage aan de monitoring mag worden verwacht. Sturing gaat dus ook over geld. Hoe hoger het sturingsniveau, hoe groter de kans is dat er geld voor het meetdoel wordt gereserveerd. Sterke sturing voor een meetdoel wil echter niet zeggen dat alles op alles wordt gezet om de gewenste gegevens te verkrijgen. Wanneer de monitoring voor een soort of soortgroep uitzonderlijk duur wordt, kan besloten worden om er van af te zien. Bij matige sturing wordt weliswaar geprobeerd de gewenste gegevens binnen te halen, maar hier wordt bij hoge kosten eerder besloten van monitoring af te zien.
In enkele gevallen verschilt het sturingsniveau tussen soortgroepen, zoals bij meetdoel 4, de populatiegrootte per Natura 2000‑gebied. Er bestaan geen harde budgettaire grenzen tussen de sturingsniveaus. De NEM-partners bepalen jaarlijks in onderling overleg hoeveel budget er beschikbaar wordt gesteld en welke meetprogramma’s daarmee worden gefinancierd.
Een overzicht van het sturingsniveau van de meetdoelen per meetprogramma staat ook in tabel 2.2.
Aanpassing van de meetdoelen
Zowel de meetdoelen als het sturingsniveau kunnen jaarlijks worden aangepast op basis van besluiten van de Stuurgroep Monitoring Natuur, bestaande uit vertegenwoordigers van de NEM-partners. In de meetdoelen zijn er twee wijzigingen. In de eerste plaats is het meetdoel invasieve exoten aangescherpt in verband met de ingestelde EU-verplichting aan lidstaten om van soorten van de ‘Unielijst’ zesjaarlijks de status te rapporteren. Het sturingsniveau is daarvoor al in de loop van 2019 opgehoogd naar ‘matig’. In de tweede plaats is het meetdoel voor het volgen van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) vervallen. Dit meetdoel werd ooit opgenomen naar aanleiding van de komst van (proeven met) genetisch gemodificeerde maïs en aardappels. De teelt van genetisch aangepaste gewassen is echter niet van de grond gekomen.
Voor 2021 zullen diverse nieuwe meetdoelen van kracht worden, ingegeven door de wens om binnen het NEM méér aandacht te besteden aan aquatische en mariene natuur en daarmee ook de informatievoorziening voor de Kaderrichtlijn Water en Kaderrichtlijn Mariene Strategie beter te bedienen. Ook de alarmerende berichten over achteruitgang van insecten, leiden tot de wens om daaraan in het NEM meer aandacht te geven. Nieuwe NEM-meetdoelen volgen ook uit de toegezegde verzoeken om meer en beter verantwoording af te leggen over het door rijk en provincies gevoerde natuurbeleid. En tenslotte leverde de evaluatie van de in 2018 opgeleverde HR- en VR-rapportages nieuwe informatievragen op.
In 2021 nieuw te verwachten meetdoelen betreffen de volgende onderwerpen:
- Kaderrichtlijn Water (o.a. trends waterplanten, macrofauna & vissen)
- Kaderrichtlijn Mariene Strategie (o.a. trends in zeevogels en zeezoogdieren)
- Biodiversiteit insecten
- Evaluatie Natuurpact
- Graadmeters voor het Netwerk Nederlandse Natuur
- Natuurgraadmeters voor de Monitor Brede Welvaart
- Natuurindicatoren rijksbegroting
- Habitatrichtlijn trends in oppervlakte van habitattypen
- Habitatrichtlijn: trends in verspreiding van habitattypen
- Habitatrichtlijn: status trends in S&F van (soortenrijke) terrestrische habitattypen gebaseerd op ‘NDFF-methode’
- Habitatrichtlijn: status trends in S&F van mariene habitattypen gebaseerd op ‘KRM-methode’
- Habitatrichtlijn: status trends in S&F van aquatische habitattypen gebaseerd op ‘KRW-methode’
2.1Meetdoelen van het Netwerk Ecologische Monitoring
Nr. | Meetdoel | Sturing | Portefeuillehouder |
---|---|---|---|
Internationale rapportageverplichtingen | |||
1 | Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: landelijke trends in aantallen | Sterk | Rijk (LNV) |
Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn en van alle inheemse vogelsoorten (broedvogels en overwinterende/doortrekkende watervogels). | |||
2 | Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: verspreiding van soorten | Sterk | Rijk (LNV) |
(Trends in) de distribution (verspreiding op 10 x 10 km-hokniveau) van soorten van Bijlage II, IV en V van de Habitatrichtlijn en van alle inheemse vogelsoorten, en (trends in) het leefgebied (verspreiding op 1 x 1 km-hokniveau) van alle soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn. | |||
3 | Natura 2000: trends per Natura 2000-gebied | Matig | Provincies, Rijk (RWS) |
Trends in aantallen van soorten in ieder Natura 2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn, soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn en de zogenaamde 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels). | |||
4 | Natura 2000: populatiegrootte per Natura 2000-gebied | Indirect1) | Provincies |
Populatiegrootte van soorten in ieder Natura 2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Dit meetdoel wordt in het NEM alleen gehanteerd voor soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn (broedvogels) en de zogenaamde 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels). Voor de meeste soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn zou betrouwbare schatting van de populatiegrootte per gebied een grote uitbreiding van de meetinspanning betekenen. | |||
5 | Habitatrichtlijn/Vogelrichtlijn: trends in gezamenlijke HR-/VR-gebieden | Matig | Rijk (LNV) |
Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Habitatrichtlijngebieden dan wel Vogelrichtlijngebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn, soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn en de zgn. 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels). Het leveren van deze trendinformatie is nu nog optioneel, maar wordt naar verwachting in de toekomst verplicht. | |||
6 | Habitatrichtlijn: structuur & functie van habitattypen (o.a. Rode Lijst-status van typische soorten) | Matig | Rijk (LNV) |
Landelijke (trend in) verspreiding op uurhok-niveau (5 x 5 km) van typische soorten van de habitattypen (Bijlage I). Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde 'urgent bedreigde' soorten. Voor de typische soorten is het nodig de landelijke Rode Lijst-status te bepalen. Daarvoor is in de meeste gevallen de verspreiding op 5 x 5 km-hokniveau voldoende. De gegevensinwinning vindt echter plaats op het niveau van km-hokken. | |||
7 | Habitatrichtlijn: aantallen en leefgebied van soorten van Bijlage V | Sterk | Rijk (LNV) |
De sturing op de gegevensinwinning voor soorten van Bijlage V is beperkt tot de verspreiding op 10 x 10 km-hokniveau (meetdoel 2). Voor een deel van deze soorten levert de bestaande gegevensinwinning echter wel voldoende informatie op om (trends in) aantallen (meetdoel 1) en verspreiding op km-hokniveau (meetdoel 2) te bepalen. | |||
8 | Trilateral Monitoring and Assessment Program: trends van vogels in het Waddengebied | Sterk | Rijk (LNV & RWS) |
Trends in aantallen van zowel broedvogels als doortrekkende en overwinterende watervogels uit het TMAP-programma (overeenkomst tussen Denemarken, Duitsland en Nederland over de gegevensinwinning in het Waddengebied). | |||
9 | Farmland Bird Index: landelijke trends van boerenlandvogels | Sterk | Rijk (LNV) |
Landelijke trends van akker- en weidevogels. De Farmland Bird Index is een structurele indicator voor het landbouwbeleid van de EU. | |||
10 | Rode Lijsten: Rode Lijst-status van soorten | Matig1) | Rijk (LNV) |
Landelijke verspreiding op uurhok-niveau (5 x 5 km). Onder de Conventie van Bern moet Nederland Rode lijsten samenstellen. De soortgroepen waarvoor dit moet gebeuren, worden vastgesteld door het ministerie van LNV. Nederland kent Rode Lijsten van 18 soortgroepen, waarvan er zeven gebruikt worden voor de zogenaamde Rode Lijst indicator, een belangrijke biodiversiteitsindicator van het ministerie van LNV. | |||
11 | Ramsar (wetlands): trends per Ramsargebied | Indirect | Rijk (LNV) |
Trends in aantallen van soorten per Ramsargebied. Voor de Wetlands- of Ramsarconventie is informatie nodig over de trends in aantallen van doortrekkende en overwinterende watervogels per Ramsargebied. | |||
12 | Convention on Biological Diversity: landelijke trends | Indirect | Rijk (LNV) |
De CBD heeft geen voorgeschreven gegevensbehoefte. Landelijke trends in aantallen van soorten die voor andere meetdoelen worden verzameld, geven een indruk van de ontwikkeling van de biodiversiteit. | |||
13 | OSPAR Commission: landelijke trends | Sterk | Rijk (LNV, RWS) |
Landelijke trends van soorten ten behoeve van het Oslo/Parijs-verdrag over de bescherming van de NO-Atlantische oceaan. De deelnemende landen hebben biodiversiteitsindicatoren ontwikkeld waarover regelmatig gepubliceerd wordt in Quality Status Reports (10-jaarlijks, met tussendoor zogenaamde Intermediate Assessments). Deze indicatoren werken met voorgeschreven soortenlijsten. | |||
14 | African Eurasian Waterbird Agreement: landelijke trends | Indirect | Rijk (LNV) |
Landelijke trends van trekkende watervogels. De AEWA-overeenkomst is afgesloten onder de conventie van Bonn. De gegevensbehoefte is niet strak voorgeschreven. | |||
15 | Aviaire Influenza: landelijke trend en verspreiding | Sterk | Rijk (LNV) |
Landelijke trend en verspreiding van met name trekkende watervogels. Voor Europese Richtlijn 2005/94/EC is informatie nodig over het voorkomen van vogelsoorten die een rol kunnen spelen bij de verspreiding van aviaire influenza (vogelgriep). Deze gegevens kunnen gebruikt worden om de risico's op de verspreiding van door vogels overgedragen ziektes te beoordelen. | |||
16 | Eurobats: landelijke trends | Indirect | Rijk (LNV) |
Landelijke trends van alle vleermuizen. Eurobats is een van de dochterverdragen die is afgesloten onder de Bonn-conventie (Convention on the Conservation of Migratory Species). De gegevensbehoefte is niet strak voorgeschreven. | |||
262) | Verspreiding van invasieve exoten | Matig | Rijk (LNV) |
Verspreiding van invasieve exoten van de Unielijst ten behoeve van de rapportage over verspreiding en terugdringing van deze exoten. De actuele verspreiding van deze soorten dient 6-jaarlijks te worden gerapporteerd op het niveau van 10x10 km. | |||
Nationale rapportages en verantwoording (door rijk en provincies) | |||
17 | Broedsucces weidevogels en waddenvogels | Matig | Rijk (LNV, RWS), provincies |
Ten behoeve van het weidevogelbeleid is inzicht nodig in veranderingen in het broedsucces van weidevogels. Deze kunnen helpen om aantalsveranderingen van weidevogelsoorten te verklaren en te voorspellen. Voor de Wadden gaat het om het broedsucces van broedvogels uit het TMAP-programma (overeenkomst tussen Denemarken, Duitsland en Nederland over de gegevensinwinning in het Waddengebied). | |||
18 | Schadesoorten: landelijke trends | Indirect1) | Provincies, Rijk (LNV)? |
Hierbij gaat het met name om soorten die schade kunnen aanrichten aan landbouwgewassen, zoals ganzen, zwanen en enkele kraaiachtigen. | |||
19 | Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer: landelijke trends | Sterk | Provincies |
Landelijke trends van soorten in gebieden met en zonder beheersmaatregelen in het kader van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. | |||
Bouwstenen voor beleidsvorming en –evaluatie | |||
20 | Kwaliteit van het agrarisch gebied: landelijke trends | Indirect | Provincies? |
Landelijke trends in aantallen van broedende akker- en weidevogels ten behoeve van de evaluatie van het weidevogelbeleid; trends van ganzen en zwanen op pleisterplaatsen. | |||
21 | Kwaliteit hoofdwatersystemen: trends van vogels | Indirect | Rijk (RWS) |
Trends in aantallen per hoofdwatersysteem. Ten behoeve van de beoordeling van de kwaliteit van de hoofdwatersystemen heeft Rijkswaterstaat informatie nodig over de ontwikkeling van de aantallen broedparen van vogels en de overwinterende en doortrekkende watervogels. | |||
22 | Milieukwaliteit: landelijke en regionale trends | Sterk1) | Rijk (LNV), provincies |
Landelijke en regionale trends ten behoeve van de evaluatie van het milieubeleid. Het gaat met name om ontwikkelingen in de vegetatiesamenstelling in relatie tot verzuring, vermesting en verdroging, en om trends van paddenstoelen die gevoelig zijn voor verzuring en vermesting in bossen op zandgronden. | |||
23 | Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen | Indirect | Rijk (LNV) |
Landelijke trends van warmte- en koudeminnende soorten en fenologische verschuivingen die het gevolg kunnen zijn van het warmer wordende klimaat. | |||
24 | Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per provincie, per biotoop etc. | Indirect | Rijk (LNV), provincies |
Voor de evaluatie van het natuurbeleid bestaat de behoefte aan gecombineerde trends van soorten die indicatief zijn voor ontwikkelingen in de biodiversiteit en de kwaliteit van de natuur, zowel op landelijk niveau als per provincie en per biotoop. Deze graadmeters worden met name gebruikt in rapporten van het PBL (o.a. bij de driejaarlijkse Evaluatie Natuurpact), in het Compendium voor de Leefomgeving en in het tweejaarlijkse Living Planet Report van het WNF. | |||
25 | Stadsnatuur: landelijke trends | Indirect | Rijk (LNV) |
Landelijke trends van soorten in het stedelijk gebied ten behoeve van beleidsevaluaties. |
1)Sturingsniveau kan verschillen tussen meetprogramma's.
2)Dit meetdoel is later geformuleerd dan de andere meetdoelen en heeft het volgnummer 26 gekregen. Omdat dit een meetdoel is dat hoort onder het kopje ‘internationale rapportageverplichtingen’ is de nummering in deze tabel afwijkend.