Vermogen van huishoudens
In dit hoofdstuk staat het vermogen – het saldo van bezittingen en schulden – van huishoudens in Nederland centraal. Hoeveel vermogen heeft een huishouden? Waar bestaat dat vermogen uit? Hoe is het vermogen tussen huishoudens verdeeld en hoe zit het met de regionale vermogensverdeling? Hoeveel vermogen laten mensen na?
5.1Samenstelling van vermogen
Eigen woning belangrijkste bezit
Op 1 januari 2022 bedroeg het totale vermogen van alle huishoudens in Nederland 2 490 miljard euro, opgebouwd uit 3 421 miljard euro aan bezittingen en 931 miljard euro aan schulden. Bijna 6 op de 10 huishoudens hadden een eigen woning in 2022. De eigen woning vormde met 62 procent van de bezittingen het grootste vermogensbestanddeel. In 2021 was dit 58 procent. Het grotere aandeel van de eigen woning houdt verband met de verder gestegen prijzen van bestaande koopwoningen in 2022, zie CBS (2024). Na de eigen woning volgen het aanmerkelijk belang (13 procent) en bank- en spaartegoeden (11 procent). Het aandeel van het ondernemingsvermogen in de bezittingen was met 3 procent relatief klein.
Aandeel in totale bezittingen | |
---|---|
Eigen woning | 61,6 |
Aanmerkelijk belang | 12,6 |
Bank- en spaartegoeden | 11,4 |
Overig onroerend goed | 5,2 |
Effecten | 4,8 |
Ondernemingsvermogen | 2,6 |
Overige bezittingen | 1,8 |
Hypotheekschuld grootste schuldenpost
De hypotheek is met 83 procent de grootste schuldenpost van huishoudens. Ongeveer de helft van de huishoudens had in 2022 een hypotheekschuld. Een studieschuld kwam voor bij 17 procent van de huishoudens en 41 procent had andere schulden, zoals schulden voor consumptieve doeleinden, rood staan en belasting- en toeslagschulden. Het aantal huishoudens met overige schulden is toegenomen ten opzichte van 2021, maar de doorsnee waarde van deze schuldenpost kwam in 2022 lager uit dan in 2021 (zie StatLine).
Aandeel in totale schulden | |
---|---|
Hypotheekschuld | 82,5 |
Overige schulden | 14,6 |
Studieschulden | 2,8 |
Vermogen: saldo van bezittingen en schulden
Het vermogen is opgebouwd uit het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen omvatten bank- en spaartegoeden, effecten, eigen woning en ander onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen. De schulden betreffen de hypotheekschuld eigen woning, studieschulden en overige schulden. De hypotheekschuld is de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Opgebouwde tegoeden voor de aflossing van de hypotheek via spaar- en beleggingshypotheken worden in mindering gebracht op de hypotheekschuld. Pensioenaanspraken worden niet tot het vermogen gerekend.
Het doorsnee (mediane) vermogen is gelijk aan het middelste vermogen wanneer de vermogens van alle huishoudens van laag naar hoog worden gerangschikt. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens meer en de andere helft minder vermogen bezit.
5.2Ontwikkeling van vermogen
Vermogen van huishoudens opnieuw gestegen
Begin 2022 bedroeg het doorsnee vermogen van huishoudens 135,1 duizend euro, bijna 41 duizend euro meer dan een jaar eerder. De toename komt vooral doordat woningen in waarde zijn gestegen. Wanneer de eigen woning buiten beschouwing blijft, is het vermogen met 21,9 duizend euro iets hoger dan in 2021.
Het doorsnee vermogen van huishoudens is voorafgaand aan de vorige economische crisis (2009 tot en met 2013) sterk gegroeid, van 26 duizend euro in 1993 tot 58 duizend euro in 2008. De invloed van deze economische crisis op de vermogensontwikkeling is groot geweest. Zo daalde het doorsnee vermogen tussen 2008 en 2014 met 66 procent. Dit kwam vooral door de dalende huizenprijzen. Met het economische herstel in 2014 nam ook het vermogen weer toe.
Jaar | Vermogen | Vermogen exclusief eigen woning |
---|---|---|
'93 | 26 | 9 |
'94 | 28 | 9 |
'95 | 31 | 10 |
'96 | 34 | 10 |
'97 | 37 | 12 |
'98 | 33 | 11 |
'99 | 37 | 13 |
'00 | 39 | 11 |
. | . | |
'02 | 48 | 23 |
'03 | 53 | 24 |
'04 | 49 | 24 |
'05 | 54 | 25 |
'06 | 45 | 18 |
'07 | 54 | 18 |
'08 | 58 | 18 |
'09 | 52 | 18 |
'10 | 42 | 19 |
'11 | 40 | 17 |
'12 | 31 | 15 |
'13 | 20 | 13 |
'14 | 20 | 13 |
'15 | 25 | 15 |
'16 | 27 | 15 |
'17 | 35 | 16 |
'18 | 45 | 16 |
'19 | 58 | 16 |
'20 | 71 | 17 |
'21 | 94 | 21 |
'22* | 135 | 22 |
1)Vermogenscijfers voor 2001 zijn niet beschikbaar. |
Steeds minder huizen onder water
Op 1 januari 2022 waren er 4,5 miljoen huishoudens met een eigen woning. Bij 100 duizend huishoudens was de waarde van deze woning lager dan de hypotheekschuld. Dit komt neer op 2 procent van de huiseigenaren. Het aandeel huishoudens met een woning onderwater is door de daling van de huizenprijzen tijdens de vorige economische crisis sterk gestegen, van 13 procent in 2008 tot 33 procent in 2014. Doordat de huizenprijzen daarna weer aantrokken, is dit aandeel in de afgelopen jaren gedaald tot 2 procent in 2022.
Bij 8 op de 10 huishoudens was de waarde van de woning hoger dan de hypotheekschuld. In 2014 had nog iets meer dan de helft een woning met overwaarde. De toename kwam vooral door de stijgende huizenprijzen. Daarnaast is het vanaf 2012 verplicht om af te lossen, waardoor de hypotheekschuld wordt afgebouwd.
Van de huishoudens met een eigen woning hadden er 780 duizend (17 procent) geen hypotheekschuld. Zij hebben hun huis gekocht met eigen geld of hun hele schuld al afgelost.
Overwaarde | Geen schuld | Onderwaarde | |
---|---|---|---|
'06 | 2,7 | 0,5 | 0,5 |
2,8 | 0,5 | 0,5 | |
'08 | 2,9 | 0,5 | 0,5 |
2,8 | 0,7 | 0,6 | |
'10 | 2,6 | 0,7 | 0,9 |
2,6 | 0,7 | 0,9 | |
'12 | 2,5 | 0,6 | 1,1 |
2,2 | 0,6 | 1,4 | |
'14 | 2,2 | 0,7 | 1,4 |
2,3 | 0,7 | 1,3 | |
'16 | 2,5 | 0,7 | 1,1 |
2,8 | 0,7 | 0,9 | |
'18 | 3,1 | 0,7 | 0,6 |
3,3 | 0,8 | 0,4 | |
'20 | 3,4 | 0,8 | 0,3 |
3,6 | 0,8 | 0,2 | |
'22* | 3,7 | 0,8 | 0,1 |
5.3Vermogensverdeling
Wie zit waar in de vermogensverdeling?
Als huishoudens gerangschikt worden naar hoogte van hun vermogen en in tien even grote groepen worden ingedeeld, blijkt dat de eerste vermogensgroep vooral bestaat uit werknemersgezinnen (69 procent) met een eigen woning waarvan de hypotheekschuld hoger is dan de waarde van de woning. Tevens omvat deze groep betrekkelijk veel zelfstandigen met een negatief vermogen. In de tweede en derde vermogensgroep zijn uitkeringsontvangers sterker vertegenwoordigd. Van de tweede tot en met de zesde vermogensgroep neemt het aandeel werknemers toe tot ruim 70 procent. Daarna neemt het aandeel werknemers af en het aandeel gepensioneerden en zelfstandigen toe.
Bij de 10 procent hoogste vermogens is 1 op de 4 zelfstandige, terwijl de rest werknemer (33 procent) of gepensioneerd (40 procent) is. In deze vermogensgroep bedraagt iemands vermogen minimaal 670 duizend euro in 2022. Zelfstandigen hebben met een doorsnee vermogen van meer dan 1,2 miljoen euro het hoogste vermogen in deze groep.
Inkomen als werknemer | Inkomen als zelfstandige | Pensioenuitkering | Andere uitkering | Studiefinanciering | |
---|---|---|---|---|---|
Totaal (135 100 euro) | 53,7 | 9,9 | 27,3 | 8,9 | 0,2 |
1e (-16 100 euro) | 69,4 | 9,4 | 4,8 | 15,3 | 1,2 |
2e (500 euro) | 43,3 | 3,2 | 18,1 | 34,8 | 0,7 |
3e (5 400 euro) | 46,7 | 4,9 | 30,8 | 17,3 | 0,3 |
4e (25 300 euro) | 48,8 | 7 | 38 | 6,1 | 0,1 |
5e (92 400 euro) | 68,6 | 8,3 | 19,3 | 3,8 | 0 |
6e (176 400 euro) | 71,4 | 8,3 | 17,1 | 3,2 | 0 |
7e (263 300 euro) | 61 | 8,9 | 27,3 | 2,8 | 0 |
8e (367 500 euro) | 50,6 | 9,8 | 37,1 | 2,4 | 0 |
9e (525 400 euro) | 44,1 | 12,7 | 41,2 | 2,1 | 0 |
10e (1 001 800 euro) | 32,6 | 26,5 | 39,6 | 1,4 | 0 |
1)Tussen haakjes staat het mediaan vermogen per vermogensgroep. |
Minder huishoudens met schulden
In 2022 hadden bijna 1 miljoen huishoudens (12 procent) een negatief vermogen, 60 duizend minder dan een jaar eerder. Al vanaf 2014 wordt deze groep kleiner. In de jaren daarvoor is het aantal huishoudens, waarvan de schulden hoger zijn dan de bezittingen, sterk toegenomen. Bijna 1 miljoen huishoudens hadden een klein vermogen van maximaal 5 duizend euro. Een vermogen van minimaal een ton kwam voor bij 4,4 miljoen huishoudens (54 procent). De groep met minimaal een ton vermogen is sinds 2014 sterk toegenomen.
negatief | 0 tot 5 000 euro | 5 000 tot 20 000 euro | 20 000 tot 100 000 euro | 100 000 tot 500 000 euro | 500 000 tot 1 miljoen euro | 1 miljoen euro of meer | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
'11 | 1482,5 | 1046,1 | 779,3 | 1316,8 | 2199,6 | 353,2 | 170,2 |
'12 | 1743,2 | 999,5 | 777,5 | 1304,8 | 2093,8 | 327,2 | 166,1 |
'13 | 2027,9 | 1079,3 | 719,2 | 1252,9 | 1930 | 290,2 | 168,5 |
'14 | 2062,9 | 1058,7 | 717,8 | 1255,1 | 1940,6 | 293,3 | 168,1 |
'15 | 1932,9 | 1018,4 | 798,4 | 1321,5 | 2010 | 307,9 | 179,5 |
'16 | 1826 | 1031,3 | 828,5 | 1347,9 | 2073,4 | 328,1 | 188,1 |
'17 | 1603,2 | 1056 | 855,5 | 1426,8 | 2182,8 | 363,8 | 206,9 |
'18 | 1421,8 | 1060 | 829,3 | 1488,5 | 2319 | 410,6 | 231,3 |
'19 | 1287,9 | 1048,5 | 778,2 | 1498,3 | 2493,6 | 467,5 | 253,4 |
'20 | 1190,5 | 1048,6 | 747,5 | 1447,6 | 2648,1 | 526,9 | 285,2 |
'21 | 1046,8 | 1000 | 746,2 | 1330,4 | 2874,5 | 637,4 | 316,2 |
'22* | 988,9 | 985,6 | 700,4 | 1012,1 | 3046,5 | 900,6 | 403,1 |
Stijging huishoudens met problematische schulden
Vanaf 2021 is het aantal en aandeel huishoudens met problematische schulden toegenomen: van 7,7 procent (618 duizend huishoudens) begin 2021 naar 8,8 procent (726 duizend huishoudens) begin 2023. Zie dashboard Schuldenproblematiek in beeld. Deze toename komt vooral door het langer open blijven staan van schulden bij de belastingdienst. Het aantal huishoudens met schulden die ontstaan zijn door toeslagen, is de afgelopen jaren fors toegenomen. In 2023 was bij 22 procent van de huishoudens met problematische schulden sprake van toeslagen die terugbetaald moesten worden. In 2021 was dat bij 13 procent.
De gemeente Rotterdam heeft in 2023, net als in eerdere jaren, met 17 procent het hoogste percentage huishoudens met problematische schulden. Rotterdam wordt gevolgd door Den Haag en Schiedam (beiden 15 procent). Daarnaast zijn in Zuidoost-Limburg en Oost-Groningen relatief hoge percentages huishoudens met problematische schulden. De gemeenten Rozendaal, Veere en Eersel hebben met een aandeel van rond de 3 procent het laagste percentage huishoudens met problematische schulden.
Weer meer miljonairs
Op 1 januari 2022 had 5 procent van de huishoudens in Nederland een vermogen van 1 miljoen euro of meer. Dat zijn 403 duizend huishoudens, ruim 87 duizend meer dan in 2021. Al sinds 2014 komen er jaarlijks miljonairs bij. In de jaren daarvoor bleef het aantal ongeveer gelijk.
Een miljoen euro heeft in 2022 wel een andere waarde dan in eerdere jaren. Gecorrigeerd voor inflatie was het aantal miljonairs in 2022 bijna twee keer zo groot als in 2014.
In lopende prijzen | In prijzen van 2022 | |
---|---|---|
'11 | 170,2 | 243,9 |
'12 | 166,1 | 226,7 |
'13 | 168,5 | 216,1 |
'14 | 168,1 | 213,4 |
'15 | 179,5 | 224,8 |
'16 | 188,1 | 235,2 |
'17 | 206,9 | 254,2 |
'18 | 231,3 | 277,7 |
'19 | 253,4 | 294 |
'20 | 285,2 | 324,1 |
'21 | 316,2 | 350,9 |
'22* | 403,1 | 403,1 |
Miljonair heeft in doorsnee 1,5 miljoen euro vermogen
Miljonairshuishoudens hadden in 2022 een doorsnee vermogen van 1,5 miljoen euro, dat is bijna 50 duizend euro minder dan een jaar eerder. Niet-miljonairs zagen een toename in het vermogen. Zij hadden in doorsnee 114 duizend euro vermogen in 2022, 38 duizend euro meer dan een jaar eerder.
De meeste miljonairs danken dat aan het bezit van een huis, dat flink in waarde steeg. Er is een groot aantal huishoudens dat hierdoor de grens van net geen miljonair naar net wel miljonair heeft overschreden. Van de miljonairs had twee derde een vermogen tussen de 1 en 2 miljoen euro. Een kwart van de miljonairs had een vermogen tussen de 2 en 5 miljoen euro. Een klein deel van de miljonairs, 2 procent, had een vermogen van 10 miljoen euro of meer.
5.4Vermogen naar kenmerken van huishoudens
Meer vermogen op hogere leeftijd
De levensfase van een huishouden is sterk bepalend voor de omvang van het vermogen. Jonge huishoudens met een hoofdkostwinner tot 25 jaar hebben nauwelijks vermogen. Dat wordt pas opgebouwd in de loop der jaren. De hoogste vermogens zijn dan ook te vinden bij de 65‑plussers. Ze bezitten vaak een eigen woning waar nauwelijks of geen hypotheekschuld meer op rust. Begin 2022 bedroeg het doorsnee vermogen van 65‑plushuishoudens 246 duizend euro. Van deze groep had 61 procent een vermogen van meer dan een ton en 24 procent had meer dan een half miljoen. Een negatief vermogen kwam bij 3 procent van de 65‑plussers voor. Bij jongeren tot 25 jaar was dat 45 procent.
Negatief | 0 tot 100 000 euro | 100 000 tot 500 000 euro | 500 000 euro en meer | |
---|---|---|---|---|
Tot 25 jaar | 162,5 | 183,2 | 14 | 2 |
25 tot 45 jaar | 501,1 | 897,7 | 912,1 | 150,8 |
45 tot 65 jaar | 257 | 794,1 | 1267,5 | 607,2 |
65 jaar en ouder | 68,3 | 823,3 | 853 | 543,7 |
Laagste vermogen bij eenoudergezinnen en bijstandsontvangers
Alleenstaanden hebben duidelijk minder vermogen dan meerpersoonshuishoudens; 18 duizend versus 218 duizend euro in 2022. Eenoudergezinnen waren het minst vermogend: in doorsnee 16 duizend euro. Paren zonder kinderen waren het meest vermogend. Met 252 duizend euro was hun doorsnee vermogen 14 duizend euro hoger dan dat van paren met kinderen (zie StatLine).
Huishoudens met voornamelijk inkomen als zelfstandige hadden met 306 duizend euro meer vermogen dan werknemershuishoudens en uitkeringsontvangers. Werknemershuishoudens kwamen in doorsnee uit op 125 duizend vermogen. Huishoudens met voornamelijk inkomen uit pensioen zijn eveneens relatief vermogend (251 duizend euro), terwijl huishoudens in de bijstand nauwelijks vermogen hebben (600 euro).
Hoogste inkomensgroep bezit een derde van het totale vermogen
Het doorsnee vermogen loopt op met het stijgen van het inkomen: van duizend euro in de eerste inkomensgroep naar 498 duizend euro in de tiende en hoogste inkomensgroep. Van het totale vermogen van Nederlandse huishoudens was 4 procent in handen van de laagste inkomensgroep, terwijl de hoogste inkomensgroep over 33 procent beschikte.
Woningbezitter meer vermogen dan huurder
Huishoudens met een eigen woning hadden in 2022 een doorsnee vermogen exclusief eigen woning van 48,1 duizend euro. Dat is ruim 44 duizend euro meer dan dat van huishoudens met een huurwoning, hun doorsnee vermogen bedroeg 3,7 duizend euro. Het verschil is afgelopen jaren alleen maar groter geworden. In 2018 bedroeg het verschil in vermogen tussen woningbezitters en huurders nog 30 duizend euro.
Woningbezitters | Huurders | |
---|---|---|
'11 | 27,7 | 2,8 |
'12 | 26,8 | 2,6 |
'13 | 25,7 | 1,9 |
'14 | 26,4 | 1,7 |
'15 | 28,9 | 2,3 |
'16 | 29,6 | 2,2 |
'17 | 31,1 | 2,2 |
'18 | 32,6 | 2,2 |
'19 | 33,8 | 2,2 |
'20 | 36,3 | 2,4 |
'21 | 43,4 | 3,4 |
'22* | 48,1 | 3,7 |
5.5Regionale vermogensverdeling
Bloemendaal nog steeds meest vermogend
De Nederlandse gemeente met het hoogste vermogen in 2022 is Bloemendaal in Noord-Holland met een doorsnee vermogen van 663,3 duizend euro. Dat is bijna 5 keer zoveel als het landelijk cijfer van 135,1 duizend euro. Bloemendaal staat al jaren aan kop als meest vermogende gemeente van Nederland. In de top tien van meest vermogende gemeenten staan naast Bloemendaal nog vier gemeenten uit Noord-Holland; Laren, Heemstede, Blaricum en Bergen. Daarnaast behoorden ook Rozendaal, Oegstgeest, Bunnik, Oirschot en Hilvarenbeek tot de tien gemeenten met de hoogste vermogens.
Laagste vermogens in Rotterdam
Huishoudens met het laagste doorsnee vermogen bevinden zich vooral in de grote steden. Het minst vermogend is Rotterdam met een doorsnee vermogen van 11,8 duizend euro. In de grote steden wonen relatief veel jongeren, uitkeringsontvangers en werkenden met weinig inkomen. Deze groepen hebben vaak weinig vermogen.
Doorsnee vermogen | |
---|---|
Aa en Hunze | 232,7 |
Aalsmeer | 289,1 |
Aalten | 189,6 |
Achtkarspelen | 147,3 |
Alblasserdam | 144 |
Albrandswaard | 240,6 |
Alkmaar | 144,9 |
Almelo | 74,8 |
Almere | 153,9 |
Alphen aan den Rijn | 171,6 |
Alphen-Chaam | 383,4 |
Altena | 215,5 |
Ameland | 279,5 |
Amersfoort | 180,7 |
Amstelveen | 96,9 |
Amsterdam | 13,5 |
Apeldoorn | 147 |
Arnhem | 22,9 |
Assen | 113,8 |
Asten | 273,5 |
Baarle-Nassau | 291,4 |
Baarn | 274,7 |
Barendrecht | 242,1 |
Barneveld | 273,7 |
Beek | 188,5 |
Beekdaelen | 195,7 |
Beesel | 161,7 |
Berg en Dal | 173,7 |
Bergeijk | 355,7 |
Bergen (L.) | 195,1 |
Bergen (NH.) | 389,7 |
Bergen op Zoom | 127 |
Berkelland | 223,8 |
Bernheze | 312,4 |
Best | 249,2 |
Beuningen | 222,8 |
Beverwijk | 124,8 |
Bladel | 331,6 |
Blaricum | 429,4 |
Bloemendaal | 663,3 |
Bodegraven-Reeuwijk | 274,7 |
Boekel | 328,3 |
Borger-Odoorn | 164 |
Borne | 203,8 |
Borsele | 206,8 |
Boxtel | 190,3 |
Breda | 129 |
Bronckhorst | 311,4 |
Brummen | 178,5 |
Brunssum | 84,7 |
Bunnik | 392,3 |
Bunschoten | 273,8 |
Buren | 280,9 |
Capelle aan den IJssel | 107,9 |
Castricum | 361,1 |
Coevorden | 160,7 |
Cranendonck | 277,7 |
Culemborg | 183 |
Dalfsen | 311,1 |
Dantumadiel | 189,7 |
De Bilt | 313,9 |
De Fryske Marren | 199 |
De Ronde Venen | 301,6 |
De Wolden | 284,9 |
Delft | 17,3 |
Den Helder | 59,7 |
Deurne | 244,9 |
Deventer | 110,3 |
Diemen | 40,3 |
Dijk en Waard | 207,7 |
Dinkelland | 308,1 |
Doesburg | 84,4 |
Doetinchem | 128 |
Dongen | 204,5 |
Dordrecht | 107,3 |
Drechterland | 278,8 |
Drimmelen | 266,1 |
Dronten | 152,1 |
Druten | 196,2 |
Duiven | 165,8 |
Echt-Susteren | 199,1 |
Edam-Volendam | 351,5 |
Ede | 191,5 |
Eemnes | 354,3 |
Eemsdelta | 91,9 |
Eersel | 369,1 |
Eijsden-Margraten | 280,9 |
Eindhoven | 36,8 |
Elburg | 191,4 |
Emmen | 93,1 |
Enkhuizen | 148,9 |
Enschede | 34 |
Epe | 236,4 |
Ermelo | 220,7 |
Etten-Leur | 181,5 |
Geertruidenberg | 163,1 |
Geldrop-Mierlo | 203,8 |
Gemert-Bakel | 234,1 |
Gennep | 193 |
Gilze en Rijen | 193,5 |
Goeree-Overflakkee | 171,7 |
Goes | 141,3 |
Goirle | 257,9 |
Gooise Meren | 328,5 |
Gorinchem | 78,7 |
Gouda | 128 |
Groningen | 12,8 |
Gulpen-Wittem | 237,9 |
Haaksbergen | 222,1 |
Haarlem | 154,4 |
Haarlemmermeer | 258,5 |
Halderberge | 197,1 |
Hardenberg | 171,6 |
Harderwijk | 165,9 |
Hardinxveld-Giessendam | 195,2 |
Harlingen | 88,5 |
Hattem | 234,6 |
Heemskerk | 204,7 |
Heemstede | 516 |
Heerde | 259,6 |
Heerenveen | 137,5 |
Heerlen | 30,2 |
Heeze-Leende | 366,9 |
Heiloo | 356,9 |
Hellendoorn | 228,7 |
Helmond | 95 |
Hendrik-Ido-Ambacht | 211,4 |
Hengelo | 95,2 |
Het Hogeland | 147 |
Heumen | 281,8 |
Heusden | 228,6 |
Hillegom | 223,3 |
Hilvarenbeek | 384,2 |
Hilversum | 165,8 |
Hoeksche Waard | 206,4 |
Hof van Twente | 209,7 |
Hollands Kroon | 189,2 |
Hoogeveen | 116,7 |
Hoorn | 156,9 |
Horst aan de Maas | 240,9 |
Houten | 317,3 |
Huizen | 216,7 |
Hulst | 218,2 |
IJsselstein | 226,3 |
Kaag en Braassem | 268,4 |
Kampen | 149 |
Kapelle | 232,8 |
Katwijk | 248,1 |
Kerkrade | 52,4 |
Koggenland | 289 |
Krimpen aan den IJssel | 172 |
Krimpenerwaard | 221,1 |
Laarbeek | 255,4 |
Land van Cuijk | 215,8 |
Landgraaf | 107,9 |
Landsmeer | 379,2 |
Lansingerland | 302,5 |
Laren | 640,1 |
Leeuwarden | 59,8 |
Leiden | 26,3 |
Leiderdorp | 238,2 |
Leidschendam-Voorburg | 166,6 |
Lelystad | 116,8 |
Leudal | 245,2 |
Leusden | 295 |
Lingewaard | 234,5 |
Lisse | 232,1 |
Lochem | 287,4 |
Loon op Zand | 192,1 |
Lopik | 323,5 |
Losser | 191,1 |
Maasdriel | 227,9 |
Maasgouw | 224,4 |
Maashorst | 227,9 |
Maassluis | 106,6 |
Maastricht | 21 |
Medemblik | 242,1 |
Meerssen | 233,1 |
Meierijstad | 250,2 |
Meppel | 114,8 |
Middelburg | 122,6 |
Midden-Delfland | 357,5 |
Midden-Drenthe | 187,3 |
Midden-Groningen | 99,1 |
Moerdijk | 165,2 |
Molenlanden | 258,1 |
Montferland | 162,6 |
Montfoort | 300,2 |
Mook en Middelaar | 278,4 |
Neder-Betuwe | 177,5 |
Nederweert | 263,8 |
Nieuwegein | 143,3 |
Nieuwkoop | 286,4 |
Nijkerk | 265,8 |
Nijmegen | 21,2 |
Nissewaard | 107,5 |
Noardeast-Frysl�n | 159,8 |
Noord-Beveland | 182,4 |
Noordenveld | 243 |
Noordoostpolder | 133,8 |
Noordwijk | 263 |
Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 342 |
Nunspeet | 238,4 |
Oegstgeest | 393,5 |
Oirschot | 389,5 |
Oisterwijk | 315,2 |
Oldambt | 105,3 |
Oldebroek | 241,6 |
Oldenzaal | 152,5 |
Olst-Wijhe | 233,6 |
Ommen | 246 |
Oost Gelre | 196,3 |
Oosterhout | 155,7 |
Ooststellingwerf | 176,7 |
Oostzaan | 347,3 |
Opmeer | 254,2 |
Opsterland | 213,1 |
Oss | 159,3 |
Oude IJsselstreek | 168,7 |
Ouder-Amstel | 297 |
Oudewater | 293,2 |
Overbetuwe | 220,7 |
Papendrecht | 159,9 |
Peel en Maas | 233,4 |
Pekela | 72,3 |
Pijnacker-Nootdorp | 300,6 |
Purmerend | 187,8 |
Putten | 310,7 |
Raalte | 258,1 |
Reimerswaal | 138,3 |
Renkum | 213,3 |
Renswoude | 297,9 |
Reusel-De Mierden | 369 |
Rheden | 109,3 |
Rhenen | 232,4 |
Ridderkerk | 126,3 |
Rijssen-Holten | 228 |
Rijswijk | 91,2 |
Roerdalen | 206,5 |
Roermond | 89,1 |
Roosendaal | 133,1 |
Rotterdam | 11,8 |
Rozendaal | 526,3 |
Rucphen | 214,4 |
Schagen | 226,8 |
Scherpenzeel | 255,6 |
Schiedam | 55,6 |
Schiermonnikoog | 175,5 |
Schouwen-Duiveland | 203,6 |
's-Gravenhage | 24,7 |
's-Hertogenbosch | 116,5 |
Simpelveld | 138,8 |
Sint-Michielsgestel | 333 |
Sittard-Geleen | 103,6 |
Sliedrecht | 132,5 |
Sluis | 221,9 |
Smallingerland | 112,8 |
Soest | 253 |
Someren | 287,3 |
Son en Breugel | 296,1 |
Stadskanaal | 94,1 |
Staphorst | 330,7 |
Stede Broec | 193,8 |
Steenbergen | 169,1 |
Steenwijkerland | 158,7 |
Stein | 186,5 |
Stichtse Vecht | 238,5 |
S�dwest-Frysl�n | 153,3 |
Terneuzen | 137,6 |
Terschelling | 215,6 |
Texel | 293,1 |
Teylingen | 276,4 |
Tholen | 146,9 |
Tiel | 91,4 |
Tilburg | 48,3 |
Tubbergen | 341,7 |
Twenterand | 185,7 |
Tynaarlo | 275,8 |
Tytsjerksteradiel | 190,3 |
Uitgeest | 291,5 |
Uithoorn | 207,5 |
Urk | 229,3 |
Utrecht | 31,7 |
Utrechtse Heuvelrug | 296,8 |
Vaals | 84,6 |
Valkenburg aan de Geul | 189,2 |
Valkenswaard | 181,5 |
Veendam | 77,9 |
Veenendaal | 156,3 |
Veere | 318,2 |
Veldhoven | 260,6 |
Velsen | 181,1 |
Venlo | 102,7 |
Venray | 160,9 |
Vijfheerenlanden | 201,9 |
Vlaardingen | 57,8 |
Vlieland | 22,1 |
Vlissingen | 69,9 |
Voerendaal | 224,3 |
Voorne aan Zee | 172,4 |
Voorschoten | 315,1 |
Voorst | 301,6 |
Vught | 287,9 |
Waadhoeke | 126,7 |
Waalre | 349,9 |
Waalwijk | 145,4 |
Waddinxveen | 187,7 |
Wageningen | 21,1 |
Wassenaar | 336,6 |
Waterland | 324,6 |
Weert | 168,7 |
West Betuwe | 252,2 |
West Maas en Waal | 251,8 |
Westerkwartier | 192,9 |
Westerveld | 258,7 |
Westervoort | 118,4 |
Westerwolde | 175 |
Westland | 257,1 |
Weststellingwerf | 166,1 |
Wierden | 269,3 |
Wijchen | 213,5 |
Wijdemeren | 345,9 |
Wijk bij Duurstede | 243,7 |
Winterswijk | 159,5 |
Woensdrecht | 203,1 |
Woerden | 253,6 |
Wormerland | 235,9 |
Woudenberg | 291 |
Zaanstad | 121,3 |
Zaltbommel | 209,9 |
Zandvoort | 226,6 |
Zeewolde | 168,8 |
Zeist | 172,3 |
Zevenaar | 138,9 |
Zoetermeer | 124 |
Zoeterwoude | 339,2 |
Zuidplas | 231,1 |
Zundert | 324,9 |
Zutphen | 113,6 |
Zwartewaterland | 182,4 |
Zwijndrecht | 114,7 |
Zwolle | 104,5 |
5.6Nalatenschappen en verkrijgingen
Nagelaten vermogen neemt verder toe
Het nagelaten vermogen (zie kader) van overledenen is in 2021 verder toegenomen. In 2015 was er voor het eerst weer sprake van een stijging na jaren van krimp. Ruim 170 duizend overledenen lieten in 2021 in totaal 24,7 miljard euro aan vermogen na, 10 miljard euro meer dan in 2014. Gecorrigeerd voor inflatie was dit ruim 8 miljard meer dan in 2014.
Het nagelaten vermogen bestaat vooral uit eigen woning en bank- en spaartegoeden. De daling van de huizenprijzen in de jaren 2009–2013 had een drukkend effect op de omvang van de erfenissen in die jaren. Met het economisch herstel vanaf 2014 en de stijging van de waarde van de eigen woning nam ook het nagelaten vermogen weer toe.
Saldo eigen woning | Bank- en spaartegoeden | Effecten | Saldo overige bezittingen en schulden | |
---|---|---|---|---|
'11 | 6,3 | 5 | 2 | 2,5 |
'12 | 6 | 5,4 | 2,1 | 2,3 |
'13 | 5,7 | 5,3 | 2,3 | 1,9 |
'14 | 5,5 | 5 | 2,3 | 1,9 |
'15 | 5,9 | 5,3 | 2,6 | 2 |
'16 | 6,3 | 5,4 | 3,2 | 2,6 |
'17 | 6,7 | 5,5 | 2,9 | 2,5 |
'18 | 7,4 | 5,7 | 3 | 2,6 |
'19 | 8,1 | 5,7 | 2,4 | 3,4 |
'20* | 9,8 | 6,6 | 2,5 | 4,6 |
'21* | 11,1 | 6,9 | 2,7 | 4 |
Nalatenschappen en verkrijgingen
De gegevens over het nagelaten vermogen van overledenen uit de Nederlandse bevolking (inclusief personen in institutionele huishoudens) zijn samengesteld met behulp van verschillende bronnen. Voor ongeveer 41 procent van de overledenen (in 2020) zijn gegevens beschikbaar uit de aangifte erfbelasting van de belastingdienst. De gegevens voor het overige deel van de overledenen worden geraamd op basis van de vermogensgegevens uit het Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek. Voor overledenen met een partner is er vanuit gegaan dat de overledene voor de helft eigenaar was van de vermogensbestanddelen uit de huwelijksgoederengemeenschap.
Cijfers over verkrijgingen uit een nalatenschap hebben enkel betrekking op de gegevens uit de erfbelasting, daardoor is voor ongeveer 59 procent van de overledenen (circa 7 miljard euro in 2020) onbekend wie de nalatenschap ontvangen heeft.
De cijfers over 2020 en 2021 zijn voorlopig, omdat het een aantal jaren duurt voordat de aangiftes erfbelasting verwerkt en vastgesteld zijn door de belastingdienst.
Voor meer informatie zie: Vermogensoverdrachten (cbs.nl).
Kinderen ontvangen het vaakst, partners het meest
In 2021 is voor 232 duizend ontvangers aangifte van een erfenis gedaan met een totale waarde van 15 miljard euro. Hierover werd 1,6 miljard euro erfbelasting afgedragen (zie StatLine).
Een groot deel van de erfenissen gaat van ouder naar kind, in 2021 was dit 51 procent van het totaal aantal erfenissen. De partner van de overledene was in 12 procent van de erfenissen de ontvanger. 26 procent van de ontvangers heeft een overige relatie met de overledene (ooms, tantes, neven, nichten of anderen met een niet-familiale band). Een klein deel (1 procent) van de erfenissen gaat naar maatschappelijke organisaties.
aandeel | |
---|---|
Kind | 50,8 |
Partner | 11,7 |
Kleinkind | 10 |
Maatschappelijke organisatie | 0,9 |
Ouder | 0,7 |
Overige relatie | 25,9 |
Na de partner met een netto erfenis van in doorsnee 84 duizend euro in 2021, ontvingen kinderen van overledenen in doorsnee het hoogste bedrag (zie StatLine). In 2021 was dat netto 36 duizend euro. Overige ontvangers kregen in doorsnee bijna 8 duizend euro na afdracht van erfbelasting. De belastingdruk is aanzienlijk hoger voor overige ontvangers dan voor partners en kinderen, omdat zij een veel lagere vrijstellingsgrens kennen en een hoger belastingtarief. Maatschappelijk organisaties betalen geen belasting over ontvangen erfenissen. In 2021 bedroeg het doorsnee ontvangen bedrag van maatschappelijke organisaties 18,5 duizend euro.
Vermogenden ontvangen vaker erfenis
Relatief veel ontvangers van een erfenis maken deel uit van huishoudens in de hogere vermogensgroepen: 20,4 procent van het aantal erfenissen ging in 2021 naar personen in de hoogste vermogensdecielgroep, 2,2 procent naar de hoogste percentielgroep en 0,2 procent naar de hoogste promillegroep.
Het doorsnee ontvangen nettobedrag kwam uit op 26 duizend euro. De hoogste drie decielgroepen van de vermogensverdeling kregen meer. Ontvangers van erfenissen die tot de tiende decielgroep behoren ontvingen 38 duizend euro.
% in aantal ontvangers van erfenissen | |
---|---|
1e (19 900 euro) | 4,3 |
2e (15 500 euro) | 2,1 |
3e (16 700 euro) | 3,4 |
4e (17 600 euro) | 5 |
5e (21 200 euro) | 6,9 |
6e (22 400 euro) | 8,9 |
7e (25 900 euro) | 11,2 |
8e (29 800 euro) | 14 |
9e (34 800 euro) | 16,9 |
10e (38 100 euro) | 20,4 |
Onbekend vermogen²⁾ (22 800 euro) | 6,9 |
1)Tussen haakjes staat het mediaan ontvangen bedrag per vermogensgroep. | |
2)Dit betreft onder andere niet-natuurlijke personen en personen die in het buitenland wonen. |
5.7Schenkingen
Ruim 6 miljard euro geschonken in 2021
In 2021 was de totale netto waarde van alle geregistreerde schenkingen 6,2 miljard euro. Dit is het totaalbedrag van bijna 90 duizend schenkingen, waarbij bedrijfsopvolgingen niet meetellen (zie kader). Schenkingen vinden vooral plaats van ouder naar kind. In 2021 ging het om 5,8 miljard euro. Het grootste deel daarvan betrof niet-eenmalige schenkingen waarop de reguliere (jaarlijkse) vrijstelling van toepassing was.
Ruim 1,6 miljard euro werd in 2021 geschonken ten behoeve van de eigen woning. In 2013 en 2014 was het aandeel van de schenkingen waarop de verhoogde vrijstelling voor woningen van toepassing was veel groter. Toen werd er respectievelijk 2,9 miljard en 7,0 miljard euro geschonken ten behoeve van de eigen woning. In 2017 werd de extra verhoogde vrijstelling van een ton, na een onderbreking van twee jaren, opnieuw geïntroduceerd. Sindsdien is er veel minder gebruik van gemaakt. Met ingang van 2024 vervalt deze vrijstelling.
Schenkingen
Aangifte schenkbelasting voor een reguliere jaarlijkse schenking (bijvoorbeeld van ouder op kind) is verplicht indien het geschonken bedrag boven de jaarlijkse vrijstellingsgrens uitkomt. Voor 2021 was de vrijstellingsgrens voor een reguliere (jaarlijkse) schenking van ouder op kind 6 604 euro, en voor overige relaties 3 244 euro. Ligt het geschonken bedrag van de reguliere jaarlijkse schenking op of onder de vrijstellingsgrens dan hoeft er geen aangifte te worden gedaan. Daarnaast kan er eenmalig een extra schenking gedaan worden. Voor schenkingen volgens de eenmalige (extra) verhoogde vrijstelling (bijvoorbeeld ten behoeve van een eigen woning), dient de vrijstelling aangevraagd te worden en is aangifte dus verplicht. Ook als het geschonken bedrag lager is dan de geldende vrijstellingsgrens dient men aangifte te doen. In 2021 bedroeg de eenmalig verhoogde vrijstelling 26 881 euro, de eenmalig extra verhoogde vrijstelling voor een studie 55 996 euro, en kon er 105 302 euro belastingvrij geschonken worden ten behoeve van een eigen woning.
De gepresenteerde cijfers hebben uitsluitend betrekking op de geregistreerde schenkingen exclusief de schenkingen die vallen onder de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Hoewel geregistreerde schenkingen in principe schenkingen betreffen waarvoor aangifte verplicht is, komt het voor dat er aangifte wordt gedaan over schenkingen waarop de reguliere vrijstelling van toepassing is maar met bedragen op of onder de vrijstellingsgrens. In 2021 ging het om een bedrag van 12 miljoen euro. Het totaalbedrag aan niet-eenmalige schenkingen waarop de reguliere vrijstelling van toepassing was, wordt substantieel onderschat vanwege het ontbreken van aangifteverplichting bij een bedrag op of onder het vrijstellingsbedrag.
Omdat de belastingtechnische afwikkeling van schenkingen drie jaar duurt, zijn er geen recentere gegevens dan 2021 voorhanden.
Ouder-kind, niet-eenmalig | Ouder-kind, eenmalig waaronder studie | Ouder-kind, eenmalig eigen woning | Andere relatie, niet-eenmalig | Andere relatie, eenmalig eigen woning | |
---|---|---|---|---|---|
'11 | 1,8 | 0,2 | 0,3 | 0,1 | 0 |
'12 | 1,8 | 0,2 | 0,3 | 0,1 | 0 |
'13 | 2 | 0,3 | 2,7 | 0,1 | 0,2 |
'14 | 1,7 | 0,2 | 6,4 | 0,1 | 0,6 |
'15 | 2 | 0,2 | 0,4 | 0,1 | 0 |
'16 | 2,2 | 0,2 | 0,4 | 0,2 | 0 |
'17 | 2,5 | 0,2 | 1,3 | 0,3 | 0,2 |
'18 | 2,6 | 0,1 | 0,9 | 0,2 | 0,1 |
'19 | 2,9 | 0,1 | 0,9 | 0,2 | 0,2 |
'20* | 3,3 | 0,2 | 1,1 | 0,3 | 0,2 |
'21* | 3,9 | 0,2 | 1,6 | 0,3 | 0,2 |
Meer dan half miljard aan schenkbelasting geïnd
In 2021 werd er in totaal 511 miljoen euro aan schenkbelasting betaald. Dat is een verdubbeling ten opzichte van 2011. De meeste belasting wordt geïnd over schenkingen waarop de reguliere vrijstelling van toepassing was. Over de schenkingen ten behoeve van de eigen woning wordt weinig belasting geheven, omdat er meestal minder dan het vrijgestelde bedrag wordt geschonken. In 2013 en 2014 leverden deze schenkingen respectievelijk ruim 40 en 50 miljoen euro aan belasting op.
Ouder-kind, niet-eenmalig | Ouder-kind, eenmalig waaronder studie | Ouder-kind, eenmalig eigen woning | Andere relatie, niet-eenmalig | Andere relatie, eenmalig eigen woning | |
---|---|---|---|---|---|
'11 | 202,1 | 1,9 | 6,6 | 42,7 | 0 |
'12 | 213,2 | 2,4 | 6,1 | 48,7 | 0 |
'13 | 194,5 | 8,3 | 38,1 | 39,6 | 2,4 |
'14 | 188,8 | 2,7 | 44,7 | 29,6 | 6,5 |
'15 | 226,1 | 3,4 | 6,1 | 43,7 | 0 |
'16 | 244,6 | 1,8 | 3,2 | 52,2 | 0 |
'17 | 290,8 | 2,2 | 6,9 | 88,3 | 1,6 |
'18 | 281,2 | 2,1 | 5,9 | 53,9 | 0,8 |
'19 | 335,7 | 1,8 | 5,1 | 69,2 | 1,9 |
'20* | 375 | 2,2 | 5,5 | 95,6 | 1,5 |
'21* | 415,5 | 4,5 | 8,7 | 80,8 | 1,1 |
1 op de 3 schenkingen van minstens een ton
In 2021 had bijna 1 op de 3 geregistreerde schenkingen een waarde van minimaal een ton. Meestal betrof dit een niet-eenmalige schenking waarop de reguliere vrijstelling van toepassing was. Ouders schonken volgens de eenmalige vrijstelling voor een dure studie bijna 8 duizend keer aan hun kind, meestal een bedrag van 20 tot 40 duizend euro.
De gemiddelde netto waarde van een schenking is afgelopen jaren fors gegroeid. Het bedrag dat ouders hun kind schonken volgens de reguliere vrijstelling is gegroeid van gemiddeld 55,7 duizend euro in 2011 tot 81,9 duizend euro in 2021. Voor een eigen woning schonken ouders ook steeds hogere gemiddelde bedragen aan hun kinderen: 52,5 duizend euro in 2011 tegen 74,7 duizend euro in 2021.
Ouder-kind, niet-eenmalig | Ouder-kind, eenmalig waaronder studie | Ouder-kind, eenmalig eigen woning | Andere relatie, niet-eenmalig | Andere relatie, eenmalig eigen woning | |
---|---|---|---|---|---|
Tot 20 000 euro | 7,4 | 1,1 | 1,2 | 3,9 | 0,6 |
20 000 tot 40 000 euro | 7,4 | 6,3 | 3,9 | 1,4 | 0,9 |
40 000 tot 60 000 euro | 7,5 | 0,2 | 4,4 | 0,6 | 0,7 |
60 000 tot 80 000 euro | 3,5 | 0,1 | 1,9 | 0,4 | 0,3 |
80 000 tot 100 000 euro | 5,2 | 0,1 | 1,1 | 0,5 | 0,1 |
100 000 euro of meer | 17,1 | 0,1 | 9,5 | 0,6 | 1,1 |
5.8Literatuur
Literatuur
CBS (2024). Prijzen koopwoningen in februari ruim 4 procent hoger dan jaar eerder. CBS-nieuwsbericht, 22 maart.