Foto omschrijving: Mensen in de efteling

Inkomen van huishoudens

In dit hoofdstuk staat het inkomen van huishoudens centraal. De samenstelling van het inkomen en de herverdeling van het inkomen via premies, belastingen en uitkeringen komen aan bod. Het besteedbare inkomen is het netto-inkomen van het huishouden voor het doen van uitgaven aan goederen en diensten. Hoe is dit inkomen tussen huis­houdens verdeeld, wat was de ontwikkeling vanaf 1977? En hoe zit het met de regionale inkomensverdeling?

2.1Samenstelling huishoudensinkomen

Uitkeringen vormen een vijfde van het bruto-inkomen

Het bruto-inkomen van huishoudens bedroeg in 2022 gemiddeld 82,1 duizend euro. Bijna 80 procent van dit bedrag wordt gevormd door loon, inkomen uit eigen onderneming en vermogens­inkomsten (het primaire inkomen). De resterende 21 procent bestaat bijna geheel uit uitkeringen (inclusief pensioen). Om de sterk gestegen energierekening te kunnen betalen ontvingen de huishoudens met weinig inkomen in 2022 een energietoeslag van in beginsel 1 300 euro. Daarbovenop kregen alle huishoudens met een kleinverbruiks­aansluiting in november en december 190 euro korting op de energierekening (380 euro in totaal). De toeslag en korting worden beschouwd als een bijstandsgerelateerde uitkering. Aldus ontvingen in 2022 incidenteel alle huishoudens een uitkering sociale voorzieningen, normaliter is dat alleen aan ongeveer 35 procent van de huishoudens voorbehouden (zie StatLine).

Inkomensbegrippen

Primair inkomen: de beloning voor arbeid en vermogen

Het primaire inkomen van huishoudens bestaat uit de beloning voor het beschikbaar stellen van hun arbeid en kapitaal. Inkomen uit arbeid betreft het brutoloon van werknemers. Inkomen uit vermogen bestaat onder meer uit rente over spaartegoeden, dividenden en opbrengsten uit onroerend goed (waaronder de eigen woning). Betaalde rente (waaronder de hypotheekrente) wordt in mindering gebracht. Het (‘gemengde’) inkomen uit eigen onderneming vormt de beloning van zelfstandigen voor de inzet van hun arbeid en ondernemingsvermogen.

Besteedbaar inkomen: het inkomen na herverdeling

Huishoudens verzekeren zich tegen het verlies aan inkomen door werkloosheid, ziekte- en arbeidsongeschiktheid, ouderdom en het overlijden van een partner. Het gaat hier enerzijds om verplichte werknemers- en volksverzekeringen, anderzijds om (aanvullende) particuliere verzekeringen. De uitkeringen worden bij het inkomen geteld, terwijl de betaalde premies in mindering worden gebracht.

Uitkeringen sociale voorzieningen, waartoe onder meer de bijstandsuitkering behoort, vormen het financiële vangnet voor huishoudens waarvoor het primaire inkomen en de uitkeringen inkomensverzekering ontbreken of onvoldoende zijn. Tot de uitkering sociale voorzieningen, die uit de algemene middelen wordt gefinancierd, behoren ook de kinderbijslag (waarvoor geen inkomenstoets geldt) en het inkomensafhankelijke kindgebonden budget. In 2022 kwamen hier incidenteel nog de energietoeslagen bij.

Huishoudens met een lager inkomen hebben ook recht op tegemoetkomingen die gebonden zijn aan bepaalde bestedingen zoals de huur. Inkomensoverdrachten betreffen met name de partneralimentatie die door het ene huishouden ontvangen en door het andere betaald wordt. De kinderalimentatie blijft buiten beschouwing omdat hiervan geen waarnemingen beschikbaar zijn.

Het bruto-inkomen bestaat uit het primaire inkomen en het ontvangen, herverdeelde inkomen. Het bruto-inkomen van alle huishoudens tezamen is geflatteerd, doordat het zowel de uitkeringen als de premies inkomensverzekeringen (die in het brutoloon verdisconteerd zijn) omvat. Om te komen tot het besteedbare inkomen worden deze premies, de belastingen op inkomen en vermogen en de betaalde inkomensoverdrachten op het bruto-inkomen in mindering gebracht. Premies ziektekostenverzekeringen zijn verplicht en deels inkomensafhankelijk. Daarom worden zij niet als een (vrije) besteding gezien, maar eveneens in mindering gebracht op het inkomen.

2.1.1Samenstelling van het inkomen van huishoudens, 2022*
Huishoudens Gemiddeld bedrag Totaal bedrag Aandeel van bruto-inkomen
Aantal Aandeel
x 1 000 % 1 000 euro mln euro %
1 Inkomen als werknemer 5 209 64,8 79,1 411 867 62,4
2 Inkomen als zelfstandige 1 744 21,7 43,4 75 782 11,5
3 Inkomen uit vermogen 8 037 100,0 4,5 36 392 5,5
4 Primair inkomen (1+2+3) 8 037 100,0 65,2 524 041 79,4
5 Uitkering inkomensverzekering 3 789 47,1 29,3 110 922 16,8
6 Uitkering sociale voorziening 8 037 100,0 2,5 20 404 3,1
7 Ontvangen gebonden overdracht 1 465 18,2 2,6 3 866 0,6
8 Overdracht ontvangen van huishouden 42 0,5 11,6 484 0,1
9 Bruto-inkomen (4+5+6+7+8) 8 037 100,0 82,1 659 716 100,0
10 Overdracht betaald aan huishouden 60 0,7 9,8 582 0,1
11 Premie inkomensverzekering 7 436 92,5 14,6 108 674 16,5
12 Premie ziektekostenverzekering 8 037 100,0 7,7 62 127 9,4
13 Belasting op inkomen 7 385 91,9 10,7 79 323 12,0
14 Besteedbaar inkomen (9-10-11-12-13) 8 037 100,0 50,9 409 010 62,0

De samenstelling van het bruto-inkomen verschilt sterk tussen diverse bevolkingsgroepen, zoals inkomensgroepen. Huishoudens uit de laagste decielgroepen van het bruto-inkomen zijn in sterkere mate afhankelijk van een uitkering inkomensverzekering of sociale voorziening, terwijl het inkomen van de hogere inkomensgroepen grotendeels uit primair inkomen bestaat.

2.1.2 Samenstelling van bruto-inkomen per 10%-groep1), 2022* (%)
Primair inkomen Uitkering inkomensverzekeringen Uitkering sociale voorzieningen Ontvangen gebonden overdrachten en overige inkomensoverdrachten
Totaal (82 100 euro) 79,4 16,8 3,1 0,7
. . . .
1e (15 400 euro) 25,7 33,5 32,1 8,7
2e (26 300 euro) 21,8 54,2 17 6,9
3e (34 400 euro) 36,4 51,4 9,3 2,9
4e (44 100 euro) 50,3 43,8 4,8 1,1
5e (55 900 euro) 61,5 34,8 3,2 0,5
6e (70 400 euro) 72 25,2 2,6 0,2
7e (87 700 euro) 81,9 15,8 2,1 0,1
8e (108 700 euro) 88,3 10 1,7 0,1
9e (138 400 euro) 92,2 6,5 1,2 0
10e (239 400 euro) 94,9 4,4 0,7 0
1)Tussen haakjes staat het gemiddeld bruto-jaarinkomen per inkomensgroep.

Bijna 70 procent bruto-inkomen ouderen komt uit pensioen

De samenstelling van het inkomen varieert met de levensfase. Jongeren zijn voor hun levensonderhoud deels aangewezen op sociale voorzieningen, waaronder de bijstandsuitkering en de studiefinanciering. De sociale voorzieningen worden uit de algemene middelen betaald. In september 2015 werd het sociale leenstelsel ingevoerd en bleef alleen de aanvullende studiefinanciering voor kinderen van ouders met een smalle beurs nog als een sociale voorziening overeind. Sindsdien daalde tot en met 2022 het aandeel van de sociale voorzieningen in het bruto-inkomen van jongeren tot 25 jaar, zie StatLine. Met de herinvoering van de basisbeurs in studiejaar 2023/2024 is het sociale leenstelsel inmiddels alweer ten grave gedragen.

In de leeftijd van 25 tot 45 jaar wordt het inkomen hoofdzakelijk uit arbeid betrokken, terwijl 45- tot 65‑jarigen al wat vaker een beroep doen op een uitkering inkomensverzekering, zoals een werkloosheidsuitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een pensioenuitkering (in totaal ruim 7 procent). Huishoudens met een 65‑plusser als hoofdkostwinner halen bijna 70 procent van hun bruto-inkomen uit een (pensioen)uitkering en profiteren daarmee het meest van de herverdeling.

In 2022 werd gemiddeld 38 procent van het bruto-inkomen afgedragen in de vorm van premies en belastingen. Hierdoor resteerde een besteedbaar inkomen van gemiddeld 50,9 duizend euro. De premies voor inkomensverzekeringen drukken relatief zwaar op huishoudens met een hoofdkostwinner tussen 25 en 65 jaar, een vijfde deel van hun bruto-inkomen gaat hieraan op. Huishoudens met 65‑plussers betalen nauwelijks nog premies voor inkomensverzekeringen: hiervoor hebben zij hun bijdrage al in hun actieve beroepsleven geleverd.

2.1.3Samenstelling van het inkomen, 2022*
Totaal Leeftijd hoofdkostwinner
tot 25 25 tot 45 45 tot 65 65+
bruto-inkomen = 100 (in procenten)
1 Inkomen als werknemer 62 82 79 70 10
2 Inkomen als zelfstandige 12 7 12 14 5
3 Inkomen uit vermogen 6 1 2 6 12
4 Primair inkomen (1+2+3) 79 90 93 89 27
5 Uitkering inkomensverzekering 17 2 3 7 70
6 Uitkering sociale voorziening 3 7 4 3 2
7 Ontvangen gebonden overdracht 1 2 1 0 1
8 Overdracht ontvangen van huishouden 0 0 0 0 0
9 Bruto-inkomen (4+5+6+7+8) 100 100 100 100 100
10 Overdracht betaald aan huishouden 0 0 0 0 0
11 Premie inkomensverzekering 17 19 21 19 2
12 Premie ziektekostenverzekering 9 10 9 9 11
13 Belasting op inkomen 12 5 11 14 10
14 Besteedbaar inkomen (9-10-11-12-13) 62 67 59 59 77
1 000 euro
Gemiddeld besteedbaar inkomen 50,9 18,7 52,3 62,7 39,4
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen 35,4 16,1 35,4 40,7 31,6
x 1 000
Aantal huishoudens 8 037 362 2 462 2 926 2 926

Ruim 2,3 miljoen huishoudens met AOW

In 2022 ontvingen ruim 2,3 miljoen huishoudens een AOW-uitkering. Van deze AOW-huishoudens ontvingen er 2,2 miljoen ook aanvullend pensioen, zoals ouderdoms- of partnerpensioen. De AOW-uitkering bedroeg gemiddeld 34 procent van het bruto-inkomen, net zo veel als het aanvullend pensioen.

AOW belangrijkste pensioenpijler van alleenstaande vrouwen

Voor alleenstaande AOW-gerechtigde vrouwen vormde de AOW-uitkering de belangrijkste inkomenscomponent. Gemiddeld was de AOW goed voor 49 procent van hun bruto-inkomen, aanmerkelijk meer dan het aanvullend pensioen (33 procent). Bij alleenstaande mannen was de verhouding tussen beide inkomensposten evenwichtiger. De AOW voorzag in 41 procent en het aanvullend pensioen in 38 procent van het bruto-inkomen. Alleenstaande mannen ontvangen gemiddeld meer aanvullend pensioen dan alleenstaande vrouwen.

Ook bij AOW-gerechtigde paren was de verhouding tussen AOW en aanvullend pensioen evenwichtig. Het aandeel van de AOW-uitkering in het gezamenlijke bruto-inkomen kwam uit op gemiddeld 39 procent en het aandeel van het aanvullend pensioen op gemiddeld 41 procent. Het bijbehorende, gemiddelde inkomen van deze paren was 1,5 keer zo hoog als dat van alleenstaande AOW-gerechtigde mannen en 1,8 keer zo hoog als dat van alleenstaande AOW-gerechtigde vrouwen. Bij paren bestaande uit een AOW’er met een jongere partner voorzag het inkomen als werknemer of zelfstandige in een groter deel van het bruto-inkomen dan de AOW zelf: gemiddeld 34 tegen 17 procent.

2.1.4 Samenstelling bruto-inkomen van AOW-huishoudens1), 2022* (% van bruto inkomen)
AOW Aanvullend pensioen Inkomen uit vermogen Inkomen als werknemer of zelfstandige Overig aanvullend inkomen
Totaal
(4 410 euro)
33,9 33,9 11,6 16,8 3,8
Alleenstaande vrouw
(2 740 euro)
48,7 32,5 11,5 1,6 5,7
Alleenstaande man
(3 200 euro)
40,9 38,1 12,4 5,1 3,5
Paar, beiden AOW'er
(4 870 euro)
38,5 41,1 13,7 5,1 1,5
Paar, een partner AOW'er
(6 310 euro)
16,6 32,4 10,9 34,4 5,7
1) Tussen haakjes is het gemiddeld bruto-maandinkomen vermeld.

AOW-huishoudens en aanvullend inkomen

De AOW-huishoudens betreffen vooral alleenstaanden en paren, maar kunnen ook andere huishoudenstypen omvatten met ten minste één persoon in de AOW-gerechtigde leeftijd. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouderen die bij één van hun kinderen wonen. AOW’ers die in een verzorgingstehuis verblijven, zijn hier buiten beschouwing gelaten.

Vrijwel alle AOW-huishoudens ontvangen ook aanvullende inkomsten. Het aanvullend bruto-inkomen kan bestaan uit inkomen als werknemer of als zelfstandige, inkomen uit vermogen (waaronder het inkomen uit eigen woning), aanvullend pensioen, andere uitkeringen, huurtoeslag en overige ontvangen overdrachten. De incidentele energietoeslagen kwamen daar in 2022 nog bovenop.

Aanvullend inkomen AOW’ers hoger door energietoeslag

Alleenstaande AOW’ers ontvingen in 2022 gemiddeld 1 330 euro bruto AOW per maand. Partners, beiden met AOW, ontvingen samen 1 820 euro AOW. Op jaarbasis komt daar nog vakantiegeld bij, 840 euro voor alleenstaanden en 1 200 euro voor paren. Er was aanzienlijk verschil in aanvullende inkomsten. Een relatief kleine groep huishoudens (1,8 procent oftewel 40 700 huishoudens) had bovenop hun AOW geen of hooguit 250 euro bruto per maand aan aanvullende inkomsten. Dit betrof vooral alleenstaande AOW’ers, alleenstaande vrouwen vrijwel even vaak als alleenstaande mannen (rond 3,5 procent). In voorgaande jaren was het aandeel AOW huishoudens met een dergelijk laag inkomen overigens wel groter, in 2020 ging het om 4,5 procent (zie CBS, 2022a). Het lagere percentage heeft te maken met de energietoeslag. Deze zorgde in 2022 bij AOW-huishoudens met een bescheiden aanvullend inkomen voor een verhoudingsgewijs sterke inkomensverhoging. Een wat grotere groep (7 procent oftewel ruim 160 duizend huishoudens) moest het in 2022 stellen met maandelijks 250 tot 500 euro bovenop de AOW. Ook dit zijn relatief vaak alleenstaanden, met naar verhouding meer alleenstaande vrouwen dan alleenstaande mannen (15 tegen 11 procent). Ook de groep AOW-huishoudens met maandelijks 250 tot 500 euro extra was door de energietoeslag verhoudingsgewijs kleiner dan in voorgaande jaren. Aan de onderkant van de inkomensverdeling van AOW-huishoudens zorgde de energietoeslag dus voor een opwaartse verschuiving van het aanvullend inkomen.

Aan de andere kant gold dat een ruime meerderheid van de AOW-huishoudens (70 procent) de beschikking had over aanvullende inkomsten van maandelijks 1 000 euro bruto of meer. Bij meer dan 6 op de 10 van de AOW-huishoudens met maandelijks 1 000 euro of meer ging het zelfs om 2 duizend euro bruto of meer, dus om een aanvullend bedrag ruimschoots boven de AOW zelf. Het betreft dan vooral paren met alleen één partner in de AOW-leeftijd, met op de tweede plek paren met beide partners in de AOW-leeftijd. Paren met beide partners in de AOW-leeftijd vormen wel veruit de grootste groep.

2.1.5 Hoogte aanvullend inkomen van AOW-huishoudens, 2022* (% huishoudens)
Tot 250 euro per maand 250 tot 500 euro per maand 500 tot 1 000 euro per maand 1 000 tot 2 000 euro per maand 2 000 euro en meer per maand
Totaal 1,8 7,2 20,7 24,6 45,7
Alleenstaande vrouw 3,4 14,9 35,3 26,6 19,8
Alleenstaande man 3,5 11,2 26,7 28,3 30,3
Paar, beiden AOW'er 0,6 2,4 14,8 28,8 53,4
Paar, een partner AOW'er 0,2 0,5 3,6 12,1 83,6

Het bruto-inkomen in 2022 licht gedaald

In 2022 viel het bruto-inkomen ten opzichte van 2021 vooral door de hoge inflatie (zie hoofdstuk 1) licht terug naar 82,1 duizend euro. Dat is wel 27 procent meer dan in 1977. Ook in het eerste coronajaar 2020 groeide het inkomen niet, maar een jaar later trok het weer aan. Duidelijk zichtbaar in de ontwikkeling vanaf 1977 is verder de forse terugval in 1985. Toentertijd, begin jaren tachtig, was er sprake van de zwaarste economische crisis in Nederland in de naoorlogse jaren. Ook de weerslag van de voorlaatste economische crisis die in 2009 toesloeg en een lange nasleep kende (tot en met 2013), is duidelijk zichtbaar in de reeks.

2.2.1 Gemiddeld bruto-inkomen van huishoudens1) (1000 euro ( in prijzen van 2022))
Gemiddeld bruto inkomen
1977 64,5
1981 63,8
1985 58,6
1989 62,7
1990 64,6
1991 65,1
1992 65,4
1993 64,4
1994 63,3
1995 63,2
1996 63,1
1997 62,9
1998 63,8
1999 65,7
2000 70,1
2001 71,3
2002 71,8
2003 71,9
2004 73,6
2005 73,8
2006 75,8
2007 78,4
2008 78,3
2009 77,8
2010 77,7
2011 75,5
2012 74,6
2013 73,5
2014 75,7
2015 73,7
2016 75,6
2017 77,8
2018 78,3
2019 81,4
2020 81,5
2021 82,6
2022* 82,1
1)Trendbreuk in 2000 en 2011 (zie UL/CBS, 2021).

Conjuncturele, demografische en sociaal-economische ontwikkelingen maar ook het gevoerde inkomensbeleid van de opeenvolgende kabinetten in 45 jaar speelden een rol bij de ontwikkeling van het inkomen. Conjuncturele schommelingen zijn doorgaans het duidelijkst zichtbaar in de inkomenscijfers. Bij demografische ontwikkelingen zoals ontgroening, vergrijzing, instroom van migranten, groei van het aantal eenpersoons­huishouden en meer in het algemeen de vorming van kleinere huishoudens is dit een stuk lastiger. Dat geldt ook voor belangrijke sociaal-economische ontwikkelingen zoals de stijging van de welvaart, de alsmaar verder oplopende arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen en de stijging van het gemiddelde onderwijs­niveau (CBS, 2022b). Al deze factoren zijn met elkaar verweven en het is lastig ze in afzonderlijke bijdragen uiteen te leggen.

Consistente inkomensgegevens vanaf 1977

De waarneming van het inkomen met (voornamelijk) belastinggegevens had in de beginjaren betrekking op afzonderlijke inkomensonderzoeken in 1977, 1981 en 1985. Vanaf 1989 werd het inkomensonderzoek in de vorm van een (steekproef)panel jaarlijks uitgevoerd met het zogeheten Inkomenspanelonderzoek (IPO). Vanaf 2011 is het onderzoek integraal. Zoals ook al in hoofdstuk 1 staat beschreven, heeft het CBS in samenwerking met de Universiteit Leiden in 2021 de gegevens uit ruim veertig jaar inkomensonderzoek herzien. De herziene uitkomsten over de ontwikkeling in het inkomen, ook voor bevolkingsgroepen, zijn verzameld in de publicatie ‘Inkomen verdeeld, trends 1977–2019’ (UL/CBS, 2021).

In de vorige editie van Welvaart in Nederland (CBS, 2022a) is onder meer ingezoomd op de toenemende inbreng van vrouwen in het totale bruto-inkomen van huishoudens door hun toegenomen arbeidsparticipatie, niet alleen in personen maar vooral ook in uren. Zichtbaar werd gemaakt dat vanaf 1977 de bijdrage van het door vrouwen verdiende inkomen in het bruto-inkomen verdubbelde, terwijl die van mannen met meer dan 30 procent daalde. Ook kwam naar voren dat de samenstelling van het bruto-inkomen vanaf 1977 aanzienlijk wijzigde. Door de vergrijzing, en ook door de instroom van cohorten gepensioneerden met een alsmaar hoger aanvullend pensioen bovenop de AOW, viel een stijging van het aandeel pensioeninkomen in het bruto-inkomen te noteren. Tegelijkertijd nam mede door de vergrijzing het inkomen uit vermogen toe. Ouderen beschikken relatief vaak over een eigen woning waarop geen of nauwelijks hypotheekschuld rust en ook over meer spaargeld. Het volume van de opbrengsten uit de eigen woning nam door de vergrijzing dus verder toe, waardoor het aandeel inkomen uit vermogen in het totale bruto-inkomen alsmaar groter werd. Daarnaast groeide de groep zelfstandigen en dat ging gepaard met een oplopend inkomensaandeel van deze groep. Aan de andere kant daalde in het bruto-inkomen zowel het loonaandeel van werknemers als het aandeel van inkomen uit loondervingsregelingen voor werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid.

Koopkracht: standaardisatie en correctie voor inflatie

Om inkomensbedragen van nu te vergelijken met een tijdstip in het verleden moet met een tweetal factoren rekening gehouden worden. In de eerste plaats speelt de prijsontwikkeling een rol. Ter wille van de vergelijkbaarheid is het inkomen daarom met de consumentenprijsindex (zie hoofdstuk 1) gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling. In de tweede plaats wordt de gemiddelde omvang van huishoudens kleiner. Zo moesten in 2022 gemiddeld 2,1 personen van het huishoudensinkomen rondkomen, terwijl dit in 2000 2,3 personen waren. Met behulp van equivalentiefactoren (zie bijlage A) is het inkomen eveneens gecorrigeerd voor verschillen in de omvang en samenstelling van het huishouden. Het aldus gecorrigeerde besteedbare huishoudensinkomen wordt gestandaardiseerd inkomen of ook wel koopkracht genoemd.

Besteedbare ruimte huishoudens in 2022 afgenomen

Het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen oftewel de koopkracht van een huishouden in Nederland bedroeg in 2022 gemiddeld 35,4 duizend euro. Dat is minder dan in 2021 en dat komt zoals gezegd vooral door de sterk gestegen inflatie. Gemiddeld had een huishouden 50 procent meer te besteden dan in 1977, toen het gestandaardiseerde inkomen (in prijzen van 2022) 23,6 duizend euro bedroeg. Deze welvaartsverbetering kwam tot stand ondanks perioden van conjuncturele neergang en demografische ontwikkelingen zoals de vergrijzing en steeds kleinere huishoudens. Zo had het groeiende aandeel alleenstaanden en gepensioneerden in de bevolking een dempende uitwerking op het gemiddeld inkomen, doordat deze groepen relatief vaak een wat lager inkomen hebben. Tegelijkertijd waren er ontwikkelingen die het inkomen juist omhoog stuwen. Zoals zojuist al is toegelicht speelde de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen en daarmee hogere inbreng van vrouwen in het inkomen een wezenlijke rol in de stijging van het gemiddelde inkomen.

2.2.2 Gemiddeld inkomen huishoudens1) (1000 euro (in prijzen van 2022))
Besteedbaar inkomen Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen
1977 37,4 23,6
1981 36,5 23,5
1985 32,7 21,7
1989 36,3 24,4
1990 37,7 25,6
1991 37,7 25,7
1992 37,2 25,5
1993 37 25,4
1994 37 25,5
1995 37,5 25,9
1996 37,6 26
1997 37,8 26,2
1998 38,2 26,7
1999 38,5 27
2000 41,5 28,7
2001 44,5 30,7
2002 44,6 30,9
2003 43,9 30,5
2004 44,6 30,9
2005 44,6 31
2006 45,8 31,9
2007 48,2 33,5
2008 47,9 33,3
2009 47,7 33,2
2010 47,1 32,9
2011 45,8 32
2012 44,9 31,5
2013 44,1 30,8
2014 46 32,2
2015 45,3 31,8
2016 47 33
2017 48 33,7
2018 48,2 33,4
2019 50,5 34,9
2020 50,6 35
2021 51,8 35,9
2022* 50,9 35,4
1) Trendbreuk in 2000 en 2011 (zie UL/CBS, 2021).

Het meten van inkomensontwikkeling

Als het gemiddelde inkomen stijgt, profiteert niet iedereen daarvan. De reeks van het gemiddelde inkomen laat weliswaar zien hoe het inkomen zich van het ene tot het andere jaar verhoudt, maar dit zegt niets over de inkomensontwikkeling van afzonderlijke huishoudens en de mensen die daar deel van uitmaken. Voor het bepalen van de inkomensontwikkeling van (groepen in) de bevolking kan het best uitgegaan worden van jaar-op-jaar mutaties van het aan personen toegekende gestandaardiseerde huishoudensinkomen (individuele koopkrachtmutaties) zoals die in hoofdstuk 4 gepresenteerd zijn.

Cijfers over het gemiddelde inkomen geven bijvoorbeeld een antwoord op de vraag of de 65‑plussers van nu het beter hebben dan de 65‑plussers van tien jaar geleden, terwijl cijfers over de koopkrachtontwikkeling laten zien hoe de koopkracht van personen die tot de 65‑plussers (zijn gaan) behoren, zich door de tijd heen ontwikkeld heeft (zie CBS, 2024).

Stijgende trend meermaals geremd door conjuncturele terugval

De stijgende trend in het gemiddeld besteedbare inkomen van huishoudens werd in de afgelopen 45 jaar meerdere keren onderbroken door een (conjuncturele) inzinking. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd Nederland tot twee keer toe (in 1973 en 1979) geconfronteerd met een oliecrisis. Met name in de jaren na de tweede oliecrisis was er sprake van een hoge inflatie, snel oplopende werkloosheid, dalende koopkracht en sterk oplopende begrotingstekorten. Door deze economische malaise kwam het gemiddeld besteedbaar inkomen in 1985 12,5 procent lager uit dan in 1981. Pas in de jaren negentig van de vorige eeuw ontworstelde Nederland zich aan de malaise en volgde er een relatief stabiele periode van economisch herstel met een stijging van het gemiddelde besteedbaar inkomen. In de periode 2000–2014 werd de stijgende trend in het gemiddelde inkomen van huishoudens twee keer onderbroken door een (conjuncturele) inzinking. Rond 2004 was sprake van een verhoudingsgewijs kleine achteruitgang als gevolg van de teruggelopen bedrijvigheid. Een relatief hoog inkomensniveau werd bereikt in 2007, toen de economie floreerde. In de navolgende economische crisis nam het gemiddelde inkomen flink af.

Met het aantrekken van de economie in 2014 ging ook het gemiddelde inkomen weer omhoog. In de jaren 2007 en 2014 kregen de inkomens nog een extra duw omhoog vanwege een incidentele, fiscale maatregel die het voor directeur-grootaandeelhouders aantrekkelijk maakte zich in dat jaar veel dividend uit te keren. In 2017 en 2019 speelde iets vergelijkbaars. Opmerkelijk genoeg bleek de stijgende trend van het gemiddelde inkomen beperkt gevoelig voor de coronapandemie. In coronajaar 2020 was het gemiddelde besteedbaar inkomen vrijwel gelijk aan dat van het jaar ervoor, in coronajaar 2021 was er wel een toename. De overheid kwam toentertijd met een omvangrijk pakket aan steunmaatregelen om de forse economische terugval door corona zoveel mogelijk te verzachten. Dat had een positieve weerslag op het gemiddelde inkomen. In 2022 viel het gemiddelde inkomen evenwel terug vooral als gevolg van de extreem hoge inflatie in dat jaar.

2.3Verdeling besteedbaar huishoudensinkomen

Inkomens scheef verdeeld

In 2022 hadden huishoudens in Nederland gemiddeld 50,9 duizend euro te besteden. Het gestandaardiseerde inkomen kwam uit op gemiddeld 35,4 duizend euro. De inkomens zijn niet gelijk verdeeld. Het mediane oftewel middelste inkomen was met 31,6 duizend euro lager dan het gemiddelde (zie Statline). De hoogste piek in de inkomensverdeling betrof 6,5 procent van de ruim 8,0 miljoen huishoudens. Zij hadden een inkomen tussen 22 en 24 duizend euro, bij meer dan de helft van hen ging het vooral om een pensioeninkomen. Bij de huishoudens met vooral een uitkering lag de piek met een inkomen tussen de 18 en 20 duizend euro lager. Het betreft huishoudens die in 2022 in hoofdzaak van een bijstandsuitkering moesten rondkomen. Ruim een kwart van alle huishoudens met een uitkering viel in dit inkomensbereik. Bij 0,3 procent van alle huishoudens (28 duizend) was er sprake van een negatief inkomen. Dit betrof relatief vaak huishoudens van zelfstandigen die verlies hadden geleden. Aan de andere kant van de inkomensverdeling staan de huishoudens met de hoogste inkomens. Bijna 1,3 miljoen huishoudens (14,1 procent) hadden een gestandaardiseerd inkomen van meer dan 50 duizend euro. Van hen beschikten er 95 duizend over meer dan een ton.

De verdeling van huishoudens die hun besteedbaar inkomen vooral uit loon en winst betrekken was platter en evenwichtiger dan de verdeling op basis van alle inkomens­componenten. De grootste groep van de 5,1 miljoen huishoudens met vooral inkomen uit werk wordt gevormd door 5,8 procent huishoudens met een inkomen van 34 tot 36 duizend euro. 17 procent van de huishoudens met vooral inkomen uit loon en winst hadden een inkomen tussen de 32 en 38 duizend euro.

2.3.1 Huishoudens naar hoogte van het gestandaardiseerd inkomen1), 2022* (aantal huishoudens (x 1000))
gestandaardiseerd inkomen (x 1000 euro) Totaal Vooral loon- en winstinkomen Vooral pensioeninkomen Vooral uitkeringsinkomen
0 0 0 0 0
2 38 27 1 10
4 46 31 3 10
6 52 33 3 12
8 52 34 5 8
10 57 38 6 10
12 62 39 8 12
14 85 43 12 27
16 158 57 26 73
18 327 81 64 180
20 443 113 144 185
22 479 159 259 60
24 520 214 272 33
26 456 236 195 23
28 434 245 169 18
30 434 270 149 14
32 429 287 130 11
34 418 294 113 9
36 404 297 100 7
38 384 288 89 5
40 354 274 76 4
42 317 253 60 3
44 280 231 46 2
46 246 207 36 2
48 215 184 29 1
50 185 160 23 1
52 158 138 19 1
54 134 117 15 1
56 113 100 12 0
58 95 84 10 0
60 80 72 8 0
62 67 60 7 0
64 57 50 6 0
66 48 43 5 0
68 41 36 4 0
70 35 31 3 0
72 30 27 3 0
74 26 23 2 0
76 22 20 2 0
78 19 17 2 0
80 17 16 2 0
82 15 13 1 0
84 13 12 1 0
86 12 11 1 0
88 11 10 1 0
90 10 9 1 0
92 9 8 1 0
94 8 7 1 0
96 7 6 1 0
98 6 6 1 0
100 6 5 0 0
1)Aantal huishoudens per inkomensklasse met een breedte van 2000 euro

Meeste zelfstandigen in hoogste inkomensgroep

Net als bij het bruto-inkomen van huishoudens (zie figuur 2.1.2) wordt de onderkant van de verdeling van het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen gekenmerkt door heterogeniteit in inkomensbronnen. De laagste inkomensdecielgroep bevatte in 2022 in vergelijking tot de tweede inkomensdecielgroep meer huishoudens met vooral loon- of winstinkomen. Bij de werknemershuishoudens betrof het vaak lage looninkomsten die niet per se gedurende het hele jaar werden ontvangen. Bij de zelfstandigen ging het doorgaans om ondernemers­huishoudens die in 2022 nauwelijks winst boekten of verlies leden. Ook bevatte de laagste inkomensgroep de meeste huishoudens met vooral een bijstandsuitkering. In de tweede inkomensdecielgroep waren de huishoudens met vooral een arbeidsongeschiktheids­uitkering en huishoudens met vooral een pensioenuitkering sterker vertegenwoordigd. Bij de pensioenhuishoudens ging het dan om gepensioneerden met AOW en alleen beperkte aanvullende inkomsten. Met het oplopen van de inkomensgroepen neemt ook het aandeel huishoudens met vooral inkomen uit betaald werk toe. In de hoogste inkomensdecielgroep betrokken bijna 9 op de 10 huishoudens hun inkomen voornamelijk uit betaald werk. Binnen de tien onderscheiden inkomensgroepen waren de ondernemers­huishoudens in de hoogste inkomensdecielgroep met bijna 3 op de 10 het meest prominent vertegenwoordigd.

2.3.2 Voornaamste inkomensbron per 10%-inkomensgroep, 2022* (% huishoudens)
decielgroep gestandaardiseerd inkomen Inkomen als werknemer Inkomen als zelfstandige Uitkering arbeidsongeschiktheid Uitkering pensioen Uitkering bijstand Overig
Totaal 53,1 9,5 3,4 27,7 3,7 2,7
. . . . . .
1e 33 7,9 6,4 17,3 22,3 13,2
2e 23,3 3,5 11,8 38,9 13,2 9,3
3e 37,7 3,6 4,8 51 0,9 2
4e 49,1 4,9 3,8 40,8 0,2 1,1
5e 57,1 6,3 2,6 33,4 0 0,6
6e 63,2 7,8 1,7 26,8 0 0,4
7e 66,4 8,9 1,2 23,2 0 0,3
8e 69,6 10,7 0,8 18,7 0 0,2
9e 71,5 13,9 0,5 13,9 0 0,1
10e 59,9 27 0,3 12,8 0 0,1

2.4Inkomen naar kenmerken van huishoudens

Inkomen later in de carrière het hoogst

Huishoudens met een hoofdkostwinner tot 25 jaar hadden met gemiddeld 16,1 duizend euro in 2022 het laagste gestandaardiseerd inkomen. Deze kostwinners staan nog aan het begin van hun loopbaan. In de daaropvolgende leeftijdsgroepen neemt het inkomen verder toe. Het hoogste inkomenspeil – 40,8 duizend euro – wordt bereikt bij huishoudens met een hoofdkostwinner in de leeftijd van 45 tot 55 jaar, in de groep van 55 tot 65 jaar blijft dit gemiddelde vrijwel onveranderd. De meeste mensen bouwen in de loop van hun carrière een hoger inkomen op en houden dat vervolgens vast totdat ze stoppen met werken.

Laagste inkomen bij alleenstaanden met jonge kinderen

De verbijzondering naar huishoudenssamenstelling (zie Statline) laat voor alleenstaande ouders met louter minderjarige kinderen het laagste inkomen zien: gemiddeld 25,7 duizend euro. Deze huishoudens zijn aangewezen op het inkomen van de ene ouder, meestal een moeder. Relatief vaak betreft het dan een bijstandsuitkering. De hoogste inkomens worden aangetroffen bij paren met ten minste één inwonend meerderjarig kind (46,1 duizend euro), maar ook bij paren tot AOW-leeftijd zonder thuiswonende kinderen (44,8 duizend euro). Bij de eerste groep gaat het dikwijls om 50- tot 65‑jarigen van wie de kinderen eigen inkomen hebben en daarmee bijdragen aan het gezamenlijke gezinsinkomen. Bij paren tot AOW-leeftijd zonder (thuiswonende) kinderen betreft het vaak 50- tot 65‑jarigen, maar ook jongere paren die (nog) geen kinderen hebben. Jongere paren zonder kinderen zijn veelal tweeverdieners, oftewel partners met elk inkomen uit betaald werk (zie kader). Het gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van tweeverdieners kwam in 2022 met 46,4 duizend euro logischerwijs hoger uit dan dat van een- en nulverdieners (respectievelijk 33,2 duizend en 26,4 duizend euro).

Aantal verdieners in een huishouden

Bij de indeling in nul-, een of tweeverdieners is alleen het aantal personen in de huishoudenskern met inkomen uit werk geteld, dus bij een eenpersoonshuishouden of een eenoudergezin wordt alleen gekeken of de alleenstaande respectievelijk de ouder al dan niet inkomen uit werk betrekt. Bij huishoudens rondom paren tellen alleen de verdiensten van de beide partners. Meerderjarige kinderen of anderen in het huishouden blijven in deze indeling buiten beschouwing.

Minste inkomen voor migrantenhuishoudens

Huishoudens met een hoofdkostwinner van Nederlandse herkomst hadden gemiddeld het hoogste inkomen (36,8 duizend euro). Migrantenhuishoudens hadden de laagste inkomens. Daarbij maakt het verschil of de hoofdkostwinner afkomstig is uit een Europees land of een niet-Europees land. Migrantenhuishoudens van buiten Europa hadden gemiddeld het laagste inkomen (29,0 duizend euro), de migrantenhuishoudens uit een Europees land kwamen hoger uit (32,2 duizend euro). Het inkomen van de tweede generatie huishoudens was hoger dan van migrantenhuishoudens, maar lag gemiddeld zo’n 3 duizend euro onder het niveau van huishoudens met een Nederlandse herkomst. Bij de tweede generatie maakte het onderscheid tussen een Europese of niet-Europese herkomst van de ouders nauwelijks verschil in inkomenshoogte. De inkomensverschillen tussen de onderscheiden herkomstgroepen houden maar heel beperkt verband met verschillen in leeftijd en onderwijsniveau van de hoofdkostwinner.

Inkomen ondernemershuishoudens het hoogst

Gemiddeld hadden huishoudens met voornamelijk inkomen als zelfstandige met ruim 49 duizend euro meer inkomen dan werknemershuishoudens en uitkeringsontvangers (zie ook Statline). De groep zelfstandigenhuishoudens met vooral inkomen als directeur-grootaandeelhouder van een vennootschap, had verreweg het hoogste gestandaardiseerd inkomen (gemiddeld 67,6 duizend euro). Bij de zelfstandigen zijn de onderlinge inkomens­verschillen het grootst. Zelfstandigen kunnen immers zowel flinke winsten boeken als verlies lijden. Daardoor zijn deze huishoudens niet alleen oververtegenwoordigd in de hoogste inkomensregionen, maar ook in de laagste inkomensgroep (zie ook figuur 2.3.2). Bijna 1 op de 10 huishoudens had in 2022 voornamelijk inkomen als zelfstandige, ruim de helft van alle huishoudens betrok het inkomen hoofdzakelijk uit loondienst. Gemiddeld kwamen de werknemershuishoudens uit op een inkomen van 37,9 duizend euro. Daarnaast moest ruim een derde van de huishoudens grotendeels rondkomen van een uitkering. In ruim driekwart van de gevallen betrof het huishoudens met voornamelijk inkomen uit pensioen.

2.4.1Inkomen naar huishoudenskenmerken, 2022*
Aantal huishoudens Gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen
x 1 000 1 000 euro
Totaal 8 037 35,4
Leeftijd hoofdkostwinner
Tot 25 jaar 362 16,1
25 tot 35 jaar 1 223 34,0
35 tot 45 jaar 1 238 36,9
45 tot 55 jaar 1 438 40,8
55 tot 65 jaar 1 488 40,7
65 tot 75 jaar 1 219 33,9
75 jaar en ouder 1 069 28,9
Aantal verdieners in huishouden
Nulverdieners 2 476 26,4
Eénverdieners 2 961 33,2
Tweeverdieners 2 600 46,4
Herkomst hoofdkostwinner
Geboren in Nederland, beide ouders geboren in Nederland 6 014 36,8
Geboren in Nederland, één of beide ouders geboren in ander Europees land 236 33,9
Geboren in Nederland, één of beide ouders geboren in ander niet-Europees land 419 33,8
Geboren in buitenland, binnen Europa 458 32,2
Geboren in buitenland, buiten Europa 909 29,0
Voornaamste inkomensbron
Inkomen als werknemer 4 312 37,9
Inkomen als zelfstandige 795 49,3
Inkomen directeur-grootaandeelhouder 182 67,6
Uitkering werkloosheid of arbeidsongeschiktheid 296 22,9
Uitkering pensioen 2 196 31,1
Uitkering bijstand of overige sociale voorziening 420 16,1
Studiefinanciering 19 8,2

2.5Regionale inkomensverdeling

Rijkste gemeenten vooral in het westen van het land

De tien gemeenten met het hoogste gemiddelde huishoudensinkomen bevinden zich vrijwel allemaal in het westen van het land (zie Statline). De hoogste plek is voorbehouden aan Bloemendaal in Noord-Holland met in 2022 een gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van 74,3 duizend euro. Dat is ruim twee keer zoveel als het landelijk gemiddelde (35,4 duizend euro). Op nummer twee stond Laren met een inkomen van 62,9 duizend euro, gevolgd door Blaricum (62,8 duizend euro) en Wassenaar (56,6 duizend euro). Hekkensluiters in de top-10 waren de Brabantse gemeenten Waalre en Vught met beide een gemiddeld inkomen van 44,1 duizend euro. Waalre en Vught zijn daarmee de enige rijke gemeenten die niet in het westen van het land liggen. De top-10 van de gemeenten met het laagste inkomen wordt gedomineerd door studentensteden: Wageningen, Groningen, Enschede, Maastricht, Delft en Nijmegen. Heerlen en Kerkrade in het Zuidoosten en Pekela en Leeuwarden in het Noordoosten completeren de groep gemeenten met de laagste inkomens.

2.5.1 Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen per gemeente, 2022*
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Aa en Hunze 36,7
Aalsmeer 41,5
Aalten 34,1
Achtkarspelen 31,2
Alblasserdam 35,2
Albrandswaard 41,8
Alkmaar 35
Almelo 31,5
Almere 35,5
Alphen aan den Rijn 37,3
Alphen-Chaam 40
Altena 37,5
Ameland .
Amersfoort 37,6
Amstelveen 40,7
Amsterdam 36,8
Apeldoorn 35,3
Arnhem 31,7
Assen 32,8
Asten 35,8
Baarle-Nassau 35,8
Baarn 41,5
Barendrecht 41
Barneveld 37,4
Beek (L.) 35,7
Beekdaelen 35,8
Beesel 33,4
Berg en Dal 35,1
Bergeijk 39,2
Bergen (L.) 34,2
Bergen (NH.) 43,6
Bergen op Zoom 34,4
Berkelland 34,6
Bernheze 38,9
Best 38,5
Beuningen 37,3
Beverwijk 34,1
De Bilt 44,1
Bladel 37,4
Blaricum 62,8
Bloemendaal 74,3
Bodegraven-Reeuwijk 40,6
Boekel 38,7
Borger-Odoorn 34,1
Borne 36,6
Borsele 36,4
Boxtel 37,1
Breda 36,1
Bronckhorst 38,1
Brummen 36,5
Brunssum 30,9
Bunnik 41,2
Bunschoten 37,9
Buren 39
Capelle aan den IJssel 34,5
Castricum 41,1
Coevorden 33,8
Cranendonck 36,6
Culemborg 36,4
Dalfsen 36,7
Dantumadiel 31,6
Delft 29,7
Deurne 35,5
Deventer 33,3
Diemen 35,1
Dijk en Waard 36,5
Dinkelland 38,4
Doesburg 32,8
Doetinchem 34,1
Dongen 36,5
Dordrecht 34,3
Drechterland 38,1
Drimmelen 37,6
Dronten 35,1
Druten 36
Duiven 35,9
Echt-Susteren 34,6
Edam-Volendam 40,2
Ede 36,4
Eemnes 40,9
Eemsdelta 31
Eersel 40,5
Eijsden-Margraten 38,6
Eindhoven 33,3
Elburg 35,2
Emmen 31,5
Enkhuizen 34,8
Enschede 29,2
Epe 37
Ermelo 37,5
Etten-Leur 35,6
De Fryske Marren 35,1
Geertruidenberg 35,7
Geldrop-Mierlo 36,8
Gemert-Bakel 35,3
Gennep 34,6
Gilze en Rijen 35,3
Goeree-Overflakkee 36,9
Goes 34,9
Goirle 37,8
Gooise Meren 46,3
Gorinchem 37,7
Gouda 34,9
's-Gravenhage (gemeente) 33,8
Groningen (gemeente) 28,7
Gulpen-Wittem 35,8
Haaksbergen 35,3
Haarlem 37,6
Haarlemmermeer 39,7
Halderberge 35,6
Hardenberg 34,8
Harderwijk 35,3
Hardinxveld-Giessendam 36,3
Harlingen 31,4
Hattem 38
Heemskerk 36,1
Heemstede 48,9
Heerde 36,1
Heerenveen 33,6
Heerlen 29,3
Heeze-Leende 41,1
Heiloo 41,3
Den Helder 32,1
Hellendoorn 35,2
Helmond 33,5
Hendrik-Ido-Ambacht 38,8
Hengelo (O.) 32,8
's-Hertogenbosch 36,6
Heumen 39,1
Heusden 37,1
Hillegom 36,8
Hilvarenbeek 39,2
Hilversum 38,7
Hoeksche Waard 39
Hof van Twente 36,7
Het Hogeland 32,3
Hollands Kroon 35,2
Hoogeveen 32
Hoorn 34,8
Horst aan de Maas 35,9
Houten 40,6
Huizen 39,3
Hulst 35,1
IJsselstein 39,2
Kaag en Braassem 39,9
Kampen 33,9
Kapelle 36,6
Katwijk 36,8
Kerkrade 29,7
Koggenland 38
Krimpen aan den IJssel 36,2
Krimpenerwaard 37,3
Laarbeek 36,4
Land van Cuijk 36,1
Landgraaf 32,2
Landsmeer 41,8
Lansingerland 43,4
Laren (NH.) 62,9
Leeuwarden 30,3
Leiden 32,2
Leiderdorp 38,4
Leidschendam-Voorburg 39
Lelystad 33,2
Leudal 36,4
Leusden 40,7
Lingewaard 36,4
Lisse 37,5
Lochem 39,7
Loon op Zand 36,4
Lopik 39,4
Losser 34,6
Maasdriel 37,3
Maasgouw 36,4
Maashorst 36,4
Maassluis 34,7
Maastricht 29,5
Medemblik 35,8
Meerssen 37,3
Meierijstad 37,3
Meppel 33,8
Middelburg (Z.) 33,7
Midden-Delfland 42,1
Midden-Drenthe 35,2
Midden-Groningen 31,7
Moerdijk 36,3
Molenlanden 39,6
Montferland 34,5
Montfoort 39,8
Mook en Middelaar 42,1
Neder-Betuwe 35,3
Nederweert 36
Nieuwegein 34,9
Nieuwkoop 40,1
Nijkerk 38,5
Nijmegen 30,3
Nissewaard 34,5
Noardeast-Frysl�n 31,7
Noord-Beveland 37
Noordenveld 36
Noordoostpolder 34,3
Noordwijk 40,1
Nuenen, Gerwen en Nederwetten 41,3
Nunspeet 36
Oegstgeest 47,1
Oirschot 39,6
Oisterwijk 41,6
Oldambt 30,7
Oldebroek 34,9
Oldenzaal 34,6
Olst-Wijhe 36,2
Ommen 35,9
Oost Gelre 36,1
Oosterhout 36,1
Ooststellingwerf 32,9
Oostzaan 38,8
Opmeer 37,2
Opsterland 34,7
Oss 35
Oude IJsselstreek 33,5
Ouder-Amstel 43,3
Oudewater 40,1
Overbetuwe 37,1
Papendrecht 35,9
Peel en Maas 35,4
Pekela 29,5
Pijnacker-Nootdorp 41,9
Purmerend 35,4
Putten 37,7
Raalte 35,5
Reimerswaal 34,7
Renkum 38,9
Renswoude .
Reusel-De Mierden 37,2
Rheden 34,6
Rhenen 37,8
Ridderkerk 34,9
Rijssen-Holten 37,6
Rijswijk (ZH.) 35,4
Roerdalen 34,9
Roermond 32,8
De Ronde Venen 43,5
Roosendaal 33,8
Rotterdam 31,8
Rozendaal .
Rucphen 34,7
Schagen 36,6
Scherpenzeel 37,4
Schiedam 32,7
Schiermonnikoog .
Schouwen-Duiveland 37
Simpelveld 33,5
Sint-Michielsgestel 40,3
Sittard-Geleen 32,7
Sliedrecht 33,9
Sluis 34,3
Smallingerland 32,2
Soest 39,5
Someren 37,1
Son en Breugel 42
Stadskanaal 30,5
Staphorst 37
Stede Broec 34,6
Steenbergen 34,4
Steenwijkerland 34,4
Stein (L.) 34,2
Stichtse Vecht 41
S�dwest-Frysl�n 33,6
Terneuzen 33,9
Terschelling 34,5
Texel 35,2
Teylingen 41,3
Tholen 34,5
Tiel 33
Tilburg 31,4
Tubbergen 37,6
Twenterand 33,1
Tynaarlo 39,1
Tytsjerksteradiel 33,8
Uitgeest 38,9
Uithoorn 38,1
Urk 34,9
Utrecht (gemeente) 34,9
Utrechtse Heuvelrug 42,3
Vaals 30,6
Valkenburg aan de Geul 35,8
Valkenswaard 35,8
Veendam 31,3
Veenendaal 35
Veere 38,4
Veldhoven 38,5
Velsen 35,8
Venlo 32,2
Venray 34,9
Vijfheerenlanden 36,5
Vlaardingen 32,7
Vlieland .
Vlissingen 31,3
Voerendaal 36,7
Voorne aan Zee 38,9
Voorschoten 42,2
Voorst 37,9
Vught 44,1
Waadhoeke 32,5
Waalre 44,1
Waalwijk 34,3
Waddinxveen 36,9
Wageningen 27,4
Wassenaar 56,6
Waterland 41,3
Weert 34,8
West Betuwe 39
West Maas en Waal 36,6
Westerkwartier 34,9
Westerveld 36,6
Westervoort 33,4
Westerwolde 31,8
Westland 37,6
Weststellingwerf 32,5
Wierden 38,4
Wijchen 36,4
Wijdemeren 45
Wijk bij Duurstede 38,6
Winterswijk 33,6
Woensdrecht 35
Woerden 39,6
De Wolden 38,1
Wormerland 37,4
Woudenberg 38,5
Zaanstad 34,1
Zaltbommel 36,6
Zandvoort 37,5
Zeewolde 36,6
Zeist 40,4
Zevenaar 33,8
Zoetermeer 35,5
Zoeterwoude 40,2
Zuidplas 39,6
Zundert 37
Zutphen 33,2
Zwartewaterland 36
Zwijndrecht 34,4
Zwolle 34,2
2.5.2Top-10 gemeenten met hoogste en laagste gemiddelde gestandaardiseerd huishoudensinkomen, 2022*
Hoogste inkomen Laagste inkomen
  1 000 euro 1 000 euro
Bloemendaal 74,3 Wageningen 27,4
Laren (NH.) 62,9 Groningen (gemeente) 28,7
Blaricum 62,8 Enschede 29,2
Wassenaar 56,6 Heerlen 29,3
Heemstede 48,9 Maastricht 29,5
Oegstgeest 47,1 Pekela 29,5
Gooise Meren 46,3 Delft 29,7
Wijdemeren 45 Kerkrade 29,7
Waalre 44,1 Leeuwarden 30,3
Vught 44,1 Nijmegen 30,3

2.6Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS (2022a). Materiële welvaart in Nederland 2022. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de statistiek.

CBS (2022b). Emancipatiemonitor 2022. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.

CBS (2024). Koopkrachtontwikkeling gepensioneerden hapert al geruime tijd. CBS-nieuwsbericht, 12 april.

UL/CBS (2021). Inkomen verdeeld, trends 1977–2019. UnivLeiden/CBS.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016-2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/'17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/'05-2016/'17 oogstjaar enz., 2004/'05 tot en met 2016/'17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Judit Arends-Tóth

Koos Arts

Marion van den Brakel

Mitchell Dost

Kai Gidding

Bart Huynen

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings

Eveline Vandewal

Nadine Wesselius

Eindredactie

Marion van den Brakel

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings