Bijlagen
AEquivalentiefactoren
Van besteedbaar inkomen naar koopkracht
Het maakt veel uit hoeveel mensen binnen een huishouden van een bepaald inkomen moeten leven. Om het inkomen van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het gestandaardiseerd. Het gestandaardiseerde inkomen wordt ook wel de koopkracht genoemd.
Standaardiseren gebeurt door besteedbare inkomens van huishoudens te delen door equivalentiefactoren. Deze factoren drukken uit hoe groot het schaalvoordeel is bij het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is het eenpersoonshuishouden als norm gekozen. Voor deze huishoudens is de factor gelijk aan 1. Bij elke extra volwassene en bij elk extra minderjarig kind is de factor groter. Naarmate huishoudens groter zijn, verschillen de factoren onderling minder omdat het schaalvoordeel van de gemeenschappelijke huishouding ook steeds groter is.
Het CBS bepaalt equivalentiefactoren voor de meest voorkomende groepen huishoudens op empirische wijze. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van het Budgetonderzoek. Voor meer uitleg, zie (CBS, 2020). In 2020 heeft het CBS de equivalentiefactoren geactualiseerd op basis van het op dat moment recentste Budgetonderzoek (2015). De nieuwe equivalentiefactoren zijn toegepast vanaf verslagjaar 2018 en staan in tabel A.1. De reeds gepubliceerde inkomensstatistieken tot en met verslagjaar 2017 blijven gebaseerd op eerdere equivalentiefactoren afgeleid uit de Budgetonderzoeken van de jaren 1995–2000 (zie tabel A.2).
Voor een echtpaar zonder kinderen bedraagt de equivalentiefactor 1,40. Een alleenstaande met een besteedbaar inkomen van 10 duizend euro en een echtpaar met een besteedbaar inkomen van 14 duizend euro bevinden zich dus op een even hoog welvaartsniveau: na standaardiseren bedraagt de koopkracht voor beide huishoudens 10 duizend euro. De koopkracht van een huishouden is meteen ook de koopkracht voor elk van de leden. De levensstandaard van een persoon is immers verbonden aan die van het huishouden.
| Aantal kinderen jonger dan 18 jaar | |||||
|---|---|---|---|---|---|
| 0 | 1 | 2 | 3 | 4 | |
| Aantal volwassenen | |||||
| 1 | 1,00 | 1,32 | 1,52 | 1,73 | 1,93 |
| 2 | 1,40 | 1,69 | 1,91 | 2,09 | 2,28 |
| 3 | 1,78 | 2,00 | 2,16 | 2,32 | 2,49 |
| 4 | 2,02 | 2,19 | 2,37 | 2,53 | 2,68 |
| Aantal kinderen jonger dan 18 jaar | |||||
|---|---|---|---|---|---|
| 0 | 1 | 2 | 3 | 4 | |
| Aantal volwassenen | |||||
| 1 | 1,00 | 1,33 | 1,51 | 1,76 | 1,95 |
| 2 | 1,37 | 1,67 | 1,88 | 2,06 | 2,28 |
| 3 | 1,73 | 1,95 | 2,14 | 2,32 | 2,49 |
| 4 | 2,00 | 2,19 | 2,37 | 2,53 | 2,68 |
De nieuwe equivalentiefactoren wijken licht af van de eerdere. Deze veranderingen zijn het gevolg van subtiele wijzigingen in de bestedingspatronen van huishoudens. Uit een vergelijking van het Budgetonderzoek 2015 met eerdere uitvoeringen, is gebleken dat huishoudens relatief iets meer zijn gaan uitgeven aan wonen, communicatie en vervoer. Dit is ten koste gegaan van het bestedingsaandeel van kleding en voeding.
Alternatieve equivalentieschalen
Er bestaan diverse alternatieve equivalentieschalen. Binnen de OESO-landen zijn onder meer de volgende internationale schalen in gebruik:
- De ‘OECD equivalence scale’ (ook wel ‘Oxford scale’ genoemd: deze kent de waarde 1 toe aan het eerste lid van het huishouden en voegt hier 0,7 aan toe voor ieder volgend huishoudenslid van 14 jaar of ouder, en 0,5 voor ieder volgend kind (tot 14 jaar).
- De ‘OECD modified equivalence scale’: aan het eerste lid van het huishouden wordt de waarde 1 toegekend, aan elk volgend huishoudenslid van 14 jaar of ouder 0,5, en elk volgend kind (tot 14 jaar) 0,3.
- De ‘OECD square root scale’: de equivalentiefactor wordt bepaald als de wortel van het aantal huishoudensleden.
Het CBS gebruikt bij voorkeur de eigen, op waarnemingen afgeleide, equivalentieschaal. Voor de levering van gegevens van het gestandaardiseerd inkomen aan internationale organisaties zoals de OESO en Eurostat wordt ten behoeve van de internationale vergelijkbaarheid het gebruik van een bepaalde equivalentieschaal voorgeschreven. Zo zijn de uitkomsten voor Nederland die Eurostat publiceert over het gestandaardiseerd inkomen, gebaseerd op de hierboven genoemde ‘OECD modified equivalence scale’.
| OECD scale | OECD modified scale | Square root scale | CBS-schaal | |
|---|---|---|---|---|
| 1 volwassene | 1,00 | 1,00 | 1,00 | 1,00 |
| 1 volwassene, 1 kind tot 14 jaar | 1,50 | 1,30 | 1,41 | 1,32 |
| 2 volwassenen | 1,70 | 1,50 | 1,41 | 1,40 |
| 2 volwassene, 1 kind tot 14 jaar | 2,20 | 1,80 | 1,73 | 1,69 |
| 2 volwassene, 2 kinderen tot 14 jaar | 2,70 | 2,10 | 2,00 | 1,91 |
BOnzekerheidsmarges en onthullingsrisico
Onzekerheidsmarges
De uitkomsten over inkomen en vermogen in deze publicatie zijn vrijwel alle afkomstig uit het Integraal Inkomens- en vermogensonderzoek (IIV). Steekproeffouten spelen geen rol in deze statistiek. Wel kunnen meetfouten de nauwkeurigheid van de uitkomsten beïnvloeden. Expliciete marges voor de totale meetfout zijn niet beschikbaar, door een gebrek aan cijfers over de omvang van alle relevante onzekerheden, zoals giften, lokale regelingen, en zwart werk. Wel beschikbaar zijn gegevens van verlate aangiften inkomstenbelasting (IB) en nagezonden berichten van de basisregistratie personen (BRP). Deze administratieve vertraging speelt een belangrijke rol in de onzekerheid van de inkomensstatistieken, vooral bij voorlopige cijfers. In deze tabel is van een aantal inkomensindicatoren (en voor diverse bevolkingsgroepen) te zien hoe groot de (procentuele) verschillen zijn tussen uitkomsten op basis van voorlopige of definitieve IIV-gegevens en uitkomsten op basis van bestanden waarin de nagekomen gegevens uit de IB en BPR verwerkt zijn. De verschillen zijn een indicatie voor de meetfouten van inkomensindicatoren.
Onthullingsrisico
Om het risico op onthulling van individuen te minimaliseren, zijn in deze publicatie de volgende publicatieregels gehanteerd bij de gepresenteerde uitkomsten uit het IIV (zie CBS, 2021).
- Bij het publiceren van aantallen geldt dat altijd wordt afgerond op honderdtallen. Dus wanneer er 0 t/m 49 waarnemingen zijn in een cel wordt dit weergegeven als ‘0’, van 50 t/m 149 als ‘100’ of ‘0,1 (x 1 000)’, enzovoorts.
- Percentages worden alleen gepubliceerd wanneer de noemer tenminste 100 waarnemingen (personen of huishoudens) bevat.
- Gemiddelden, medianen of sommen van inkomens of vermogens (en andere statistieken waarbij inkomens- of vermogensgegevens in het geding zijn) worden gepubliceerd wanneer sprake is van tenminste 100 waarnemingen. Echter, vanwege het risico van onthulling van grote positieve dan wel negatieve inkomens- of vermogensbedragen geldt hier nog een aanvullende voorwaarde, namelijk dat voor elke cel de meest extreme waarde niet te groot mag zijn. De absolute waarde van het minimum en de absolute waarde van het maximum mogen beiden niet meer dan 30 procent van de absolute waarde van de inkomens- of vermogenssom bedragen. Wanneer niet aan deze aanvullende voorwaarde is voldaan, worden alleen mediane inkomens of vermogens gepubliceerd. Gemiddelden of sommen van inkomens blijven dan achterwege (‘niet beschikbaar’). Vervolgens is het zaak dat deze verborgen waarden niet alsnog indirect berekend kunnen worden. Dat betekent in de praktijk dat gemiddelden of sommen van inkomens of vermogens van minimaal één gerelateerde cel ook niet gepubliceerd worden.
- Met inkomens- en vermogensgegevens die de status ‘voorlopig’ hebben, kunnen ook regionale
uitsplitsingen worden gemaakt. Door het voorlopige karakter van de uitkomsten dient
hier wel voorzichtig mee worden omgegaan. Specifiek zijn inkomens van zelfstandigen
en anderen aan de randen van de inkomensverdeling voor een groot deel geschat. Daarom
aanvullend:
- Mediane inkomensbedragen worden uitsluitend gepubliceerd wanneer sprake is van tenminste 1000 waarnemingen (personen of huishoudens).
- Alle andere inkomensbedragen (bijv. gemiddelden en sommen) worden gepubliceerd wanneer sprake is van tenminste 2500 waarnemingen.
- Inkomensbedragen worden niet gepubliceerd op een lager regionaal niveau dan provincie wanneer de groep specifiek bestaat uit zelfstandigen (inclusief dga’s en overige zelfstandigen).
CLiteratuur
Literatuur
CBS (2020). Wat is mijn koopkracht?
CBS (2021). Aanvullende Onderzoeksbeschrijving Inkomensstatistiek. Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (IIV).