Foto omschrijving: Een stel jonge mensen spelen het bordspel Monopoly.

Vermogen van huishoudens

In dit hoofdstuk staat het vermogen – het saldo van bezittingen en schulden – van huishoudens in Nederland centraal. Hoeveel vermogen heeft een huishouden? Waar bestaat dat vermogen uit? Hoe is het vermogen tussen huishoudens verdeeld en hoe zit het met de regionale vermogensverdeling? Hoeveel vermogen laten mensen na?

5.1Samenstelling van vermogen

Eigen woning belangrijkste bezit

Op 1 januari 2020 bedroeg het totale vermogen van alle huishoudens in Nederland 1 830 miljard euro, opgebouwd uit 2 696 miljard euro aan bezittingen en 866 miljard euro aan schulden. Bijna 6 op de 10 huishoudens hadden een eigen woning in 2020, met een doorsnee waarde van 296,5 duizend euro (zie StatLine). De eigen woning vormde met 57 procent van de bezittingen het grootste vermogensbestanddeel. Prijsstijgingen en -dalingen van woningen hebben daardoor grote invloed op het vermogen van huishoudens. Na de eigen woning volgen het aanmerkelijk belang (15 procent) en bank- en spaartegoeden (12 procent). Het aandeel van het ondernemingsvermogen in de bezittingen was met 3 procent relatief klein.

5.1.1 Opbouw totale bezittingen van 2 696 miljard euro, 1 januari 2020*
Aandeel in totale bezittingen
Eigen woning 57,4
Aanmerkelijk belang 14,7
Bank- en spaartegoeden 12,1
Overig onroerend goed 5,7
Effecten 5,1
Ondernemingsvermogen 3
Overige bezittingen 2

Hypotheekschuld grootste schuldenpost

De hypotheek is met 84 procent de grootste schuldenpost van huishoudens. Ongeveer de helft van de huishoudens had in 2020 een hypotheekschuld, met een doorsnee waarde van 160 duizend euro. Een op de 6 huishoudens had een studieschuld en 1 op de 3 had andere schulden, zoals schulden voor consumptieve doeleinden, rood staan en belasting- en toeslagschulden.

5.1.2 Opbouw totale schulden van 866 miljard euro, 1 januari 2020*
Aandeel in totale schulden
Hypotheekschuld 83,5
Overige schulden 13,8
Studieschulden 2,6

Vermogen: saldo van bezittingen en schulden

Het vermogen is opgebouwd uit het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen omvatten bank- en spaartegoeden, effecten, eigen woning en ander onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen. De schulden betreffen de hypotheekschuld eigen woning, studieschulden en overige schulden. De hypotheekschuld is de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Opgebouwde tegoeden voor de aflossing van de hypotheek via spaar- en beleggingshypotheken worden deels in mindering gebracht op de hypotheekschuld. Pensioenaanspraken worden niet tot het vermogen gerekend.

Het doorsnee (mediane) vermogen is gelijk aan het middelste vermogen wanneer de vermogens van alle huishoudens van laag naar hoog worden gerangschikt. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens meer en de andere helft minder vermogen bezit.

5.2Ontwikkeling van vermogen

Vermogen van huishoudens opnieuw gestegen

In 2020 bedroeg het doorsnee vermogen van huishoudens 64,6 duizend euro, bijna 12 duizend euro meer dan een jaar eerder. De toename komt vooral doordat woningen in waarde zijn gestegen. In 2019 was het vermogen weer op het niveau van begin 2008, vlak voor de economische crisis uitbrak die aanhield tot 2014. In 2020 lag het vermogen 20 procent boven dat in 2019. Wanneer de eigen woning buiten beschouwing blijft, is het vermogen met 16 duizend euro iets hoger dan in 2019.

Het doorsnee vermogen van huishoudens is voorafgaand aan de vorige economische crisis sterk gegroeid, van 23 duizend euro in 1993 tot 54 duizend euro in 2008. De invloed van deze economische crisis op de vermogensontwikkeling is groot geweest. Zo daalde het doorsnee vermogen tussen 2008 en 2014 met 65 procent. Dit kwam vooral door de dalende huizenprijzen. Met het economische herstel in 2014 nam ook het vermogen weer toe.

5.2.1 Doorsnee vermogen van huishoudens1), 1 januari (1 000 euro (in prijzen van 2020))
Jaar Vermogen Vermogen exclusief eigen woning
'93 23 8
'94 26 8
'95 29 10
'96 31 9
'97 34 11
'98 30 11
'99 34 12
'00 36 10
. .
'02 44 21
'03 48 22
'04 45 22
'05 49 23
'06 42 23
'07 50 23
'08 54 23
'09 48 22
'10 38 21
'11 37 16
'12 28 14
'13 19 12
'14 19 12
'15 22 14
'16 25 14
'17 32 15
'18 41 15
'19 53 15
'20* 65 16
1)Vermogenscijfers voor 2001 zijn niet beschikbaar.

8 op de 10 woningbezitters heeft overwaarde

Op 1 januari 2020 waren er 4,5 miljoen huishoudens met een eigen woning. Bij 3,4 miljoen huishoudens was de waarde van deze woning hoger dan de hypotheekschuld. Sinds 2014 is het aandeel huishoudens met een woning met overwaarde sterk toegenomen: van 52 procent in 2014 tot 77 procent in 2020. Dit kwam vooral door de stijgende huizenprijzen. Daarnaast is het vanaf 2013 verplicht om af te lossen, waardoor de hypotheekschuld wordt afgebouwd.

Eigenwoningbezitters, hypotheekschuld / eigen woning (x mln)
Overwaarde Geen schuld Onderwaarde
'06 2,7 0,5 0,5
'07 2,8 0,5 0,5
'08 2,9 0,5 0,5
'09 2,8 0,7 0,6
'10 2,6 0,7 0,9
'11 2,6 0,7 0,9
'12 2,5 0,6 1,1
'13 2,2 0,6 1,4
'14 2,2 0,7 1,4
'15 2,3 0,7 1,3
'16 2,5 0,7 1,1
'17 2,8 0,7 0,9
'18 3,1 0,7 0,6
'19 3,3 0,8 0,4
'20* 3,4 0,8 0,3

Ondanks dat het aantal huishoudens met overwaarde is toegenomen afgelopen jaren, zijn er altijd nog woningbezitters met een hypotheekschuld hoger dan de waarde van de woning. Begin 2020 waren er 270 duizend huishoudens met een woning met onderwaarde. Dit komt neer op 6 procent van de huiseigenaren. Het aandeel huishoudens met een woning onderwater is door de daling van de huizenprijzen tijdens de vorige economische crisis sterk gestegen, van 13 procent in 2008 tot 33 procent in 2014. Doordat de huizenprijzen daarna weer aantrokken, is het aandeel onderwater staande woningen in de afgelopen jaren gedaald tot 6 procent in 2020.

Nog eens 760 duizend huishoudens (17 procent) met een eigen woning hebben geen hypotheekschuld. Zij hebben hun huis gekocht met eigen geld of hun hele schuld al afgelost.

5.3Vermogensverdeling

Wie zit waar in de vermogensverdeling?

Als huishoudens gerangschikt worden naar hoogte van hun vermogen en in tien even grote groepen worden ingedeeld, blijkt dat de eerste vermogensgroep vooral bestaat uit werknemersgezinnen (71 procent) met een eigen woning waarvan de hypotheekschuld hoger is dan de waarde van de woning. Tevens omvat de eerste groep betrekkelijk veel zelfstandigen met een negatief vermogen. In de tweede en derde vermogensgroep zijn uitkeringsontvangers sterker vertegenwoordigd. Van de tweede tot en met de zesde vermogensgroep neemt het aandeel werkenden toe tot 70 procent. Daarna neemt het aandeel werknemers af en het aandeel gepensioneerden en zelfstandigen toe.

Binnen de 10 procent hoogste vermogens is 1 op de 4 zelfstandige, terwijl de rest werknemer (31 procent) of gepensioneerd (42 procent) is. In de tiende decielgroep bedraagt iemands vermogen minimaal 505 duizend euro in 2020 (zie StatLine). Zelfstandigen hebben met een doorsnee vermogen van meer dan 1 miljoen euro het hoogste vermogen in deze groep.

5.3.1 Samenstelling vermogensgroepen, 1 januari 2020* (%)
Vermogensgroep Inkomen als werknemer Inkomen als zelfstandige Pensioenuitkering Andere uitkering Studiefinanciering
Totaal 53,2 9 27,5 9,7 0,6
1e 71,1 8,1 4,7 13,5 2,6
2e 48 3,4 13,5 33,2 2
3e 43 3,3 29,4 23,7 0,7
4e 51,3 5,6 34,9 7,7 0,5
5e 64,4 7 24,2 4,4 0,2
6e 70,1 8,2 17,9 3,7 0
7e 61,3 8,9 26,3 3,5 0
8e 49,7 9,2 38 3 0
9e 42,3 11,4 43,7 2,6 0
10e 30,9 25 42,3 1,8 0

Minder huishoudens met schulden

Sinds het uitbreken van de economische crisis eind 2008 is het aantal huishoudens waarvan de schulden hoger zijn dan de bezittingen, sterk toegenomen. Vanaf 2014 is deze groep kleiner geworden. In 2020 hadden bijna 1,2 miljoen huishoudens (15 procent) een negatief vermogen, 95 duizend minder dan een jaar eerder. Ruim 1 miljoen huishoudens hadden een klein vermogen van maximaal 5 duizend euro. Een vermogen van minimaal een ton kwam voor bij 3,4 miljoen huishoudens (44 procent). De groep met minimaal een ton vermogen is sinds 2014 sterk toegenomen.

5.3.2 Huishoudens naar grootte van het vermogen, 1 januari (x 1 000)
negatief 0 tot 5 000 euro 5 000 tot 20 000 euro 20 000 tot 100 000 euro 100 000 tot 500 000 euro 500 000 tot 1 miljoen euro 1 miljoen euro of meer
'11 1482,5 1046,1 779,3 1316,8 2199,6 353,2 170,2
'12 1743,2 999,5 777,5 1304,8 2093,8 327,2 166,1
'13 2027,9 1079,3 719,2 1252,9 1930 290,2 168,5
'14 2062,9 1058,7 717,8 1255,1 1940,6 293,3 168,1
'15 1932,9 1018,4 798,4 1321,5 2010 307,9 179,5
'16 1826 1031,3 828,5 1347,9 2073,4 328,1 188,1
'17 1603,2 1056 855,5 1426,8 2182,8 363,8 206,9
'18 1421,8 1060 829,3 1488,5 2319 410,6 231,3
'19 1287,9 1048,5 778,2 1498,3 2493,6 467,5 253,4
'20* 1193,1 1050,9 748,6 1451,7 2645,9 524,3 277,8

Meer miljonairs

Op 1 januari 2020 had 3,5 procent van de huishoudens in Nederland een vermogen van 1 miljoen euro of meer. Dat zijn 278 duizend huishoudens, ruim 24 duizend meer dan in 2019. Al sinds 2014 komen er miljonairs bij. In de jaren daarvoor bleef het aantal ongeveer gelijk.

Een miljoen euro heeft in 2020 wel een andere waarde dan in 2008. Wanneer rekening wordt gehouden met de algemene prijsontwikkeling, waren er in 2020 zo’n 35 duizend miljonairs meer dan in 2008.

5.3.3 Aantal miljonairshuishoudens, 1 januari (x 1 000)
In lopende prijzen In prijzen van 2020
'06 139,2 205,4
'07 152 221,4
'08 170,8 242,6
'09 165,5 225,3
'10 171,1 223,9
'11 170,2 215,9
'12 166,1 201,8
'13 168,5 194,3
'14 168,1 187,7
'15 179,5 197,1
'16 188,1 204,8
'17 206,9 224,4
'18 231,3 246,2
'19 253,4 263,4
'20* 277,8 277,8

Miljonairs hebben 29 keer zoveel vermogen als niet-miljonairs

Miljonairshuishouden hadden in 2020 een doorsnee vermogen van 1,6 miljoen euro, tegenover een doorsnee vermogen van 56 duizend euro van niet-miljonairs. Het vermogen van miljonairs is hiermee 29 keer zo groot.

Van de miljonairs had bijna twee derde een vermogen tussen de 1 en 2 miljoen euro. Een kwart van de miljonairs had een vermogen tussen de 2 en 5 miljoen euro. Een klein deel van de miljonairs, 3 procent, had een vermogen van 10 miljoen euro of meer.

Aanmerkelijk belang en ondernemingsvermogen grootste bezit van miljonairs

In 2020 bestond 45 procent van de bezittingen van miljonairs uit aanmerkelijk belang en ondernemingsvermogen, terwijl 21 procent bestond uit de waarde van de eigen woning. Bij niet-miljonairs vormde de waarde van de eigen woning 75 procent van de bezittingen tegen 4,3 procent aanmerkelijk belang en ondernemingsvermogen.

Miljonairs hebben relatief minder schulden dan niet-miljonairs. Bij niet-miljonairs bestaat 89 procent van de schulden uit de hypotheekschuld voor de eigen woning. Bij miljonairs is dat iets minder dan de helft.

5.3.4 Samenstelling van bezittingen, 1 januari 2020* (%)
Bank- en spaartegoeden Effecten Eigen woning Overig onroerend goed Ondernemingsvermogen Aanmerkelijk belang Overige bezittingen
Miljonairs 8,3 10,6 21,4 10,4 5,1 40,1 4
Niet-miljonairs 14 2,4 74,9 3,4 1,9 2,4 1

5.4Vermogen naar kenmerken van huishoudens

Meer vermogen op hogere leeftijd

De levensfase van een huishouden is sterk bepalend voor de omvang van het vermogen. Jonge huishoudens met een hoofdkostwinner tot 25 jaar hebben nauwelijks vermogen. Dat wordt pas opgebouwd in de loop der jaren. De hoogste vermogens zijn dan ook te vinden bij de 65‑plussers. Ze bezitten vaak een eigen woning waar nauwelijks of geen hypotheekschuld meer op rust. Begin 2020 bedroeg het doorsnee vermogen van 65‑plushuishoudens 160 duizend euro. Van deze groep had 57 procent een vermogen van meer dan een ton en 15 procent had meer dan een half miljoen. Een negatief vermogen kwam bij 4 procent van de 65‑plussers voor.

5.4.1 Vermogen naar leeftijd hoofdkostwinner, 1 januari 2020*
Negatief 0 tot 100 000 euro 100 000 tot 500 000 euro 500 000 euro en meer
Tot 25 jaar 172,8 163,7 8,6 1,2
25 tot 45 jaar 580,4 1186,1 562,7 76,5
45 tot 65 jaar 356 1032,9 1167,8 385,2
65 jaar en ouder 83,7 868,4 906,8 339,2

Laagste vermogen bij eenoudergezinnen en bijstandsontvangers

In 2020 hadden alleenstaanden duidelijk minder vermogen dan meerpersoonshuishoudens; 12 duizend versus 117 duizend euro. Eenoudergezinnen waren het minst vermogend: in doorsnee 9 duizend euro. Paren zonder kinderen waren het meest vermogend. Met 156 duizend euro was hun doorsnee vermogen 23 duizend euro hoger dan dat van paren met kinderen. Zie StatLine.

Huishoudens met voornamelijk inkomen als zelfstandige hadden met 208 duizend euro meer vermogen dan werknemershuishoudens en uitkeringsontvangers. Werknemershuishoudens kwamen in doorsnee uit op 56 duizend vermogen. Huishoudens met voornamelijk inkomen uit pensioen zijn eveneens relatief vermogend (165 duizend euro), terwijl huishoudens in de bijstand nauwelijks vermogen hebben (400 euro).

Hoogste inkomensgroep bezit 36 procent van het totale vermogen

Het doorsnee vermogen loopt op met het stijgen van het inkomen: van 700 euro in de eerste inkomensgroep naar 342,5 duizend euro in de tiende en hoogste inkomensgroep. Van het totale vermogen van Nederlandse huishoudens was 4 procent in handen van de laagste inkomensgroep, terwijl de hoogste inkomensgroep over 36 procent beschikte.

Woningbezitter meer vermogen dan huurder

Huishoudens met een eigen woning hadden in 2020 een doorsnee vermogen exclusief eigen woning van 36,3 duizend euro. Dat is 14 keer zoveel als dat van huishoudens met een huurwoning, hun doorsnee vermogen bedroeg 2,6 duizend euro. Het verschil is afgelopen jaren alleen maar groter geworden. Het doorsnee vermogen van huurders is sinds 2013 nauwelijks veranderd, dat van woningeigenaren is in die periode met zo’n 40 procent toegenomen. Dat heeft te maken met een verschil in vermogensbestanddelen. Huishoudens met een huurwoning hebben naast financiële bezittingen nauwelijks andere vormen van vermogen. Van de huishoudens met een eigen woning heeft een deel (bijna een derde) ook andere bezittingen, zoals aanmerkelijk belang, ondernemingsvermogen en overig onroerend goed. De financiële bezittingen van huurders zijn nagenoeg gelijk gebleven de afgelopen tien jaar, terwijl de financiële bezittingen en vooral het aanmerkelijk belang van woningeigenaren juist zijn toegenomen in die periode.

5.4.2 Doorsnee vermogen (exclusief eigen woning) van huishoudens, 1 januari (1 000 euro)
Woningbezitters Huurders
'11 27,8 3,2
'12 26,9 2,8
'13 25,8 2,1
'14 26,5 1,9
'15 28,9 2,4
'16 29,6 2,3
'17 31,1 2,4
'18 32,6 2,3
'19 33,8 2,3
'20* 36,3 2,6

5.5Regionale vermogensverdeling

Bloemendaal hoogste vermogen

De Nederlandse gemeente met het hoogste vermogen in 2020 is Bloemendaal in Noord-Holland met een doorsnee vermogen van 447,4 duizend euro. Dat is bijna 7 keer zo veel als het landelijk doorsnee vermogen (64,6 duizend euro). Bloemendaal staat al jaren aan kop als meeste vermogende gemeente van Nederland. In de top tien van meest vermogende gemeenten staan zeven gemeenten uit Noord-Holland; naast Bloemendaal zijn dit Laren, Heemstede, Blaricum, Bergen, Landsmeer en Beemster. Daarnaast behoorden ook Rozendaal, Bunnik en Alphen-Chaam tot de tien gemeenten met de hoogste vermogens.

Kleine vermogens in de grote steden

Huishoudens met het laagste doorsnee vermogen bevinden zich vooral in de grote steden. Het minst vermogend is Rotterdam met een doorsnee vermogen van 7,4 duizend euro. Den Haag en Utrecht vallen weliswaar niet in de top tien van gemeenten met laagste vermogens, maar ook daar was het vermogen met 16,5 duizend euro en 21,1 duizend euro relatief laag. In de grote steden wonen relatief veel jongeren, uitkeringsontvangers en werkenden met weinig inkomen. Deze groepen hebben vaak weinig vermogen.

5.5.1 Doorsnee vermogen van huishoudens, 1 januari 2020*
Doorsnee vermogen
Aa en Hunze 139,3
Aalsmeer 173,5
Aalten 106,2
Achtkarspelen 79,6
Alblasserdam 69,9
Albrandswaard 120,6
Alkmaar 67,3
Almelo 26
Almere 59,8
Alphen aan den Rijn 82,7
Alphen-Chaam 266
Altena 126
Ameland 180,4
Amersfoort 86,6
Amstelveen 67,7
Amsterdam 9
Apeldoorn 68,9
Arnhem 11,8
Assen 45,9
Asten 181,6
Baarle-Nassau 191
Baarn 142,5
Barendrecht 133,3
Barneveld 152,8
Beek 115,7
Beekdaelen 118,1
Beemster 255,8
Beesel 97,8
Berg en Dal 86,9
Bergeijk 239,4
Bergen (L.) 116
Bergen (NH.) 265
Bergen op Zoom 61,5
Berkelland 128,9
Bernheze 205
Best 145,5
Beuningen 110,7
Beverwijk 55,7
Bladel 215
Blaricum 265,8
Bloemendaal 447,4
Bodegraven-Reeuwijk 169,7
Boekel 232,6
Borger-Odoorn 80,6
Borne 108
Borsele 128,3
Boxmeer 137,8
Boxtel 110,3
Breda 60,3
Brielle 89,7
Bronckhorst 192,7
Brummen 91,3
Brunssum 36,8
Bunnik 271,2
Bunschoten 164,7
Buren 165,6
Capelle aan den IJssel 49
Castricum 234,9
Coevorden 83,9
Cranendonck 167,6
Cuijk 78,6
Culemborg 80,8
Dalfsen 207,4
Dantumadiel 88,3
De Bilt 192,7
De Fryske Marren 111,8
De Ronde Venen 182,7
De Wolden 178,8
Delft 12,6
Den Helder 23
Deurne 147,3
Deventer 43,5
Diemen 27,7
Dinkelland 208,8
Doesburg 31,8
Doetinchem 55,2
Dongen 116,4
Dordrecht 42,8
Drechterland 173,6
Drimmelen 147,4
Dronten 68,8
Druten 92,6
Duiven 73
Echt-Susteren 126,1
Edam-Volendam 240,7
Ede 98,4
Eemnes 216,3
Eemsdelta 35
Eersel 231,3
Eijsden-Margraten 191,7
Eindhoven 25,8
Elburg 109,2
Emmen 36,3
Enkhuizen 68,7
Enschede 16,4
Epe 143,5
Ermelo 121,4
Etten-Leur 99,9
Geertruidenberg 77,8
Geldrop-Mierlo 103,1
Gemert-Bakel 139,9
Gennep 118,9
Gilze en Rijen 102,1
Goeree-Overflakkee 90,8
Goes 73,2
Goirle 135,8
Gooise Meren 191,8
Gorinchem 37,6
Gouda 52,7
Grave 91
Groningen 7,9
Gulpen-Wittem 149,6
Haaksbergen 124,5
Haarlem 82,5
Haarlemmermeer 135,5
Halderberge 111,7
Hardenberg 89,2
Harderwijk 75,4
Hardinxveld-Giessendam 116,6
Harlingen 36,9
Hattem 126
Heemskerk 103,4
Heemstede 338,5
Heerde 159,7
Heerenveen 67,7
Heerhugowaard 95
Heerlen 13,3
Heeze-Leende 245,9
Heiloo 225,7
Hellendoorn 117,9
Hellevoetsluis 59,2
Helmond 33,7
Hendrik-Ido-Ambacht 110,9
Hengelo 40,1
Het Hogeland 75,4
Heumen 173,2
Heusden 129,1
Hillegom 114,9
Hilvarenbeek 254,2
Hilversum 82,5
Hoeksche Waard 118,7
Hof van Twente 125,8
Hollands Kroon 88,2
Hoogeveen 54,4
Hoorn 67,3
Horst aan de Maas 163,5
Houten 179,1
Huizen 108,7
Hulst 149,5
IJsselstein 109,9
Kaag en Braassem 159,5
Kampen 68,3
Kapelle 148,4
Katwijk 148,4
Kerkrade 22,5
Koggenland 176,9
Krimpen aan den IJssel 84,7
Krimpenerwaard 118,6
Laarbeek 160,3
Landerd 228,9
Landgraaf 49,8
Landsmeer 256,5
Langedijk 151,1
Lansingerland 180,8
Laren 428,8
Leeuwarden 23,1
Leiden 19,7
Leiderdorp 136,2
Leidschendam-Voorburg 82,5
Lelystad 36,7
Leudal 164,1
Leusden 177,2
Lingewaard 126,5
Lisse 122,7
Lochem 184,9
Loon op Zand 104,9
Lopik 188,3
Losser 105
Maasdriel 137,4
Maasgouw 149,7
Maassluis 42,5
Maastricht 14,6
Medemblik 133,3
Meerssen 150,5
Meierijstad 145,4
Meppel 50,8
Middelburg 58,9
Midden-Delfland 223,4
Midden-Drenthe 103
Midden-Groningen 41,2
Mill en Sint Hubert 194,3
Moerdijk 91,3
Molenlanden 151,2
Montferland 89,5
Montfoort 187
Mook en Middelaar 187,8
Neder-Betuwe 95,2
Nederweert 187,4
Nieuwegein 68,9
Nieuwkoop 177,8
Nijkerk 158,3
Nijmegen 12,6
Nissewaard 41,4
Noardeast-Frysl�n 70,8
Noord-Beveland 110,3
Noordenveld 141
Noordoostpolder 67,1
Noordwijk 134,7
Nuenen, Gerwen en Nederwetten 223,5
Nunspeet 130,2
Oegstgeest 240,2
Oirschot 248,1
Oisterwijk 184,8
Oldambt 39
Oldebroek 151,6
Oldenzaal 77,8
Olst-Wijhe 130,4
Ommen 145,1
Oost Gelre 120,9
Oosterhout 73,3
Ooststellingwerf 91,5
Oostzaan 221,1
Opmeer 149,7
Opsterland 119,6
Oss 81,3
Oude IJsselstreek 85,2
Ouder-Amstel 178,5
Oudewater 192,2
Overbetuwe 103,9
Papendrecht 79,2
Peel en Maas 156,6
Pekela 27,7
Pijnacker-Nootdorp 168,6
Purmerend 82,4
Putten 189,9
Raalte 153,6
Reimerswaal 83,8
Renkum 121,9
Renswoude 180,2
Reusel-De Mierden 237,1
Rheden 42,5
Rhenen 125,8
Ridderkerk 56,5
Rijssen-Holten 120,1
Rijswijk 50,8
Roerdalen 136,6
Roermond 45,6
Roosendaal 65
Rotterdam 7,4
Rozendaal 359,8
Rucphen 131,3
Schagen 128,6
Scherpenzeel 157,2
Schiedam 23,8
Schiermonnikoog 99
Schouwen-Duiveland 121,5
's-Gravenhage 16,5
's-Hertogenbosch 57,6
Simpelveld 86,5
Sint Anthonis 253,9
Sint-Michielsgestel 218,6
Sittard-Geleen 49,7
Sliedrecht 69,9
Sluis 145,1
Smallingerland 49,8
Soest 137,9
Someren 186,4
Son en Breugel 185,1
Stadskanaal 40,2
Staphorst 229
Stede Broec 104,1
Steenbergen 76,7
Steenwijkerland 81,8
Stein 117,3
Stichtse Vecht 136,4
S�dwest-Frysl�n 83,5
Terneuzen 78,6
Terschelling 121,3
Texel 199,7
Teylingen 152,8
Tholen 85,9
Tiel 37,3
Tilburg 24,2
Tubbergen 221,9
Twenterand 96,9
Tynaarlo 158,9
Tytsjerksteradiel 111,9
Uden 109,7
Uitgeest 171,4
Uithoorn 110,5
Urk 129,5
Utrecht 21,1
Utrechtse Heuvelrug 174,3
Vaals 45,1
Valkenburg aan de Geul 101,9
Valkenswaard 97,3
Veendam 29,6
Veenendaal 72,3
Veere 225,3
Veldhoven 148,9
Velsen 86,8
Venlo 50
Venray 88,8
Vijfheerenlanden 88,5
Vlaardingen 25,9
Vlieland 21
Vlissingen 26,8
Voerendaal 149,4
Voorschoten 189,2
Voorst 196,7
Vught 164,1
Waadhoeke 65,8
Waalre 210,9
Waalwijk 71,6
Waddinxveen 93,7
Wageningen 14
Wassenaar 216,2
Waterland 224,9
Weert 109,6
Weesp 117,2
West Betuwe 151,3
West Maas en Waal 154,8
Westerkwartier 111,9
Westerveld 167,4
Westervoort 46,8
Westerwolde 79
Westland 138,6
Weststellingwerf 83,3
Westvoorne 187,6
Wierden 154,4
Wijchen 108,3
Wijdemeren 206,1
Wijk bij Duurstede 126,2
Winterswijk 82,2
Woensdrecht 126,2
Woerden 150,1
Wormerland 139,8
Woudenberg 168,9
Zaanstad 56,7
Zaltbommel 113,9
Zandvoort 107,9
Zeewolde 73,5
Zeist 87,3
Zevenaar 61,2
Zoetermeer 51
Zoeterwoude 229,1
Zuidplas 124,3
Zundert 220,7
Zutphen 47,1
Zwartewaterland 106,1
Zwijndrecht 50,4
Zwolle 47,7

5.6Nalatenschappen en verkrijgingen

Nagelaten vermogen neemt verder toe

Het nagelaten vermogen (zie kader) van overledenen is in 2019 verder toegenomen. In 2015 was er voor het eerst weer sprake van een stijging na vier jaren van krimp. Ruim 151 duizend overledenen lieten in 2019 in totaal 19,2 miljard euro aan vermogen na, dat is het meest sinds de start van de waarneming in 2007. Toen bedroeg het totaal nagelaten vermogen 16,2 miljard euro (in prijzen van 2019). In de daaropvolgende jaren nam de omvang van de erfenissen toe tot 19 miljard euro in 2010. Daarna daalde de waarde van de nalatenschappen tot 15,7 miljard euro in 2014. Het nagelaten vermogen bestaat vooral uit eigen woning en bank- en spaartegoeden. De daling van de huizenprijzen in de jaren 2009–2013 had een drukkend effect op de omvang van de erfenissen in die jaren. Met het economisch herstel vanaf 2014 en vooral de groeiende waarde van de eigen woning nam ook het nagelaten vermogen weer toe.

5.6.1 Samenstelling nagelaten vermogen (mld euro (in prijzen van 2019))
Saldo eigen woning Bank- en spaartegoeden Effecten Saldo overige bezittingen en schulden
'07 6,4 4,8 2,6 2,4
'08 6,6 5,2 2,3 3,3
'09 6,5 5,3 1,9 3,1
'10 7,9 5,9 2,4 2,8
'11 7,1 5,6 2,3 2,9
'12 6,6 5,9 2,3 2,5
'13 6,2 5,7 2,4 2,1
'14 5,9 5,3 2,4 2,1
'15 6,3 5,6 2,7 2,1
'16 6,7 5,7 3,4 2,7
'17 7 5,7 3 2,6
'18* 7,6 5,8 3 2,7
'19* 8,1 5,8 2,4 3

Nalatenschappen en verkrijgingen

De gegevens over het nagelaten vermogen van overledenen uit de Nederlandse bevolking (inclusief personen in institutionele huishoudens) zijn samengesteld met behulp van verschillende bronnen. Voor ongeveer 35 procent van de overledenen zijn gegevens beschikbaar uit de aangifte erfbelasting van de belastingdienst. De gegevens voor het overige deel van de overledenen worden geraamd op basis van de vermogensgegevens uit het Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (IIV). Voor overledenen met een partner is er vanuit gegaan dat de overledene voor de helft eigenaar was van de vermogensbestanddelen uit de huwelijksgoederengemeenschap.

Cijfers over verkrijgingen uit een nalatenschap hebben enkel betrekking op de gegevens uit de erfbelasting, daardoor is voor ongeveer 65 procent van de overledenen (7,1 miljard euro) onbekend wie de nalatenschap ontvangen heeft.

De cijfers over 2018 en 2019 zijn voorlopig, omdat het een aantal jaren duurt voordat de aangiftes erfbelasting verwerkt en vastgesteld zijn door de belastingdienst.

Voor meer informatie zie: Vermogensoverdrachten (cbs.nl).

Kinderen ontvangen het vaakst, partners het meest

In 2019 is voor 200 duizend ontvangers aangifte van een erfenis gedaan met een totale waarde van 12,1 miljard euro. Hierover werd 1,3 miljard euro erfbelasting afgedragen (zie StatLine).

De helft van het aantal erfenissen gaat van ouder naar kind. De partner van de overledene is in 10 procent van de erfenissen de ontvanger. 28 procent van de ontvangers heeft een overige relatie met de overledene (ooms, tantes, neven, nichten of andere met een niet-familiale band). Het kleinste deel (1 procent) van de erfenissen gaat naar maatschappelijke organisaties.

5.6.2 Ontvangers van erfenissen naar relatie met overledene, 2019*
aandeel
Kind 50,4
Partner 10,5
Kleinkind 9,2
Maatschappelijke organisatie 0,9
Ouder 0,6
Overige relatie 28,3

Na de partner (netto erfenis van in doorsnee 80 duizend euro) ontvingen kinderen van overledenen in doorsnee het hoogste bedrag (zie StatLine). In 2019 was dat netto 32 duizend euro. Overige ontvangers kregen in doorsnee bijna 8 duizend euro na afdracht van erfbelasting. De belastingdruk is aanzienlijk hoger voor overige ontvangers dan voor partners en kinderen, omdat zij een veel lagere vrijstelling kennen en een hoger belastingtarief. Maatschappelijke organisaties betalen geen belasting over ontvangen erfenissen. In 2019 bedroeg het doorsnee ontvangen bedrag van maatschappelijke organisaties 17,5 duizend euro.

Vermogenden ontvangen vaker erfenis

Relatief veel ontvangers van een erfenis maken deel uit van huishoudens in de hogere vermogensgroepen: 22 procent van het aantal erfenissen gaat naar personen in de hoogste vermogensdecielgroep, 2,4 procent naar de hoogste percentielgroep en 0,2 procent naar de hoogste promillegroep.

In 2019 bedroeg de doorsnee omvang van het netto ontvangen bedrag 22,7 duizend euro. De hoogste drie decielgroepen van de vermogensverdeling kregen meer. Ontvangers van erfenissen die tot de negende decielgroep behoren, kregen in doorsnee 30 duizend euro en degenen die tot de tiende decielgroep behoren ontvingen 34 duizend euro.

5.6.3 Ontvangers van erfenissen naar vermogensgroepen1), 2019* (% van aantal ontvangers van erfenissen)
% in aantal ontvangers van erfenissen
1e (17 300 euro) 5
2e (14 700 euro) 2,3
3e (15 000 euro) 2,8
4e (15 900 euro) 4,4
5e (18 100 euro) 6,2
6e (20 600 euro) 8,4
7e (21 900 euro) 10,5
8e (24 800 euro) 13,6
9e (30 200 euro) 17,2
10e (34 100 euro) 22,1
Onbekend 2) (20 600 euro) 7,5
1)Tussen haakjes staat het mediaan ontvangen bedrag per vermogensgroep.
2)Dit betreft onder andere niet-natuurlijke personen en personen die in het buitenland wonen.

5.7Schenkingen

Bijna 4 miljard euro geschonken in 2019

In 2019 was de totale netto waarde van alle geregistreerde schenkingen 3,7 miljard euro. Dit is het totaalbedrag van bijna 61 duizend schenkingen, waarbij bedrijfsopvolgingen niet meetellen (zie kader). Schenkingen vinden vooral plaats van ouder op kind. In 2019 werd 3,4 miljard euro door ouders aan hun kinderen geschonken. Het grootste deel daarvan betrof niet-eenmalige schenkingen.

Ruim 0,7 miljard euro werd er in 2019 eenmalig geschonken ten behoeve van de eigen woning. In 2013 en 2014 was het totaal aan schenkingen waarop de verhoogde vrijstelling voor woningen van toepassing was veel groter. Toen werd er respectievelijk 2,9 miljard en 7,0 miljard euro eenmalig geschonken ten behoeve van de eigen woning. In 2017 werd de extra verhoogde vrijstelling van een ton, na een onderbreking van twee jaren, opnieuw geïntroduceerd. Sindsdien is er veel minder gebruik van gemaakt.

Geregistreerde schenkingen

Aangifte schenkbelasting voor een schenking die jaarlijks gedaan mag worden (bijvoorbeeld van ouder op kind) is verplicht indien het geschonken bedrag boven de jaarlijkse vrijstellingsgrens uitkomt. Voor 2019 was de vrijstellingsgrens voor een dergelijke schenking van ouder op kind 5 248 euro, en voor overige relaties 2 173 euro. Ligt het geschonken bedrag op of onder de vrijstellingsgrens dan hoeft er geen aangifte te worden gedaan. Daarnaast kan er eenmalig een extra schenking gedaan worden. Voor dergelijke eenmalige schenkingen dient vrijstelling aangevraagd te worden en is aangifte dus verplicht. Ook als het geschonken bedrag lager is dan de geldende vrijstellingsgrens dient men aangifte te doen. In 2019 bedroeg de eenmalig verhoogde vrijstelling 26 040 euro, de eenmalig extra verhoogde vrijstelling voor een studie 54 246 euro, en er kon 102 010 euro belastingvrij geschonken worden ten behoeve van een eigen woning.

De gepresenteerde cijfers hebben uitsluitend betrekking op de geregistreerde schenkingen exclusief de schenkingen die vallen onder de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Hoewel geregistreerde schenkingen in principe schenkingen betreffen waarvoor aangifte verplicht is, komt het voor dat er aangifte wordt gedaan over niet-eenmalige schenkingen die op of onder de vrijstellingsgrens liggen. Het totaalbedrag aan niet-eenmalige schenkingen wordt echter substantieel onderschat vanwege het ontbreken van aangifteverplichting bij een bedrag op of onder het vrijstellingsbedrag.

Omdat de belastingtechnische afwikkeling van schenkingen drie jaar duurt, zijn er geen recentere gegevens dan 2019 voorhanden. Voor meer informatie zie: Vermogensoverdrachten (cbs.nl).

Tot 2010 waren de niet-eenmalige schenkingen goed voor een bedrag van ongeveer 3,5 miljard euro per jaar. Met de invoering van de nieuwe erf- en schenkbelasting in 2010, werd het belastingstelsel vereenvoudigd met hogere tarieven, maar met extra vrijstellingen voor de woning en de studie. Het totale bedrag aan niet-eenmalige schenkingen halveerde bijna in 2010 en de twee jaren daarna.

5.7.1 Netto schenkbedrag naar type schenking (Totaal (mld euro))
Ouder-kind, niet-eenmalig Ouder-kind, eenmalig waaronder studie Ouder-kind, eenmalig eigen woning Andere relatie, niet-eenmalig Andere relatie, eenmalig eigen woning
'07 3,0 0,4 0,0 0,2 0,0
'08 3,3 0,4 0,0 0,2 0,0
'09 3,3 0,3 0,0 0,2 0,0
'10 1,9 0,2 0,2 0,2 0,0
'11 1,8 0,2 0,3 0,1 0,0
'12 1,8 0,2 0,3 0,1 0,0
'13 2,0 0,3 2,7 0,1 0,2
'14 1,7 0,2 6,4 0,1 0,6
'15 2,0 0,2 0,4 0,1 0,0
'16 2,2 0,2 0,4 0,2 0,0
'17 2,5 0,2 1,3 0,3 0,2
'18* 2,5 0,1 0,8 0,2 0,1
'19* 2,6 0,1 0,6 0,2 0,1

365 miljoen schenkbelasting betaald in 2019

In 2019 werd er in totaal bijna 365 miljoen euro aan schenkbelasting betaald, waarvan ruim 355 miljoen euro op basis van niet-eenmalige schenkingen. Gemiddeld per schenking ging het om bijna 6 duizend euro belasting in dat jaar. In de periode voor 2010 was dit minder dan 4 duizend euro gemiddeld per schenking.

In de periode 2007–2019 werd in 2011 de minste schenkbelasting door de overheid geïncasseerd (250 miljoen euro). Jaarlijks werd vrijwel alle belasting geheven over niet-eenmalige schenkingen. In 2013 en 2014 werd er daarnaast respectievelijk ruim 40 en ruim 50 miljoen euro over woonschenkingen geïnd.

5.7.2 Belasting naar type schenking (Totaal (mln euro))
Ouder-kind, niet-eenmalig Ouder-kind, eenmalig waaronder studie Ouder-kind, eenmalig eigen woning Andere relatie, niet-eenmalig Andere relatie, eenmalig eigen woning
'07 263,8 7,5 0 61 0
'08 272 5,9 0 59,9 0
'09 279,1 5,8 0 63,6 0
'10 221,3 3,1 5,1 56,5 0
'11 202,1 1,9 6,6 42,7 0
'12 213,2 2,4 6,1 48,7 0
'13 194,5 8,3 38,1 39,6 2,4
'14 188,8 2,7 44,7 29,6 6,5
'15 226,1 3,4 6,1 43,7 0
'16 244,6 1,8 3,2 52,2 0
'17 290,8 2,2 6,9 88,3 1,6
'18* 277,9 2 5,3 53,6 0,8
'19* 291,7 2 3,3 64,6 1,8

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Judit Arends-Tóth

Koos Arts

Marion van den Brakel

Mitchell Dost

Kai Gidding

Bart Huynen

Koen Link

Reinder Lok

Jasper Menger

Jeroen Nieuweboer

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings

Nadine Wesselius

Eindredactie

Marion van den Brakel

Ferdy Otten