Foto omschrijving: Bewoner van woning in huursector maakt zich zorgen over energierekening.

Bestedingen en eigen inschatting financiële situatie

In dit hoofdstuk komen de bestedingen van huishoudens aan de orde. Hoeveel geld wordt waaraan uitgegeven en hoe anders was het bestedingspatroon in coronatijd? Daarnaast is er aandacht voor financiële problemen. In hoeverre zeggen huishoudens moeilijk rond te komen van hun inkomen of kampen ze met betalingsachterstanden in huur of hypotheek, bij de energierekening of bij kredieten? Hoe vaak moet het spaarsaldo worden aangesproken of worden er schulden gemaakt? Tot slot wordt ingegaan op de recentste ontwikkelingen in het consumentenvertrouwen.

9.1Moeilijk rondkomen en financiële beperkingen

7 procent van de huishoudens komt moeilijk rond

In 2021 kwam 7 procent van de huishoudens naar eigen zeggen (zeer) moeilijk rond van het inkomen. Sinds 2013, toen bijna 17 procent van de huishoudens aangaf moeite hiermee te hebben, daalde het aandeel huishoudens dat moeilijk rondkomt gestaag (zie StatLine), vooral vanaf de tweede inkomenskwintielgroep. In deze groep gaf 1 op de 10 huishoudens in 2021 aan (zeer) moeilijk rond te kunnen komen. In 2013 gold dit nog voor bijna een kwart. In de hoogste twee kwintielgroepen was in 2021 nog nauwelijks sprake van huishoudens die moeilijk rond konden komen van het besteedbare inkomen.

Ook in de laagste twee decielgroepen is het aandeel huishoudens dat moeilijk rond kon komen afgenomen, maar deze daling zette pas vanaf 2017 in. In de periode 2017–2021 halveerde in de tweede decielgroep het aandeel huishoudens dat moeilijk rond kon komen van het besteedbare inkomen naar 22 procent. De daling speelde vooral in de coronajaren 2020 en 2021. Door de lock-downs veranderde het bestedingspatroon van huishoudens. Bestedingen aan bijvoorbeeld vakanties en uitgaven in de horeca daalden fors. Hierdoor hielden huishoudens meer geld over om de gebruikelijke noodzakelijke uitgaven te kunnen betalen (zie paragraaf 9.2).

De hoogte van het inkomen speelt uiteraard een substantiële rol in het wel of niet kunnen rondkomen, maar een laag inkomen betekent niet automatisch dat de financiële situatie van een huishouden problematisch is. Een huishouden met weinig inkomen kan toch aangeven makkelijk rond te kunnen komen. Vergeleken met de tweede inkomensdecielgroep bevat de eerste decielgroep relatief veel zelfstandigen waarvan het lage inkomen van tijdelijke aard kan zijn. Ook hebben zelfstandigen betrekkelijk vaak spaargeld achter de hand waarmee ze de noodzakelijke lasten kunnen bekostigen. In de eerste decielgroep gaf in 2021 bijna 20 procent aan (zeer) moeilijk rond te komen, vergelijkbaar met het percentage in de tweede decielgroep.

9.1.1 Huishoudens die moeilijk rondkomen (%)
Eerste inkomensdecielgroep Tweede inkomensdecielgroep Tweede inkomenskwintielgroep Derde inkomenskwintielgroep Vierde inkomenskwintielgroep Vijfde inkomenskwintielgroep
'07 23,9 31,6 15,4 7,2 4,2 2,3
'08 24,9 29,4 16,7 9,3 5,6 1,4
'09 26,2 28,6 14,4 7,9 4,1 1,7
'10 25,4 35,5 17,8 10,6 5,7 1,9
'11 29,3 30,2 18,7 11,8 5,5 2,2
'12 26,5 35,9 18,9 10,7 4,9 2
'13 30,4 44,0 24,4 12,2 7,3 2,5
'14 27,7 47,2 22,0 12,6 5,3 1,5
'15 25,4 39,2 24,6 10,9 4,9 1,6
'16 31,3 43,6 20,8 8,6 4,1 1,8
'17 32,8 43,1 18,6 6,7 3,3 1,8
'18 23,9 38,0 17,3 5,7 3,0 1,2
'19 26,6 36,2 16,7 6,0 3,2 1,1
'20 23,9 30,8 11,8 4,4 2,5 1,0
'21* 19,6 22,2 10,1 3,7 1,5 0,7

Herziene inkomensgegevens

De herziening van de Inkomensstatistiek en met name de opwaardering van de economische huurwaarde is in 2016 van invloed geweest op de stijging van het aandeel huishoudens met weinig inkomen (laagste decielgroepen, zie figuur 9.1.1) dat moeilijk rond kon komen. In het onderzoek European Union-Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC), de bron voor deze gegevens over de beoordeling van het inkomen, is de nieuwe methodiek vanaf 2016 toegepast. Dit heeft toen geleid tot een vermindering van het aantal huishoudens met weinig inkomen. Daarnaast is de samenstelling van deze groep veranderd: de opwaardering van de huurwaarde resulteerde in een kleiner aandeel eigenwoningbezitters onder huishoudens met weinig inkomen. Vergeleken met huurders zeggen woningeigenaren beter rond te kunnen komen van het inkomen en ervaren ze minder vaak financiële beperkingen. Huishoudens die op basis van de herziene inkomensgegevens weinig inkomen hebben, maken hierdoor vaker gewag van betalingsachterstanden en ervaren vaker financiële krapte dan volgens de oude methodiek.

Minder betalingsachterstanden bij hoger inkomen

In 2021 gaf 3 procent van de huishoudens aan achterstanden te hebben gehad bij de betaling van de maandelijkse huur- of hypotheeklasten, de elektriciteits-, water- of gasrekeningen of bij het afbetalen van een lening of andere kredieten. In de laagste inkomensdecielgroep gaf 9 procent van de huishoudens aan om financiële redenen betalingsachterstanden te hebben. Het ging hierbij met name om het niet tijdig kunnen betalen van de maandelijkse huur- of hypotheeklasten. Zeven procent van de huishoudens in deze inkomensgroep had om financiële redenen een achterstand bij de betaling van deze maandelijkse lasten en 4 procent liep achter met het betalen van de elektriciteits-, water- of gasrekeningen.

Het aandeel huishoudens met betalingsachterstanden is kleiner naarmate het inkomen hoger is. In de tweede en derde kwintielgroep had rond 3 procent van de huishoudens te maken met betalingsachterstanden. Onder de 40 procent huishoudens met de hoogste inkomens was nauwelijks sprake van betalingsachterstanden.

9.1.2 Huishoudens met betalingsachterstanden, 2021* (%)
Een of meer betalings-achterstanden Huur of hypotheek Gas, water of elektriciteit Lening of andere kredieten
Vijfde
kwintielgroep
0,2 0,1 0,1 0,2
Vierde
kwintielgroep
0,5 0,4 0,3 0,3
Derde
kwintielgroep
2,7 1,8 1 1
Tweede
kwintielgroep
3,3 1,7 1,1 1,4
Tweede
decielgroep
9,7 5,2 4,2 4,4
Eerste
decielgroep
9,4 6,8 3,9 3,6

7 procent van de huishoudens ervaart woonlasten als zware last

Voor 7 procent van de huishoudens vormden de maandelijkse woonlasten, waaronder de huur/hypotheek, verzekeringen, gemeentelijke belastingen en onderhoud, in 2021 naar eigen zeggen een zware financiële last. Ook hier speelt inkomen een belangrijke rol. In de laagste inkomensdecielgroep betekenden de maandelijkse woonlasten voor 13 procent een zware financiële last. In de tweede inkomensdecielgroep was dit voor bijna 20 procent van de huishoudens het geval. Het aandeel huishoudens dat de maandelijkse woonlasten moeilijk op kan brengen daalt vervolgens van 9 procent in de tweede inkomenskwintielgroep tot 1 procent in de hoogste kwintielgroep.

Vergeleken met huurders ervaart een relatief klein deel van de woningeigenaren de maandelijkse woonlasten als een zware last. Woningeigenaren hebben doorgaans niet alleen een hoger inkomen dan huurders, ze zijn ook een kleiner deel van dit inkomen kwijt aan woonlasten. In 2021 gaf 2 procent van de eigenaren aan dat de woonlasten een zware financiële last vormden. Onder huurders zonder huurtoeslag was dit aandeel vier keer zo groot (8 procent). Met 18 procent waren het vooral de huurtoeslagontvangers die aangaven dat ze de maandelijkse woonlasten moeilijk konden opbrengen. Bij 10 procent van de huurtoeslagontvangers was dan ook sprake van betalingsachterstanden, voornamelijk bij het betalen van de maandelijkse huur (6 procent).

9.1.3Woonlasten en betalingsachterstanden, 2021*
  Eigenaren Huurder zonder huurtoeslag Huurder met huurtoeslag
  % van huishoudens
Ervaart maandelijkse woonlasten als zware last 2 8 18
Een of meer betalingsachterstanden 1 4 10
waarvan t.a.v.      
huur of hypotheek 0 3 6
gas, water of elektriciteit 0 1 4
op afbetaling gekochte artikelen 0 2 4

Financiële beperkingen prevalent in de laagste inkomensgroepen

Huishoudens uit de laagste inkomensgroepen hebben regelmatig te maken met financiële beperkingen. Van de tien procent huishoudens met het laagste inkomens gaf bijna twee derde aan onvoldoende geld te hebben voor één of meer specifieke uitgaven, uiteenlopend van het verwarmen van het huis (6 procent) tot het vervangen van versleten meubels (44 procent). Bijna 4 van de 10 huishoudens uit deze groep hadden onvoldoende geld om jaarlijks een week op vakantie te gaan en 3 van de 10 om regelmatig nieuwe kleding te kopen. Verder had de helft onvoldoende financiële middelen achter de hand om onverwachte, noodzakelijke uitgaven ter waarde van 1 200 euro te kunnen bekostigen. Huishoudens uit de tweede decielgroep maakten nog vaker gewag van dergelijke financiële problemen. In deze groep zei 72 procent van hen minimaal een van dergelijke beperkingen te ondervinden. Van de twintig procent huishoudens met de hoogste inkomens zei 5 procent een of meer van zulke beperkingen te hebben.

9.1.4 Huishoudens met financiële beperkingen, 2021* (%)
Eerste decielgroep Tweede decielgroep Tweede kwintielgroep Derde kwintielgroep Vierde kwintielgroep Vijfde kwintielgroep
Onvoldoende geld voor: . . . . . .
Een warme maaltijd met vlees, kip of
vis om de dag
7,3 8,6 2,4 0,7 0,5 0,6
Het goed verwarmen van het huis 6,4 10,6 4,3 2,5 0,9 0,5
Het te eten vragen van familie en/of
kennissen
19,9 32,7 16,3 7,2 3,1 1,2
Het regelmatig kopen van nieuwe
kleren
31,4 42,5 20,3 9,1 3,6 1,5
Het jaarlijks een week op vakantie gaan 38,8 45,9 23,6 9 3,6 2
Het vervangen van versleten meubels 44,1 53,4 27,8 13,9 5,7 3,1
Het doen van onverwachte
noodzakelijke uitgaven
49,4 52,5 25,9 11,4 4,8 2,2
Ten minste een van de genoemde items 65,9 72,3 46,8 24,9 11,9 5,5

9.2Oordeel over de eigen financiële situatie

Meer huishoudens houden geld over

Drie op de 100 personen zeiden in 2021 dat het huishouden waarvan hij of zij deel uitmaakt, schulden moet maken. Acht op de 100 personen gaven aan dat het huishouden spaartegoeden moet aanspreken. Iets minder dan een kwart zei precies rond te komen en een ruime meerderheid (62 procent) meldde geld over te houden. In 2020 en 2021 is het percentage huishoudens dat aangeeft geld over te houden, gestegen ten opzichte van de jaren voor de corona. Het percentage huishoudens dat schulden moet maken bleef vrijwel onveranderd.

Meting oordeel eigen financiële situatie

Ingezoomd wordt op de uitkomsten van drie vragen in het maandelijkse Consumenten Conjunctuuronderzoek (CCO). Als eerste krijgen personen van 15 jaar of ouder vragen over de actuele financiële situatie van het huishouden, dus de financiële stand van zaken op het moment van enquêtering. Daarna wordt vooruitkijkend en terugblikkend over een periode van twaalf maanden gevraagd naar de financiële situatie van het huishouden. Bij de vooruitblik gaat het om de verwachte financiële situatie in het komend jaar en bij de terugblik over de ervaren financiële situatie in het afgelopen jaar. Een klein deel van de personen geeft aan niet te weten hoe hun huishouden er (actueel en vooruit- en terugkijkend) financieel voorstaat, zie StatLine.

De twaalfmaandelijkse indicatoren maken deel uit van de deeldimensie koopbereidheid van het consumentenvertrouwen. De andere deeldimensie van het consumentenvertrouwen betreft de inschatting van het economische klimaat (CBS, 2017).

9.2.1 Oordeel over de actuele financiële situatie huishouden (%)
2018 2019 2020 2021
Houdt geld over 56 55 60 62
Komt precies rond 26 26 23 22
Moet spaartegoeden aanspreken 10 11 9 8
Moet schulden maken 3 3 4 3

12 procent van laagste inkomensgroep maakt schulden

De hoogte van het inkomen is een bepalende factor in de beoordeling van de financiële situatie van het huishouden. Hoe hoger het inkomen is, des te positiever is het oordeel over de financiële situatie. In de groep huishoudens met de 20 procent hoogste inkomens gaven 80 op de 100 personen aan dat het huishouden geld overhoudt, 9 op de 100 zei precies rond te kunnen komen. In de laagste twee inkomensdecielgroepen waren de percentages die geld overhielden het kleinst (35 procent in de eerste decielgroep en 28 procent in de tweede decielgroep). Van de personen uit huishoudens in de hoogste inkomenskwintielgroep zei 5 procent spaartegoeden te moeten aanspreken, terwijl vrijwel niemand meldde schulden te hoeven maken. Van de personen in de laagste inkomensdecielgroep gaf 15 procent aan spaartegoeden te moeten aanspreken, en zei 12 procent schulden te moeten maken. Dat de laagste inkomensdecielgroep iets vaker geld zei over te houden dan de tweede decielgroep houdt verband met het grotere aandeel zelfstandigen en jongeren in deze laagste groep (zie Wie zit waar in de inkomensverdeling? (cbs.nl)).

9.2.2 Oordeel over de actuele financiële situatie huishouden1), 2021 (%)
Houdt geld over Komt precies rond Moet spaartegoeden aanspreken Moet schulden maken
Eerste decielgroep 34 32 15 12
Tweede decielgroep 28 42 14 8
Tweede kwintielgroep 46 35 11 3
Derde kwintielgroep 63 22 8 2
Vierde kwintielgroep 74 15 6 1
Vijfde kwintielgroep 82 9 4 1
1)Huishoudens zijn ingedeeld naar het inkomen van 2020.

Woningeigenaren houden vaker geld over dan huurders

Huishoudens aan de bovenkant van de inkomensladder zijn relatief vaak woningeigenaar, eigenaarschap hangt dan ook samen met het oordeel over de financiële situatie. In 2021 gaf 72 procent van de woningeigenaren aan dat het huishouden geld overhoudt. Onder huurders die geen huurtoeslag ontvingen was dat 56 procent en onder huurtoeslagontvangers 29 procent. Van de personen in huishoudens met huurtoeslag zei 8 procent dat het huishouden schulden moet maken, nog eens 12 procent moest spaartegoeden aanspreken. Van de personen in huishoudens met een eigen woning zei 1 procent dat het huishouden schulden moet maken, onder huurders zonder huurtoeslag was dat 4 procent. De inschatting van de eigen financiële positie ligt bij woningeigenaren en huurders zonder huurtoeslag dan ook dichter bij elkaar dan bij eigenaren en huurders met huurtoeslag.

9.2.3 Oordeel over de actuele financiële situatie huishouden1), 2021 (%)
Houdt geld over Komt precies rond Moet spaartegoeden aanspreken Moet schulden maken
Woningeigenaar 72 16 7 1
Huurder zonder huurtoeslag 56 25 1 4
Huurder met huurtoeslag 29 43 12 8
1)Huishoudens zijn ingedeeld naar het woningbezit van 2020.

Stellen houden het vaakst geld over

Personen uit huishoudens bestaande uit een paar met kinderen waren in 2021 het vaakst positief over de financiële situatie van het huishouden. Van hen zei 67 procent geld over te houden. Bij de stellen zonder kinderen was dat 66 procent (zie StatLine). Personen die deel uitmaken van een eenoudergezin zeiden het minst vaak geld over te houden (44 procent). Ook gaven ze vaker dan paren met kinderen aan schulden te moeten maken (8 tegen 3 procent) en spaartegoeden te moeten aanspreken (11 tegen 8 procent). In hoofdstuk 2 werd al duidelijk dat paren een hoger inkomen hebben dan alleenstaanden en alleenstaande ouders. Dat hogere inkomen gaat dus samen met een positiever oordeel over de financiën van het huishouden.

9.2.4 Oordeel over de actuele financiële situatie huishouden1), 2021 (%)
Moet spaartegoeden aanspreken Moet schulden maken
Eenpersoonshuishouden 9 4
Paar zonder kinderen 7 1
Paar met kinderen 8 3
Eenoudergezin 11 8
Overig 9 8
1)Huishoudens zijn om aan te sluiten op het in dit hoofdstuk gebruikte inkomen ingedeeld naar de huishoudenssamenstelling in 2020.

Merendeel verwacht ongewijzigde financiën komend jaar

Iets meer dan de helft (55 procent) verwachtte in 2021 dat de financiële situatie van het huishouden het komende jaar ongewijzigd blijft, 23 procent van de personen verwachtte financiële vooruitgang en een iets kleiner deel (19 procent) een verslechtering. Daarmee rekende een merendeel van de consumenten dus op stabiliteit in de financiële situatie van het huishouden en waren er meer optimisten dan pessimisten.

9.2.5 Financiële situatie huishouden in het komend jaar, 2021
Vooruitblik op financiële situatie van het huishouden in het komend jaar, 2021
Beter 23
Ongewijzigd 55
Slechter 19
Geen antwoord 3

Personen uit huishoudens met relatief weinig inkomen verwachtten vaker dat de financiële situatie verslechtert. In de hogere inkomensgroepen werd juist vaker stabiliteit of verbetering verwacht. Opvallend is dat personen uit de laagste inkomensgroep optimistischer zijn dan personen uit huishoudens met een hoger inkomen. Dit optimisme houdt verband met de al genoemde andere samenstelling van deze laagste inkomensgroep, waarin zich relatief veel jongeren en zelfstandigen bevinden. Ten opzichte van 2020 zijn mensen iets optimistischer geworden over hun toekomstige financiële situatie. Het aandeel personen dat een verslechtering in de financiële situatie van het huishouden verwachtte daalde van 23 procent in 2020 naar 19 procent in 2021 (Statline).

Terugblik wordt pessimistischer

In 2021 waren personen vaker dan in 2020 van mening dat de financiële situatie van het huishouden er het afgelopen jaar op achteruit is gegaan. Het aandeel personen dat de financiële situatie in het afgelopen jaar als verbeterd bestempelde, is tussen 2020 en 2021 licht gedaald (25 tegen 23 procent). Het aandeel dat de situatie zag verslechteren, nam toe van 27 procent in 2020 tot 29 procent in 2021.

Personen uit huishoudens met een hoger inkomen beoordelen de situatie van het huishouden vaker als verbeterd dan personen uit lagere inkomensgroepen. In 2021 zei een derde van de personen uit de groep huishoudens met de 20 procent hoogste inkomens dat de financiële situatie van het huishouden verbeterd is. In de huishoudens behorende tot de 40 procent laagste inkomens was dat substantieel minder (13 procent in eerste kwintielgroep en 21 procent in tweede kwintielgroep).

9.2.6 Financiële situatie in het afgelopen jaar1) (% dat verslechtering rapporteert)
2020 2021
Eerste decielgroep 38 40
Tweede decielgroep 41 43
Tweede kwintielgroep 35 46
Derde kwintielgroep 27 29
Vierde kwintielgroep 22 26
Vijfde kwintielgroep 16 20
1)Huishoudens zijn in 2021 ingedeeld naar de huishoudenssamenstelling in 2020.

Consumentenvertrouwen stort in 2022 opnieuw in

Het vertrouwen van consumenten was in april 2020, dus ten tijde van de gedeeltelijke lockdown vanwege de coronacrisis, diep weggezakt naar een waarde van –23. In maart 2020 lag de indexwaarde nog op –3. Het is de grootste daling sinds het begin van de meting in 1986. Gedurende de rest van 2020 en 2021 herstelde het consumentenvertrouwen zich langzaam naar –3 in juni 2021. In oktober zakte het consumentenvertrouwen weer weg en kwam in december uit op –28. Na januari 2022 begon het consumentenvertrouwen nog sneller weg te zakken en kwam in april uit op –48, het diepste punt sinds het begin van de meting. Het vorige diepterecord (–42) in 2013, aan het einde van de vorige economische crisis, werd hiermee verbroken. De koopbereidheid kwam in april 2022 uit op –34, tegen –26 in maart. Ook deze deelindicator van het consumentenvertrouwen bereikte het laagste niveau ooit. Consumenten waren negatiever over hun financiële situatie in de komende twaalf maanden en over hun financiële situatie in de afgelopen twaalf maanden. Nooit eerder vonden consumenten de tijd zo ongunstig voor het doen van grote aankopen dan in april 2022.

Ontwikkeling consumentenvertrouwen (Saldo positieve en negatieve antwoorden)
Jaar/Maand Consumentenvertrouwen Economische klimaat Koopbereidheid
2017 januari, 2017 21 41 7
2017 februari, 2017 22 43 8
2017 maart, 2017 24 47 8
2017 april, 2017 26 50 10
2017 mei, 2017 23 45 8
2017 juni, 2017 23 44 10
2017 juli, 2017 25 46 11
2017 augustus, 2017 26 49 11
2017 september, 2017 23 44 10
2017 oktober, 2017 23 43 10
2017 november, 2017 22 41 10
2017 december, 2017 25 45 12
2018 januari, 2018 24 45 11
2018 februari, 2018 23 44 10
2018 maart, 2018 24 44 10
2018 april, 2018 25 47 11
2018 mei, 2018 23 43 10
2018 juni, 2018 23 43 9
2018 juli, 2018 23 43 10
2018 augustus, 2018 21 40 9
2018 september, 2018 19 34 8
2018 oktober, 2018 15 28 6
2018 november, 2018 13 24 5
2018 december, 2018 9 17 3
2019 januari, 2019 0 2 0
2019 februari, 2019 0 3 -2
2019 maart, 2019 -2 -2 -3
2019 april, 2019 0 0 -1
2019 mei, 2019 -1 2 -3
2019 juni, 2019 2 5 1
2019 juli, 2019 3 7 1
2019 augustus, 2019 0 -2 2
2019 september, 2019 -2 -1 -2
2019 oktober, 2019 -2 -6 1
2019 november, 2019 -5 -10 -1
2019 december, 2019 -4 -11 0
2020 januari, 2020 -1 -4 1
2020 februari, 2020 -1 -4 1
2020 maart, 2020 -3 -14 4
2020 april, 2020 -24 -36 -17
2020 mei, 2020 -30 -51 -16
2020 juni, 2020 -25 -49 -10
2020 juli, 2020 -26 -50 -10
2020 augustus, 2020 -27 -55 -8
2020 september, 2020 -27 -54 -10
2020 oktober, 2020 -33 -64 -13
2020 november, 2020 -26 -54 -8
2020 december, 2020 -21 -40 -8
2021 januari, 2021 -18 -39 -4
2021 februari, 2021 -20 -42 -4
2021 maart, 2021 -18 -39 -4
2021 april, 2021 -11 -28 1
2021 mei, 2021 -7 -21 2
2021 juni, 2021 0 -8 5
2021 juli, 2021 -7 -14 -3
2021 augustus, 2021 -6 -12 -2
2021 september, 2021 -5 -6 -4
2021 oktober, 2021 -16 -21 -12
2021 november, 2021 -27 -37 -21
2021 december, 2021 -28 -43 -18
2022 januari, 2022 -24 -38 -14
2022 februari, 2022 -30 -44 -20
2022 maart, 2022 -40 -60 -27
2022 april, 2022 -48 -69 -34

9.3Uitgaven huishoudens

Huishoudens bespaarden fors tijdens de coronacrisis

Een huishouden in Nederland gaf in het eerste coronajaar 2020 gemiddeld 35,3 duizend euro uit. Daarmee lag het uitgavenniveau gemiddeld 3 procent lager dan in 2015, toen huishoudens 36,3 duizend euro besteedden (gecorrigeerd voor prijsveranderingen). Tegelijkertijd was het inkomen ten opzichte van 2015 bijna 13 procent hoger.

Huishoudens bekostigen hun uitgaven vanuit hun besteedbaar inkomen. Wanneer huishoudens minder besteden dan hun inkomen, besparen ze geld. Deze besparingen komen ten gunste van hun financiële bezittingen en dus hun vermogen. In de afgelopen twintig jaar waren de besparingen van huishoudens redelijk stabiel, ze fluctueerden op jaarbasis tussen 4 en 6 duizend euro. In 2020 besteedden huishoudens gemiddeld nog maar drie kwart van hun inkomen. De besparingen kwamen daarmee uit op gemiddeld 11,5 duizend euro, twee keer zo veel als in voorgaande jaren.  Na het uitbreken van de coronapandemie in 2020 hadden huishoudens minder mogelijkheden om hun inkomen uit te geven aan goederen en diensten. 

9.3.1 Gemiddelde bestedingen en besparingen van huishoudens (1 000 euro (in prijzen van 2020))
Bestedingen Besparingen
2000 34,9 4,8
2005 36,4 4,5
2010 37 5,9
2015 36,3 5,2
2020* 35,3 11,5

Bestedingen laagste inkomensgroepen licht toegenomen

De hoogte van de gemiddelde bestedingen varieerde sterk tussen huishoudens in verschillende inkomensgroepen. De huishoudens in de hoogste inkomensgroep gaven gemiddeld bijna 5 200 euro per maand uit in 2020 en dat was ruim 3 keer zo veel als het gemiddelde van de huishoudens in de laagste inkomensgroep (1 630 euro). Rekening houdend met prijsstijgingen waren alleen de maandelijkse bestedingen van de laagste inkomensgroepen in 2020 iets hoger dan in 2015.

9.3.2 Gemiddelde maandelijkse bestedingen (Euro (in prijzen van 2020))
2015 2020*
1e 10%-groep
(laag inkomen)
1610 1630
2e 1690 1730
3e 2030 1990
4e 2390 2330
5e 2630 2590
6e 3010 2890
7e 3300 3280
8e 3760 3670
9e 4330 4160
10e 10%-groep
(hoog inkomen)
5470 5160

Hoogste inkomens besparen het meest

De huishoudens in de laagste twee inkomensgroepen besteden doorgaans meer dan hun inkomen. Ook in 2020 kwamen deze laagste inkomens in doorsnee 500 euro per maand tekort. Om toch in hun behoeften te voorzien, kunnen zij hun bestedingen in die situatie vanuit hun vermogen bekostigen of met leningen financieren. De laagste inkomensdecielgroep bestaat deels uit zelfstandigen met verliezen uit de eigen onderneming. De tweede inkomensdecielgroep bevat relatief veel huishoudens met lage inkomens die structureel de eindjes aan elkaar moeten zien te knopen, zoals huishoudens die voornamelijk afhankelijk zijn van een bijstands- of AOW-uitkering (zie Wie zit waar in de inkomensverdeling? (cbs.nl)).

De huishoudens in de hogere inkomensgroepen bespaarden in doorsnee relatief hoge bedragen op hun inkomen, de hoogste inkomensdecielgroep ruim 3 600 euro per maand in 2020 tegen ruim 2 300 euro in 2015. Bij huishoudens in de hogere inkomensgroepen gaat een groter deel van de bestedingen op aan kleding, vervoer, recreatie, cultuur en horeca dan in de lagere inkomensgroepen. Juist aan deze categorieën kon in 2020 vanwege de coronabeperkingen minder worden uitgegeven.

9.3.3 Maandelijkse besparing (mediaan) (Euro (in prijzen van 2020))
2015 2020*
1e 10%-groep
(laag inkomen)
-490 -500
2e -60 50
3e 30 240
4e 120 320
5e 200 540
6e 400 780
7e 620 1050
8e 820 1580
9e 1270 2000
10e 10%-groep
(hoog inkomen)
2370 3670

Veranderd bestedingspatroon

Er werd in 2020 meer geld uitgegeven aan buiten recreëren en thuis leven. De bestedingen aan voeding thuis stegen (gecorrigeerd voor prijsontwikkeling) gemiddeld met 8 procent ten opzichte van 2015, en aan stoffering van de woning en huishoudelijke apparaten met gemiddeld 20 procent (zie CBS, 2022). Huiseigenaren investeerden ook meer in onderhoud en verbetering van de eigen woning. Deze investeringen – die formeel niet tot de bestedingen horen – waren in 2020 gemiddeld 17 procent hoger dan in 2015. De bestedingen aan huisvesting, water en energie waren gelijk aan die van 2015. Door de verschuivingen in bestedingen tijdens de coronacrisis veranderde ook het gemiddelde bestedingspatroon van huishoudens in 2020 (zie figuur 9.3.4).

9.3.4 Bestedingspatroon huishoudens (% van totale bestedingen)
2015 2020* Verandering bestedingsaandeel
Huisvesting, water, energie 31,5 33,2 1,7
Voeding 11 12,6 1,6
Stoffering, apparaten 5,4 6,5 1,1
Overige bestedingen 19 19,4 0,4
Kleding, schoenen 4,7 3,9 -0,8
Recreatie, cultuur 9,6 8,5 -1,1
Horeca 5,9 4,7 -1,2
Vervoer 12,9 11,2 -1,7

De bestedingen aan recreatie en cultuur waren in 2020 anders opgebouwd dan in 2015. Als gevolg van verschillende lock-downs moesten ondernemers in diensten voor recreatie en cultuur – zoals theaters, bioscopen, attractieparken en musea – langere perioden hun deuren sluiten voor consumenten. De bestedingen aan vakanties en pakketreizen lagen dan ook veel lager. De bestedingen van huishoudens verschoven in de richting van goederen, zoals fotoapparatuur, hard- en software, maar ook spelartikelen, huisdieren en literatuur.

9.3.5 Jaarlijkse bestedingen aan recreatie en cultuur (Gemiddeld (euro), in prijzen van 2020)
Audio-, video-, fotoapparatuur Goederen recreatie en cultuur Spelart., planten en huisdieren Diensten voor recr. en cultuur Kranten, boeken en schrijfwaren Pakketreizen
2015 398 183 600 1252 382 441
2020* 538 210 778 927 426 133

9.4Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS (2017). Uitgebreide onderzoeksbeschrijving Consumentenvertrouwen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Den Haag/ Heerlen/ Bonaire.

CBS (2022). Coronacrisis drukt bestedingen buitenshuis, meer uitgaven voor thuis. CBS-nieuwsbericht, 9 februari.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Judit Arends-Tóth

Koos Arts

Marion van den Brakel

Mitchell Dost

Kai Gidding

Bart Huynen

Koen Link

Reinder Lok

Jasper Menger

Jeroen Nieuweboer

Ferdy Otten

Noortje Pouwels-Urlings

Nadine Wesselius

Eindredactie

Marion van den Brakel

Ferdy Otten