Welvaart van werkenden
Er komen steeds meer zelfstandigen, vooral zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) zijn in opmars. Hoe hoog is het inkomen van zzp’ers en zelfstandigen met personeel (zmp’ers) vergeleken met dat van werknemers? Welk deel van de werknemers, zzp’ers en zmp’ers leeft ondanks hun inkomen uit werk toch onder de armoedegrens? Wat is het vermogen van werkenden? Ook is er aandacht voor de welvaart van directeuren-grootaandeelhouders.
6.1Werknemers en zelfstandigen
Meeste werkenden zijn werknemers
Werknemers zijn veruit de grootste groep werkenden. Van de ruim 7,7 miljoen mensen met vooral inkomen uit werk was voor 84 procent in 2018 loon als werknemer de voornaamste inkomensbron. Voor 12 procent waren dat vooral inkomsten als zelfstandige zonder personeel en voor 4 procent als zelfstandige met personeel.
Aandeel | |
---|---|
Zzp'ers | 12 |
Zmp'ers | 4 |
Werknemers | 84 |
Werkenden
Onder werkenden worden in deze publicatie werknemers, zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en zelfstandigen met personeel (zmp’ers) van 15 tot 75 jaar verstaan. Of iemand tot een van deze drie categorieën behoort, wordt bepaald door te kijken naar de voornaamste inkomensbron gedurende het jaar. Dit betekent dat iemand die bijvoorbeeld vooral inkomen uit loon heeft en dus als werknemer wordt beschouwd, daarnaast in een jaar ook andere inkomensbronnen kan hebben, zoals een arbeidsongeschiktheidsuitkering of winst als zelfstandig ondernemer.
Zelfstandigen
Een zelfstandige is een persoon die arbeid verricht voor eigen rekening of risico:
- In een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer).
- Als directeur-grootaandeelhouder (dga). Voor dga’s geldt weliswaar dat zij net als werknemers loon ontvangen, maar wel van het eigen bedrijf. Daarmee zijn de positie en verantwoordelijkheden in het bedrijf vergelijkbaar met die van andere zelfstandigen.
- In het bedrijf of de praktijk van een gezinslid (meewerkend gezinslid).
- Als overige zelfstandige (personen met inkomen uit overige arbeid, freelancers en alfahulpen).
De zelfstandigen worden onderverdeeld in:
Zelfstandigen zonder personeel
Een zelfstandige zonder personeel is hetzij een zelfstandige ondernemer zonder personeel, hetzij een directeur-grootaandeelhouder zonder personeel, of een overige zelfstandige. De overige zelfstandigen hebben in principe geen bedrijf en hebben daarmee niemand in dienst.
Zelfstandigen met personeel
Een zelfstandige met personeel is een zelfstandig ondernemer met personeel of een dga met personeel.
Meewerkende gezinsleden
Meewerkende gezinsleden vormen een aparte categorie binnen de zelfstandigen. Het zijn personen die arbeid verrichten, niet op basis van een expliciete arbeidsovereenkomst, in het bedrijf of de praktijk van de partner of de ouders. Meewerkende gezinsleden worden in dit artikel niet meegenomen. Het gaat om een kleine groep van circa 23 duizend personen, voornamelijk vrouwelijke partners (CBS StatLine, 2019a).
Beperkingen in de meting
De voorlopige inkomensgegevens van zelfstandigen zijn voor een derde deel gebaseerd op waarnemingen en voor twee derde deel op bijschattingen. Daardoor zijn de nieuwste, voorlopige 2018‑cijfers van zelfstandigen minder zuiver dan de definitieve cijfers voor 2017.
Steeds meer zelfstandigen zonder personeel
Bij werknemers en zelfstandigen met personeel was in de periode 2011–2018 sprake van een soortgelijke ontwikkeling. Zowel het aantal werknemers als het aantal zmp’ers zat, na een daling gedurende de economische recessie, na 2015 weer in de lift. Ondanks de terugval bij werknemers en zmp’ers ten tijde van de economische crisis was er vanaf 2011 een voortdurende stijging in het totale aantal werkenden zichtbaar. De groei in de crisisjaren kwam geheel voor rekening van de zelfstandigen zonder personeel. Hun aantal liep op van 767 duizend in 2011 naar bijna 930 duizend in 2018.
De hier geschetste ontwikkelingen van het aantal werknemers en zelfstandigen zonder en met personeel zijn in lijn met de zelfrapportages vanuit de Enquête beroepsbevolking, zie CBS StatLine (2019b).
Zzp'ers | Zmp'ers | Werknemers | |
---|---|---|---|
'11 | 100 | 100 | 100 |
'12 | 102,8 | 97,4 | 99,2 |
'13 | 105,7 | 95,1 | 97,7 |
'14 | 109,8 | 94,8 | 96,9 |
'15 | 113,7 | 94,9 | 97,6 |
'16 | 116 | 98,5 | 98,6 |
'17 | 120,1 | 98,3 | 100,3 |
'18* | 121,2 | 101,4 | 102,8 |
6.2Inkomen
Zelfstandigen met personeel hebben hoogste inkomen
In 2018 bedroeg het mediane persoonlijk inkomen (zie hoofdstuk 3) van werkenden 35,6 duizend euro. Zelfstandigen met personeel hebben met 50,1 duizend euro het hoogste doorsnee-inkomen. Op de tweede plek staan de werknemers met 35,8 duizend euro. De zzp’ers sluiten de ranglijst met een mediaan inkomen van 29,7 duizend euro. Een werkende kan naast inkomen uit werk ook ander inkomen hebben, bijvoorbeeld uit een AOW- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ook kunnen zelfstandigen tevens inkomen als werknemer hebben, of andersom. Deze inkomsten zijn hier bij het inkomen meegerekend.
Premies inkomensverzekeringen
Minder zzp’ers verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid
Bij werknemers wordt verplicht een arbeidsongeschiktheids- en pensioenpremie ingehouden, zelfstandigen zijn echter niet verplicht verzekeringen tegen inkomensverlies af te sluiten. Ze zijn zelf verantwoordelijk voor hun pensioenopbouw en het verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.
Van de zzp’ers betaalt bijna een vijfde premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (aov). Dit aandeel is gedaald van 23,3 procent in 2011 tot 18,0 procent in 2018. Zmp’ers verzekeren zich vaker tegen arbeidsongeschiktheid: 30,3 procent in 2018. Verzekerde zzp’ers en zmp’ers droegen een even groot deel van hun bruto-ondernemersinkomen af aan aov-premie (6,0 procent). Bij werknemers was dit gemiddeld 9,7 procent van het brutoloon (exclusief de door de werkgever betaalde premies inkomensverzekeringen).
Zzp'ers: aov | Zmp'ers: aov | Zzp'ers: lijfrente | Zmp'ers: lijfrente | |
---|---|---|---|---|
2011 | 23,3 | 35,5 | 13,3 | 20,6 |
2012 | 22,8 | 35,3 | 12,5 | 19,6 |
2013 | 21,7 | 34,6 | 11,6 | 18,5 |
2014 | 20,3 | 33,4 | 10,7 | 17,5 |
2015 | 19,5 | 32,6 | 10,1 | 17 |
2016 | 18,9 | 31,8 | 9,7 | 16,5 |
2017 | 18,3 | 31,1 | 9,4 | 15,8 |
2018* | 18 | 30,3 | 9,4 | 15,1 |
Ook premie lijfrente komt steeds minder vaak voor
In de periode 2011–2018 daalde eveneens het aandeel zelfstandigen dat een lijfrentepremie betaalt als pensioenvoorziening. In 2018 betaalde 9,4 procent van de zzp’ers lijfrentepremie tegen 15,1 procent van de zmp’ers. In 2011 was dit nog 13,3 versus 20,6 procent. Het beslag op het ondernemersinkomen was respectievelijk 4,0 en 3,3 procent.
Een belangrijk deel van de pensioenvoorziening van zelfstandigen zit in het ondernemingsvermogen. Na verkoop van de onderneming kan de opbrengst in een lijfrente worden ingelegd voor het pensioen.
Inkomen werknemers vrijwel niet veranderd
Het doorsnee persoonlijke inkomen van werknemers is, na correctie voor de prijsontwikkeling (zie Bijlage B), opvallend stabiel gebleven gedurende 2011–2018, een periode die in het begin werd bepaald door de economische crisis. Zelfstandigen ondervonden wel hinder van de crisis, vooral de zmp’ers, met 2013 als dieptepunt. Dat neemt niet weg dat de doorsnee-zmp’er steeds een beduidend hoger persoonlijk inkomen had dan de doorsneewerknemer en zeker de doorsnee-zzp’er.
Zzp'ers | Zmp'ers | Werknemers | |
---|---|---|---|
'11 | 28,2 | 46,6 | 36 |
'12 | 26,6 | 45,1 | 35,5 |
'13 | 25,5 | 44,1 | 35,3 |
'14 | 26,1 | 45,8 | 35,3 |
'15 | 26,7 | 47,3 | 35,5 |
'16 | 28,1 | 49,7 | 35,8 |
'17 | 29,4 | 50,7 | 35,8 |
'18* | 29,7 | 50,1 | 35,8 |
Inkomen zelfstandigen schever verdeeld dan bij werknemers
De verdeling van het persoonlijk inkomen van beide groepen zelfstandigen is duidelijk schever dan die van het inkomen van werknemers. Vrijwel geen werknemer had in 2018 een negatief inkomen, terwijl 30 duizend zelfstandigen een negatief inkomen hadden. Dit zijn zelfstandigen die verlies hebben geleden. Het waren voornamelijk zzp’ers. Van elke 100 zmp’ers hadden er 2 een inkomen van minimaal 2 ton, tegen minder dan 1 zzp’er en 1 werknemer.
De piek van de verdeling van het persoonlijk inkomen van werknemers lag bij een inkomen van 24 tot 26 duizend euro. Bij zzp’ers was dat tussen de nul en 2 duizend euro. Een groot aandeel van deze groep bestaat uit, voornamelijk vrouwelijke, partners van de hoofdkostwinner in het gezin. Voor de meesten is dit geringe zzp-inkomen weliswaar het hoofdinkomen, voor het huishouden waar men deel van uitmaakt is dit een bijverdienste. De piek rond 44 duizend euro bij zmp’ers weerspiegelt het grote aandeel directeuren-grootaandeelhouders in deze groep die het wettelijk verplichte gebruikelijke loon aan zichzelf uitbetalen. Deze piek is eveneens te zien bij de zzp’ers.
Persoonlijk inkomen (x 1000 euro) | Zzp'ers | Zmp'ers | Werknemers |
---|---|---|---|
-20 | 0,3 | 0,1 | 0 |
-18 | 0,3 | 0,2 | 0 |
-16 | 0,4 | 0,2 | 0 |
-14 | 0,6 | 0,2 | 0 |
-12 | 0,8 | 0,3 | 0 |
-10 | 1 | 0,3 | 0 |
-8 | 1,7 | 0,3 | 0,1 |
-6 | 2,6 | 0,4 | 0,1 |
-4 | 4,7 | 0,5 | 0,1 |
-2 | 11,1 | 0,7 | 0,4 |
0 | 31,4 | 1,5 | 45,3 |
2 | 27,7 | 2,5 | 43,2 |
4 | 29,8 | 2,1 | 48,7 |
6 | 31,4 | 3,9 | 61,3 |
8 | 31,6 | 3,4 | 73,4 |
10 | 32,6 | 3,8 | 90,7 |
12 | 31,8 | 4,2 | 130,7 |
14 | 32,6 | 4,7 | 174,8 |
16 | 30,6 | 5,1 | 204,6 |
18 | 29,9 | 5,6 | 226,8 |
20 | 28,4 | 6 | 248,8 |
22 | 27,5 | 6,3 | 270,4 |
24 | 26,8 | 6,5 | 280,2 |
26 | 25,7 | 7 | 274,6 |
28 | 25,7 | 7,2 | 271,9 |
30 | 24,2 | 7,4 | 272,1 |
32 | 23,2 | 7,4 | 278,4 |
34 | 23 | 7,7 | 273,7 |
36 | 21,1 | 7,2 | 265,8 |
38 | 20,4 | 7,5 | 253,2 |
40 | 19,7 | 7,6 | 238,4 |
42 | 18,8 | 7,8 | 218,9 |
44 | 21,2 | 10,1 | 200,7 |
46 | 17,4 | 8 | 186,3 |
48 | 16,1 | 7,5 | 164 |
50 | 14,8 | 7,1 | 149,7 |
52 | 13,6 | 6,8 | 140,3 |
54 | 13 | 6,6 | 122,6 |
56 | 12 | 6,2 | 110 |
58 | 12 | 6,5 | 107,8 |
60 | 10,5 | 6,1 | 92 |
62 | 10 | 5,7 | 82,7 |
64 | 9,8 | 6 | 76,1 |
66 | 9 | 5,2 | 70,6 |
68 | 8,7 | 5,3 | 61,6 |
70 | 8,1 | 5 | 53,5 |
72 | 7,5 | 4,6 | 49,8 |
74 | 7,1 | 4,5 | 46,9 |
76 | 6,8 | 4,2 | 41,5 |
78 | 6,2 | 3,9 | 36 |
80 | 5,9 | 3,7 | 33,2 |
82 | 5,7 | 3,6 | 30,4 |
84 | 5,1 | 3,2 | 26,5 |
86 | 4,8 | 3,1 | 23,8 |
88 | 4,6 | 2,8 | 21,8 |
90 | 4,3 | 2,8 | 20,7 |
92 | 3,9 | 2,6 | 18,1 |
94 | 3,9 | 2,4 | 16,4 |
96 | 3,5 | 2,2 | 15,2 |
98 | 3,4 | 2,1 | 14,2 |
100 | 3,1 | 1,9 | 12,5 |
102 | 3 | 1,9 | 11,5 |
104 | 2,8 | 1,7 | 10,7 |
106 | 2,6 | 1,7 | 10 |
108 | 2,4 | 1,5 | 9,5 |
110 | 2,4 | 1,4 | 8,6 |
112 | 2,3 | 1,4 | 7,7 |
114 | 2 | 1,4 | 7,2 |
116 | 2 | 1,2 | 7 |
118 | 2,1 | 1,2 | 6,2 |
120 | 1,7 | 1,1 | 5,9 |
122 | 1,7 | 1 | 5,5 |
124 | 1,7 | 1 | 5,3 |
126 | 1,5 | 0,9 | 4,8 |
128 | 1,5 | 0,9 | 4,5 |
130 | 1,4 | 0,8 | 4,2 |
132 | 1,3 | 0,8 | 4 |
134 | 1,3 | 0,8 | 3,9 |
136 | 1,2 | 0,7 | 3,6 |
138 | 1,1 | 0,7 | 3,5 |
140 | 1,1 | 0,7 | 3,3 |
142 | 1 | 0,6 | 3 |
144 | 1 | 0,6 | 2,8 |
146 | 0,9 | 0,5 | 2,9 |
148 | 0,9 | 0,6 | 2,7 |
150 | 0,7 | 0,5 | 2,6 |
152 | 0,7 | 0,5 | 2,3 |
154 | 0,7 | 0,5 | 2,2 |
156 | 0,6 | 0,5 | 2,2 |
158 | 0,6 | 0,5 | 2,1 |
160 | 0,6 | 0,4 | 2,1 |
162 | 0,5 | 0,4 | 1,9 |
164 | 0,6 | 0,4 | 1,9 |
166 | 0,5 | 0,4 | 1,9 |
168 | 0,5 | 0,3 | 1,7 |
170 | 0,4 | 0,3 | 1,6 |
172 | 0,4 | 0,3 | 1,5 |
174 | 0,4 | 0,3 | 1,4 |
176 | 0,4 | 0,3 | 1,4 |
178 | 0,4 | 0,3 | 1,5 |
180 | 0,3 | 0,2 | 1,3 |
182 | 0,3 | 0,3 | 1,3 |
184 | 0,3 | 0,3 | 1,2 |
186 | 0,3 | 0,2 | 1,1 |
188 | 0,3 | 0,2 | 1 |
190 | 0,3 | 0,2 | 1,1 |
192 | 0,2 | 0,2 | 1 |
194 | 0,3 | 0,2 | 1 |
196 | 0,2 | 0,2 | 0,9 |
198 | 0,2 | 0,2 | 0,9 |
1) Aantal werkenden per inkomensklasse met een breedte van 2 duizend euro. |
Inkomen van directeuren-grootaandeelhouders
In 2018 waren er bijna 212 duizend directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) van 15 tot 75 jaar, van wie ruim de helft geen personeel in dienst had. Bijna twee derde was tussen 45 en 65 jaar oud. Het persoonlijk inkomen van dga’s bedroeg in doorsnee bijna 63 duizend euro. De meesten hadden een inkomen tussen 50 en 100 duizend euro. Ook een inkomen tussen 40 en 50 duizend euro kwam relatief vaak voor, evenals een inkomen tussen 100 en 200 duizend euro. Ruim 1 op de 100 dga’s had een inkomen van twee ton of meer.
Aandeel | |
---|---|
Minder dan 20 000 euro | 6,1 |
20 000 tot 40 000 euro | 12,4 |
40 000 tot 50 000 euro | 15 |
50 000 tot 100 000 euro | 50,4 |
100 000 tot 200 000 euro | 14,8 |
200 000 euro of meer | 1,3 |
6.3Inkomen naar kenmerken van werkenden
Inkomen piekt bij doorwerkende AOW-gerechtigden en veertigers
Het doorsnee persoonlijk inkomen van werkenden kent naar leeftijd een specifiek verloop. De piek ligt bij diegenen die net de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Zij ontvangen naast inkomen uit werk ook AOW en pensioen. Het gaat echter om een kleine groep; het aantal werkenden neemt af richting de AOW-gerechtigde leeftijd, vooral bij werknemers. Van de zelfstandigen werkt een relatief groot aandeel door.
Als de pensioenpiek buiten beschouwing blijft, dan geldt dat werknemers rond hun 40ste levensjaar veelal hun maximale inkomen hebben bereikt. Tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd blijft dit inkomen nagenoeg gelijk. Bij zelfstandigen is dat anders. Ook bij hen loopt het doorsnee-inkomen op tot rond de 40 jaar, daarna blijft het enkele jaren op hetzelfde niveau om vervolgens weer te dalen. Bij zzp’ers is deze daling aanzienlijk sterker dan bij zmp’ers.
Leeftijd | Zzp'ers | Zmp'ers | Werknemers |
---|---|---|---|
15 | . | . | 16,0 |
16 | 18,8 | . | 14,5 |
17 | 16,9 | . | 13,8 |
18 | 16,1 | 24,8 | 14,5 |
19 | 16 | 25,2 | 16,1 |
20 | 16,1 | 26,5 | 18,2 |
21 | 17,9 | 31 | 20,7 |
22 | 18,8 | 30,4 | 22,7 |
23 | 20,1 | 33,4 | 24,8 |
24 | 21 | 35,9 | 26,8 |
25 | 22,1 | 37,2 | 28,9 |
26 | 22,9 | 38,2 | 30,7 |
27 | 24,5 | 41,7 | 32,0 |
28 | 25,2 | 42,6 | 33,0 |
29 | 26,1 | 43,8 | 34,0 |
30 | 27,8 | 45 | 34,8 |
31 | 28,4 | 45,2 | 35,5 |
32 | 28,8 | 46,4 | 36,0 |
33 | 29,8 | 47,2 | 36,5 |
34 | 30 | 48,6 | 37,0 |
35 | 30,7 | 47,5 | 37,4 |
36 | 31,1 | 49,4 | 38,0 |
37 | 32,6 | 50,5 | 38,3 |
38 | 32,6 | 50,4 | 38,6 |
39 | 33,4 | 51,3 | 38,9 |
40 | 33,3 | 52,7 | 39,2 |
41 | 33,3 | 51,7 | 39,5 |
42 | 34 | 52,2 | 39,6 |
43 | 33,5 | 53,1 | 39,5 |
44 | 34,3 | 53,3 | 39,7 |
45 | 34 | 52,7 | 39,9 |
46 | 34 | 51,9 | 40,0 |
47 | 33,9 | 52,4 | 40,0 |
48 | 33,4 | 52,2 | 40,3 |
49 | 32,6 | 53,3 | 40,1 |
50 | 32,3 | 52,2 | 40,3 |
51 | 32,4 | 51,9 | 40,1 |
52 | 31,7 | 52,2 | 40,1 |
53 | 31,2 | 51,8 | 40,3 |
54 | 30 | 51,4 | 40,3 |
55 | 29,5 | 51,8 | 40,2 |
56 | 28,8 | 50,7 | 40,5 |
57 | 28,2 | 51,2 | 40,4 |
58 | 27,1 | 51 | 40,3 |
59 | 26,3 | 50,9 | 40,2 |
60 | 25,9 | 50,1 | 40,3 |
61 | 25,5 | 49 | 40,6 |
62 | 24 | 48,6 | 40,8 |
63 | 23,1 | 47,1 | 40,8 |
64 | 22,9 | 47,1 | 40,7 |
65 | 31,2 | 54,2 | 42,1 |
66 | 39,9 | 57,8 | 53,8 |
67 | 36,4 | 52,9 | 49,2 |
68 | 38,5 | 52,3 | 46,0 |
69 | 34,7 | 49,8 | 43,9 |
70 | 32,9 | 45 | 42,2 |
71 | 31,3 | 43,8 | 40,4 |
72 | 30,3 | 42 | 40,5 |
73 | 29 | 39,4 | 39,5 |
74 | 28,9 | 38,1 | 39,2 |
Inkomenskloof werkende mannen en vrouwen
Werkende mannen van 15 tot 75 jaar hebben een hoger doorsnee-inkomen dan dito vrouwen: in 2018 was dat 43,1 duizend tegen 27,8 duizend euro. Met name onder zzp’ers was het verschil groot. Het verschil in inkomen tussen man en vrouw is vooral een gevolg van het hoge aandeel vrouwen dat in deeltijd werkt. Zo had in de leeftijd van 15 tot 75 jaar bijna driekwart van de werkende vrouwen een deeltijdbaan, tegen een kwart van de werkende mannen (CBS StatLine, 2019c). Onder vrouwen hebben zmp’ers een gemiddeld langere werkweek dan werknemers en zzp’ers, wat tot uitdrukking komt in hun inkomen.
Hoogopgeleide werkenden hebben in doorsnee meer inkomen dan lager opgeleiden. In 2018 bedroeg het mediane persoonlijke inkomen van hoogopgeleide werkenden bijna 47 duizend euro. Het inkomen van de middelbaar opgeleiden was met 32 duizend een stuk lager; de laagopgeleide werkenden zaten daar nog eens bijna 5 duizend euro onder.
Ook herkomst maakt uit bij het doorsnee-inkomen van werkenden. In 2018 bedroeg het mediane persoonlijk inkomen van werkenden met een Nederlandse achtergrond 36,8 duizend euro. Dat is ruim 3 duizend euro meer dan bij werkenden met een westerse migratieachtergrond en ruim 7 duizend euro meer dan werkenden met een niet-westerse migratieachtergrond. Werkenden met een niet-westerse achtergrond zijn doorgaans jonger en gemiddeld minder hoog opgeleid waardoor hun inkomen ook lager ligt.
6.3.2Mediaan persoonlijk inkomen werkenden naar persoonskenmerken, 2018*
Totaal werkenden | Zzp'ers | Zmp'ers | Werknemers | |
---|---|---|---|---|
1 000 euro | ||||
Totaal | 35,7 | 29,7 | 50,1 | 35,8 |
Geslacht | ||||
Man | 43,1 | 38,3 | 55,7 | 43,1 |
Vrouw | 27,8 | 17,6 | 38,8 | 28,3 |
Onderwijsniveau | ||||
Lager | 27,4 | 25,7 | 41,8 | 27,1 |
Middelbaar | 31,9 | 26,7 | 45,4 | 31,9 |
Hoog | 46,9 | 36,9 | 65,0 | 47,2 |
(Migratie)achtergrond | ||||
Nederlands | 36,8 | 31,6 | 52,5 | 36,8 |
Westers | 33,5 | 24,8 | 49,3 | 34,1 |
Niet-westers | 29,6 | 22,5 | 35,1 | 30,0 |
Voltijds zmp’er heeft hoogste inkomen
Het doorsnee inkomen van zmp’ers met een voltijds werkweek stak met bijna 58 duizend euro duidelijk uit boven dat van zzp’ers (48 duizend euro) en werknemers (44 duizend euro). Bij deeltijders was dat niet het geval. Daar zijn het de werknemers die in doorsnee het meeste inkomen hebben, op enige afstand gevolg door de zmp’ers.
De inkomenskloof tussen voltijders en deeltijders is het grootst bij zzp’ers. Zo was het inkomen van voltijds werkende zzp’ers ruim 4 keer zo groot als dat van zzp’ers met een deeltijdbaan. Bij zmp’ers was dat 3,5 keer, bij werknemers nog geen 2 keer.
Arbeidsduur: deeltijdfactor
Uit het Stelsel van Sociaal-statistische bestanden is voor werkenden een deeltijdfactor afgeleid. Deze factor biedt bij benadering inzicht in de omvang van een gebruikelijke werkweek van werkenden. Er is onderscheid gemaakt in deeltijds en voltijds werkenden. Deze indeling komt ruwweg overeen met een werkweek van minder dan 36 uur (deeltijdwerkweek) of tenminste 36 uur (voltijdwerkweek). De deeltijdfactor heeft betrekking op de voorlopige inkomensgegevens 2018.
Zzp'ers | Zmp'ers | Werknemers | |
---|---|---|---|
Deeltijd | 11,6 | 16,4 | 25,7 |
Voltijd | 47,8 | 57,9 | 43,9 |
Inkomen zmp’ers in overheid- en zorgsector springt eruit
Zmp’ers die in de gezondheids- of welzijnszorg werken hadden met ruim 81 duizend euro van alle zmp’ers het hoogste doorsnee inkomen. Vooral artsen die als zelfstandige in de zorg werken verdienen relatief veel (CBS StatLine, 2019d). Na de gezondheids- en welzijnszorg volgden zmp’ers werkzaam in de financiële dienstverlening met een inkomen van 70 duizend euro. In deze bedrijfstak ontliepen de inkomens van zmp’ers en zzp’ers elkaar het minst. Het is tevens de bedrijfstak waar de hoogste inkomens van zzp’ers en werknemers aangetroffen worden. Op enige afstand volgden bij zzp’ers de sectoren verhuur en handel van onroerend goed, informatie en communicatie, en specialistische zakelijke dienstverlening.
In de horeca en in de cultuur, sport en recreatie hadden zmp’ers, zzp’ers en werknemers een naar verhouding laag doorsnee inkomen. In deze sectoren vindt vaak seizoensarbeid plaats.
Zzp'ers | Zmp'ers | Werknemers | |
---|---|---|---|
Gezondheids- en welzijnszorg | 25 | 81,1 | 29,7 |
Financiële dienstverlening | 63 | 70,2 | 55,3 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 37,7 | 65,1 | 44,2 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 44,4 | 65,1 | 41,3 |
Specialistische zakelijke diensten | 43,3 | 63,2 | 44,3 |
Informatie en communicatie | 41,4 | 60,5 | 50 |
Bouwnijverheid | 38 | 56,2 | 42,9 |
Industrie | 32,3 | 55,2 | 41,3 |
Vervoer en opslag | 29,4 | 52,1 | 40,6 |
Verhuur en overige zakelijke diensten | 25 | 51,6 | 25,8 |
Onderwijs | 20,4 | 47,8 | 39,9 |
Handel | 21,2 | 45,1 | 30,6 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 31,3 | 43,6 | 32,5 |
Cultuur, sport en recreatie | 19 | 42,7 | 29,4 |
Horeca | 20 | 36,1 | 21,2 |
Overige dienstverlening | 13,2 | 33,3 | 29,1 |
6.4Werkenden met risico op armoede
Daling armoederisico werkenden vlakt af
Van de werkende bevolking van 15 tot 75 jaar maakte in 2018 2,4 procent (180 duizend personen) deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dat is vrijwel gelijk aan 2017 toen het aandeel werkenden met een laag inkomen op 2,3 procent uitkwam. Vanaf het piekjaar 2013 toen nog 3,5 procent van de werkenden een armoederisico had daalde het percentage elk jaar, maar vanaf 2017 bleef het nagenoeg stabiel. De verbijzondering naar arbeidsmarktpositie laat zien dat onder werknemers het percentage met een laag inkomen verreweg het kleinst was (1,5 procent in 2018). Onder zmp’ers was het aandeel bijna 3 keer zo groot (4,0 procent) en onder zzp’ers 5 keer zo groot (7,7 procent). Zzp’ers liepen daarmee een groter risico op armoede dan de doorsnee burger in Nederland, voor wie het armoederisico 6,3 procent bedroeg.
Zzp'ers | Zmp'ers | Werknemers | |
---|---|---|---|
2011 | 9,4 | 7,6 | 2 |
2012 | 10,3 | 8,3 | 2,2 |
2013 | 10,6 | 8,1 | 2,3 |
2014 | 9,6 | 6,5 | 2,1 |
2015 | 9,2 | 5,8 | 1,9 |
2016 | 8,1 | 4,5 | 1,6 |
2017 | 7,5 | 4 | 1,5 |
2018* | 7,7 | 4 | 1,5 |
Het langdurig armoederisico bleef onveranderd ten opzichte van 2017. Bij werknemers kwam het aandeel met een langdurig laag inkomen in 2017 en 2018 uit op 0,3 procent, bij zmp’ers in beide jaren op 0,6 procent en bij zzp’ers op 1,7 procent.
Hoger armoederisico bij deeltijds werkweek
Werken in deeltijd gaat samen met een verhoogd armoederisico. Van de bijna 180 duizend werkenden met een laag inkomen werkte 86 procent in deeltijd. Volgens de beschikbare deeltijdfactor die betrekking heeft op voorlopige cijfers uit 2018, lopen zelfstandigen met een deeltijdwerkweek het hoogste armoederisico. Van de niet-voltijds werkende zmp’ers en zzp’ers had 16,9 procent een laag inkomen. Bij de in deeltijd werkende werknemers was dat 2,8 procent.
Deeltijd | Voltijd | |
---|---|---|
Zzp'ers | 16,9 | 1 |
Zmp'ers | 16,9 | 0,9 |
Werknemers | 2,8 | 0,5 |
Wel zij aangetekend dat de meeste zmp’ers voltijds werken (ruim 8 op de 10), bij de zzp’ers is dat minder (krap 6 op de 10) en bij werknemers nog minder (ruim 5 op de 10). Daarnaast vormen werknemers verreweg de grootste groep werkenden (6,3 miljoen), gevolgd door zzp’ers (0,9 miljoen) en dan zmp’ers (0,3 miljoen). Het absolute aantal personen met een armoederisico was onder de werknemers die in deeltijd werkten dan ook het grootst (79 duizend). Van de zzp’ers met een deeltijdwerkweek hadden 67 duizend personen een laag inkomen en van de zmp’ers met een deeltijdwerkweek waren dat er 10 duizend.
Beperkte verschillen tussen mannen en vrouwen
Het aandeel mannelijke werknemers met een laag inkomen bedroeg 1,3 procent, bij de vrouwelijke werknemers was dat 1,8 procent. Onder zmp’ers was het aandeel mannen en vrouwen met een armoederisico gelijk (4,0 procent). Bij de zzp’ers liepen vrouwen een iets groter risico dan mannen (8,0 tegen 7,6 procent). Vrouwelijke werknemers en zzp’ers werkten 2 keer zo vaak in deeltijd dan mannelijke. Het beperkte verschil in armoederisico tussen deze mannen en vrouwen komt doordat de in deeltijd werkende vrouwen vaker dan hun mannelijke evenknieën een partner met substantieel inkomen hebben, waardoor het gezamenlijke inkomen van het huishouden boven de kritische grens uitkomt. Onder zmp’ers werkten zowel mannen als vrouwen merendeels voltijds. Mede hierdoor verschilden ze niet in armoederisico.
Type huishouden, herkomst, leeftijd en opleiding maken wel onderscheid
De verbijzondering naar de samenstelling van het huishouden laat zien dat de hoogste armoederisico’s waren voorbehouden aan werkenden die alleen staan of deel uitmaken van een eenoudergezin. Dat geldt voor zowel werknemers, zmp’ers als zzp’ers. Wel was ook hier het armoederisico het grootst voor zzp’ers en het kleinst voor werknemers. Van de alleenstaande zzp’ers liep in 2018 bijna een kwart risico op armoede en van de zzp’ers die deel uitmaken van een eenoudergezin bijna 17 procent.
Volgens de onderverdeling naar herkomst liepen werkenden met een niet-westerse achtergrond beduidend meer risico op een laag inkomen dan werkenden met een Nederlandse achtergrond. Het risico was bij de tweede generatie kleiner dan bij de eerste generatie.
De uitsplitsing naar leeftijd toont dat bij zowel werknemers, zmp’ers als zzp’ers de personen in de jongste leeftijdsgroep (15 tot 25 jaar) het hoogste armoederisico hadden. Wel was het aantal jongeren dat als zzp’er of zmp’er werkte naar verhouding klein. Werkende in de oudste leeftijdsgroep (65 tot 75 jaar) hadden het laagste armoederisico. De meesten ontvangen volledige AOW en komen daardoor per definitie boven de lage-inkomensgrens uit. Wel was het aantal nog werkende ouderen klein.
Een hoger opleidingsniveau gaat gepaard met een lager armoederisico. Bij zzp’ers waren de verschillen in 2018 het minst uitgesproken, alleen bij de laagopgeleiden was er sprake van verhoogd aandeel met een laag inkomen (bijna 9 procent), onder middelbaar en hoog opgeleide zzp’ers was het aandeel met een laag inkomen gelijk (ruim 7 procent).
6.4.3Werkenden in huishoudens met een laag inkomen, 2018*
Zzp'ers | Zmp'ers | Werknemers | |
---|---|---|---|
% | |||
Geslacht | |||
Man | 7,6 | 4,0 | 1,3 |
Vrouw | 8,0 | 4,0 | 1,8 |
Samenstelling huishouden | |||
Alleenstaand | 22,9 | 10,4 | 3,7 |
Paar zonder kinderen | 5,1 | 3,1 | 0,7 |
Paar met kinderen | 4,1 | 3,1 | 0,9 |
Eenoudergezin | 16,7 | 7,9 | 3,7 |
(Migratie)achtergrond | |||
Nederlands | 6,1 | 2,9 | 1,0 |
Westers | 12,6 | 5,2 | 2,3 |
Niet-westers 1e generatie | 16,6 | 10,9 | 4,8 |
Niet-westers 2e generatie | 13,8 | 9,3 | 3,2 |
Leeftijd | |||
Tot 25 jaar | 10,2 | 6,7 | 3,1 |
25 tot 45 jaar | 8,8 | 5,2 | 1,6 |
45 tot 65 jaar | 7,1 | 3,3 | 1,1 |
65 tot 75 jaar | 3,9 | 2,2 | 0,4 |
Opleidingsniveau | |||
Laag | 8,9 | 5,7 | 3,1 |
Middelbaar | 7,2 | 3,9 | 1,4 |
Hoog | 7,1 | 2,4 | 0,7 |
6.5Vermogen van werkenden
Zelfstandigen met personeel meest vermogend
De huishoudens waar zelfstandigen met personeel deel van uitmaken hebben meer vermogen (zie hoofdstuk 5 voor definitie) dan de huishoudens van werknemers en zelfstandigen zonder personeel. Begin 2018 bedroeg het doorsnee huishoudensvermogen van een zmp’er 283 duizend euro. Bij zzp’ers lag dit op ruim 148 duizend euro, bij werknemers op bijna 48 duizend euro.
De ontwikkeling van het vermogen van de drie groepen werkenden is vergelijkbaar met de landelijke trend: een daling gedurende de economische crisis die eind 2008 inzette en een toename vanaf 2014, toen de economie zich weer begon te herstellen.
1 op de 6 zzp’ers heeft geen of nauwelijks vermogen
Bij bijna 60 procent van de zmp´ers bedroeg het huishoudensvermogen begin 2018 minimaal 200 duizend euro. Onder zzp’ers en werknemers was dat bij respectievelijk 43 procent en 22 procent het geval.
Bij 12 procent van de zmp’ers was het vermogen negatief of schommelde tussen 0 en 5 duizend euro. Bij zzp’ers was dat meer: 12 procent had een negatief vermogen en 5 procent had geen of een klein vermogen van maximaal 5 duizend euro. Onder werknemers kwam een negatief vermogen vaker voor (19 procent), evenals een klein vermogen (10 procent).
Negatief | 0 tot 5 000 euro | 5 000 tot 20 000 euro | 20 000 tot 100 000 euro | 100 000 tot 200 000 euro | 200 000 euro en meer | |
---|---|---|---|---|---|---|
Zzp'ers | 12 | 5 | 7 | 18 | 14 | 43 |
Zmp'ers | 10 | 2 | 3 | 13 | 13 | 59 |
Werknemers | 19 | 10 | 10 | 24 | 15 | 22 |
Bedrijfsvermogen belangrijkste bezit van zmp’ers
Bij zelfstandigen vormt het bedrijfsvermogen een relatief groot deel van de bezittingen. Het bedrijfsvermogen van zmp’ers was goed voor ruim 43 procent van de totale bezittingen. Bij de zzp’ers was dat 31 procent. Zelfstandigen moeten in tegenstelling tot werknemers voor hun eigen pensioen zorgen. Ook zijn ze minder vaak verzekerd tegen inkomensverlies tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid. Het bedrijfsvermogen wordt dan gebruikt als buffer tegen dergelijke risico’s.
Voor werknemers is inkomen uit een eventuele eigen onderneming een bijverdienste; zij beschikken logischerwijs over weinig bedrijfsvermogen. De eigen woning vormt het belangrijkste vermogensbestanddeel voor zowel werknemers als zzp’ers.
Eigen woning | Bedrijfsvermogen | Financiele bezittingen | Overig onroerend goed | Overige bezittingen | |
---|---|---|---|---|---|
Zzp'ers | 44,1 | 31,3 | 12,7 | 9,9 | 1,9 |
Zmp'ers | 33,7 | 43,4 | 9,1 | 11,8 | 2 |
Werknemers | 69,1 | 7,6 | 15,8 | 6,3 | 1,1 |
Vermogen van directeuren-grootaandeelhouders
Begin 2018 bedroeg het doorsnee vermogen van een dga 508 duizend euro. Het aanmerkelijk belang vormt het belangrijkste vermogensbestanddeel van dga’s. Vier van de 5 dga’s hebben aanmerkelijk belang met een doorsnee waarde van 353 duizend euro. Het aanmerkelijk belang is daarmee goed voor de helft van de totale bezittingen. Daarna volgen de eigen woning (27 procent), overig onroerend goed (11 procent) en financiële bezittingen (9 procent). Naast de bezittingen zijn er ook schulden, vooral hypotheekschulden. Bij dga’s bedraagt de hypotheekschuld 65 procent van de totale schuld, de doorsnee waarde is 323 duizend euro.
Dga’s met personeel hadden begin 2018 een doorsnee vermogen van 561 duizend euro, tegen 471 duizend euro bij dga’s zonder personeel.
Eigen woning | Financiële bezittingen | Aanmerkelijk belang | Overig onroerend goed | Overige bezittingen | Hypotheekschuld | Overige schuld | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bezittingen | 27 | 9 | 50,7 | 10,9 | 2,5 | . | . |
Schulden | . | . | . | . | . | 65,4 | 34,6 |
Hypotheekschuld vormt leeuwendeel werknemersschuld
De schulden van werknemers en zelfstandigen bestaan vooral uit hypotheekschulden. Bij werknemers bedroeg de hypotheekschuld 92 procent van de totale schuld, bij zzp’ers was dat 79 procent en bij zmp’ers 73 procent. Wel hebben zmp’ers in doorsnee de hoogste hypotheekschuld: 236 duizend euro begin 2018, tegenover 207 duizend euro bij zzp’ers en 186 duizend euro bij werknemers. De rest van de schulden bestaat uit studieschuld en schulden voor bijvoorbeeld consumptieve doeleinden en rood staan (zie hoofdstuk 6).
6.6Literatuur
Literatuur
CBS (2018). Minder zzp’ers verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. CBS-nieuwsbericht, 25 mei 2018.
CBS StatLine (2019a). Aantallen meewerkende gezinsleden.
CBS StatLine (2019b). Arbeidsdeelname; kerncijfers.
CBS StatLine (2019c). Werkzame beroepsbevolking; arbeidsduur.
CBS StatLine (2019d). Beloning van in zorg werkzame artsen; leeftijd en geslacht.