Vermogen van huishoudens
In dit hoofdstuk staat het vermogen – het saldo van bezittingen en schulden – van huishoudens in Nederland centraal. Hoeveel vermogen heeft een huishouden? Waar bestaat dat vermogen uit? Hoe is het vermogen tussen huishoudens verdeeld en hoe zit het met de regionale vermogensverdeling? Hoeveel vermogen laten mensen na?
5.1Samenstelling vermogen
Eigen woning belangrijkste bezit
Het totale vermogen van alle huishoudens samen bedroeg 1 417 miljard euro in 2018, opgebouwd uit 2 263 miljard euro aan bezittingen en 847 miljard aan schulden. Prijsstijgingen en -dalingen van woningen hebben grote invloed op het vermogen van huishoudens. Bijna 6 op de 10 huishoudens hadden een eigen woning met een doorsnee waarde van 257 duizend euro, zie StatLine. De eigen woning vormde met 59 procent van de bezittingen het grootste vermogensbestanddeel. Daarna volgen bank- en spaartegoeden (13 procent) en aanmerkelijk belang in vennootschappen (9 procent). Het aandeel van het ondernemingsvermogen in de bezittingen was met 3 procent betrekkelijk klein.
Aandeel in totale bezittingen | |
---|---|
Eigen woning | 58,9 |
Bank- en spaartegoeden | 13,5 |
Aanmerkelijk belang | 9,2 |
Overig onroerend goed | 7,6 |
Effecten | 5,9 |
Ondernemingsvermogen | 3,1 |
Overige bezittingen | 1,8 |
De hypotheek is met 86 procent de grootste schuldenpost. Ongeveer de helft van de huishoudens had een hypotheekschuld met een doorsnee waarde van 165 duizend euro. Van de huishoudens had 15 procent een studieschuld en 27 procent had andere schulden, zoals schulden voor consumptieve doeleinden en rood staan.
Aandeel in totale schulden | |
---|---|
Hypotheekschuld | 85,7 |
Overige schulden | 12,2 |
Studieschulden | 2,1 |
Vermogen: saldo van bezittingen en schulden
Het vermogen is opgebouwd uit het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen omvatten bank- en spaartegoeden, effecten, eigen woning en ander onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen. De schulden betreffen de hypotheekschuld eigen woning, studieschulden en overige schulden. De hypotheekschuld is de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Opgebouwde tegoeden voor de aflossing van de hypotheek via spaar- en beleggingshypotheken kunnen niet worden waargenomen en zijn daarom niet in mindering gebracht op de hypotheekschuld. Ook worden pensioenaanspraken niet tot het vermogen gerekend.
Het doorsnee (mediane) vermogen is gelijk aan het middelste vermogen wanneer de vermogens van alle huishoudens van laag naar hoog worden gerangschikt. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens meer en de andere helft minder vermogen bezit.
5.2Ontwikkeling vermogen
Vermogen van huishoudens opnieuw gestegen
In 2018 bedroeg het doorsnee vermogen van huishoudens 38,4 duizend euro, 9 duizend euro meer dan een jaar eerder. De toename komt vooral doordat woningen in waarde bleven stijgen. Het vermogen is nog niet op het niveau van 2008. Wanneer de eigen woning buiten beschouwing blijft, is het vermogen met 14,9 duizend euro iets hoger dan in 2017.
Het doorsnee vermogen van huishoudens is voorafgaand aan de economische crisis sterk gegroeid, van 23 duizend euro in 1993 tot 54 duizend euro in 2008. De economische crisis legde vervolgens een zware wissel op de vermogensontwikkeling, zo daalde het doorsnee vermogen tussen 2008 en 2014 met 68 procent. Dit kwam vooral door de dalende huizenprijzen. Met het economische herstel in 2014 nam ook het vermogen weer toe.
Jaar | Vermogen |
---|---|
1993 | 23 |
1994 | 25 |
1995 | 28 |
1996 | 30 |
1997 | 33 |
1998 | 29 |
1999 | 33 |
2000 | 35 |
2001 | . |
2002 | 42 |
2003 | 46 |
2004 | 43 |
2005 | 48 |
2006 | 42 |
2007 | 50 |
2008 | 54 |
2009 | 48 |
2010 | 38 |
2011 | 36 |
2012 | 27 |
2013 | 18 |
2014 | 17 |
2015 | 21 |
2016 | 23 |
2017 | 29 |
2018* | 38 |
2019 | . |
2020 | . |
1)Vermogenscijfers voor 2001 zijn niet beschikbaar. |
5.3Vermogensverdeling
Minder huishoudens met schulden
Sinds het uitbreken van de economische crisis in 2008 is het aantal huishoudens met meer schulden dan bezittingen toegenomen. Vanaf 2014 is deze groep kleiner geworden. In 2018 hadden bijna 1,3 miljoen huishoudens een negatief vermogen, 200 duizend minder dan een jaar eerder. Ruim 1,2 miljoen huishoudens hadden een klein vermogen van maximaal 5 duizend euro. In 2018 waren er vergeleken met het jaar ervoor 225 duizend huishoudens meer met een vermogen van minimaal een ton. Vooral het aantal huishoudens met een vermogen tussen de 100 duizend en 500 duizend euro is toegenomen.
negatief | 0 tot 5 000 euro | 5 000 tot 20 000 euro | 20 000 tot 100 000 euro | 100 000 tot 500 000 euro | 500 000 tot 1 miljoen euro | 1 miljoen euro of meer | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
'06 | 394 | 1746,1 | 872,1 | 1307,2 | 2236,2 | 340,2 | 128,8 |
'07 | 355,6 | 1743,3 | 858,7 | 1291,3 | 2300,2 | 386,8 | 145,7 |
'08 | 348 | 1693,4 | 869,5 | 1281,7 | 2361,4 | 426,3 | 165,7 |
'09 | 468,4 | 1691 | 876,9 | 1286,3 | 2314 | 416,5 | 161,8 |
'10 | 672,7 | 1666,9 | 874,6 | 1297,2 | 2219,5 | 387,3 | 163,2 |
'11 | 1314,9 | 1187,8 | 784,6 | 1309,6 | 2221,6 | 369,8 | 159,2 |
'12 | 1599,2 | 1125,1 | 785,3 | 1299,2 | 2110,3 | 339,9 | 153,1 |
'13 | 1885,1 | 1216,4 | 725,8 | 1247 | 1946,3 | 299,9 | 147,3 |
'14 | 1902,2 | 1227,6 | 724,9 | 1245,7 | 1944,3 | 300,4 | 151,3 |
'15 | 1783,1 | 1186,9 | 808,7 | 1309,9 | 2007,9 | 314,1 | 157,9 |
'16 | 1674,8 | 1209,7 | 840,9 | 1335,2 | 2061,2 | 332,9 | 168,5 |
'17 | 1451,4 | 1235,1 | 871,9 | 1414,4 | 2173,1 | 368,1 | 180,9 |
'18 | 1254,4 | 1229,4 | 844,7 | 1479,9 | 2312,8 | 426,5 | 207,4 |
Aantal miljonairs opnieuw toegenomen
In 2018 had 2,7 procent van de huishoudens in Nederland een vermogen van 1 miljoen euro of meer. Dat zijn 207 duizend huishoudens, bijna 27 duizend meer dan in 2017. Tussen 2015 en 2018 is het aantal miljonairs gestaag gegroeid. Dat was ook tussen 2006 en 2008 het geval, daarna nam het aantal miljonairs tot 2014 vrijwel jaarlijks af, mede als gevolg van dalende huizenprijzen en beurskoersen. Vanaf 2014 stijgt het aantal miljonairs weer. Het aantal miljonairs lag in 2016 op het niveau van 2008 en was in 2018 een kwart hoger dan in 2008.
Een miljoen euro in 2018 heeft echter een andere waarde dan in 2008. Wordt er rekening gehouden met de prijsontwikkeling dan waren er in 2018 nog iets minder miljonairs dan in 2008.
in lopende prijzen | in prijzen van 2018 | |
---|---|---|
'06 | 128,8 | 183,7 |
'07 | 145,7 | 202,1 |
'08 | 165,7 | 218,8 |
'09 | 161,8 | 209 |
'10 | 163,2 | 203,6 |
'11 | 159,2 | 189,5 |
'12 | 153,1 | 174,1 |
'13 | 147,3 | 159,6 |
'14 | 151,3 | 161,4 |
'15 | 157,9 | 166,6 |
'16 | 168,5 | 176,8 |
'17 | 180,9 | 185,9 |
'18* | 207,4 | 207,4 |
Miljonairs hebben 45 keer zoveel vermogen als niet-miljonairs
Miljonairshuishouden hadden in 2018 een doorsnee vermogen van 1,5 miljoen euro, tegenover een doorsnee vermogen van 33,8 duizend euro van niet-miljonairs. Het vermogen van miljonairs is hiermee 45 keer zo hoog als dat van niet-miljonairs.
Van de miljonairs had twee derde een vermogen tussen de 1 en 2 miljoen euro. Een kwart van de miljonairs heeft een vermogen tussen de 2 en 5 miljoen euro. Een klein deel van de miljonairs, 2 procent, heeft een vermogen van 10 miljoen euro of meer.
Aanmerkelijk belang en ondernemingsvermogen grootste bezit
In 2018 bestond 37 procent van de bezittingen van miljonairs uit aanmerkelijk belang en ondernemingsvermogen, terwijl 22 procent bestond uit de waarde van de eigen woning. Bij niet-miljonairs vormde de waarde van de eigen woning 72 procent van de bezittingen tegen 3,4 procent aanmerkelijk belang en ondernemingsvermogen.
Miljonairs hebben relatief minder schulden dan niet-miljonairs: 13 procent tegen 46 procent (schuld als percentage van het bezit). Bij niet-miljonairs bestaat 89 procent van de schulden uit hypotheekschuld voor de eigen woning. Bij miljonairs is dat iets minder dan de helft.
Bank- en spaartegoeden | Effecten | Eigen woning | Overig onroerend goed | Ondernemingsvermogen | Aanmerkelijk belang | Overige bezittingen | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Niet-miljonairs | 14,5 | 2,8 | 72,2 | 5,9 | 1,8 | 1,6 | 1,1 |
Miljonairs | 10,5 | 14,2 | 22 | 12,6 | 6,7 | 30,2 | 3,9 |
5.4Vermogen naar kenmerken van huishoudens
Helft 65‑plushuishoudens heeft meer dan ton vermogen
De levensfase van een huishouden is sterk bepalend voor de omvang van het vermogen. Jonge huishoudens met een hoofdkostwinner tot 25 jaar hebben nauwelijks vermogen. Dat wordt pas opgebouwd in de loop der jaren. De hoogste vermogens zijn dan ook te vinden bij de 65‑plussers. Ze bezitten vaak een eigen woning waar nauwelijks of geen hypotheekschuld meer op rust. Begin 2018 bedroeg het doorsnee vermogen van 65‑plushuishoudens 127 duizend euro. Ruim de helft van de 65‑plushuishoudens had een vermogen van meer dan een ton en een op de acht had meer dan een half miljoen. Een negatief vermogen kwam bij 4 procent van de 65‑plussers voor.
Negatief | 0 tot 100 000 euro | 100 000 tot 500 000 euro | 500 000 euro en meer | |
---|---|---|---|---|
Tot 25 jaar | 164,9 | 189 | 9,1 | 0,9 |
25 tot 45 jaar | 619,3 | 1274 | 400,3 | 60,1 |
45 tot 65 jaar | 393,4 | 1187,5 | 1049,2 | 304,4 |
65 jaar of ouder | 76,8 | 903,4 | 854,2 | 268,5 |
Laagste vermogen bij bijstandsontvangers en eenoudergezinnen
In 2018 hadden alleenstaanden duidelijk minder vermogen dan meerpersoonshuishoudens, 10 duizend versus 78 duizend euro. Eenoudergezinnen waren het minst vermogend: in doorsnee 5 duizend euro. Paren zonder kinderen waren het meest vermogend. Met 121 duizend euro was hun doorsnee vermogen 45 duizend euro hoger dan dat van stellen met kinderen. Zie StatLine.
Huishoudens met voornamelijk inkomen als zelfstandige hebben met 165 duizend euro meer vermogen dan werknemershuishoudens. Huishoudens met voornamelijk inkomen uit pensioen zijn eveneens relatief vermogend (130 duizend euro), terwijl huishoudens in de bijstand nauwelijks vermogen hebben (500 euro).
Hoogste inkomensgroep bezit 34 procent van het totale vermogen
Het doorsnee vermogen loopt op met het stijgen van het inkomen: van duizend euro in de eerste inkomensgroep naar 271 duizend euro in de tiende en hoogste inkomensgroep. Van het totale vermogen van Nederlandse huishoudens was 4 procent in handen van de laagste inkomensgroep, terwijl de hoogste inkomensgroep over 34 procent beschikte.
5.5Regionale vermogensverdeling
Grote vermogens in kleine Brabantse gemeenten, kleine vermogens in de grote steden
Met een doorsnee vermogen van 377 duizend euro was Bloemendaal de meest vermogende gemeente in 2018. Dat is bijna 9 keer zo veel als landelijk (38,4 duizend euro). Ook staan er in de top tien van meest vermogende gemeenten veel Brabantse dorpen: Alphen-Chaam, Hilvarenbeek, Oirschot, Sint-Anthonis en Bergeijk. Hier wonen naar verhouding veel ouderen, die gedurende hun leven een flink vermogen hebben opgebouwd.
Huishoudens met het laagste doorsnee vermogen bevinden zich vooral in de grote steden. Het minst vermogend is Rotterdam met een doorsnee vermogen 4,3 duizend euro. Utrecht is de enige van de vier grote steden die niet in de top tien van gemeenten met laagste vermogens valt, maar ook daar was het vermogen met 14,2 duizend euro relatief laag. In de grote steden wonen relatief veel jongeren, uitkeringsontvangers en personen met een niet-westerse migratieachtergrond. Deze groepen hebben doorgaans weinig vermogen.
5.5.1De tien gemeenten met het hoogste en laagste mediaan vermogen, 1 januari 2018*
Hoogste mediaan vermogen | Laagste mediaan vermogen | |||
---|---|---|---|---|
1 000 euro | 1 000 euro | |||
Bloemendaal | 337,4 | Rotterdam | 4,3 | |
Laren (NH.) | 323,6 | Groningen | 5,6 | |
Rozendaal | 278,3 | Arnhem | 6,1 | |
Heemstede | 247,9 | Heerlen | 6,7 | |
Alphen-Chaam | 234,9 | Amsterdam | 7,9 | |
Hilvarenbeek | 221,3 | Nijmegen | 8,3 | |
Oirschot | 217,5 | Enschede | 8,8 | |
Staphorst | 214,1 | 's-Gravenhage | 9,0 | |
Sint-Anthonis | 213,2 | Lelystad | 9,2 | |
Bergeijk | 212,1 | Schiedam | 9,4 |
Doorsnee vermogen | |
---|---|
Aa en Hunze | 118,5 |
Aalsmeer | 114 |
Aalten | 79,7 |
Achtkarspelen | 62,3 |
Alblasserdam | 45,7 |
Albrandswaard | 74,6 |
Alkmaar | 33,8 |
Almelo | 13,9 |
Almere | 18,5 |
Alphen aan den Rijn | 50,8 |
Alphen-Chaam | 234,9 |
Altena | 103,4 |
Ameland | 155,8 |
Amersfoort | 47,1 |
Amstelveen | 55,3 |
Amsterdam | 7,9 |
Apeldoorn | 39,5 |
Appingedam | 15,9 |
Arnhem | 6,1 |
Assen | 28 |
Asten | 134,8 |
Baarle-Nassau | 168,9 |
Baarn | 94,5 |
Barendrecht | 77,5 |
Barneveld | 117,4 |
Beek (L.) | 83,1 |
Beekdaelen | 91,6 |
Beemster | 179,9 |
Beesel | 64,4 |
Berg en Dal | 60,4 |
Bergeijk | 212,1 |
Bergen (L.) | 89,6 |
Bergen (NH.) | 209,1 |
Bergen op Zoom | 42,1 |
Berkelland | 100,4 |
Bernheze | 153,4 |
Best | 115 |
Beuningen | 72,1 |
Beverwijk | 24,9 |
De Bilt | 137,2 |
Bladel | 188,3 |
Blaricum | 201,9 |
Bloemendaal | 337,4 |
Bodegraven-Reeuwijk | 126,4 |
Boekel | 196,8 |
Borger-Odoorn | 62,7 |
Borne | 67,2 |
Borsele | 105 |
Boxmeer | 128,7 |
Boxtel | 69,2 |
Breda | 33,6 |
Brielle | 56,9 |
Bronckhorst | 162,6 |
Brummen | 67,7 |
Brunssum | 18,6 |
Bunnik | 199,9 |
Bunschoten | 140,7 |
Buren | 139,7 |
Capelle aan den IJssel | 22,2 |
Castricum | 166,9 |
Coevorden | 67,5 |
Cranendonck | 135,7 |
Cuijk | 53 |
Culemborg | 53,6 |
Dalfsen | 189,8 |
Dantumadiel | 72,3 |
Delft | 9,6 |
Delfzijl | 19,4 |
Deurne | 107,4 |
Deventer | 23,2 |
Diemen | 20,5 |
Dinkelland | 185,2 |
Doesburg | 19,9 |
Doetinchem | 33,3 |
Dongen | 86,5 |
Dordrecht | 20,5 |
Drechterland | 129,2 |
Drimmelen | 116,4 |
Dronten | 43,1 |
Druten | 62,6 |
Duiven | 41,8 |
Echt-Susteren | 100,7 |
Edam-Volendam | 192,9 |
Ede | 60,6 |
Eemnes | 162,6 |
Eersel | 205,3 |
Eijsden-Margraten | 153 |
Eindhoven | 17,9 |
Elburg | 78,8 |
Emmen | 22,4 |
Enkhuizen | 36,9 |
Enschede | 8,8 |
Epe | 104,7 |
Ermelo | 88,9 |
Etten-Leur | 69 |
De Fryske Marren | 85,9 |
Geertruidenberg | 51,8 |
Geldrop-Mierlo | 67,5 |
Gemert-Bakel | 98,3 |
Gennep | 85,9 |
Gilze en Rijen | 79 |
Goeree-Overflakkee | 70,6 |
Goes | 53 |
Goirle | 102,2 |
Gooise Meren | 123,9 |
Gorinchem | 22,5 |
Gouda | 27 |
Grave | 70,8 |
's-Gravenhage | 9 |
Groningen | 5,6 |
Gulpen-Wittem | 120,7 |
Haaksbergen | 93,8 |
Haaren | 197,3 |
Haarlem | 45,4 |
Haarlemmermeer | 74,2 |
Halderberge | 89,2 |
Hardenberg | 76,5 |
Harderwijk | 46,9 |
Hardinxveld-Giessendam | 88,3 |
Harlingen | 23,8 |
Hattem | 87,2 |
Heemskerk | 55,5 |
Heemstede | 247,9 |
Heerde | 127,8 |
Heerenveen | 46,9 |
Heerhugowaard | 51,4 |
Heerlen | 6,7 |
Heeze-Leende | 211,9 |
Heiloo | 165,8 |
Den Helder | 13,9 |
Hellendoorn | 94,5 |
Hellevoetsluis | 33 |
Helmond | 18,5 |
Hendrik-Ido-Ambacht | 59,8 |
Hengelo (O.) | 23,4 |
's-Hertogenbosch | 35,5 |
Heumen | 134,9 |
Heusden | 101,8 |
Hillegom | 63,8 |
Hilvarenbeek | 221,3 |
Hilversum | 43,8 |
Hoeksche Waard | 89,2 |
Hof van Twente | 105,1 |
Het Hogeland | 54,1 |
Hollands Kroon | 78,9 |
Hoogeveen | 39 |
Hoorn | 30,9 |
Horst aan de Maas | 138,3 |
Houten | 122,2 |
Huizen | 61,6 |
Hulst | 126,3 |
IJsselstein | 62,9 |
Kaag en Braassem | 115,8 |
Kampen | 44,8 |
Kapelle | 121,8 |
Katwijk | 90,5 |
Kerkrade | 13,2 |
Koggenland | 142,4 |
Krimpen aan den IJssel | 53,5 |
Krimpenerwaard | 90,8 |
Laarbeek | 120,6 |
Landerd | 188 |
Landgraaf | 30,8 |
Landsmeer | 175,1 |
Langedijk | 106,2 |
Lansingerland | 109,8 |
Laren (NH.) | 323,6 |
Leeuwarden | 13,8 |
Leiden | 14,3 |
Leiderdorp | 82,4 |
Leidschendam-Voorburg | 54,9 |
Lelystad | 9,2 |
Leudal | 141,3 |
Leusden | 128,4 |
Lingewaard | 97,2 |
Lisse | 68,8 |
Lochem | 138,8 |
Loon op Zand | 80,8 |
Lopik | 156,3 |
Loppersum | 55,2 |
Losser | 87,3 |
Maasdriel | 123,4 |
Maasgouw | 121,3 |
Maassluis | 25,7 |
Maastricht | 10,4 |
Medemblik | 89 |
Meerssen | 118,8 |
Meierijstad | 100,4 |
Meppel | 32,8 |
Middelburg (Z.) | 41,8 |
Midden-Delfland | 162 |
Midden-Drenthe | 79,2 |
Midden-Groningen | 22,8 |
Mill en Sint Hubert | 167,9 |
Moerdijk | 71,1 |
Molenlanden | 127 |
Montferland | 71,8 |
Montfoort | 143,5 |
Mook en Middelaar | 155,5 |
Neder-Betuwe | 82,2 |
Nederweert | 153,3 |
Nieuwegein | 38,6 |
Nieuwkoop | 141,5 |
Nijkerk | 114,7 |
Nijmegen | 8,3 |
Nissewaard | 20,4 |
Noardeast-Fryslân | 56,3 |
Noord-Beveland | 96,2 |
Noordenveld | 105,8 |
Noordoostpolder | 45,9 |
Noordwijk | 85,6 |
Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 169,6 |
Nunspeet | 102,4 |
Oegstgeest | 157,4 |
Oirschot | 217,5 |
Oisterwijk | 138,2 |
Oldambt | 23,1 |
Oldebroek | 128,3 |
Oldenzaal | 53,5 |
Olst-Wijhe | 92,2 |
Ommen | 123,1 |
Oost Gelre | 103,4 |
Oosterhout | 47,2 |
Ooststellingwerf | 66,5 |
Oostzaan | 141,6 |
Opmeer | 131,5 |
Opsterland | 91,5 |
Oss | 50,2 |
Oude IJsselstreek | 68,1 |
Ouder-Amstel | 130,3 |
Oudewater | 156,8 |
Overbetuwe | 66,8 |
Papendrecht | 47 |
Peel en Maas | 126,1 |
Pekela | 17,5 |
Pijnacker-Nootdorp | 108,2 |
Purmerend | 37,3 |
Putten | 150,4 |
Raalte | 122,3 |
Reimerswaal | 66,3 |
Renkum | 88,4 |
Renswoude | 147,6 |
Reusel-De Mierden | 211,7 |
Rheden | 27,7 |
Rhenen | 83,9 |
Ridderkerk | 31,9 |
Rijssen-Holten | 91,1 |
Rijswijk (ZH.) | 25,7 |
Roerdalen | 110,8 |
Roermond | 24 |
De Ronde Venen | 139,5 |
Roosendaal | 48,6 |
Rotterdam | 4,3 |
Rozendaal | 278,3 |
Rucphen | 117,2 |
Schagen | 95,5 |
Scherpenzeel | 136,1 |
Schiedam | 9,4 |
Schiermonnikoog | 103,3 |
Schouwen-Duiveland | 99,3 |
Simpelveld | 64 |
Sint Anthonis | 213,2 |
Sint-Michielsgestel | 183,6 |
Sittard-Geleen | 28,9 |
Sliedrecht | 43 |
Sluis | 119,6 |
Smallingerland | 28,7 |
Soest | 98,4 |
Someren | 145,2 |
Son en Breugel | 141,8 |
Stadskanaal | 26,6 |
Staphorst | 214,1 |
Stede Broec | 67,3 |
Steenbergen | 48,8 |
Steenwijkerland | 62,1 |
Stein (L.) | 87,9 |
Stichtse Vecht | 91,8 |
Súdwest-Fryslân | 62,5 |
Terneuzen | 63,3 |
Terschelling | 109,9 |
Texel | 163,9 |
Teylingen | 101,6 |
Tholen | 72,4 |
Tiel | 22,5 |
Tilburg | 13,6 |
Tubbergen | 191,6 |
Twenterand | 75,8 |
Tynaarlo | 128,4 |
Tytsjerksteradiel | 92,5 |
Uden | 67,9 |
Uitgeest | 116,5 |
Uithoorn | 60,7 |
Urk | 105,4 |
Utrecht | 14,2 |
Utrechtse Heuvelrug | 140,6 |
Vaals | 33,3 |
Valkenburg aan de Geul | 72 |
Valkenswaard | 73,4 |
Veendam | 20,1 |
Veenendaal | 40,8 |
Veere | 200,4 |
Veldhoven | 108,4 |
Velsen | 52,6 |
Venlo | 29,5 |
Venray | 68,1 |
Vijfheerenlanden | 65,6 |
Vlaardingen | 15,5 |
Vlieland | 12,6 |
Vlissingen | 18,6 |
Voerendaal | 116,2 |
Voorschoten | 130,3 |
Voorst | 151,5 |
Vught | 99,9 |
Waadhoeke | 50 |
Waalre | 167,4 |
Waalwijk | 48,2 |
Waddinxveen | 48,4 |
Wageningen | 11,6 |
Wassenaar | 153,3 |
Waterland | 170,6 |
Weert | 79 |
Weesp | 47,6 |
West Betuwe | 126,9 |
West Maas en Waal | 131,9 |
Westerkwartier | 87,8 |
Westerveld | 147 |
Westervoort | 23,2 |
Westerwolde | 67,6 |
Westland | 89,5 |
Weststellingwerf | 60,5 |
Westvoorne | 150,1 |
Wierden | 138,4 |
Wijchen | 74,4 |
Wijdemeren | 155,4 |
Wijk bij Duurstede | 94,3 |
Winterswijk | 53,7 |
Woensdrecht | 105,5 |
Woerden | 102,3 |
De Wolden | 157,4 |
Wormerland | 79,8 |
Woudenberg | 131,5 |
Zaanstad | 25,9 |
Zaltbommel | 96 |
Zandvoort | 48,8 |
Zeewolde | 44,1 |
Zeist | 50,5 |
Zevenaar | 34,8 |
Zoetermeer | 21,7 |
Zoeterwoude | 169,5 |
Zuidplas | 76,8 |
Zundert | 198 |
Zutphen | 27,5 |
Zwartewaterland | 88,3 |
Zwijndrecht | 26,1 |
Zwolle | 27,8 |
5.6Nalatenschappen
Het nagelaten vermogen van overledenen is in 2016 verder gestegen. In 2015 was er voor het eerst sprake van een stijging na enkele jaren van krimp. Ruim 148 duizend overledenen lieten in 2016 in totaal 17,5 miljard euro aan vermogen na, dat is het meeste sinds de start van de waarneming in 2007. In 2007 bedroeg het totale nagelaten vermogen 13,1 miljard. In de daaropvolgende jaren nam de omvang van de erfenissen toe, tot 15,9 miljard in 2011. Daarna daalde het totaal van de nalatenschappen tot 14,8 miljard in 2014. Alle genoemde bedragen zijn in lopende prijzen en de percentages en bedragen over 2016 zijn voorlopige cijfers.
Weinig verandering in samenstelling nalatenschappen
De 17,5 miljard euro is het saldo van 21,1 miljard euro aan bezittingen en 3,6 miljard euro aan schulden. Met uitzondering van 2008 en 2011, toen overledenen relatief weinig schulden nalieten, is de hoogte de schulden ten opzichte van de bezittingen (met zo’n 15 tot 17 procent) redelijk stabiel. Het aandeel van de eigen woning, de waarde van de woning minus de hypotheekschuld, is met 6,3 miljard goed voor 36 procent van het totaal in 2016. In de voorafgaande jaren was dit aandeel iets groter, 2010 was het piekjaar met een aandeel van 41 procent. Onder invloed van de daling van woningprijzen daalde naast de totale waarde van de nalatenschappen ook het aandeel van de eigen woning in de nalatenschappen tussen 2010 en 2014. Sinds 2007 is het aandeel van de effecten in de nalatenschap licht gestegen en het saldo van de overige bezittingen en schulden een iets kleiner onderdeel gaan vormen van de nalatenschap. Tussen 2012 en 2015 was het aandeel bank- en spaartegoeden iets groter, maar in 2016 was dat aandeel met 31 procent weer iets gedaald.
Saldo waarde eigen woning | Bank- en spaartegoeden | Effecten | Saldo overige bezittingen en schulden | |
---|---|---|---|---|
2007 (13,1) | 38 | 31 | 16 | 15 |
2008 (14,4) | 37 | 31 | 13 | 19 |
2009 (14,1) | 38 | 33 | 11 | 18 |
2010 (15,6) | 41 | 31 | 13 | 15 |
2011 (15,9) | 40 | 31 | 13 | 16 |
2012 (15,8) | 38 | 34 | 13 | 15 |
2013 (15,3) | 37 | 34 | 15 | 14 |
2014 (14,8) | 37 | 34 | 15 | 14 |
2015 (15,9) | 37 | 33 | 17 | 13 |
2016* (17,5) | 36 | 31 | 18 | 15 |
1)Tussen haakjes het totale nagelaten vermogen in miljarden euro's. |
Nagelaten vermogen scheef verdeeld
In 2016 behoorde 8 procent van de overledenen tot de 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens.noot1 Deze 8 procent liet 30 procent van het totale vermogen na. Daartegenover behoorden 2 op de 10 overledenen tot de 10 procent huishoudens met de laagste inkomens en nog eens 10 procent tot de tweede decielgroep van de inkomensverdeling. Zij lieten respectievelijk 13 en 5 procent van het totale vermogen na. De overledenen behorende tot de laagste 20%-groep lieten dus minder dan 20 procent van het totale bedrag na. Het nagelaten vermogen is scheef verdeeld over de inkomensgroepen. De verdeling is in de beschouwde jaren nauwelijks veranderd.
Aandeel | |
---|---|
1e decielgroep | 13,4 |
2e decielgroep | 4,7 |
2e kwintielgroep | 13,4 |
3e kwintielgroep | 12,6 |
4e kwintielgroep | 11,8 |
5e kwintielgroep | 29,9 |
Onbekend inkomen | 14,1 |
Ontvangers van erfenissen
Nabestaanden van de overledene moeten belasting betalen over het ontvangen deel van de erfenis. Anders dan de hoogte van het nagelaten vermogen is de hoogte van de ontvangen erfenis alleen bekend als door één van de ontvangers van de erfenis aangifte erfbelasting is gedaan. Als een ontvangen erfenis onder het vrijstellingsbedrag valt, hoeft er geen belastingaangifte te worden gedaan. De Belastingdienst verzoekt erfgenamen om aangifte te doen als ze vermoedt dat één of meer van de erfgenamen een bedrag boven de vrijstellingsgrens heeft ontvangen. Daarnaast zijn ontvangers verplicht zelf aangifte te doen als de Belastingdienst geen bericht heeft gestuurd, maar er toch meer wordt ontvangen dan het vrijgestelde bedrag. De hoogte van de verschuldigde belasting is afhankelijk van de relatie van de ontvanger tot de ontvanger.
168 duizend ontvangers van een erfenis in 2016
In 2016 werd er voor ruim 168 duizend ontvangers een erfenis geregistreerd met een totale waarde van 12,4 miljard euro. Hierover werd 1,5 miljard euro erfbelasting afgedragen. Het aantal geregistreerde ontvangen nalatenschappen steeg ligt na een daling in voorgaande jaren en de netto waarde van de ontvangen erfenissen was in 2016 met 10,9 miljard hoger dan in de voorgaande jaren. De genoemde bedragen zijn in lopende prijzen. Tussen 2010 en 2014 daalde de totale waarde van geregistreerde ontvangen erfenissen, net als de totale waarde van het nagelaten vermogen. De daling in zowel het waargenomen aantal ontvangen erfenissen en bijbehorende waarde is een gevolg van de in 2010 verruimde vrijstellingsbedragen voor partners en kinderen, waardoor er minder aangiften werden gedaan. In 2009 werden er nog ruim 200 duizend ontvangen erfenissen geregistreerd en dat aantal daalde naar 165 duizend in 2014. In 2015 en 2016 liep het aantal erfenissen weer licht op door een toename van het aantal overledenen.
Kinderen ontvangen het vaakst en in doorsnee steeds meer
In de relatie tussen de overledene en de ontvanger van een nalatenschap komt de ouder-kind relatie het vaakst voor. De helft van alle geregistreerde ontvangers van een nalatenschap zijn kinderen van overledenen. De partner van de overledene is in 10 procent van de aangegeven erfenissen de ontvanger. Een derde van de ontvangers heeft een overige relatie met de overledene (ooms, tantes, neven, nichten of anderen met een niet-familiale band) in 2016. Het aandeel van deze overige groep is gestegen. In 2007 viel nog maar een kwart van de ontvangers in deze categorie.
Aandeel | |
---|---|
Kind | 49,6 |
Partner | 10,3 |
Kleinkind | 5,7 |
Maatschappelijke organisatie | 1,4 |
Ouder | 0,8 |
Overige relatie | 32,2 |
Na de achterblijvende partner (netto 86 duizend euro in doorsnee) ontvingen kinderen van overledenen in doorsnee (zie Statline) het hoogste bedrag. In 2016 was dat ruim 37 duizend euro, 2500 euro meer dan in 2014. De mediane waarde van de door kinderen van overledenen ontvangen nalatenschap is in lopende prijzen vanaf 2014 gestegen. Corresponderend met deze stijging is ook het totale bedrag aan verschuldigde belasting flink gestegen. Kinderen van overledenen moesten in 2016 samen ruim 750 duizend euro belasting betalen, de helft van het totaal van de door de fiscus geïnde erfbelasting. In 2007 namen kinderen nog 42 procent van de totale verschuldigde belasting voor hun rekening.
Bruto verkrijging | Netto verkrijging | Verschuldigde belasting | |
---|---|---|---|
'07 | 26,8 | 25,7 | 0,8 |
'08 | 27,4 | 26,2 | 0,9 |
'09 | 27,1 | 26,3 | 0,8 |
'10 | 35,3 | 33,7 | 1,6 |
'11 | 36,8 | 35,1 | 1,7 |
'12 | 37,2 | 35,4 | 1,8 |
'13 | 36,7 | 35 | 1,7 |
'14 | 34,6 | 33,2 | 1,4 |
'15 | 35,8 | 34,3 | 1,5 |
'16* | 37,3 | 35,6 | 1,7 |
Nalatenschappen komen vaak terecht bij hoge inkomens
Ook de bestemming van het nagelaten vermogen is scheef verdeeld tussen inkomensgroepen.noot2 37 procent van de ontvangende kinderen behoorde in 2016 tot de 20 procent huishoudens bovenaan de inkomensladder. Deze ontvangers ontvingen netto 41 procent van de totale som aan nalatenschappen. Het aandeel behorend tot de laagste decielgroep was 4 procent en 3 procent had een huishoudinkomen behorend tot de tweede decielgroep van de inkomensverdeling. In totaal behoorde dus krap 7 procent van alle ontvangende kinderen tot een huishouden in de twee laagste inkomensgroepen en zij ontvingen ruim een tiende van het totale door kinderen van overledenen ontvangen bedrag.
Netto aandeel in totale nalatenschappen | Aandeel ontvangende kinderen | |
---|---|---|
1e decielgroep | 4 | 6 |
2e decielgroep | 3 | 5 |
2e kwintielgroep | 9 | 7 |
3e kwintielgroep | 15 | 11 |
4e kwintielgroep | 22 | 18 |
5e kwintielgroep | 37 | 41 |
Onbekend inkomen | 10 | 12 |
Noten
Voor een aantal overledenen zijn achtergrondkenmerken onbekend. Voor deze gevallen was het onmogelijk een koppeling te leggen met andere statistieken. Dat kwam veelal doordat de overledenen niet behoren tot de doelpopulatie van de Inkomensstatistiek (zoals instituutbewoners, zie paragraaf 1.1).
Voor een aantal ontvangers zijn achtergrondkenmerken onbekend. Voor deze gevallen was het onmogelijk een koppeling te leggen met andere statistieken doordat het koppelnummer onbekend was.