Samenvatting
In Materiële Welvaart in Nederland 2020 presenteert het CBS de nieuwste gegevens over de financiële situatie van huishoudens en personen in Nederland. Onder meer de volgende vragen komen aan de orde:
- Waaruit bestaat materiële welvaart?
- Hoe hoog is de welvaart van de verschillende bevolkingsgroepen en regio’s?
- Hoe staat het met de materiële welvaart van werkend Nederland?
- Wat was de trend in inkomens- en vermogensongelijkheid?
- Hoe hebben de koopkracht en het consumentenvertrouwen zich ontwikkeld?
- Hoe hoog is de belastingdruk en wie heeft baat van belastingvoordelen?
Het CBS baseert de uitkomsten van Materiële Welvaart In Nederland grotendeels op gegevens van de Belastingdienst. Deze zijn op het moment van uitkomen van deze publicatie tot en met het jaar 2018 beschikbaar. De effecten van de Corona-crisis komen daarom alleen tot uitdrukking in de recente cijfers van het maandelijkse Consumenten Conjunctuuronderzoek.
De uitkomsten laten zien dat de koopkracht in 2018 de laagste groei kende sinds het einde van de economische crisis. Het consumentenvertrouwen begon vanaf eind 2018 te dalen en sinds 2019 waren er vrijwel onafgebroken meer pessimisten dan optimisten, met de grootste dip ooit in april 2020 ten tijde van de lockdown. Daartegenover staat dat er in 2018 opnieuw een stijging was van het vermogen van huishoudens, er minder huishoudens schulden hadden, en het aandeel mannen en vrouwen dat economisch zelfstandig is verder steeg.
Koopkracht in 2018 minder sterk gestegen
De koopkracht van de bevolking in Nederland steeg in 2018 met 0,3 procent ten opzichte van 2017. Dat was minder dan in de jaren 2014–2017, maar meer dan in de crisisjaren toen de koopkracht een aantal jaren daalde. Werknemers en zelfstandigen gingen er het meest op vooruit in 2018. Van de uitkeringsontvangers hadden alleen pensioengerechtigden te maken met een koopkrachtdaling. Aanvullende pensioenen worden al jaren niet of beperkt geïndexeerd.
Gemiddeld jaarinkomen van huishoudens gelijk gebleven
Het besteedbare inkomen van huishoudens was in 2018 gemiddeld 42 duizend euro. Wanneer in dit netto inkomen rekening wordt gehouden met de inflatie en het verschil in samenstelling van huishoudens had een huishouden gemiddeld vrijwel evenveel te besteden als een jaar eerder. Wel was er een toename van 5 procent ten opzichte van de huishoudens in 2015 en vergeleken met de huishoudens in 2000 lag het inkomen ruim 20 procent hoger. Behalve een methodebreuk in 2011, onder meer door de opwaardering van de economische huurwaarde, komt de toename ook doordat vrouwen meer uren gingen werken.
Jaarinkomen van werknemers niet veranderd
Het mediane persoonlijk inkomen van werknemers lag in de periode 2011−2018 (gecorrigeerd voor inflatie) steeds rond 35 duizend euro. Het inkomen van zelfstandigen nam na een daling in de crisisjaren vanaf 2014 toe. Het inkomen van zmp’ers was met 50 duizend euro in 2018 het hoogst, en van zzp’ers het laagst (30 duizend euro). Directeuren-grootaandeelhouders hebben binnen de groep zelfstandigen met 63 duizend euro het hoogste mediane inkomen.
Van de werkenden maakte 2,4 procent deel uit van een huishouden met risico op armoede, vrijwel evenveel als in 2017. Alleen onder zzp’ers groeide het aandeel met risico en kwam uit op 7,7 procent. Onder zmp’ers (4,0 procent) en werknemers (1,5 procent) bleef het gelijk.
Meer economisch zelfstandigen
Van de 13,5 miljoen mensen in 2018 met een persoonlijk inkomen uit werk of een uitkering kwamen mannen gemiddeld uit op 40 duizend euro en vrouwen op ruim 24 duizend euro. In de groep tot aan de AOW-leeftijd komt dit verschil vooral doordat vrouwen minder vaak werken, en als ze werken dat overwegend in deeltijd doen. Vrouwen zijn daardoor ook minder vaak economisch zelfstandig dan mannen. In 2018 verdiende ruim 62 procent van de vrouwen van 15 jaar tot AOW-leeftijd met werken minimaal een inkomen op bijstandsniveau, bij mannen was dat ruim 80 procent. Sinds 2014 is bij beide sprake van groei, na onveranderlijkheid bij vrouwen en terugloop bij mannen in de crisis.
Meer vrouwen met aanvullend pensioen
In 2018 had twee derde van de AOW-gerechtigde vrouwen een aanvullend pensioen naast de AOW, in crisisjaar 2009 was dat nog 58 procent. Bij de AOW-gerechtigde mannen is het aandeel met 92 procent nauwelijks anders dan in 2009. Onder gehuwde of samenwonende vrouwen was het aandeel met een aanvullend pensioen nog steeds betrekkelijk klein (50 procent), maar wel 16 procentpunt hoger dan negen jaar eerder. Het mediane, aanvullend pensioen van vrouwen lag in 2018 met 5,5 duizend euro nog altijd op een lager niveau dan dat van mannen (12,8 duizend euro).
Consumentenvertrouwen daalt scherp
De groei van het consumentenvertrouwen na de crisis sloeg vanaf september 2018 om en kwam in februari 2019 onder de nullijn uit. Daarmee waren er voor het eerst sinds vijf jaar weer meer mensen pessimistisch over de economie dan optimistisch. In april 2020 daalde het consumentenvertrouwen sterker dan ooit tevoren. Ook het vertrouwen in het economische klimaat nam fors af, maar lag net als het consumentenvertrouwen nog boven het niveau van het negatieve sentiment ten tijde van de economische crisis.
Vooral laagste inkomens kampen met financiële problemen
Huishoudens met weinig inkomen rapporteren vaker financiële problemen dan hogere inkomensgroepen. Zo gaf in 2019 een kwart in de eerste inkomensdecielgroep en 40 procent in de tweede aan moeilijk rond te kunnen komen van het inkomen. In de hoogste kwintielgroep was dat ruim 1 procent. Ook kampen de laagste inkomens substantieel vaker met achterstanden bij de betaling van de maandelijkse huur- of hypotheeklasten, de elektriciteits-, water- of gasrekeningen of bij het afbetalen van een lening of andere kredieten. Verder zeggen zij vaker dan hogere inkomensgroepen onvoldoende geld te hebben voor onder meer om de dag een warme maaltijd met vlees, kip of vis, het goed verwarmen van het huis, een jaarlijkse vakantie of regelmatig nieuwe kleren kopen.
Het merendeel van de huishoudens in de hoogste inkomenskwintielgroep zegt geld over te houden. Precies rondkomen wordt in de laagste twee inkomenskwintielgroepen het vaakst genoemd. Wel zeggen zij vaker spaartegoeden te moeten aanspreken en schulden te moeten maken dan hogere inkomensgroepen.
Vermogen stijgt verder
Begin 2018 bedroeg het mediane vermogen van huishoudens 38,4 duizend euro. Na een daling in de crisis zit het vermogen sinds 2014 weer in de lift. Omdat de eigen woning het belangrijkste bestanddeel is, gaat de ontwikkeling van het vermogen sterk samen met die van de stijgende huizenprijzen.
Bijna 1,3 miljoen huishoudens hadden begin 2018 meer schulden dan bezittingen, 200 duizend minder dan een jaar eerder. Er waren 207 duizend miljonairshuishoudens, een stijging van 27 duizend vergeleken met 2017.
Vermogensongelijkheid neemt weer af
Tijdens de economische crisis is de vermogensongelijkheid voortdurend gestegen. De stijging was vooral het gevolg van de daling van de huizenprijzen tijdens de crisis. Hierdoor zagen veel huishoudens hun vermogen slinken. Bij huishoudens die over grote spaartegoeden of omvangrijke aandelenportefeuilles beschikten, was het effect op het totale vermogen minder groot. Doordat de woningmarkt in 2014 weer aantrok, kwam er een eind aan de toename in de vermogensongelijkheid en sinds 2015 is sprake van een daling.
Lage en constante inkomensongelijkheid
Vergeleken met andere EU-lidstaten kent Nederland relatief weinig inkomensverschillen. In Slowakije is de minste ongelijkheid, gevolgd door Slovenië en Tsjechië. In Bulgarije zijn de inkomensverschillen het grootst. De inkomensongelijkheid in Nederland blijft al geruime tijd op een vrijwel gelijk niveau. In de crisisjaren ging dit wel gepaard met hogere heffingen van sociale premies en inkomstenbelasting.
Druk van belastingen en premies in 2018 onveranderd
De druk van de inkomstenbelasting en premies sociale verzekeringen op het bruto inkomen van huishoudens bedroeg in 2018 gemiddeld 38,5 procent, evenveel als in 2017. In de crisisjaren lag de belastingdruk gemiddeld op een hoger niveau dan in de jaren erna.
Heffingskortingen zorgen bij met name minder welvarende huishoudens voor belastingdrukverlichting. Zonder drukverlichting door heffingskortingen zou in 2018 de laagste welvaartsgroep ruim 25 procent van het bruto inkomen kwijt zijn geweest aan inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Bij de hoogste welvaartsgroep was dat bijna 32 procent. Door de drukverlichting kwamen deze percentages netto uit op 9,6 procent voor de minst welvarenden en 27,9 procent voor de meest welvarenden. Gemiddeld was de nettodruk van de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 19,2 procent in 2018.