Inkomen van personen
Werd in hoofdstuk 2 ingegaan op het inkomen van huishoudens, in dit derde hoofdstuk staat het inkomen van personen centraal. Welke inkomsten hebben personen vooral? Hoe zit het met de inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld bij het aanvullend pensioen? Hoeveel mannen en vrouwen hebben een topinkomen en hoeveel verdienen minder dan het bijstandsniveau?
3.1Samenstelling persoonlijk inkomen
Drie op de vijf mensen hebben inkomen uit loon
In 2018 hadden 13,5 miljoen mensen in Nederland een eigen inkomen. Ruim 60 procent van hen ontving loon, terwijl 14 procent inkomen uit eigen onderneming had. Daarnaast ontving bijna 37 procent een uitkering wegens werkloosheid, ziekte- en arbeidsongeschiktheid of een pensioen en was er bij 11 procent sprake van bijstand of een andere uitkering sociale voorziening.
Een deel van de bevolking betrok zijn inkomen in 2018 dus uit verschillende bronnen. Deze inkomsten kunnen tegelijkertijd ontvangen zijn, bijvoorbeeld bij mensen die een eigen onderneming combineren met een werknemersbaan, maar ook achtereenvolgend, bijvoorbeeld mensen die loon als werknemer ontvingen, maar in de loop van 2018 met pensioen gingen.
Persoonlijk inkomen
Bij het bepalen van het persoonlijk inkomen is een aantal bestanddelen die in het besteedbare inkomen van het huishouden wel een rol spelen (zie paragraaf 2.1), buiten beschouwing gelaten. Dat zijn alle bestanddelen waarvan bij meerpersoonshuishoudens niet eenduidig vastgesteld kan worden aan welke persoon in het huishouden deze inkomsten toegerekend moeten worden. Zo zijn inkomsten uit vermogen, de kinderbijslag, het kindgebonden budget en ontvangen gebonden overdrachten, zoals de huurtoeslag, niet bij het persoonlijk inkomen geteld, terwijl betaalde inkomensoverdrachten, premies ziektekostenverzekeringen, premies volksverzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen hierop niet in mindering zijn gebracht.
3.1.1Samenstelling van het inkomen van personen, 2018*
Personen met inkomen | Gemiddeld bedrag | Aandeel van bruto-inkomen | ||
---|---|---|---|---|
x 1 000 | % | 1 000 euro | % | |
1 Inkomen als werknemer | 8 308 | 61,3 | 40,1 | 66,5 |
2 Inkomen als zelfstandige | 1 881 | 13,9 | 30,5 | 11,5 |
3 Persoonlijk primair inkomen (1+2) | 9 607 | 70,9 | 40,6 | 78,0 |
4 Uitkering inkomensverzekeringen | 4 975 | 36,7 | 20,0 | 19,9 |
5 Uitkering sociale voorzieningen | 1 480 | 10,9 | 6,8 | 2,0 |
6 Ontvangen inkomensoverdrachten | 50 | 0,4 | 10,9 | 0,1 |
7 Persoonlijk bruto-inkomen (3+4+5+6) | 13 543 | 100,0 | 36,9 | 100,0 |
8 Premie inkomensverzekeringen (–) | 8 960 | 66,2 | 7,1 | 12,6 |
9 Persoonlijk inkomen (7+8) | 13 543 | 100,0 | 32,3 | 87,4 |
Het bruto-inkomen bestaat voor het grootste deel uit inkomen uit werk, bij mannen meer nog dan bij vrouwen. Dat komt doordat bij mannen een groter deel van het bruto-inkomen afkomstig is uit een onderneming. Het aandeel werknemersinkomen is bij beide seksen gelijk. Bij vrouwen is het aandeel met inkomen uit inkomensverzekeringen groter, vooral inkomen uit (nabestaanden)pensioen: 18 tegen 15 procent. Dat komt vooral doordat er relatief meer vrouwen AOW-gerechtigd zijn.
Inkomen als werknemer | Inkomen als zelfstandige | Uitkering inkomensverzekering | Uitkering sociale voorziening | Ontvangen partneralimentatie | |
---|---|---|---|---|---|
Mannen | 66,7 | 13,7 | 18,1 | 1,5 | 0 |
Vrouwen | 66,2 | 7,8 | 22,7 | 2,9 | 0,3 |
Steeds meer vrouwen met aanvullend pensioen
In 2018 ontvingen bijna 3 miljoen mensen een AOW-uitkering: een kleine 1,4 miljoen mannen en bijna 1,6 miljoen vrouwen. Van de vrouwen met AOW had bijna twee derde een aanvullend pensioen, in 2000 was dat nog de helft. Het verschil met de mannelijke AOW’ers is echter nog steeds aanzienlijk: van hen ontving ruim 92 procent in 2018 een aanvullend pensioen. Vooral onder vrouwen met een partner was het aandeel met een aanvullend pensioen betrekkelijk klein. Wel is bij deze groep vrouwen het aandeel in achttien jaar tijd meer dan verdubbeld: van 21 procent naar 50 procent.
De stijging van het aandeel vrouwen met aanvullend pensioen komt doordat jongere generaties die in de AOW stromen, vaker een aanvullend pensioen hebben dan de oudere generaties. Dit hangt samen met de hogere arbeidsdeelname van de jongere generaties. Onder alleenstaande vrouwen steeg het percentage met een aanvullend pensioen relatief weinig. Bij deze vrouwen gaat het vaak niet alleen om het pensioen dat zij eerder in hun actieve loopbaan zelf hebben opgebouwd, maar ook om nabestaandenpensioen. Het sekseverschil in aanvullend pensioen onder alleenstaanden is dan ook duidelijk kleiner dan bij AOW’ers met een partner.
2000 | 2009 | 2018* | ||
---|---|---|---|---|
Totaal | Man, Totaal | 87,1 | 91,6 | 92,4 |
Totaal | Vrouw, Totaal | 50,2 | 58,2 | 65,8 |
Zonder partner | Man, Zonder partner | 81,5 | 87,2 | 88,8 |
Zonder partner | Vrouw, Zonder partner | 75,2 | 81,8 | 84,4 |
Met partner | Man, Met partner | 88,6 | 92,8 | 93,4 |
Met partner | Vrouw, Met partner | 20,8 | 34,3 | 50,1 |
Vrouw heeft minder aanvullend pensioen dan man
Van vrouwen met een aanvullend pensioen is het ontvangen bedrag in doorsnee substantieel lager dan van mannen. In 2018 hadden ze met 5 500 euro aan bruto aanvullend pensioen 43 procent van het mediane bedrag van mannen. Het verschil was het grootst onder AOW’ers met een partner. Wel is bij deze groep de kloof gaandeweg wat kleiner geworden. Vrouwen die tegenwoordig de AOW instromen zijn vaker werkzaam geweest en hebben tevens een gemiddeld langere werkweek dan eerdere generaties, waardoor ze meer pensioen hebben opgebouwd. Bedroeg het aanvullend pensioen van vrouwen met een partner in 2009 nog bijna een kwart van dat van de mannen, in 2018 was dat opgelopen tot 28 procent.
Tussen 2000 en 2009 groeide het mediane aanvullend pensioen harder dan tussen 2009 en 2018. Zo nam het bij mannen in de periode 2000–2009 met 30 procent toe en bij vrouwen met bijna 16 procent. De toenames waren in de periode 2009–2018 respectievelijk 7 en 6 procent. De verklaring is dat aanvullende pensioenen in de periode 2009–2018 ook als gevolg van de economische crisis niet of beperkt werden geïndexeerd.
2000 | 2009 | 2018* | ||
---|---|---|---|---|
Totaal | Man, Totaal | 9,2 | 12 | 12,8 |
Totaal | Vrouw, Totaal | 4,5 | 5,2 | 5,5 |
Zonder partner | Man, Zonder partner | 7,6 | 9,7 | 10,1 |
Zonder partner | Vrouw, Zonder partner | 5,1 | 6 | 7 |
Met partner | Man, Met partner | 9,6 | 12,7 | 13,6 |
Met partner | Vrouw, Met partner | 3 | 3,1 | 3,8 |
3.2Verdeling persoonlijk inkomen
Uitkeringen zichtbaar in inkomensverdeling
De verdeling van het persoonlijk inkomen toont drie duidelijke pieken. Bij de hoogste piek gaat het om bijna 900 duizend mensen met een inkomen tussen 10 duizend en 12 duizend euro. Deze groep bestaat voor een groot deel uit gehuwde vrouwen voor wie de partner-AOW (in 2018 bruto 10 345 euro) met eventueel een klein aanvullend pensioen de enige vorm van persoonlijk inkomen vormde.
De op één na hoogste piek betreft ruim 850 duizend mensen met een inkomen tussen 16 duizend en 18 duizend euro. Bij deze groep gaat het onder meer om alleenstaanden met een bijstandsuitkering (in 2018 bruto 16 280 euro). Daarnaast heeft een tamelijk grote groep (654 duizend) een inkomen tussen 14 en 16 duizend euro. Onder hen bevinden zich alleenstaande AOW’ers (de bruto AOW bedroeg voor hen 14 980 euro) die al dan niet nog een klein aanvullend pensioen ontvingen.
Bij de laagste piek gaat het vooral om mensen die niet het hele jaar door inkomen hadden. Dit waren er in totaal ruim 1,2 miljoen, waarvan bijna 4 op de 10 minder dan 2 duizend euro aan inkomen hadden. Een deel van het jaar inkomen hebben komt onder meer voor bij scholieren met een vakantiebaantje. Ook betreft het vrouwen zonder inkomen die in de loop van het jaar de AOW-leeftijd bereikten.
Persoonlijk inkomen (1000 euro) | Totaal | Man | Vrouw |
---|---|---|---|
0 | 16,2 | 6,5 | 9,7 |
2 | 589,9 | 268,6 | 321,3 |
4 | 405,3 | 174,4 | 230,9 |
6 | 347,2 | 142,5 | 204,6 |
8 | 312 | 117,9 | 194,1 |
10 | 331,8 | 118,6 | 213,2 |
12 | 897,1 | 197,6 | 699,6 |
14 | 429,4 | 143,2 | 286,3 |
16 | 654,1 | 226,7 | 427,4 |
18 | 851 | 323 | 528 |
20 | 563,6 | 216,2 | 347,4 |
22 | 529,3 | 212,7 | 316,6 |
24 | 519,5 | 222,6 | 296,9 |
26 | 491,9 | 219,4 | 272,5 |
28 | 464,9 | 219,5 | 245,4 |
30 | 442,8 | 220,2 | 222,6 |
32 | 425,5 | 221,8 | 203,7 |
34 | 415,6 | 226,6 | 189,1 |
36 | 397,7 | 227 | 170,7 |
38 | 372,8 | 221,1 | 151,7 |
40 | 350,4 | 216,5 | 133,9 |
42 | 329,6 | 209,9 | 119,8 |
44 | 295,7 | 192,8 | 102,9 |
46 | 275 | 183,6 | 91,4 |
48 | 248,1 | 167 | 81,1 |
50 | 218,9 | 150,1 | 68,7 |
52 | 198,8 | 138,1 | 60,6 |
54 | 184 | 128,2 | 55,8 |
56 | 162,1 | 114,9 | 47,2 |
58 | 145,8 | 105,3 | 40,5 |
60 | 141,7 | 103,2 | 38,6 |
62 | 121,9 | 89,9 | 32 |
64 | 110,4 | 83 | 27,4 |
66 | 102,4 | 77,6 | 24,9 |
68 | 94,3 | 72,1 | 22,1 |
70 | 83,9 | 64,6 | 19,3 |
72 | 74,2 | 57,6 | 16,6 |
74 | 68,3 | 53,2 | 15,1 |
76 | 64,4 | 50,5 | 14 |
78 | 57,7 | 45,5 | 12,2 |
80 | 50,9 | 40,3 | 10,6 |
82 | 47,2 | 37,4 | 9,8 |
84 | 43,7 | 34,7 | 8,9 |
86 | 38,4 | 30,8 | 7,7 |
88 | 35,1 | 28,2 | 6,9 |
90 | 32,3 | 25,9 | 6,4 |
92 | 30,4 | 24,5 | 6 |
94 | 27,2 | 21,8 | 5,4 |
96 | 25,1 | 20,1 | 5 |
98 | 23 | 18,6 | 4,3 |
100 | 21,7 | 17,4 | 4,2 |
1) Aantal personen per inkomensklasse met breedte van 2 000 euro. |
In 2018 evenveel topinkomens als in 2017
In 2018 hadden ruim 362 duizend personen een persoonlijk inkomen van minstens 100 duizend euro. Dat zijn er (zonder rekening te houden met prijsontwikkeling) 127 duizend meer dan in 2011. Het aantal topinkomens groeide vanaf 2011 jaarlijks. Vooral in 2017 was de toename groot. Dat had te maken met een afkoopregeling voor pensioen in eigen beheer. De mogelijkheid voor directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s) om pensioen in de eigen BV op te bouwen werd afgeschaft. De bestaande pensioenspaarpotten die werden uitgekeerd waren niet volop belast. In 2017 gold een grotere belastingkorting dan in 2018 en waren er 20 duizend meer pensioenontvangers onder de topinkomens. De groep topinkomens bestond toen in totaal uit 15 procent gepensioneerden. In 2018 was dat 10 procent. De meeste mensen met een topinkomen in dat jaar waren werknemer (62 procent in 2018), bijna 30 procent werkte als zelfstandige.
Er zijn ruim 4,5 keer zo veel mannen als vrouwen met een topinkomen. In 2011 was dat nog 7 keer zo veel. Het aantal vrouwen met een topinkomen meer dan verdubbelde zich in de periode 2011–2018, bij mannen groeide het met de helft.
Man | Vrouw | |
---|---|---|
'11 | 205,4 | 30 |
'12 | 214,6 | 32,8 |
'13 | 230,7 | 36,4 |
'14 | 244,1 | 42,6 |
'15 | 255,9 | 47,3 |
'16 | 271,7 | 53,1 |
'17 | 300,8 | 60,6 |
'18* | 298,4 | 64 |
1) Persoonlijk inkomen van 100 duizend euro of meer. |
3.3Inkomen naar kenmerken van personen
Vrouw ruim 15 duizend euro minder inkomen dan man
Het gemiddelde inkomen van de 13,5 miljoen mensen met persoonlijk inkomen kwam uit op ruim 32 duizend euro. Voor vrouwen was dit gemiddelde duidelijk lager dan voor mannen: bijna 24,4 duizend euro tegen 40,0 duizend euro. Het mediane inkomen is bij beide seksen lager, maar net als het gemiddelde is dat van mannen 1,7 zo groot als van vrouwen. Bij personen met voornamelijk inkomen uit werk komt het inkomensverschil onder meer doordat vrouwen relatief vaak in deeltijd werken en gemiddeld een lager uurloon hebben dan mannen.
Bij het inkomensverschil tussen vrouwen en mannen die vooral rondkomen van een uitkering speelt een rol dat de hoogte van een uitkering (of pensioen) vaak afhangt van het eerder verdiende inkomen. Vrouwen hebben in het algemeen een lager inkomen uit betaald werk dan mannen en deze achterstand werkt door in de hoogte van hun uitkering later. Vanaf het begin van deze eeuw is de inkomenskloof tussen mannen en vrouwen kleiner geworden: in 2000 was het inkomen van mannen nog bijna 2 keer zo groot als dat van vrouwen (zie StatLine). Vrouwen zijn immers steeds vaker en vooral ook meer uren gaan werken.
3.3.1Gemiddeld persoonlijk inkomen, 2018*
Totaal | Man | Vrouw | |
---|---|---|---|
1 000 euro | |||
Personen met inkomen | 32,3 | 40,0 | 24,4 |
Werknemer en zelfstandige | 42,3 | 51,2 | 32,1 |
Werknemer | 42,0 | 50,9 | 32,3 |
Zelfstandige | 44,1 | 52,4 | 30,2 |
directeur-grootaandeelhouder | 69,6 | 73,7 | 51,5 |
zelfstandig ondernemer | 41,7 | 47,2 | 32,4 |
meewerkend gezinslid | 10,0 | 9,5 | 10,1 |
overige zelfstandige | 15,7 | 26,5 | 11,9 |
Uitkerings- en pensioenontvanger | 23,2 | 28,8 | 18,6 |
Uitkeringsontvanger | 19,1 | 21,6 | 17,0 |
ontvanger werkloosheidsuitkering | 25,3 | 30,4 | 20,9 |
ontvanger bijstandsuitkering | 12,9 | 12,9 | 12,9 |
ontvanger overige sociale voorziening | 16,4 | 16,5 | 16,2 |
arbeidsongeschikte | 23,7 | 28,1 | 19,9 |
Pensioenontvanger | 24,8 | 31,6 | 19,2 |
(School)kind of student | 4,5 | 4,4 | 4,6 |
Man-vrouwverschil kleinst bij jong en oud
Tot de leeftijd van 25 jaar verschilt het gemiddeld inkomen van mannen en vrouwen relatief weinig. Vanaf 25 jaar hebben de meesten hun opleiding afgerond en is het man-vrouwverschil groter. Dit komt grotendeels doordat vrouwen vaker in deeltijd werken dan mannen. Vanaf de leeftijd van 30 jaar, wanneer veel vrouwen een of meer kinderen hebben, is deeltijdwerken nog gebruikelijker en is ook de inkomensachterstand ten opzichte van mannen groter dan in de jongere groepen.
Ook onder 65‑plussers bestaat er een inkomenskloof tussen mannen en vrouwen, die kleiner is naarmate mensen ouder zijn. Zoals in paragraaf 3.1 is besproken, hebben mannen vaker dan vrouwen naast hun AOW-uitkering een aanvullend pensioen, en ontvangen zij in doorsnee een hoger bedrag dan vrouwen. Het verschil bij de – doorgaans oudere – groep alleenstaanden is kleiner dan bij – meestal jongere – groep met een partner.
Man | Vrouw | |
---|---|---|
15-19 jaar | 5,4 | 4,4 |
20-24 jaar | 18,3 | 15,6 |
25-29 jaar | 32,9 | 26,7 |
30-34 jaar | 42,3 | 30 |
35-39 jaar | 48,9 | 31,8 |
40-44 jaar | 54 | 32,7 |
45-49 jaar | 56,5 | 32,6 |
50-54 jaar | 56,2 | 31,3 |
55-59 jaar | 54 | 29,3 |
60-64 jaar | 48,7 | 26,2 |
65-69 jaar | 36,9 | 19,4 |
70-74 jaar | 31,1 | 17,9 |
75-79 jaar | 26,9 | 17,9 |
80-84 jaar | 24,9 | 19 |
85 jaar of ouder | 25 | 20,5 |
Inkomensverschil kleinst bij niet-westersen
Het gemiddelde inkomen van mensen met een Nederlandse achtergrond is met 33,3 duizend euro duidelijk hoger dan van mensen met een niet-westerse achtergrond (24,2 duizend euro in 2018), zie StatLine. Maar waar bij mensen zonder migratieachtergrond het inkomen van mannen 1,7 keer groter is dan dat van vrouwen, is dat bij mensen met een niet-westerse migratieachtergrond 1,4. Het relatief kleinere verschil heeft vooral te maken met de gemiddeld hogere arbeidsduur van niet-westerse vrouwen vergeleken met vrouwen van Nederlandse komaf.
3.4Economische zelfstandigheid
Economische zelfstandigheid opnieuw gegroeid
In 2018 was ruim 80 procent van alle niet-onderwijsvolgende mannen van 15 jaar tot AOW-leeftijd economisch zelfstandig. Van de vrouwen verdiende ruim 62 procent met werken minimaal een inkomen op bijstandsniveau. Het verschil komt met name doordat mannen overwegend voltijds werken en vrouwen meestal in deeltijd. Gedurende de crisis bleef het aandeel economisch zelfstandige vrouwen min of meer gelijk, en bij mannen was er een lichte daling. Sinds 2014 is er weer een toename in economische zelfstandigheid, ook bij mannen. Door de sterkere groei bij vrouwen is het verschil in economische zelfstandigheid tussen de seksen sindsdien afgenomen, al bedraagt het nog 18 procentpunt.
Bij mannen volgt het percentage economisch zelfstandigen de conjunctuur. Dit komt doordat zij vaker dan vrouwen in conjunctuurgevoelige bedrijfstakken werken, zoals bijvoorbeeld in de bouw en de ICT. Sinds 2014 stijgt de arbeidsparticipatie bij beide seksen weer, en daarmee ook de economische zelfstandigheid. Bij vrouwen speelt daarnaast de toegenomen arbeidsduur een rol. Vrouwen werken steeds vaker in een grote deeltijdbaan van 28 tot 35 uur per week.
Economische zelfstandigheid
Economische zelfstandigheid is een begrip dat beleidsmatig verbonden is met het bestaansminimum: iemand wordt als economisch zelfstandig beschouwd als het individuele netto inkomen uit arbeid en eigen onderneming op of boven de drempelwaarde ligt van de beleidsnorm voor het individuele inkomensminimum. Die drempelwaarde is gelijkgesteld aan 70 procent van het wettelijke netto minimumloon, oftewel de netto bijstand van een alleenstaande. In 2018 bedroeg de grens voor economische zelfstandigheid 960 euro per maand.
Mannen | Vrouwen | |
---|---|---|
'11 | 78,9 | 56,5 |
'12 | 78,2 | 56,8 |
'13 | 77,3 | 56,7 |
'14 | 77,5 | 57,1 |
'15 | 78,2 | 57,9 |
'16 | 79 | 59,3 |
'17 | 79,7 | 60,7 |
'18* | 80,5 | 62,3 |
1)Exclusief scholieren en studenten. |
Steeds meer moeders met partner economisch zelfstandig
De stijging van het aandeel economisch zelfstandigen onder vrouwen is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan vrouwen met een partner en minderjarige kinderen. Steeds meer moeders blijven (evenveel uren) werken na de geboorte van hun eerste kind (zie Emancipatiemonitor), waardoor hun economische zelfstandigheid toeneemt. Bij (gehuwd) samenwonende vaders bleef de economische zelfstandigheid op hetzelfde peil. Zij hebben vergeleken met andere mannen een lange werkweek en zijn het vaakst economisch zelfstandig.
Ook meer economische zelfstandigheid bij paren zonder kinderen
Bij mannen en vrouwen met een partner maar zonder kinderen steeg de economische zelfstandigheid eveneens. Bij mannen groeide deze van 76 procent in 2011 naar 81 procent in 2018, bij vrouwen van 54 naar 60 procent (zie m/v-stat). Bij mannen is het aandeel economisch zelfstandigen vooral onder 55‑plussers toegenomen, bij vrouwen onder de 45‑plussers. De toename hangt samen met het overheidsbeleid om vervroegde uittreding uit het arbeidsproces tegen te gaan. Bij de vrouwen speelt daarnaast een rol dat zij in deze leeftijd steeds vaker en meer uren aan het werk zijn. Ook hebben ze door hun toegenomen opleidingsniveau vaker werk op hoog niveau.
Mannen 2011 | Mannen 2018* | Vrouwen 2011 | Vrouwen 2018* | |
---|---|---|---|---|
15 tot 25 jaar | 68,2 | 71,2 | 61,1 | 66,5 |
25 tot 35 jaar | 84,7 | 84,6 | 70 | 72,5 |
35 tot 45 jaar | 86,1 | 86 | 62 | 68,3 |
45 tot 55 jaar | 83,3 | 84 | 57,8 | 64 |
55 jaar tot AOW-leeftijd | 62,8 | 71,3 | 33 | 44,7 |
1)Exclusief scholieren en studenten. |
Vrouwen vaker dan mannen werkzaam zonder economisch zelfstandig te zijn
In 2018 waren 933 duizend mannen en bijna 1,8 miljoen vrouwen niet economisch zelfstandig. Voor een derde van deze vrouwen was werk weliswaar de belangrijkste inkomensbron, maar was het inkomen te laag om economisch zelfstandig te zijn. Van de mannen die niet economisch zelfstandig waren, werkte een kwart en was bijna twee derde afhankelijk van een uitkering. De resterende 9 procent had geen eigen inkomen. Bij niet-economische zelfstandige vrouwen had ruim 22 procent geen inkomen. Vaak hebben deze vrouwen een partner met inkomen.