Wat is de financiële situatie bij armoede?
Het inkomen en de vermogensbuffer bepalen of mensen arm of bijna-arm zijn en hoe ver zij van de armoedegrens leven (hoofdstukken 2 en 5). De financiële situatie van armen en bijna-armen is nog kwetsbaarder als er schulden of andere financiële problemen zijn. Hoeveel mensen hebben (problematische) schulden, en hoe groot zijn die? Hoeveel mensen zitten in de schuldhulpverlening en hebben betalingsachterstanden? Hoe ervaren zij hun financiële situatie en hoe zien zij hun financiële toekomst?
6.1Schulden
Helft armen in huishouden met schulden anders dan voor studie of hypotheek
Van de 551 duizend arme mensen in 2024, had 51 procent in het huishouden te maken met schulden anders dan een studie- of hypotheekschuld. Het gaat onder andere om schulden voor consumptieve doeleinden, rood staan en belasting- en toeslagschulden. Onder de bijna-armen (1,1 miljoen mensen) is dit aandeel lager: 44 procent. Het aandeel van de mensen die niet arm en ook niet bijna-arm zijn, ligt hier boven met 59 procent.
Onder de arme en de bijna-arme bevolking komt een hypotheekschuld niet zo vaak voor: respectievelijk 11 en 9 procent. Het merendeel van deze mensen woont in een huurwoning. Van de mensen die niet arm en ook niet bijna-arm zijn, heeft 63 procent een hypotheekschuld.
| Hypotheekschuld | Studieschuld | Overige schulden | |
|---|---|---|---|
| Arm | 10,9 | 23,1 | 51,4 |
| Bijna-arm | 8,8 | 16,8 | 44,5 |
| Niet arm en niet bijna-arm | 62,5 | 19,1 | 59,2 |
De hoogte van de overige schulden verschilt tussen arme en bijna-arme mensen: arme mensen hebben vaker een relatief hoge schuld. Van de bijna-armen met een overige schuld bedroeg die schuld bij 11 procent 10 duizend euro of meer, bij de armen was dit 21 procent. Daarentegen had 44 procent van de bijna-armen met overige schulden een relatief kleine schuld van minder dan duizend euro. Onder de armen was dit 38 procent.
| Tot 1 000 euro | 1 000 tot 2 000 euro | 2 000 tot 5 000 euro | 5 000 tot 10 000 euro | 10 000 euro of meer | |
|---|---|---|---|---|---|
| Arm | 107,2 | 37,2 | 49,3 | 31,3 | 58,4 |
| Bijna-arm | 222,3 | 74,6 | 98,2 | 50,9 | 55,8 |
| Niet arm en niet bijna-arm | 4587,1 | 892,9 | 981,9 | 609,3 | 2154,3 |
Naast bovengenoemde schulden heeft een deel van de mensen te maken met studieschulden. Ook dergelijke schulden komen meer voor bij arme mensen dan bij bijna-arme mensen (zie figuur 6.1.1). In 2024 was er bij 17 procent van de bijna-arme mensen een studieschuld in het huishouden. Onder de arme bevolking was dit aandeel hoger (23 procent). De hiermee gemoeide bedragen zijn doorgaans hoger dan bij de overige schulden.
(Problematische) schulden
Gegevens over schulden (waaronder ook de hoogte van de schulden) komen uit het Integraal inkomens- en vermogensonderzoek (IIV) (CBS, 2024a). Het CBS onderscheidt drie typen schulden, namelijk hypotheekschulden voor de eigen woning, studieschulden en overige schulden. Bij overige schulden gaat het onder andere om schulden voor consumptieve doeleinden, belasting- en toeslagschulden, en rood staan op de bankrekening. De beschikbaarheid van gegevens over dergelijke schulden is overigens beperkt. Paragraaf 6.1 in dit hoofdstuk gaat over hypotheek-, studie- en overige schulden van arme en bijna-arme mensen.
Het CBS stelt ook vast of schulden problematisch zijn, aan de hand van diverse registraties (CBS, 2024b). Deze overlappen deels met de bronnen voor schulden in het IIV. Wat problematisch inhoudt, verschilt per registratie en is afhankelijk van de duur en hoogte van de schuld. Het gaat onder meer om schulden bij de Belastingdienst, betalingsachterstanden geregistreerd bij het BKR, een betalingsachterstand in de zorgpremie en achterstanden bij verkeersboetes. Er is sprake van een problematische schuld als bij een of meer van deze registraties wordt vastgesteld dat een schuld problematisch is. Paragraaf 6.2 gaat over problematische schulden bij (bijna-) armen.
Of er (problematische) schulden zijn (en hoeveel), wordt bepaald voor het huishouden als geheel. Als er (problematische) schulden zijn, wordt verondersteld dat alle personen in het huishouden ermee te maken hebben.
6.2Problematische schulden
3 op de 10 arme mensen in huishouden met problematische schuld
In 2024 had 30 procent van alle mensen die in armoede leven, te maken met geregistreerde problematische schulden. Dat komt neer op 165 duizend mensen. Bij bijna-arme mensen, met een inkomen net boven de armoedegrens, kwamen dergelijke schulden met 22 procent minder vaak voor. Wel is het met 243 duizend een grotere groep. Van de mensen die niet (bijna) arm zijn, had 9 procent problematische schulden.
Vergeleken met 2021 is het aandeel arme en bijna-arme mensen met problematische schulden vrijwel stabiel gebleven. Onder de mensen die niet arm en ook niet bijna-arm zijn, is het aandeel met een problematische schuld wel toegenomen.
| 2021 | 2022 | 2023 | 2024* | |
|---|---|---|---|---|
| Arm | 29,5 | 31,4 | 30,3 | 29,9 |
| Bijna-arm | 20,8 | 21,5 | 22,9 | 21,5 |
| Niet arm en niet bijna-arm | 6,1 | 7,1 | 8,4 | 8,7 |
1 op de 5 armen al drie jaar op rij problematische schuld
Er is sprake van een langdurige probleemschuld als iemand drie jaar op rij deel uitmaakt van een huishouden met problematische schulden. In de arme bevolking had 21 procent problematische schulden in 2022, 2023 én 2024. Onder de bijna-arme bevolking kwamen langdurige problematische schulden met 15 procent iets minder vaak voor.
Armen met problematische schuld vaakst achterstand bij de Belastingdienst
In de arme bevolking met een problematische schuld had de helft een openstaande aanslag bij de Belastingdienst, 39 procent stond met een betalingsachterstand geregistreerd bij het BKR, en een even groot deel had een betalingsachterstand bij de zorgpremie. Bijna-arme mensen met een probleemschuld hadden het vaakst te maken met een betalingsachterstand geregistreerd bij het BKR (40 procent). Daarna volgden een nog openstaande aanslag bij de Belastingdienst (37 procent) en achterstand bij het betalen van de zorgpremie (33 procent).
Huishoudens kunnen in meerdere schuldregistraties voorkomen. Dat is bij de helft van de bijna-arme mensen het geval, en bij 42 procent van de arme mensen.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| Belastingdienst - openstaande aanslagen | 49,8 | 36,5 | 49,9 |
| Betalingsachterstand geregistreerd bij BKR | 39,2 | 40,2 | 31,9 |
| Betalingsachterstand zorgpremie | 39,3 | 32,7 | 23,5 |
| Betalingsachterstand Wet Mulder-boetes bij CJIB | 28,2 | 19,9 | 15,1 |
| Belastingdienst - toeslagen | 24,8 | 23,6 | 31 |
| Belastingdienst - oninbare schulden | 18,5 | 17,3 | 13,7 |
| Betalingsachterstand studieschuld (DUO) | 13 | 11,3 | 10,5 |
| Bijstandsvorderingen | 8 | 8 | 2,8 |
| Geregistreerde schuldregeling bij BKR | 5,2 | 9,4 | 2,1 |
| Betalingsachterstand bij UWV | 2,4 | 2,4 | 1,5 |
| Wettelijke schuldsanering (WSNP) | 0,7 | 1,3 | 0,5 |
| Betalingsachterstand bij SVB | 0,6 | 0,5 | 0,2 |
| Betalingsachterstand eigen bijdrag Wlz/Wmo | 0,1 | 0,1 | 0,1 |
Toename problematische schulden bij zelfstandigen
In 2024 had 26 procent van alle arme werkenden te maken met geregistreerde problematische schulden. Bij werknemers in armoede is dit aandeel 22 procent. Zelfstandigen in armoede hadden juist relatief vaak te maken met problematische schulden. Bij zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) was dit aandeel 34 procent en bij zelfstandigen met personeel (zmp’ers) had 46 procent te maken met zulke schulden.
Vanaf 2021 is het aandeel arme zelfstandigen met problematische schulden toegenomen. De toename was het grootst bij zmp’ers. De toename bij zelfstandigen kwam vooral door het langer open blijven staan van belastingaanslagen. Tijdens de coronacrisis waren er in 2020 en 2021 verschillende regelingen voor ondernemers waardoor zij uitstel van betaling konden krijgen. Het aandeel arme werknemers met problematische schulden is vanaf 2021 stabiel gebleven.
Bijna-arme werkenden (23 procent) hadden iets minder vaak te maken met problematische schulden dan arme werkenden (26 procent). De ontwikkeling van het aandeel bijna-arme werkenden met problematische schulden is vergelijkbaar met die van arme werkenden: stabiel bij werknemers en een toename bij zzp’ers en zmp’ers.
Werkenden in armoede
Dit zijn werkenden die deel uitmaken van een arm huishouden. Een werkende is gedefinieerd als iemand die het grootste deel van het eigen inkomen ontvangt uit werk als werknemer of als zelfstandige (zie hoofdstuk 4).
| 2021 | 2022 | 2023 | 2024* | |
|---|---|---|---|---|
| Werknemers | 22,2 | 22,7 | 22 | 21,8 |
| Zzp'ers | 26,3 | 31,4 | 35,3 | 34,2 |
| Zmp'ers | 26 | 40 | 44,3 | 45,6 |
Zmp’ers vaakst achterstand bij Belastingdienst
Van alle arme zmp’ers met probleemschulden had 74 procent te maken met openstaande aanslagen bij de Belastingdienst. Ook arme zzp’ers hadden het vaakst te maken met dergelijke openstaande aanslagen (67 procent). Daarna volgden bij zzp’ers een achterstand bij het betalen van de zorgpremie (33 procent) en een bij het BKR geregistreerde betalingsachterstand (32 procent). Van de arme werknemers had bijna de helft te maken met een openstaande aanslag bij de Belastingdienst, ruim 4 op de 10 stonden geregistreerd met een betalingsachterstand in de zorgpremie, en eveneens 4 op de 10 hadden een bij het BKR geregistreerde betalingsachterstand.
Bijna 60 procent van de arme werknemers met problematische schulden komt in meerdere schuldregistraties voor, en bij 54 procent van de arme zzp’ers is dat het geval. Bij arme zmp’ers is de problematische schuld iets minder vaak gebaseerd op meerdere schuldregistraties (48 procent).
met problematische schuld)Verberg tabel6.2.4 Geregistreerde problematische schulden van arme werkenden op 1 januari per schuldregistratie, 2024* (% van arme werkenden
met problematische schuld)
| Werknemers | Zzp'ers | Zmp'ers | |
|---|---|---|---|
| Belastingdienst - openstaande aanslagen | 47,6 | 67,2 | 73,9 |
| Betalingsachterstand zorgpremie | 42,2 | 32,7 | 22,2 |
| Betalingsachterstand geregistreerd bij BKR | 38,9 | 32,3 | 26,3 |
| Betalingsachterstand Wet Mulder-boetes bij CJIB | 31,2 | 26 | 20,2 |
| Belastingdienst - toeslagen | 26,1 | 22,3 | 21,7 |
| Belastingdienst - oninbare schulden | 17,5 | 17,1 | 15,5 |
| Betalingsachterstand studieschuld (DUO) | 15,2 | 12,3 | 8,7 |
| Bijstandsvorderingen | 5,1 | 5 | 4,2 |
| Geregistreerde schuldregeling bij BKR | 2,8 | 0,9 | 0,5 |
| Betalingsachterstand bij UWV | 1,7 | 1,7 | 1,8 |
| Wettelijke schuldsanering (WSNP) | 0,5 | 0,1 | 0 |
| Betalingsachterstand bij SVB | 0,1 | 0,1 | 0,2 |
| Betalingsachterstand eigen bijdrag Wlz/Wmo | 0,1 | 0 | 0 |
Bijna 4 op de 10 arme kinderen in gezin met problematische schulden
In 2024 had 38 procent van de kinderen die in armoede leefden, te maken met problematische schulden in het gezin. Bij bijna-arme kinderen kwamen problematische schulden met 30 procent minder vaak voor. Bij kinderen die niet arm of bijna-arm zijn, ging het om 11 procent.
6.3Wettelijke schuldsaneringen
Instroom in wettelijke schuldsanering verder gedaald
Soms lukt het mensen niet meer om zelf uit de schulden te komen. De schulden zijn te hoog en het is niet mogelijk met schuldeisers een haalbare regeling te treffen. Via de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) kan dan door volwassenen van 18 jaar of ouder een wettelijke schuldsanering worden aangevraagd (zie kader).
In 2023 werden 1,9 duizend mensen toegelaten tot de Wsnp. Sinds 2012 daalde de instroom en is het aantal mensen dat aan het einde van het jaar in het Wsnp-traject zit fors afgenomen van 38,7 duizend in 2012 tot 6,0 duizend in 2023. De daling houdt vooral verband met de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) in 2012. Deze wet verplicht mensen eerst een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject te volgen, voordat ze in aanmerking komen voor de Wsnp. De gemeente is daarbij verplicht hulp te bieden.
| Jaar | Instroom | Uitstroom | Lopende trajecten (op 31 december) |
|---|---|---|---|
| 1999* | 6,3 | 0,2 | 6,2 |
| 2000* | 8,7 | 0,9 | 13,9 |
| 2001* | 8,6 | 2,1 | 20,4 |
| 2002* | 9,5 | 4,4 | 25,6 |
| 2003* | 10,6 | 8,0 | 28,1 |
| 2004* | 14,0 | 9,0 | 33,1 |
| 2005* | 14,6 | 10,6 | 37,1 |
| 2006* | 14,9 | 11,2 | 40,9 |
| 2007* | 15,0 | 12,7 | 43,2 |
| 2008* | 9,2 | 14,1 | 38,3 |
| 2009* | 9,0 | 13,9 | 33,3 |
| 2010* | 11,4 | 13,5 | 31,2 |
| 2011* | 14,7 | 11,0 | 34,9 |
| 2012* | 13,7 | 9,9 | 38,7 |
| 2013* | 12,3 | 11,3 | 39,8 |
| 2014* | 12,2 | 13,4 | 38,6 |
| 2015* | 11,7 | 14,0 | 36,2 |
| 2016* | 9,8 | 12,7 | 33,3 |
| 2017* | 8,4 | 12,3 | 29,4 |
| 2018* | 5,9 | 11,2 | 24,1 |
| 2019* | 4,6 | 9,9 | 18,9 |
| 2020* | 3,0 | 8,0 | 13,8 |
| 2021* | 2,2 | 5,8 | 10,2 |
| 2022* | 1,9 | 4,9 | 7,2 |
| 2023* | 1,9 | 3,1 | 6,0 |
Wet schuldsanering natuurlijke personen
Een wettelijke schuldsanering wordt door de rechter uitgesproken als er geen andere mogelijkheden meer zijn om problematische schulden op te lossen. Met de in december 1998 opgestarte wettelijke schuldsaneringsregeling wordt voorkomen dat mensen jarenlang achtervolgd worden door hun schuldenlast. Onder toezicht van een bewindvoerder betaalt de schuldenaar volgens een strikt regime naar capaciteit zo veel mogelijk van de schulden aan de schuldeisers terug. Schuldeisers zijn verplicht hieraan mee te werken. Als de schuldenaar zich aan de voorwaarden van de sanering houdt, scheldt de rechter na ongeveer drie jaar een eventuele restschuld kwijt zodat de schuldenaar met een schone lei het leven kan voortzetten. Sinds 1 juli 2023 is deze periode voor nieuwe saneringstrajecten verkort naar anderhalf jaar.
De cijfers zijn voor alle jaren voorlopig, omdat bij publicatie van nieuwe jaarcijfers eerdere jaren kunnen worden geactualiseerd. Daardoor kunnen aantallen afwijken van eerder gepubliceerde cijfers.
Bijna-armen de grootste groep in de Wsnp
Mensen die onder de armoedegrens leven en ook mensen die bijna-arm zijn, dat wil zeggen net boven de armoedegrens leven, maken vaker gebruik van de wettelijke schuldhulpverlening dan de rest van de bevolking. In 2023noot1 maakte 0,2 procent van de armen gebruik van de regeling en 0,4 procent van de bijna-armen. Bij de bevolking die niet arm en ook niet bijna-arm is, is het aandeel 0,0 procent (het gaat hierbij om 4,8 duizend van ruim 12 miljoen mensen).
De verschillen in het gebruik van de wettelijke schuldhulpverlening zijn in de loop van de tijd verschoven. Het percentage gebruikers van de wettelijke schuldhulpverlening is sterker gedaald bij arme mensen dan bij bijna-arme mensen. In 2018 maakten armen nog vaker gebruik van de Wsnp dan bijna-armen (1,3 procent tegenover 0,9 procent). Door de sterkere daling onder armen is dit verschoven: in 2023 was het aandeel onder bijna-armen juist twee keer zo hoog als onder armen. Deze verschuiving is ook zichtbaar in absolute aantallen. Sinds 2019 maken in absolute zin meer bijna-armen gebruik van de Wsnp dan armen. In 2023 ging het om 3,2 duizend bijna-armen die gebruikmaken van de regeling tegenover 0,8 duizend armen.
| jaar | Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm |
|---|---|---|---|
| 2018* | 1,3 | 0,9 | 0,1 |
| 2019* | 1,0 | 0,7 | 0,1 |
| 2020* | 0,7 | 0,6 | 0,1 |
| 2021* | 0,5 | 0,5 | 0,1 |
| 2022* | 0,4 | 0,4 | 0,0 |
| 2023* | 0,2 | 0,4 | 0,0 |
| 1) Het gaat om mensen die het gehele jaar of een deel ervan in de Wsnp zitten. | |||
Mensen met uitkering relatief vaak in Wsnp
Mensen in een huishouden met vooral inkomen uit een uitkering doorliepen in 2023 vaker een Wsnp-traject dan mensen in een huishouden met werk als voornaamste inkomensbron. Bij armen met een uitkering was dat 0,3 procent, bij bijna-armen 0,4 procent. Het gebruik van de Wsnp was het grootst bij bijna-armen met een werkloosheidsuitkering als voornaamste inkomensbron van het huishouden (0,9 procent), gevolgd door bijna-armen met een bijstandsuitkering of een overige sociale voorziening (0,6 procent) en bijna-armen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (0,5 procent). Mensen in een huishouden met vooral pensioen maakten weinig gebruik van de Wsnp: 0,1 procent van de armen en bijna-armen in deze groep. Bij de bevolking die niet arm en niet bijna-arm is, komt een Wsnp-traject het vaakst voor bij mensen met een bijstandsuitkering of een overige sociale voorziening (0,3 procent).
Onder mensen in een huishouden met vooral inkomen als werknemer was het gebruik lager. Bij deze mensen doorliep 0,1 procent van de armen en 0,3 procent van de bijna-armen een Wsnp-traject. Bij personen met vooral inkomen als zelfstandige was er nauwelijks sprake van schuldsanering.
| inkomensbron | Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm |
|---|---|---|---|
| Totaal | 0,2 | 0,4 | 0,0 |
| Inkomen als werknemer | 0,1 | 0,3 | 0,0 |
| Inkomen als zelfstandige | 0,1 | 0,0 | 0,0 |
| Overdrachtsinkomen | 0,3 | 0,4 | 0,0 |
| waaronder uitkering wegens |
. | . | . |
| Werkloosheid | 0,4 | 0,9 | 0,1 |
| Arbeidsongeschiktheid | 0,3 | 0,5 | 0,1 |
| Pensioen | 0,1 | 0,1 | 0,0 |
| Bijstand of andere sociale voorziening | 0,3 | 0,6 | 0,3 |
| 1) Het gaat om mensen van 18 jaar of ouder die het gehele jaar of een deel ervan in de Wsnp zitten. | |||
Alleenstaande ouders relatief vaak in Wsnp
Eenoudergezinnen met alleen minderjarige kinderen maken verhoudingsgewijs vaak gebruik van de Wsnp. Van de bijna-arme alleenstaande ouders doorliep 0,7 procent een schuldsaneringstraject. Ook bij degenen die niet arm en ook niet bijna-arm zijn, was het gebruik van de Wsnp met 0,2 procent groter dan bij andere typen huishoudens.
Andere mensen uit de groep bijna-armen maakten eveneens relatief vaak gebruik van de Wsnp: 0,5 procent van de paren met alleen minderjarige kinderen, en 0,5 procent van de alleenwonenden tot de AOW-leeftijd.
Onder de armen is het gebruik van de Wsnp meer verspreid over verschillende huishoudenstypen, terwijl het bij de rest van de bevolking vooral voorkomt bij eenoudergezinnen en alleenwonenden tot de AOW-leeftijd. Mensen vanaf de AOW-leeftijd, of ze nu alleen wonen of deel uitmaken van een paar, maakten het minst gebruik van de regeling.
| Persoonskenmerk | Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm |
|---|---|---|---|
| Totaal | 0,2 | 0,4 | 0,0 |
| Paar met kind | . | . | . |
| Alleen minderjarige kinderen | 0,3 | 0,5 | 0,0 |
| Minstens 1 meerderjarig kind | 0,2 | 0,2 | 0,0 |
| Paar zonder kind | . | . | . |
| Tot AOW-leeftijd | 0,2 | 0,4 | 0,0 |
| Vanaf AOW-leeftijd | 0,1 | 0,1 | 0,0 |
| Eenoudergezin | . | . | . |
| Alleen minderjarige kinderen | 0,2 | 0,7 | 0,2 |
| Minstens 1 meerderjarig kind | 0,2 | 0,2 | 0,1 |
| Alleenwonend | . | . | . |
| Tot AOW-leeftijd | 0,2 | 0,5 | 0,1 |
| Vanaf AOW-leeftijd | 0,0 | 0,1 | 0,0 |
| 1) Het gaat om mensen van 18 jaar of ouder die het gehele jaar of een deel ervan in de Wsnp zitten. | |||
6.4Financiële problemen
Ruim 1 op de 3 (bijna-)arme mensen komt moeilijk rond
In 2024 kwam 35 procent van alle mensen in een arm of bijna-arm huishouden naar eigen zeggen moeilijk rond van het inkomen. Dat is een stijging ten opzichte van een jaar eerder, toen 32 procent aangaf moeite te hebben met het betalen van de gebruikelijke, noodzakelijke uitgaven. Beide percentages liggen hoger dan in 2020 en 2021, tijdens de coronapandemie, maar lager dan in 2019, het jaar voor de pandemie. Van alle mensen in een huishouden met meer inkomen of een voldoende vermogensbuffer kwam in de afgelopen twee jaar 5 procent moeilijk rond.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|
| 2019 | 38,6 | 5,3 |
| 2020 | 29,8 | 4,2 |
| 2021 | 25,3 | 3,3 |
| 2022 | 32,9 | 4,0 |
| 2023 | 31,7 | 4,6 |
| 2024* | 34,6 | 4,6 |
Meer betalingsachterstanden bij (bijna-)arme mensen
In 2024 zei 17 procent van alle mensen die arm of bijna-arm zijn in de afgelopen twaalf maanden achterstanden te hebben gehad bij de betaling van de maandelijkse huur- of hypotheeklasten, de elektriciteits-, water- of gasrekeningen of bij het afbetalen van een lening of op krediet gekochte artikelen. Dat is meer dan in de periode 2020–2023, toen jaarlijks 12 procent van alle arme of bijna-arme mensen betalingsachterstanden had. Vooral het aandeel met achterstanden bij op afbetaling gekochte artikelen is gestegen, van 3 procent in 2023 naar 8 procent in 2024. Mensen die niet arm en niet bijna-arm zijn, hadden met 3 procent in 2024 relatief weinig te maken met betalingsachterstanden.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|
| 2019 | 13,9 | 2,0 |
| 2020 | 11,8 | 1,4 |
| 2021 | 11,7 | 1,6 |
| 2022 | 11,8 | 2,1 |
| 2023 | 11,5 | 1,6 |
| 2024* | 17,4 | 2,5 |
Bijna 3 op de 10 (bijna-)arme mensen ervaren woonlasten als zwaar
Voor bijna 30 procent van alle mensen die arm of bijna-arm zijn, vormden de maandelijkse woonlasten naar eigen zeggen een zware financiële last. Dat is ongeveer 7 keer zo vaak als bij mensen die niet arm en niet bijna-arm zijn. Ook is het hoger dan een jaar eerder, toen 23 procent van de mensen die arm of bijna-arm waren, armen dit aangaf.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|
| % van bevolking | ||
| Ervaart maandelijkse woonlasten als zware last | 29 | 4 |
| Een of meer betalingsachterstanden | 17 | 3 |
| waarvan | ||
| huur of hypotheek | 8 | 1 |
| gas, water of elektriciteit | 7 | 1 |
| op afbetaling gekochte artikelen | 8 | 1 |
Financiële beperkingen eerder regel dan uitzondering bij (bijna-)armoede
Mensen in een huishouden dat arm of bijna-arm is, hebben regelmatig te maken met financiële beperkingen. In 2024 gaf 87 procent van hen aan onvoldoende geld te hebben voor één of meer specifieke uitgaven, uiteenlopend van het om de dag nuttigen van een warme maaltijd met vlees, kip, vis of een vleesvervanger (20 procent) tot het vervangen van versleten meubels (67 procent) en het doen van onverwachte noodzakelijke uitgaven ter waarde van 1 500 euro (69 procent). Ook had een deel van de (bijna-)armen onvoldoende geld om het huis goed te verwarmen (29 procent), familie of kennissen te eten te vragen (49 procent), regelmatig nieuwe kleding te kopen (53 procent) en jaarlijks een week op vakantie te gaan (58 procent). Het aandeel met onvoldoende geld om familie of kennissen te eten te vragen is daarbij ten opzichte van 2023 het hardst gestegen, van 40 procent in 2023 naar 49 procent in 2024.
Van de mensen in een huishouden met meer inkomen of een voldoende vermogensbuffer had bijna een kwart minimaal één van de genoemde financiële beperkingen. Zij hadden het vaakst onvoldoende geld voor het vervangen van versleten meubels (14 procent) en het doen van onverwachte noodzakelijke uitgaven (12 procent). Bij de mensen die niet arm en ook niet bijna-arm zijn, veranderde het aandeel dat te maken had met financiële beperkingen in 2024 nauwelijks ten opzichte van een jaar eerder.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|
| Onvoldoende geld voor | . | . |
| Een warme maaltijd met vlees, kip, vis of vleesvervanger om de dag | 20,1 | 1,3 |
| Het goed verwarmen van het huis | 29,3 | 4,9 |
| Het te eten vragen van familie en/of kennissen | 48,6 | 8,0 |
| Het regelmatig kopen van nieuwe kleren | 53,2 | 8,8 |
| Het jaarlijks een week op vakantie gaan | 58,5 | 8,8 |
| Het vervangen van versleten meubels | 67,0 | 14,0 |
| Het doen van onverwachte noodzakelijke uitgaven | 69,4 | 11,9 |
| Ten minste één van de genoemde items | 87,0 | 24,5 |
Arme en bijna-arme mensen minder vaak tevreden en meer zorgen over financiën
Mensen die arm zijn of bijna-arm, geven minder vaak een rapportcijfer van 7 of hoger aan de tevredenheid met hun financiële situatie dan mensen die niet arm en ook niet bijna-arm zijn. In 2023/2024 was 47 procent van de arme mensen tevreden met hun financiële situatie, van de bijna-arme mensen was dat met 45 procent niet statistisch significant minder. Bij mensen met meer inkomen of een voldoende vermogensbuffer lag het aandeel dat tevreden was met de financiële situatie met 83 procent hoger. Arme en bijna-arme mensen maken zich ook relatief vaak zorgen over hun financiële toekomst. In 2023/2024 was zo’n 44 procent daarover bezorgd. Bij mensen die niet arm en niet bijna-arm zijn, was dat bijna 25 procent.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet-bijna arm | |
|---|---|---|---|
| Tevreden met de financiële situatie | 47,1 | 44,9 | 82,5 |
| Zorgen over financiële toekomst | 44,3 | 43,5 | 24,9 |
(Bijna-)armen moeten vaker schulden maken
Het oordeel over de huidige financiële situatie hangt samen met de feitelijke armoedesituatie. Zo is het aandeel mensennoot2 dat aangeeft schulden te moeten maken, aanzienlijk groter in de arme of bijna-arme groep dan in de groep met meer inkomen of een voldoende vermogensbuffer: 11,5 procent versus 1,8 procent in 2024. Ook kwam het ruim 1,5 keer zo vaak voor dat men naar eigen zeggen spaarmiddelen moest aanspreken. Daarentegen was in de groep die niet arm en ook niet bijna-arm is, het percentage dat aangaf geld over te houden 3 keer zo groot. Van de (bijna-)arme mensen gaf 40,0 procent aan precies rond te komen, tegenover 18,6 procent van de mensen die niet arm en ook niet bijna-arm waren.
| Moet schulden maken | Moet spaarmiddelen aanspreken | Kan precies rondkomen | Houdt beetje geld over | Houdt veel geld over | ||
|---|---|---|---|---|---|---|
| Arm of bijna-arm, | 11,5 | 17,4 | 40 | 19,5 | 2,3 | |
| Niet arm en niet bijna-arm, | 1,8 | 10,7 | 18,6 | 52,7 | 12,9 |
Arme en bijna-arme mensen somberder over financiële toekomst
Ruim 31 procent van de arme of bijna-arme mensen ging in 2024 uit van een verslechtering van hun financiële situatie in de komende twaalf maanden, tegenover 20,2 procent van de mensen die niet arm en ook niet bijna-arm waren. Het aandeel dat een verbetering verwacht, was bij de laatsten groter dan bij de (bijna-)arme mensen: 21,9 procent versus 16,8 procent in 2024.
| Zal beter worden | Zal hetzelfde blijven | Zal slechter worden | ||
|---|---|---|---|---|
| Arm of bijna-arm, | 16,8 | 41,5 | 31,4 | |
| Niet arm en niet bijna-arm, | 21,9 | 55,3 | 20,2 |
6.5Literatuur
Literatuur
CBS (2024a). Onderzoeksbeschrijving integraal inkomens- en vermogensonderzoek (IIV). Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (IIV) | CBS
CBS (2024b). Schuldenproblematiek in beeld. CBS-dashboard.
Noten
De meeste recente inkomensgegevens die beschikbaar waren op het moment van samenstelling van deze bijdrage over Wsnp betroffen 2023.
De cijfers zijn afkomstig uit het Consumenten Conjunctuuronderzoek. De vragen zijn voorgelegd aan mensen van 15 jaar of ouder die behoren tot de huishoudenskern, die meestal bestaat uit een paar, een alleenstaande ouder of een alleenwonende.