Wat betekent armoede voor de leefsituatie?
In dit hoofdstuk staat de samenhang tussen armoede en leefomstandigheden centraal. Hoe maatschappelijk actief zijn mensen die arm of bijna-arm zijn vergeleken met mensen die dat niet zijn? Hoe is het gesteld met de sociale contacten? In welke mate is er verband tussen armoede en het plegen of ondervinden van criminaliteit? Hoe staat het met de gezondheid en met roken, drinken en overgewicht van arme of bijna-arme mensen? En in welke type woning huizen zij vooral?
7.1Participatie en vertrouwen
Minder vrijwilligerswerk door mensen die (bijna) in armoede leven
Het meedoen in de samenleving wordt onder meer gekenmerkt door de vrijwillige inzet voor een organisatie zoals de school of sportclub, het actief zijn in een vereniging (bijvoorbeeld muziek spelen in een fanfare of voetballen bij een voetbalclub) en het verlenen van informele hulp of mantelzorg (bijvoorbeeld boodschappen doen voor oudere buren of het verplegen van een zieke ouder). Volgens het onderzoek Sociale samenhang & welzijn deden in 2023–2024 minder mensen (15 jaar of ouder) die arm of bijna-arm waren (zie hoofdstuk 1) minstens een keer per jaar vrijwilligerswerk dan mensen die dat niet waren. Van de niet (bijna) arme mensen deed 50 procent vrijwilligerswerk, tegenover 37 procent van de arme en bijna 40 procent van de bijna-arme mensen.
Leven in armoede maakt ook verschil in het minstens een keer per maand actief zijn in verenigingen. De armen en bijna-armen verschillen daarbij niet (significant) van elkaar, maar wel van de groep met meer inkomen of een voldoende vermogensbuffer. De percentages bedroegen respectievelijk 26, 29 en 45 procent. Bijna-arme mensen verrichtten in de afgelopen vier weken minder vaak informele hulp buiten het eigen huishouden dan mensen die niet arm en niet bijna-arm zijn (31 tegen 37 procent). Arme mensen verschilden met 35 procent niet (significant) van de bijna-arme en ook niet van de niet (bijna) arme mensen.
| Participatievorm | Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm |
|---|---|---|---|
| Informele hulp | 35 | 31,2 | 37,1 |
| Actief in verenigingen | 25,7 | 28,5 | 44,6 |
| Vrijwilligerswerk | 37 | 39,6 | 50,4 |
Arme mensen hebben vaakst vriendencontact
Mensen in een arm huishouden hadden vaker op zijn minst wekelijks contact met vrienden dan mensen in een huishouden met meer inkomen of meer vermogen. Bij de arme mensen gaat het om 85 procent met minstens wekelijks vriendencontact, tegenover 76 procent bij beide andere groepen. Nadere analyses laten zien dat het verschil zit in het percentage dat dagelijks contact met vrienden heeft. Van de armen heeft 45 procent elke dag vriendencontact, tegenover 32 en 29 procent bij de bijna-arme en niet (bijna) arme mensen.
De niet (bijna) arme mensen hadden met 83 procent iets vaker minstens elke week familiecontact dan de bijna-armen (80 procent). Er zijn geen significante verschillen tussen armen en bijna-armen en tussen armen en niet (bijna) armen. Naar burencontact waren er geen verschillen tussen de groepen.
minstens elke week contact)Verberg tabel7.1.2 Sociale contacten, 2023/2024* (% (15 jaar of ouder) met
minstens elke week contact)
| Contactvorm | Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm |
|---|---|---|---|
| Buren | 50,5 | 55 | 56,2 |
| Vrienden | 84,5 | 75,5 | 75,9 |
| Familie | 81,2 | 79,6 | 83,4 |
Eenzaamheid komt meer voor bij armen en bijna-armen
Mensen die in armoede leven of dat bijna doen, voelden zich 2 keer zo vaak sterk eenzaam als mensen die niet (bijna) in armoede leven (respectievelijk 18 en 19 procent tegen 9 procent). Mensen die arm zijn en mensen die bijna-arm zijn verschillen hierin niet van elkaar. Het verschil tussen mensen die arm of bijna-arm zijn en mensen die dat niet zijn geldt voor gevoelens van leegte, het missen van mensen en het zich in de steek gelaten voelen (samengevat als emotionele eenzaamheid), en ook voor het ontbreken van gevoelens van verbondenheid met mensen om zich heen en het vertrouwen in die mensen (samengevat als sociale eenzaamheid). Bij emotionele eenzaamheid was het verschil tussen de groepen iets groter dan bij sociale eenzaamheid. De niet (bijna) arme mensen ervoeren met 13 procent iets vaker sterke gevoelens van sociale eenzaamheid dan van emotionele eenzaamheid (9 procent).
mensen (15 jaar of ouder) )Verberg tabel7.1.3 Eenzaamheid, 2023/2024* (% sterk eenzame
mensen (15 jaar of ouder) )
| Eenzaamheid | Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm |
|---|---|---|---|
| Eenzaam | 18,3 | 18,7 | 9,2 |
| Sociaal eenzaam | 21,2 | 22 | 12,9 |
| Emotioneel eenzaam | 20,6 | 21,3 | 9,1 |
(Bijna) arme mensen hebben minder vertrouwen in de medemens
Zowel mensen die in armoede leven als mensen die dat bijna doen hebben minder vaak vertrouwen in andere mensen dan mensen die niet (bijna) in armoede leven. Op de vraag of je niet voorzichtig genoeg kunt zijn in de omgang met mensen of dat de meeste mensen wel te vertrouwen zijn, antwoordde de meerderheid van de niet (bijna) armen (68 procent) dat de meeste mensen wel te vertrouwen zijn. Bij arme en bijna-arme mensen was dat respectievelijk 51 en 47 procent.noot1
| vertrouwen | De meeste mensen zijn wel te vertrouwen | Men kan niet voorzichtig genoeg zijn |
|---|---|---|
| Arm | 51,1 | 48,9 |
| Bijna-arm | 46,7 | 53,3 |
| Niet arm en niet bijna-arm |
68,3 | 31,7 |
Bij het vertrouwen in instituties is er een gemengd beeld te zien. De niet (bijna) armen hebben vaker dan armen en bijna-armen vertrouwen in rechters, leger, politie en pers. De bijna-arme en de arme mensen verschillen niet significant in hun vertrouwen in deze instituties. Arme mensen hebben van de drie groepen het vaakst vertrouwen in ambtenaren en de Tweede Kamer. De andere twee groepen verschillen hierin niet (significant) van elkaar. Ook hebben arme mensen meer vertrouwen in kerken en banken dan de niet (bijna) armen. Zij verschillen daarbij niet significant van de bijna-armen. Er zijn ten slotte geen (significante) verschillen tussen de drie groepen in hun vertrouwen in bedrijven, de EU en politici.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| % | |||
| Rechters | 73,2 | 67,0 | 78,7 |
| Ambtenaren | 51,8 | 41,9 | 45,3 |
| Banken | 57,2 | 53,8 | 51,5 |
| Grote bedrijven | 44,0 | 37,3 | 37,8 |
| EU | 48,9 | 44,8 | 47,8 |
| Kerken | 38,4 | 36,5 | 30,2 |
| Leger | 66,3 | 60,8 | 67,9 |
| Pers | 33,9 | 32,1 | 37,4 |
| Politie | 68,3 | 68,5 | 79,2 |
| Tweede Kamer | 34,8 | 27,1 | 29,9 |
| Politici | 27,8 | 25,5 | 24,1 |
7.2Gezondheid, welzijn en leefstijl
Minder goede gezondheid en meer beperkingen bij (bijna) arme mensen
De beoordeling van de eigen gezondheid (zie kader Gezondheid en beperkingen) springt er bij mensen in een arm of bijna-arm huishouden ongunstig uit: bijna 4 op de 10 meldden een minder dan goede gezondheid in 2022/2024. Onder mensen in een huishouden met meer inkomen of een voldoende vermogensbuffer waren dat er 2 op de 10. Hetzelfde beeld is er bij beperkingen in activiteiten die mensen gewoonlijk doen. Van de (bijna) arme mensen gaf 45 procent aan dat ze een beperking hebben, tegen 28 procent van de mensen die niet arm en niet bijna-arm zijn.
Bij zowel mannen als vrouwen kwam een minder goede gezondheid 2 keer zo vaak voor onder (bijna) armen als onder niet (bijna) armen. Onder (bijna) arme mannen en vrouwen werden ook meer beperkingen gerapporteerd. Ook in iedere leeftijdsgroep zijn er duidelijke verschillen in gezondheid en beperkingen tussen (bijna) arme en niet (bijna) arme mensen. In de leeftijdsgroep van 45 tot 65 jaar gaven bijna 3 keer zo veel (bijna) arme mensen aan een minder goede gezondheid te hebben en 2 keer zoveel mensen gaven aan een beperking te hebben.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | ||
|---|---|---|---|
| Minder goede gezondheid |
Totaal , Minder goede gezondheid |
40,4 | 20,7 |
| Minder goede gezondheid |
Mannen , Minder goede gezondheid |
36,0 | 18,9 |
| Minder goede gezondheid |
Vrouwen, Minder goede gezondheid |
44,3 | 22,5 |
| Minder goede gezondheid |
0 tot 25 jaar, Minder goede gezondheid |
14,9 | 8,2 |
| Minder goede gezondheid |
25 tot 45 jaar, Minder goede gezondheid |
36,4 | 16,3 |
| Minder goede gezondheid |
45 tot 65 jaar, Minder goede gezondheid |
66,7 | 25,1 |
| Minder goede gezondheid |
65 jaar of ouder, Minder goede gezondheid |
56,6 | 35,7 |
| Beperkingen | Totaal (2 jaar of ouder) , Beperkingen |
44,6 | 28,5 |
| Beperkingen | Mannen , Beperkingen | 39,9 | 25,5 |
| Beperkingen | Vrouwen, Beperkingen | 48,8 | 31,5 |
| Beperkingen | 2 tot 25 jaar, Beperkingen | 19,1 | 10,5 |
| Beperkingen | 25 tot 45 jaar, Beperkingen | 39,2 | 21,0 |
| Beperkingen | 45 tot 65 jaar, Beperkingen | 70,1 | 33,6 |
| Beperkingen | 65 jaar of ouder, Beperkingen | 61,7 | 51,7 |
Gezondheid en beperkingen
Ervaren gezondheid
De ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving genoemd, is het oordeel van mensen over de eigen gezondheid. In de Gezondheidsenquête van het CBS wordt aan alle respondenten de vraag gesteld: ‘Hoe is over het algemeen uw gezondheid/de gezondheid van uw kind?’ De respondent heeft de keuze uit de antwoordcategorieën: ‘zeer goed’, ‘goed’, ‘gaat wel’, ‘slecht’, ‘zeer slecht’. Van respondenten die ‘gaat wel’, ‘slecht’ of ‘zeer slecht’ antwoorden, wordt gezegd dat zij een minder dan goed ervaren (kortweg: een minder goede) gezondheid hebben. Voor kinderen tot 12 jaar wordt de vraag beantwoord door een van de ouders of verzorgers.
Beperkingen
De GALI-indicator (Global Activity Limitation Indicator) is gebruikt om te bepalen of een persoon van 2 jaar of ouder een beperking heeft. Daartoe krijgen respondenten in de Gezondheidsenquête de vraag: ‘In welke mate bent u/is uw kind vanwege problemen met uw/zijn of haar gezondheid beperkt in activiteiten die mensen gewoonlijk doen.’ Als zij aangeven dat ze ‘ernstig beperkt’ of ‘wel beperkt, maar niet ernstig’ zijn en bevestigend antwoorden op de vraag ‘Duurt deze beperking al een half jaar of langer?’, dan wordt gezegd dat ze een beperking hebben. Voor kinderen tot 12 jaar beantwoordt een van de ouders of verzorgers de vragen.
Ruim 20 gezonde levensjaren minder bij (bijna) armoede
De levensverwachting bij de geboorte was in 2022/2024 voor niet (bijna) arme mannen 81 jaar en voor niet (bijna) arme vrouwen 84 jaar. Voor mannen die wel arm of bijna-arm zijn, was dit 72 jaar en voor (bijna) arme vrouwen 77 jaar. De levensverwachting in goede gezondheid bij geboorte was in deze periode bij niet (bijna) arme mannen gemiddeld 21 jaar hoger dan bij (bijna) arme mannen. Voor vrouwen was dat verschil bijna 22 jaar.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | ||
|---|---|---|---|
| Levensverwachting | Mannen, Levensverwachting | 72,4 | 81 |
| Levensverwachting | Vrouwen, Levensverwachting | 77,3 | 84 |
| Gezonde levensverwachting | Mannen, Gezonde levensverwachting | 44,5 | 65,9 |
| Gezonde levensverwachting | Vrouwen, Gezonde levensverwachting | 43 | 64,7 |
(Gezonde) levensverwachting
De levensverwachting is het aantal jaren dat iemand naar verwachting nog te leven heeft onder de voorwaarde dat de leeftijdpecifieke sterftekansen die gelden in het peiljaar of de peiljaren (hier 2022, 2023 en 2024) gelijk blijven. De levensverwachting in goede gezondheid is het aantal jaren dat iemand van een bepaalde leeftijd naar verwachting (nog) zal leven in een als goed ervaren gezondheid. Voor het berekenen van de gezonde levensverwachting is het aantal ‘gezonde’ jaren bepaald op basis van de vraag ‘Hoe is over het algemeen uw gezondheidstoestand?’ (zie kader Gezondheid en beperkingen). Mensen die deze vraag beantwoorden met ‘goed’ of ‘zeer goed’ worden gezond genoemd.
Ook op 65‑jarige leeftijd en op 80‑jarige leeftijd is de gemiddelde levensverwachting in goede gezondheid onder niet (bijna) arme mannen en vrouwen hoger dan onder (bijna) arme mannen en vrouwen. Zo hebben op 65‑jarige leeftijd mannen en vrouwen die niet arm en ook niet bijna-arm zijn, naar verwachting nog gemiddeld 13 gezonde jaren voor de boeg. Dat is 7 jaar bij (bijna) arme mannen en vrouwen. Op 80‑jarige leeftijd is de gemiddelde levensverwachting in goede gezondheid bij niet (bijna) arme mannen en vrouwen nog 2 jaar hoger dan bij (bijna) arme mannen en vrouwen.
| leeftijd | Mannen - arm of bijna-arm | Mannen - niet arm en niet bijna-arm | Vrouwen - arm of bijna-arm | Vrouwen - niet arm en niet bijna-arm |
|---|---|---|---|---|
| 0 | 44,5 | 65,9 | 43 | 64,7 |
| 5 | 40,6 | 61,8 | 38,9 | 60,6 |
| 10 | 36,2 | 57 | 34,1 | 55,9 |
| 15 | 31,5 | 52,2 | 29,7 | 51,3 |
| 20 | 27,2 | 47,7 | 26 | 47 |
| 25 | 23,7 | 43,4 | 22,7 | 42,9 |
| 30 | 19,4 | 39,1 | 19,7 | 38,8 |
| 35 | 16 | 34,9 | 17 | 34,6 |
| 40 | 13 | 30,7 | 14,3 | 30,7 |
| 45 | 10,5 | 26,5 | 11,7 | 26,9 |
| 50 | 9 | 22,6 | 10,3 | 23,2 |
| 55 | 8,4 | 19 | 9,1 | 19,7 |
| 60 | 7,5 | 15,6 | 8,5 | 16,3 |
| 65 | 6,9 | 12,6 | 7,3 | 13,1 |
| 70 | 5,8 | 9,7 | 6 | 10,2 |
| 75 | 4,4 | 7,1 | 4,7 | 7,5 |
| 80 | 2,7 | 5 | 3,2 | 5 |
Meer langdurige aandoeningen en angst- of depressiegevoelens onder (bijna) armen
Van de mensen in een arm of bijna-arm huishouden zei 41 procent een langdurige aandoening te hebben in 2022/2024, tegen 30 procent van de mensen in een huishouden met meer inkomen of een voldoende vermogensbuffer. Daarnaast gaven ook meer (bijna) arme mensen van 12 jaar of ouder aan angst- of depressiegevoelens te hebben gehad in de vier weken voorafgaand aan de enquête. Onder de (bijna) armen rapporteerden 6 op de 10 mensen deze gevoelens tegenover 4 op de 10 niet (bijna) armen. Zowel onder (bijna) arme mannen als vrouwen werden meer langdurige aandoeningen en ook meer angst- of depressiegevoelens gerapporteerd dan onder niet (bijna) arme mannen en vrouwen.
Ook in iedere leeftijdsgroep hebben mensen die arm of bijna-arm zijn vaker langdurige aandoeningen en angst- of depressiegevoelens dan mensen die dat niet zijn. In de leeftijdsgroep van 45 tot 65 jaar gaf 66 procent van de (bijna) arme mensen aan een langdurige aandoening te hebben, en een even groot percentage meldde angst- of depressiegevoelens. Onder niet (bijna) arme mensen waren beide percentages 38.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | ||
|---|---|---|---|
| Langdurige aandoeningen | Totaal , Langdurige aandoeningen | 41 | 30 |
| Langdurige aandoeningen | Mannen , Langdurige aandoeningen | 37,4 | 27,8 |
| Langdurige aandoeningen | Vrouwen, Langdurige aandoeningen | 44,1 | 32,2 |
| Langdurige aandoeningen | 0 tot 25 jaar, Langdurige aandoeningen | 15,2 | 11,5 |
| Langdurige aandoeningen | 25 tot 45 jaar, Langdurige aandoeningen | 36,7 | 23,6 |
| Langdurige aandoeningen | 45 tot 65 jaar, Langdurige aandoeningen | 66,4 | 37,8 |
| Langdurige aandoeningen | 65 jaar of ouder, Langdurige aandoeningen | 59,6 | 50,5 |
| Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
Totaal (12 jaar of ouder), Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
59,1 | 40,9 |
| Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
Mannen , Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
56,6 | 35,1 |
| Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
Vrouwen, Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
61,2 | 46,7 |
| Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
12 tot 25 jaar, Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
51,4 | 44,7 |
| Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
25 tot 45 jaar, Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
65 | 45,1 |
| Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
45 tot 65 jaar, Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
66,3 | 37,9 |
| Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
65 jaar of ouder, Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen 4 weken |
46,5 | 37,3 |
Langdurige aandoeningen en angst- of depressiegevoelens
Langdurige aandoeningen
Percentage personen die ‘ja’ antwoorden op de vraag: ‘Heeft u/uw kind één of meer langdurige ziekten of aandoeningen? Langdurig is (naar verwachting) zes maanden of langer’. Voor kinderen tot 12 jaar beantwoordt een van de ouders of verzorgers de vraag.
Angst- of depressiegevoelens in de afgelopen vier weken
Angst- of depressiegevoelens worden gemeten aan de hand van de score op de Mental Health Inventory 5 (MHI-5). De MHI-5 is een internationale standaard voor de meting van de psychische gezondheid, bestaande uit vijf vragen. De MHI-5 is feitelijk een deelschaal van de Short Format 36 oftewel SF-36, een uitvoerige internationale standaard voor de meting van gezondheid. De MHI-5 betreft vragen die steeds betrekking hebben op hoe men zich voelde in de vier weken voorafgaand aan de enquête. De vragen zijn gesteld aan respondenten van 12 jaar of ouder.
Gevraagd is:
- Voelde u zich erg zenuwachtig?
- Zat u zo erg in de put dat niets u kon opvrolijken?
- Voelde u zich kalm en rustig?
- Voelde u zich neerslachtig en somber?
- Voelde u zich gelukkig?
Iedere vraag heeft de volgende zes antwoordcategorieën: ‘voortdurend’, ‘meestal’, ‘vaak’, ‘soms’, ‘zelden’, ‘nooit’. Bij de positief geformuleerde vragen van de MHI-5 vragenlijst (vraag 3 en 5) zijn voor de antwoordcategorieën in volgorde de waarden 5, 4, 3, 2, 1, en 0 toegekend. Bij de negatief geformuleerde vragen (vraag 1, 2 en 4) zijn precies de omgekeerde waarden toegekend. Vervolgens zijn per persoon de somscores berekend en zijn deze vermenigvuldigd met 4, zodat de minimale somscore van een persoon 0 en de maximale score 100 kan bedragen, waarbij een lagere score meer gevoelens van angst of depressie aangeeft. Bij een score van 76 of lager heeft een respondent angst- of depressiegevoelens ervaren in de afgelopen vier weken.
Meer slaapproblemen en belemmeringen hierdoor bij (bijna) armen
Onder de mensen van 12 jaar of ouder in een (bijna) arm huishouden gaf 37 procent aan slaapproblemen te hebben, tegen 24 procent van mensen in een niet (bijna) arm huishouden. Twee keer zoveel (bijna) armen gaven aan belemmerd te zijn door slaapproblemen in het dagelijks functioneren (zie kader).
Zowel mannen als vrouwen die arm of bijna-arm zijn, gaven aan meer slaapproblemen en belemmeringen door slaapproblemen te ervaren dan mannen en vrouwen die dat niet zijn. Het verschil was bij mannen groter. Zo zeiden 3 keer zoveel (bijna) arme mannen door slaapproblemen belemmerd te zijn in het dagelijks functioneren als niet (bijna) arme mannen.
In alle leeftijdsgroepen werden meer slaapproblemen en belemmeringen door slaapproblemen gerapporteerd door (bijna) arme mensen. Twee keer zoveel (bijna) arme 45- tot 65‑jarigen zeiden last te hebben van slaapproblemen als mensen in die leeftijd die niet (bijna) arm zijn. Voor belemmeringen door slaapproblemen was dat bijna 3 keer zo veel.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | ||
|---|---|---|---|
| Slaapproblemen | Totaal (12 jaar of ouder), Slaapproblemen |
37,0 | 24,2 |
| Slaapproblemen | Mannen , Slaapproblemen | 34,3 | 19,6 |
| Slaapproblemen | Vrouwen, Slaapproblemen | 39,3 | 28,9 |
| Slaapproblemen | 12 tot 25 jaar, Slaapproblemen | 27,5 | 22,2 |
| Slaapproblemen | 25 tot 45 jaar, Slaapproblemen | 34,1 | 23,7 |
| Slaapproblemen | 45 tot 65 jaar, Slaapproblemen | 46,8 | 25,5 |
| Slaapproblemen | 65 jaar of ouder, Slaapproblemen | 37,1 | 24,6 |
| Belemmerd door slaapproblemen |
Totaal (12 jaar of ouder), Belemmerd door slaapproblemen |
23,2 | 10,7 |
| Belemmerd door slaapproblemen |
Mannen , Belemmerd door slaapproblemen |
24,0 | 8,3 |
| Belemmerd door slaapproblemen |
Vrouwen, Belemmerd door slaapproblemen |
22,6 | 13,2 |
| Belemmerd door slaapproblemen |
12 tot 25 jaar, Belemmerd door slaapproblemen |
14,7 | 10,6 |
| Belemmerd door slaapproblemen |
25 tot 45 jaar, Belemmerd door slaapproblemen |
23,0 | 12,3 |
| Belemmerd door slaapproblemen |
45 tot 65 jaar, Belemmerd door slaapproblemen |
32,0 | 11,1 |
| Belemmerd door slaapproblemen |
65 jaar of ouder, Belemmerd door slaapproblemen |
19,2 | 8,6 |
| 1)In 2023 werd in de Gezondheidsenquête niet naar slaapproblemen en belemmeringen door slaapproblemen gevraagd. | |||
Slaapproblemen en belemmeringen door slaapproblemen
Slaapproblemen
In de Gezondheidsenquête wordt aan mensen van 12 jaar of ouder gevraagd in welke mate zij in de afgelopen twee weken last hebben gehad van problemen met slapen. Hierbij kan gedacht worden aan moeite met in slaap vallen, moeite om door te slapen of te vroeg wakker worden. De antwoordopties hierbij waren: ‘helemaal niet’, ‘een beetje’, ‘nogal’, ‘veel’ en ‘heel veel’. Van mensen van 12 jaar of ouder met de antwoordcategorie ‘nogal’, ‘veel’ of ‘heel veel’ wordt aangenomen dat ze slaapproblemen hadden.
Belemmerd door slaapproblemen
Aan de mensen die aangaven dat ze last hebben gehad van problemen met slapen werd gevraagd in welke mate de slaapproblemen, de afgelopen twee weken, het dagelijks functioneren belemmerd hebben. Hierbij kan men denken aan: vermoeidheid overdag, functioneren op het werk, uitvoeren van dagelijkse taken, concentratie, geheugen of stemming. De antwoordopties hierbij waren gelijk aan de vraag naar slaapproblemen. Van mensen van 12 jaar of ouder met de antwoordcategorie ‘nogal’, ‘veel’ of ‘heel veel’ werd aangenomen dat ze belemmerd waren door slaapproblemen in het dagelijks functioneren. Het aandeel mensen met een belemmering door slaapproblemen is hier weergeven als het percentage van de totale bevolking van 12 jaar of ouder (dus inclusief de mensen zonder slaapproblemen). De vragen over slaapproblemen werden alleen gesteld in de jaren 2022 en 2024.
(Bijna) arme mensen minder vaak tevreden met het leven
Mensen die arm zijn of bijna-arm geven minder vaak een rapportcijfer van 7 of hoger aan de tevredenheid met hun leven (zie kader) dan mensen die niet (bijna) arm zijn. In 2023/2024 was 68 procent van de (bijna) arme mensen tevreden met het leven, van de niet (bijna) arme mensen was dat 87 procent.
Tevredenheid met het leven
Bij tevredenheid gaat het om de score die mensen hebben gegeven als antwoord op de vraag ‘Kunt u op een schaal van 1 tot en met 10 aangeven in welke mate u tevreden bent met het leven dat u nu leidt. Een 1 staat voor volledig ontevreden en 10 voor volledig tevreden?’. Deze vraag wordt in de enquête Sociale samenhang en welzijn gesteld aan respondenten van 18 jaar of ouder. Een score van 1 tot en met 4 wordt geclassificeerd als ontevreden, een score van 5 of 6 als niet tevreden, niet ontevreden, en een score van 7 of hoger als tevreden.
In alle leeftijdsgroepen zijn de (bijna) arme mensen minder vaak tevreden dan de niet (bijna) arme mensen. Dit verschil is het grootst in de leeftijdsgroep van 45 tot 65 jaar.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|
| Totaal (18 jaar of ouder) |
67,9 | 86,9 |
| 18 tot 25 jaar | 68,8 | 78,5 |
| 25 tot 45 jaar | 67,7 | 86,2 |
| 45 tot 65 jaar | 60,9 | 88,6 |
| 65 jaar of ouder | 81 | 89 |
Meeste gezondheidsproblemen bij (bijna) arme 45- tot 65‑jarigen
Mensen in de leeftijd van 45 tot 65 jaar die arm of bijna-arm zijn, springen er het minst gunstig uit als het om gezondheid gaat. In deze leeftijdsgroep voelen de meeste arme of bijna-arme mensen zich ongezond, kampen de meeste (bijna) arme mensen met beperkingen, langdurige aandoeningen, slaapproblemen en belemmeringen door slaapproblemen, en zijn (bijna) armen het minst tevreden met het leven in vergelijking met de (bijna) arme mensen in andere leeftijdsgroepen.
De oorzaken van deze samenhang tussen leeftijd, (bijna) armoede en aspecten van gezondheid en welzijn zijn niet onderzocht. Verschillende kenmerken van de persoon zelf of van de omgeving/omstandigheden waarin de persoon leeft, kunnen een rol spelen. Ook de richting van het verband is onbepaald: maakt (bijna) armoede, direct of indirect, ongezond(er) of is (bijna) armoede een gevolg van ongezondheid? Of is (bijna) armoede zowel oorzaak als gevolg van ongezondheid?
Dagelijks roken komt meer voor onder (bijna) armen
In de jaren 2022/2024 rookte 23 procent van de (bijna) arme bevolking van 12 jaar of ouder dagelijks. Van de bevolking met meer inkomen of een voldoende vermogensbuffer in het huishouden was dat 11 procent. Ook van de mannen en vrouwen in een (bijna) arm huishouden rookten er 2 keer zoveel dagelijks als van de mannen en vrouwen in een niet (bijna) arm huishouden.
In iedere leeftijdsgroep vanaf 25 jaar waren er onder de (bijna) armen eveneens 2 keer zoveel mensen die dagelijks roken als onder de niet (bijna) armen. Tot 25 jaar was het verschil tussen beide groepen kleiner.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | ||
|---|---|---|---|
| Dagelijkse rokers | Totaal (12 jaar of ouder), Dagelijkse rokers |
23,4 | 10,8 |
| Dagelijkse rokers | Mannen , Dagelijkse rokers | 27,4 | 12,7 |
| Dagelijkse rokers | Vrouwen, Dagelijkse rokers | 19,9 | 8,9 |
| Dagelijkse rokers | 12 tot 25 jaar, Dagelijkse rokers | 12,5 | 7,4 |
| Dagelijkse rokers | 25 tot 45 jaar, Dagelijkse rokers | 28,1 | 13,8 |
| Dagelijkse rokers | 45 tot 65 jaar, Dagelijkse rokers | 31,8 | 12,3 |
| Dagelijkse rokers | 65 jaar of ouder, Dagelijkse rokers | 14,3 | 7,6 |
| Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
Totaal (12 jaar of ouder), Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
65,6 | 44 |
| Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
Mannen , Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
59,4 | 35 |
| Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
Vrouwen, Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
70,9 | 53 |
| Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
12 tot 25 jaar, Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
69,2 | 47 |
| Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
25 tot 45 jaar, Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
58,7 | 37 |
| Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
45 tot 65 jaar, Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
68,2 | 42,1 |
| Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
65 jaar of ouder, Voldoen aan de Alcoholrichtlijn |
68,9 | 52,8 |
| Bron: CBS, RIVM en Trimbos-Instituut (Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor) en CBS (IIV). | |||
Meer (bijna) armen voldoen aan de alcoholrichtlijn
Het percentage mensen van 12 jaar of ouder dat zich aan de alcoholrichtlijn houdt, was groter onder (bijna) armen dan onder niet (bijna) armen (66 tegen 44 procent). Zowel mannen als vrouwen die arm of bijna-arm zijn, voldeden meer aan de alcoholrichtlijn dan mannen en vrouwen die dat niet zijn. Ook in alle onderscheiden leeftijdsgroepen voldeden meer (bijna) armen aan deze richtlijn dan niet (bijna) armen. In de leeftijdsgroepen tot 65 jaar was het percentage onder (bijna) armen 1,5 keer zo groot.
Samenvoegen enquêtegegevens uit 2022, 2023 en 2024
Om voldoende steekproefmassa te hebben zijn de data van de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor van 2022, 2023 en 2024 samengevoegd. Dit is geoorloofd omdat de relatie tussen financiële welvaart en de indicatoren die in deze paragraaf aan bod komen in elk jaar eenzelfde beeld laat zien (zie ook CBS StatLine, 2025a; 2025b). Hetzelfde geldt voor de gegevens verzameld in de enquête Sociale samenhang en welzijn in de jaren 2023 en 2024, waaruit de indicator van tevredenheid met het leven komt (CBS StatLine, 2025c).
Meer obesitas bij mensen in (bijna) arm huishouden
Van de bevolking van 2 jaar of ouder had 13 procent ernstig overgewicht (obesitas) in de periode 2022/2024. Bij de mensen in een arm of bijna-arm huishouden kwam obesitas meer voor: 18 procent van de (bijna) arme mensen had ernstig overgewicht tegen 13 procent van de mensen die dat niet zijn.
Obesitas kwam zowel onder (bijna) arme mannen als onder (bijna) arme vrouwen meer voor dan onder niet (bijna) arme mannen en vrouwen. Ook in iedere leeftijdsgroep kwam obesitas meer voor onder (bijna) arme mensen dan onder niet (bijna) armen. Onder de 2- tot 25‑jarigen kwam 3 keer meer obesitas voor onder (bijna) arme mensen dan onder niet (bijna) armen.
| Arm of bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | ||
|---|---|---|---|
| Obesitas | Totaal (2 jaar of ouder), Obesitas |
18,4 | 12,9 |
| Obesitas | Mannen , Obesitas | 15,4 | 12,1 |
| Obesitas | Vrouwen, Obesitas | 21,1 | 13,8 |
| Obesitas | 2 tot 25 jaar, Obesitas | 10,4 | 3,8 |
| Obesitas | 25 tot 45 jaar, Obesitas | 16,7 | 13,2 |
| Obesitas | 45 tot 65 jaar, Obesitas | 26,7 | 18,3 |
| Obesitas | 65 jaar of ouder, Obesitas | 22,8 | 15,9 |
| Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
Totaal (4 jaar of ouder), Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
38,4 | 45,5 |
| Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
Mannen , Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
43,3 | 47,7 |
| Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
Vrouwen, Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
34,1 | 43,3 |
| Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
4 tot 25 jaar, Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
49,9 | 49,8 |
| Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
25 tot 45 jaar, Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
41,8 | 46,6 |
| Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
45 tot 65 jaar, Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
32,3 | 44,9 |
| Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
65 jaar of ouder, Voldoen aan de Beweegrichtlijnen |
22,5 | 40,4 |
| Bron: CBS, RIVM en Trimbos-Instituut (Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor) en CBS (IIV). | |||
| Bron: CBS, RIVM en Trimbos-Instituut (Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor) en CBS (IIV). | |||
(Bijna) armen voldoen minder vaak aan de Beweegrichtlijnen
In 2022/2024 voldeed 45 procent van de bevolking van 4 jaar of ouder aan de Beweegrichtlijnen. Onder de mensen in een (bijna) arm huishouden voldeed 38 procent aan deze richtlijnen, tegen 46 procent van de mensen uit een niet (bijna) arm huishouden. Een vergelijkbaar beeld is er bij mannen en vrouwen. Mannen en vrouwen die arm of bijna-arm zijn, voldeden minder aan de Beweegrichtlijnen dan mannen en vrouwen die dat niet zijn.
Ook in alle leeftijdsgroepen vanaf 25 jaar voldeden minder mensen die arm of bijna-arm zijn aan de Beweegrichtlijnen dan mensen die dat niet zijn. In de leeftijdsgroep van 65 jaar of ouder voldeed van de (bijna) arme mensen de helft minder aan de Beweegrichtlijnen dan van de mensen die niet (bijna) arm zijn (22 versus 40 procent). Tot 25 jaar was er geen verschil tussen beide groepen in het voldoen aan de Beweegrichtlijnen.
Leefstijlindicatoren
Alcoholrichtlijn
De richtlijn voor alcoholgebruik door de volwassen bevolking van Nederland is afkomstig uit de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad en houdt in dat mensen van 18 jaar of ouder geen of maximaal één glas alcohol per dag drinken. Voor jongeren tot 18 jaar geldt de NIX18 norm. Dit wil zeggen dat ze geen alcohol mogen drinken.
Body Mass Index (BMI)
De Body Mass Index (BMI) wordt berekend als het quotiënt van het gewicht in kilogrammen en het kwadraat van de lengte in meters (kg/m2). Bij een BMI van 30 of hoger is sprake van ernstig overgewicht of obesitas. Tot 18 jaar gelden andere (geslacht- en leeftijdspecifieke) grenswaarden dan voor volwassenen. Obesitas wordt vastgesteld bij de bevolking vanaf 2 jaar.
Beweegrichtlijnen
Om te voldoen aan de Beweegrichtlijnen dienen mensen vanaf 18 jaar minstens 2,5 uur per week (verspreid over diverse dagen) matig intensieve inspanning te verrichten, zoals wandelen en fietsen, en minstens tweemaal per week spier- en botversterkende activiteiten. Jongeren van 4 tot 18 jaar dienen minstens elke dag een uur matig intensieve inspanning te verrichten en minstens driemaal per week spier- en botversterkende activiteiten.
7.3Slachtoffers van criminaliteit
Van (bijna) arme mensen ongeveer een kwart slachtoffer van traditionele criminaliteit
In 2023 was ongeveer 25 procent van de mensen in een arm of bijna-arm huishouden naar eigen zeggen slachtoffer van traditionele criminaliteit. Van de mensen in een niet (bijna) arm huishouden gaf 19 procent dit aan. Dit blijkt op basis van de Veiligheidsmonitor. Bij traditionele criminaliteit gaat om delicten op het gebied van geweld, vermogen (diefstal en inbraak) en vernielingen in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek.
Bij uitsplitsing naar type delict blijkt dat slachtofferschap van vermogensdelicten het meest voorkwam. Ongeveer 15 procent van de arme en bijna-arme mensen en 10 procent van de mensen die niet (bijna) in armoede leven, werden hiermee geconfronteerd. Vooral van fietsdiefstal waren (bijna) arme mensen vaker slachtoffer. Ook slachtofferschap van woninginbraak en van zakkenrollerij of beroving kwam meer voor bij mensen die arm of bijna-arm zijn dan bij mensen die dat niet zijn. Het slachtofferschap van andere soorten vermogensdelicten, zoals diefstal van auto’s en andere motorvoertuigen, verschilde vrijwel niet tussen de groepen.
Van geweldsdelicten – mishandeling, bedreiging en seksuele delicten – werd van de (bijna) arme mensen 9 procent slachtoffer, tegen 6 procent van de mensen die niet (bijna) in armoede leven. Ook hadden (bijna) armen iets vaker te maken met vernielingen.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| Traditionele criminaliteit totaal | 27,3 | 24,4 | 18,8 |
| Geweldsdelicten | 9,0 | 8,8 | 5,9 |
| Vermogensdelicten | 17,0 | 14,6 | 10,0 |
| Vernielingen | 8,2 | 7,3 | 6,2 |
Arme mensen ervaren meer onveiligheid en buurtoverlast
Het aandeel arme en bijna-arme mensen dat zich vaak onveilig voelt in de eigen buurt was in 2023 met respectievelijk 6 en 7 procent ongeveer 3 keer zo groot als het aandeel onder mensen dat niet (bijna) arm is (2 procent). Bij de algemene onveiligheidsgevoelens – zich vaak onveilig voelen, los van de locatie – is het beeld vergelijkbaar.
(Bijna) arme mensen ervoeren ongeveer 2 keer zo vaak als de rest van de bevolking veel sociale overlast in de buurt (ongeveer 22 procent tegen 12 procent). Het gaat dan om overlast van rondhangende jongeren, overlast door buurtbewoners, dronken mensen op straat, verwarde personen, drugsgebruik, drugshandel of lastiggevallen worden op straat.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| Voelt zich vaak onveilig in algemeen | 5,3 | 5,7 | 1,7 |
| Voelt zich vaak onveilig in buurt | 5,7 | 6,7 | 1,7 |
| Ervaart veel sociale overlast in buurt | 21,2 | 22,8 | 11,9 |
Het aandeel mensen dat ’s avonds de deur vaak niet open doet omdat zij het niet veilig vinden, was ook hoger bij (bijna) arme mensen dan bij mensen die niet (bijna) arm zijn, namelijk ongeveer 15 procent tegen 7 procent. Ongeveer 8 procent van de (bijna) arme mensen voelde zich ’s avonds vaak onveilig op straat en ongeveer 5 procent als ze ’s avonds alleen thuis zijn. Van de niet (bijna) arme mensen ging het om respectievelijk 3 en 1 procent. Ook zeiden (bijna) arme mensen vaker dat ze omlopen of omrijden om onveilige plekken in de buurt te vermijden: 6 procent van hen zei dit vaak te doen tegen 2 procent van de mensen die niet (bijna) in armoede leven.
Mensen in armoede vaker slachtoffer van online criminaliteit
Niet alleen van traditionele delicten, maar ook van delicten in de ‘online’ wereld werden (bijna) arme mensen vaker slachtoffer dan mensen die niet (bijna) arm zijn, zo blijkt uit het onderzoek Online Veiligheid en Criminaliteit. In totaal werd in 2024 rond de 20 procent van de arme en bijna-arme mensen slachtoffer van online criminaliteit in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek, tegen 15 procent van de mensen die niet (bijna) in armoede leven (Bijna) armen werden ook vaker slachtoffer van specifieke vormen van online criminaliteit. Zo kreeg van de arme en bijna-arme mensen respectievelijk 7 procent en 5 procent te maken met online bedreiging en intimidatie, tegen 4 procent van de mensen die niet (bijna) arm zijn. Het gaat dan om online bedreiging, pesten, stalken en shamesexting, waarbij naaktfoto’s of -filmpjes van het slachtoffer online worden verspreid of hiermee wordt gedreigd. Ook van online oplichting en fraude (hieronder vallen aan- en verkoopfraude, identiteitsfraude, fraude in het betalingsverkeer en phishing, waarbij men geld kwijtraakt aan een oplichter die zich voordoet als iemand anders of een vertrouwde instantie) en van hacken werden (bijna) arme mensen vaker slachtoffer.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| Online criminaliteit totaal | 19,4 | 20,2 | 15,1 |
| Online oplichting en fraude | 10,9 | 12,7 | 9,0 |
| Hacken | 4,9 | 5,0 | 3,7 |
| Online bedreiging en intimidatie | 6,6 | 5,3 | 3,9 |
| Overige online delicten | 0,8 | 0,4 | 0,6 |
(Bijna) arme mensen vaker te maken met stalking door ex-partner
Huiselijk geweld is geweld dat plaatsvindt in de huiselijke kring. Hiertoe worden alle gezins- en familieleden en ook eventuele (ex-)partners gerekend. Met ’huiselijke kring’ wordt niet de locatie bedoeld: voorvallen hoeven niet per se thuis te hebben plaatsgevonden. Op basis van de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend gedrag blijkt dat 9 procent van alle 15‑plussers in 2024 slachtoffer was van huiselijk geweld in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek. Het gaat dan om psychisch en fysiek geweld, en ook om stalking door een ex-partner. Arme en bijna-arme mensen kregen er wat vaker mee te maken dan mensen die niet (bijna) arm zijn (respectievelijk 13 procent en 10 procent, tegen 8 procent). (Bijna) armen waren vooral vaker slachtoffer van stalking door een ex-partner. Het percentage dat slachtoffer was van psychisch of fysiek geweld in huiselijke kring verschilt niet statistisch significant tussen de groepen.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| Huiselijk geweld totaal | 12,8 | 10,2 | 8,5 |
| Psychisch geweld in huiselijke kring | 7,6 | 7,3 | 5,7 |
| Fysiek geweld in huiselijke kring | 5,7 | 4,1 | 3,5 |
| Stalking door ex-partner | 6,6 | 4,2 | 2,2 |
Slachtofferschap online seksuele intimidatie verschilt naar armoede
Bij seksueel grensoverschrijdend gedrag gaat het om seksuele intimidatie (offline en online) en fysiek seksueel geweld. Onder seksuele intimidatie vallen vormen van ongewenst seksueel gedrag zonder lichamelijk contact, die in de ‘echte wereld’ (offline) ofwel via internet (online) plaatsvonden. Fysiek seksueel geweld waarbij wel sprake is van lichamelijk contact, kan variëren van ongewenste aanrakingen tot verkrachting.
(Bijna) arme mensen gaven in 2024 vaker aan dat zij slachtoffer zijn geweest van online seksuele intimidatie in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek dan mensen die niet (bijna) arm zijn (ongeveer 7 procent tegen 5 procent). Er was geen statistisch significant verschil in slachtofferschap van offline seksuele intimidatie en van fysiek seksueel geweld. Ook het totale slachtofferschap van seksueel grensoverschrijdend gedrag verschilde niet significant tussen de drie groepen.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| Seksueel grensoverschrijdend gedrag totaal | 13,6 | 12,5 | 10,8 |
| Offline seksuele intimidatie | 8,1 | 8,7 | 7,6 |
| Online seksuele intimidatie | 7,7 | 7,1 | 4,8 |
| Fysiek seksueel geweld | 3,0 | 4,1 | 3,3 |
7.4Verdachten van criminaliteit
Iemand wordt door de politie als verdachte van een misdrijf geregistreerd wanneer een redelijk vermoeden van schuld aan dat misdrijf bestaat. Niet alle verdachten die door de politie worden geregistreerd, worden ook daadwerkelijk aangehouden. Tegen een deel van de geregistreerde verdachten wordt geen proces-verbaal opgemaakt, bijvoorbeeld vanwege een gebrek aan bewijs of omdat de verdachte later onschuldig blijkt.
Bijna 2 maal zoveel verdachten bij armen als bij bijna-armen
In 2023 kwam het aantal verdachten (12 jaar of ouder) van een misdrijf uit op 150 duizend, dat is 3 procent minder dan in 2022 (zie ook StatLine). De daling van het aandeel verdachten in 2023 deed zich alleen voor bij de arme inwoners. Bij de bijna-arme groep – met een inkomen tot 25 procent boven de armoedegrens en weinig tot geen vermogensbuffer – steeg het aandeel verdachten. En bij de inwoners met meer inkomen of een vermogensbuffer boven de grens, is het verdachtenpercentage in 2023 gelijk gebleven.
Vooral doordat het verdachtenpercentage onder bijna-armen vrijwel ieder jaar steeg, is het verschil tussen de aandelen arme en bijna-arme verdachten afgenomen. In 2018 waren 2,4 zoveel arme als bijna-arme mensen verdacht tegenover 1,8 zoveel verdachten in 2023. Het aandeel verdachten onder de arme mensen was in 2023 dus nog steeds groter dan onder de bijna-arme mensen en ook aanzienlijk groter dan in de rest van de bevolking. Van alle mensen die deel uitmaken van een arm huishouden werd 3,5 procent verdacht van een misdrijf, tegenover 2,0 procent verdachten die deel uitmaken van een bijna-arm huishouden en 0,6 procent verdachten in huishoudens die niet (bijna) arm zijn.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| 2018 | 3,6 | 1,5 | 0,6 |
| 2019 | 3,7 | 1,6 | 0,6 |
| 2020 | 3,7 | 1,8 | 0,6 |
| 2021 | 3,3 | 1,6 | 0,5 |
| 2022 | 3,8 | 1,9 | 0,6 |
| 2023* | 3,5 | 2 | 0,6 |
De politie onderscheidt verschillende typen misdrijven. De meest voorkomende misdrijven zijn vermogensmisdrijven (waaronder diefstal en inbraak), geweldsmisdrijven, vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde en het gezag, en verkeersmisdrijven. Ook onder arme mensen komen deze typen misdrijven het vaakst voor. Vermogensmisdrijven staan hierbij bovenaan: 1,4 procent van armen en 0,8 procent van de bijna-armen werd verdacht van een of meerdere vermogensmisdrijven. Het aandeel verdachten van geweldsmisdrijven bedroeg respectievelijk 0,9 procent en 0,5 procent. Dezelfde percentages gelden voor verkeersmisdrijven. Vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde en het gezag kwamen bij beide groepen met respectievelijk 0,7 procent en 0,3 procent het minst vaak voor. Mensen die niet (bijna) arm zijn, werden van alle vier typen misdrijven substantieel minder vaak verdacht.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| Totaal | 3,5 | 2 | 0,6 |
| Vermogensmidrijven | 1,4 | 0,8 | 0,1 |
| Vernieling en openbare orde misdrijven | 0,7 | 0,3 | 0,1 |
| Geweldsmisdrijven | 0,9 | 0,5 | 0,1 |
| Verkeersmisdrijven | 0,9 | 0,5 | 0,2 |
Arme mensen van 25 tot 45 jaar vaakst verdacht van misdrijf
In elk van de drie groepen (arm, bijna-arm en niet (bijna) arm) worden mannen vaker verdacht van een misdrijf dan vrouwen. Onder arme 12‑plussers werd in 2023 5,9 procent van de mannen verdacht van een of meerdere misdrijven, tegenover 1,1 procent van de vrouwen. Deze percentages waren onder bijna-arme mannen en vrouwen respectievelijk 3,5 en 0,9.
De verdachtenpercentages onder jongeren tot 25 jaar zijn doorgaans hoger dan onder 25- tot 45‑jarigen. Dit geldt echter niet voor jongeren in een arm huishouden. Bij de minderjarigen in een arm huishouden werd 3,7 procent in 2023 door de politie als verdachte geregistreerd. In de groep arme jongvolwassenen van 18 tot 25 jaar was dit 4,5 procent en bij arme 25- tot 45‑jarigen 4,6 procent. Bij de bijna-armen waren minderjarigen (12 tot 18 jaar) het vaakst verdacht.
Bij minderjarigen en jongvolwassenen in (bijna) arme huishoudens was het aandeel verdachten groter dan bij jongeren in de overige huishoudens, van wie respectievelijk 1,3 en 1,4 procent verdacht werd. In elke groep zijn de verdachtenpercentages het laagst onder 65‑plussers: in de groep armen ging het om 0,5 procent en bij bijna-armen om 0,3 procent.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| Mannen | 5,9 | 3,5 | 0,9 |
| Vrouwen | 1,1 | 0,9 | 0,2 |
| . | . | . | |
| 12 tot 18 jaar | 3,7 | 3,8 | 1,3 |
| 18 tot 25 jaar | 4,5 | 3,2 | 1,4 |
| 25 tot 45 jaar | 4,6 | 3,2 | 0,8 |
| 45 tot 65 jaar | 2,4 | 1,5 | 0,3 |
| 65 jaar of ouder | 0,5 | 0,3 | 0,1 |
7.5Woonsituatie
Meeste (bijna) armen wonen in huurwoning van woningcorporatie
In 2023 woonde 90 procent van de arme mensen in een huurwoning: 57 procent huurde van een woningcorporatie en 33 procent van een overige verhuurder. Van de bijna-arme mensen was het aandeel dat in een huurwoning woonde met 94 procent nog hoger. De meesten (81 procent) woonden in een huurwoning van een woningcorporatie en de rest (13 procent) in een huurwoning van een overige verhuurder. Mensen die niet arm en ook niet bijna-arm zijn, woonden merendeels in een koopwoning: 73 procent in 2023. Verder woonde 18 procent van hen in een huurwoning van een woningcorporatie en 10 procent in een huurwoning van een overige verhuurder.
| Koopwoning | Huurwoning van woningcorporatie | Huurwoning van overige verhuurder | |
|---|---|---|---|
| Arm | 10,1 | 57,3 | 32,6 |
| Bijna-arm | 5,8 | 81,4 | 12,8 |
| Niet arm en niet bijna-arm |
72,6 | 17,6 | 9,8 |
Armen hebben in verhouding hoogste woonlasten
Voor zowel mensen in een arm huishoudens als mensen in een bijna-arm huishouden slokken de woonlasten een groter deel van hun inkomen op dan voor mensen in een niet (bijna) arm huishouden. De woonquote (zie kader) was in 2023 gemiddeld 36 procent voor armen en 28 procent voor bijna-armen. Voor mensen die niet arm en ook niet bijna-arm zijn, was dat met 20 procent beduidend minder.
Woonquote
De woonquote is het percentage van het besteedbaar huishoudensinkomen dat netto besteed wordt aan woonlasten, inclusief onderhoudskosten. Het gaat hier om het besteedbaar huishoudensinkomen zonder woonposten. Die woonposten zijn de huurtoeslag, koopsubsidie, hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait met daaraan gekoppeld belastingvoordeel. De woonlasten bestaan uit netto huur- of hypotheeklasten (dus verrekend met hypotheekrenteaftrek dan wel huurtoeslag) inclusief de bijkomende woonuitgaven zoals onroerendzaakbelasting, premies voor woonverzekeringen, rioolrechten, gas, water en elektra.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| Totaal | 35,8 | 27,7 | 20,1 |
| Koopwoning | 45,5 | 35,9 | 18,1 |
| Huurwoning van woningcorporatie | 28,5 | 26,0 | 23,3 |
| Huurwoning van overige verhuurder | 54,8 | 37,6 | 30,3 |
(Bijna) armen wonen doorgaans kleiner
Van de mensen in armoede woonde een meerderheid van 52 procent in 2023 in een appartement. Van de bijna-arme mensen was dat een vergelijkbaar aandeel. Dat is meer dan 2 keer zo vaak als onder mensen die niet en ook niet bijna in armoede leven. Ongeveer 10 procent van de armen en 5 procent van de bijna-armen woonde in een twee-onder-een-kap of vrijstaande woning, tegenover meer dan een kwart van de mensen die niet (bijna) arm zijn.
Mensen in (bijna) arme huishoudens zijn doorgaans kleiner behuisd dan mensen die niet (bijna) arm zijn. Een woonoppervlakte van maximaal 75 vierkante meter kwam bij armen en bijna-armen in 2023 ruim 3 keer zo vaak voor. Meer dan een kwart van de mensen die niet arm en ook niet bijna-arm zijn, had minstens 150 vierkante meter aan woonoppervlakte. Bij arme mensen was dit iets meer dan 10 procent, bij bijna-arme mensen 3 procent.
| Arm | Bijna-arm | Niet arm en niet bijna-arm | |
|---|---|---|---|
| % mensen | |||
| Type woning | |||
| Vrijstaand | 6,2 | 1,9 | 17,1 |
| Twee-onder-een-kap | 3,6 | 3,2 | 11,0 |
| Hoekwoning | 10,5 | 12,1 | 14,9 |
| Tussenwoning | 27,2 | 30,1 | 34,4 |
| Appartement | 52,4 | 52,7 | 22,6 |
| Woonoppervlakte | |||
| Tot 75 m2 | 30,6 | 32,8 | 10,2 |
| 75 tot 150 m2 | 57,6 | 64,0 | 61,4 |
| 150 m2 of meer | 11,2 | 3,1 | 28,4 |
Verschillen in woonsituatie in de arme bevolking
In bovenstaande uitkomsten valt op dat mensen in bijna-arme huishoudens minder vaak in een koopwoning wonen, minder vaak in een twee-onder-een-kap of vrijstaande woning, en minder vaak in een woning met minstens 150 vierkante meter aan woonoppervlakte dan mensen in arme huishoudens. Deze verschillen komen vooral door armen met een inkomen tot 80 procent van de armoedegrens. Deze groep, die dus minstens 20 procent aan inkomen tekort komt, maakt bijna de helft van alle armen uit en het zijn vooral zelfstandigen (zie paragraaf 2.6). Meestal hebben zij incidenteel een slecht jaar gedraaid, maar is hun woonsituatie (die vaak beter is) niet veranderd. Zo woonde 15 procent van de armen met een tekort van minstens 20 procent in een koopwoning (tegenover 7 procent van de armen met een kleiner inkomenstekort), 14 procent in een twee-onder-een-kap of vrijstaande woning (tegenover 7 procent van de andere armen) en 17 procent in een woning met minstens 150 vierkante meter aan woonoppervlakte (tegenover 7 procent van de andere armen). Deze groep drukt dus een grote stempel op de uitkomsten en maakt dat armen er qua wonen soms beter uitkomen dan bijna-armen.
(Bijna) armen minder vaak tevreden met woning
Van de mensen in (bijna) arme huishoudens was in 2024 minder dan twee derde (63 procent) tevreden met hun woning. Dat aandeel is beduidend lager dan onder mensen die niet (bijna) in armoede leven (86 procent). Ook zeggen arme mensen met 57 procent vaker te willen verhuizen dan mensen die bijna-arm zijn (45 procent) en mensen die niet arm zijn (42 procent). Dit hangt samen met het feit dat (bijna) arme mensen vaker in een huurwoning wonen, en huurders over het algemeen minder tevreden zijn met hun woning en vaker willen verhuizen.
7.6Literatuur
Literatuur
CBS StatLine (2025a). Gezondheid en zorggebruik; persoonskenmerken.
CBS StatLine (2025b). Leefstijl; persoonskenmerken.
CBS StatLine (2025b). Welzijn in relatie met financiën; kenmerken financiën.
Noten
Mensen die een vraag niet beantwoorden, blijven in de uitkomsten steeds buiten beschouwing. De vragen over vertrouwen zijn door relatief veel mensen (gemiddeld 10 procent) niet beantwoord.