Hoeveel werkenden zijn arm?
Dit hoofdstuk bespreekt mensen die hun inkomen vooral uit betaald werk betrekken en tegelijkertijd (langdurig) deel uitmaken van een huishouden dat in armoede leeft. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen werknemers en zelfstandigen met en zonder personeel. Om hoeveel werkenden gaat het, hoe was de ontwikkeling van het aandeel armen in de werkende bevolking? In hoeverre speelt de wekelijkse arbeidsduur een rol? Verschillen de aandelen arme werkenden naar demografische kenmerken zoals leeftijd en herkomst en kenmerken van het werk zoals bedrijf en beroep?
4.1Trends
Aandeel armen onder werkenden licht toegenomen
Van de werkende bevolking maakte 2,0 procent in 2024 deel uit van een arm huishouden. Daarmee kwam er een einde aan een periode van een gestaag dalende trend. In 2018 maakte nog 3,1 procent van de werkende bevolking deel uit van een arm huishouden, in 2023 was dat 1,8 procent.
De ontwikkeling van het aandeel armen ziet er bij werknemers en zelfstandigen vergelijkbaar uit, maar de niveaus zijn anders. Het armoedepercentage lag bij werknemers in 2024 lager dan bij de zelfstandigen. Net als bij de werknemers bereikte bij zelfstandigen het aandeel armen in 2023 de laagste waarde, met 3,7 procent voor zelfstandigen zonder personeel en 1,4 procent voor zelfstandigen met personeel. In elke groep nam in 2024 het armoedepercentage weer toe.
Het aandeel werknemers dat langdurig van een arm huishouden deel uitmaakt, lag in 2023 en 2024 lager dan in de voorgaande jaren (zie Statline). Er was sprake van een gestaag dalende trend, met een meer dan halvering van het aandeel langdurig armen: van 0,5 procent in 2020 naar 0,2 procent in 2024. Bij de zelfstandigen zonder personeel nam het aandeel langdurig armen over de periode 2020–2023 eveneens af, van 1,3 procent naar 1,0 procent, maar dit aandeel nam in 2024 weer iets toe, naar 1,1 procent. Ook bij de zelfstandigen met personeel daalde het aandeel armen in de periode 2020–2023 en steeg het in 2024.
| Werknemers | Zmp'ers | Zzp'ers | |
|---|---|---|---|
| 2018 | 2,8 | 2,3 | 5,5 |
| 2019 | 2,6 | 2,1 | 5 |
| 2020 | 2,1 | 1,7 | 4 |
| 2021 | 1,9 | 1,6 | 4,1 |
| 2022 | 1,7 | 1,6 | 3,7 |
| 2023 | 1,5 | 1,4 | 3,7 |
| 2024* | 1,7 | 1,8 | 4,4 |
Werkenden
Afbakening
Werkenden zijn afgebakend als mensen met hoofdzakelijk inkomen uit betaald werk. Volgens deze afbakening kwam het aantal werkenden in 2024 in de doelpopulatie voor het meten van armoede (zie hoofdstuk 1) uit op ruim 8,5 miljoen. Het merendeel – 7,1 miljoen – had voornamelijk inkomen uit loondienst. 1,4 miljoen werkenden betrokken hun inkomen vooral uit eigen onderneming, waarvan 285 duizend als zelfstandige met personeel (zmp’er) en ruim 1,2 miljoen als zelfstandige zonder personeel (zzp’er).
Beperkingen in de meting
De voorlopige inkomensgegevens over 2024 (overal aangegeven met een *) van zelfstandigen zijn voor ruim een derde deel gebaseerd op waarnemingen en voor krap twee derde deel op bijschattingen. Daardoor zijn de voorlopige cijfers van zelfstandigen van een mindere meetkwaliteit dan de definitieve cijfers voor 2023 en eerdere jaren.
Bij arme werkenden meer dynamiek in arbeidspositie binnen het jaar
Met de sociaaleconomische positie deelt het CBS mensen in op grond van het jaarinkomen. Werkenden zijn mensen van wie het jaarinkomen vooral afkomstig is uit werk. Het CBS beschikt echter ook over de sociaaleconomische positie per maand. Hiermee kunnen veranderingen binnen het jaar van betaald werkend naar niet-werkend of omgekeerd zichtbaar worden gemaakt. Uit de gegevens over 2024 komt naar voren dat van de arme werkenden gedurende het jaar 55,7 procent elke maand vooral inkomen uit werk had. Voor de gehele groep werkenden was dit percentage 89,7 en dat betekent dat er bij de arme werkenden relatief meer sprake was van dynamiek in de arbeidspositie. Van de arme werkenden wisselden 20,1 procent in 2024 meermaals van werkend naar niet werkend (en omgekeerd).
| Type transitie | Aandeel |
|---|---|
| Hele jaar werkend | 55,6 |
| Van niet-werkend naar werkend | 10,1 |
| Van werkend naar niet-werkend | 11,2 |
| Wisselend werkend en niet-werkend | 20,1 |
| Overig | 2,9 |
4.2Profiel arme werkenden
Weinig verschil in armoede tussen werkende mannen en vrouwen
Onder werkende mannen kwam het aandeel armen in 2024 uit op 2,1 procent, bij werkende vrouwen was dat 2,0 procent. Ook binnen de groepen werknemers en zelfstandigen is er weinig verschil. Bij de mannelijke werknemers bedroeg het aandeel armen 1,6 procent, bij de vrouwelijke werknemers was dat 1,7 procent. Bij de mannelijke en vrouwelijke zmp’ers waren de aandelen gelijk, namelijk 1,8 procent. Bij de zzp’ers was sprake van een klein verschil in de percentages armen, namelijk 4,3 voor mannen en 4,6 voor vrouwen.
Huishoudenstype, herkomst, leeftijd en onderwijsniveau maken wel onderscheid
Bij de verbijzondering naar de samenstelling van het huishouden komen de hoogste aandelen armen voor bij werkenden die alleenwonend zijn of deel uitmaken van een eenoudergezin. Dat geldt voor zowel werknemers, zmp’ers als zzp’ers. Wel is ook hier het aandeel armen het grootst voor zzp’ers en het kleinst voor werknemers. Van alleenwonende zzp’ers was 14,5 procent arm in 2024 en van de zzp’ers in een eenoudergezin 7,8 procent.
Wordt er gekeken naar herkomst dan geldt dat werkende migranten het vaakst arm zijn. Bij werkenden die in Nederland geboren zijn en een of beide ouders in het buitenland, was het aandeel armen weliswaar kleiner dan bij migranten maar wel groter dan bij werkenden met een Nederlandse herkomst. Binnen iedere herkomstgroep was het aandeel armen bij werknemers steeds het kleinst en bij zzp’ers het grootst. Het geschetste patroon bij de herkomstgroepen is ook van toepassing als er rekening wordt gehouden met verschillen in leeftijd en onderwijsniveau tussen de groepen. Kanttekening bij armoedecijfers naar herkomst is dat het vermogen van migranten mogelijk niet volledig bekend is (zie hoofdstuk 2).
| Werknemers | Zmp'ers | Zzp'ers | |
|---|---|---|---|
| Huishoudenstype | . | . | . |
| Alleenwonend | 5,5 | 5,8 | 14,5 |
| Paar zonder kinderen | 0,9 | 1,3 | 2,5 |
| Paar met kinderen | 0,5 | 1,2 | 1,8 |
| Eenoudergezin | 2,2 | 3,5 | 7,8 |
| Herkomst | . | . | . |
| Geboren in Nederland, beide ouders ook | 0,8 | 1 | 2,5 |
| Geboren in Nederland, één ouder in buitenland | 1,6 | 1,7 | 4,8 |
| Geboren in Nederland, twee ouders in buitenland | 2,6 | 4,1 | 7,7 |
| Geboren in buitenland | 5 | 5,2 | 10,7 |
De uitsplitsing naar leeftijd laat zien dat in 2024 voor zowel werknemers, zmp’ers als zzp’ers het grootste aandeel armen was voorbehouden aan mensen in de jongste leeftijdsgroep (tot 25 jaar). Wel past hier de opmerking dat het aantal jongeren dat als zzp’er of zmp’er werkt naar verhouding klein is. In de oudste leeftijdsgroep (65 jaar of ouder) was het aandeel armen voor de onderscheiden groepen werkenden het laagst. In deze leeftijdsgroep is het aantal nog werkenden relatief gering.
Een hbo- of wo-diploma gaat gepaard met een lager aandeel arme werkenden. Dit geldt voor alle groepen werkenden, al zijn er wel verschillen naar arbeidsrelatie. Bij werknemers met basisonderwijs of een vmbo-diploma waren bijna 3 keer zo veel mensen arm als bij werknemers met een hbo- of wo-diploma (2,4 tegen 0,8 procent). Bij zmp’ers was deze verhouding nog groter (3,6 tegen 1,0 procent).
| Werknemers | Zmp'ers | Zzp'ers | |
|---|---|---|---|
| Leeftijd | . | . | . |
| Tot 25 jaar | 5 | 4,7 | 8 |
| 25 tot 45 jaar | 1,8 | 2,7 | 6 |
| 45 tot 65 jaar | 0,8 | 1,2 | 3,1 |
| 65 jaar of ouder | 0,6 | 0,6 | 1,5 |
| Onderwijsniveau | . | . | . |
| Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 2,4 | 3,6 | 5,5 |
| Havo, vwo, mbo2-4 | 1,3 | 1,9 | 3,9 |
| Hbo, wo | 0,8 | 1 | 3,1 |
Vergelijkbare patronen bij langdurige armoede
De verbijzondering van werkenden naar geslacht, leeftijd, huishoudenssamenstelling, herkomst en onderwijsniveau laat voor langdurige armoede grotendeels hetzelfde patroon zien als voor (minstens) een jaar arm zijn. Dat geldt voor zowel werknemers, zmp’ers als zzp’ers. Wel liggen de percentages op een lager niveau. Alleenwonende werkenden en werkenden in eenoudergezinnen waren in 2024 het meest kwetsbaar voor langdurige armoede, net als migranten. Bij basisonderwijs of een vmbo-diploma en op jonge leeftijd was de langdurige armoede het grootst. Voor wat betreft de verschillen naar leeftijd geldt: arme werkende jongeren zijn voor een belangrijk deel starters op de arbeidsmarkt, die gaandeweg het jaar vanuit de studie of een korte periode zonder betaald werk in het arbeidsproces stromen. Veelal bestendigen zij daarna hun positie op de arbeidsmarkt (zie ook paragraaf 2.3).
| Werknemers | Zmp’ers | Zzp’ers | |
|---|---|---|---|
| % | |||
| Geslacht | |||
| Man | 0,2 | 0,4 | 1,0 |
| Vrouw | 0,2 | 0,5 | 1,3 |
| Leeftijd | |||
| Tot 25 jaar | 0,4 | 0,5 | 1,0 |
| 25 tot 45 jaar | 0,2 | 0,6 | 1,3 |
| 45 tot 65 jaar | 0,2 | 0,4 | 1,1 |
| 65 jaar of ouder | 0,2 | 0,2 | 0,6 |
| Huishoudenstype | |||
| Alleenwonend | 0,6 | 1,3 | 3,5 |
| Eenoudergezin | 0,5 | 0,8 | 2,4 |
| Paar met kinderen | 0,1 | 0,3 | 0,5 |
| Paar zonder kinderen | 0,1 | 0,3 | 0,6 |
| Herkomst | |||
| Geboren in Nederland, beide ouders ook | 0,1 | 0,2 | 0,7 |
| Geboren in Nederland, één ouder in buitenland | 0,3 | 0,3 | 1,3 |
| Geboren in Nederland, twee ouders in buitenland | 0,5 | 0,9 | 1,8 |
| Geboren in buitenland | 0,6 | 1,3 | 2,6 |
| Onderwijsniveau | |||
| Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 0,5 | 0,9 | 1,6 |
| Havo, vwo, mbo2–4 | 0,2 | 0,5 | 1,0 |
| Hbo, wo | 0,1 | 0,2 | 0,9 |
Hoger aandeel armen bij deeltijdwerk
Bij werknemers die in deeltijd werken (zie kader), is het aandeel (langdurig) armen hoger dan bij werknemers die voltijds werken. Van de werknemers die in deeltijd werken, was 2,6 procent arm in 2024. Onder voltijdswerknemers was dat 0,8 procent. Het aandeel dat langdurig arm is, was bij de deeltijdwerknemers 0,4 procent en bij de voltijdswerknemers vrijwel verwaarloosbaar.
Mannelijke werknemers die in deeltijd werken, zijn vaker arm dan vrouwelijke deeltijdwerknemers. Het aandeel armen onder mannelijke deeltijdwerknemers kwam in 2024 uit op 4,4 procent en bij vrouwelijke deeltijders was dat ruim de helft kleiner (2,0 procent). Vrouwelijke werknemers die in deeltijd werken hebben naar verhouding vaker dan hun mannelijke evenknieën een partner met een substantieel inkomen waardoor hun huishoudensinkomen vaker boven de kritische grens uitkomt. Bij voltijds werknemers waren vrouwen juist vaker arm: 1,1 procent bij vrouwen en 0,7 procent bij mannen in 2024.
Omvang werkweek
De wekelijkse arbeidsduur van werknemers is afgeleid uit gegevens in de Polis-administratie over het aantal contracturen van werknemers en vastgelegd in een deeltijdfactor. Met de deeltijdfactor wordt onderscheid gemaakt in deeltijd en voltijd. Deze indeling komt ruwweg overeen met een gebruikelijke werkweek van minder dan 36 uur (deeltijd) of ten minste 36 uur (voltijd).
Van alle arme werknemers in 2024 werkte ruim de helft in deeltijd onder een flexibel arbeidscontract. 18,5 procent van de arme werknemers werkte voltijd onder een flexibel contract, 16,8 procent werkte deeltijd onder een vast contract en 7,5 procent werkte voltijd onder een vast contract.
| . | |
|---|---|
| Voltijds werknemer, vast contract | 7,5 |
| Voltijds werknemer, flexibel contract | 18,5 |
| Deeltijd werknemer, vast contract | 16,8 |
| Deeltijd werknemer, flexibel contract | 57,3 |
Aandeel arme werknemers in overheidsdienst marginaal
Ook de bedrijfstak waarin mensen werken maakt uit voor de armoede. Op werknemers is dit nog het minst van toepassing. De cijfers uit 2024 laten zien dat bij werknemers de bandbreedte van het aandeel armen relatief smal is. Van de werknemers in het openbaar bestuur en overheidsdiensten was 0,2 procent arm. Lage aandelen armen waren ook voorbehouden aan werknemers in de financiële dienstverlening (0,5 procent) en in de bouwnijverheid (0,6 procent). In de zakelijke dienstverlening was het aandeel arme werknemers het grootst (3,5 procent).
Zelfstandigen kennen een aanmerkelijk grotere spreiding in het aandeel armen, zzp’ers het meest. Zzp’ers in de financiële dienstverlening waren het minst vaak arm (0,6 procent), in de cultuur, recreatie en overige dienstverlening en in de handel, vervoer en horeca waren zzp’ers naar verhouding het vaakst arm met aandelen van respectievelijk 8,0 en 6,6 procent. De aandelen arme zmp’ers varieerden van 0,2 procent in de financiële dienstverlening en 0,4 procent in de gezondheids- en welzijnszorg tot 3,4 procent in de cultuur, recreatie en overige dienstverlening. Ook in de handel, vervoer en horeca kwam het aandeel arme zmp’ers verhoudingsgewijs hoog uit (2,8 procent).
| Werknemers | Zmp'ers | Zzp'ers | |
|---|---|---|---|
| Landbouw, bosbouw en visserij | 1,9 | 0,4 | 1,3 |
| Nijverheid (geen bouw) en energie | 0,6 | 1 | 3,4 |
| Bouwnijverheid | 0,6 | 1,2 | 4,6 |
| Handel, vervoer en horeca | 2,5 | 2,8 | 6,6 |
| Informatie en communicatie | 1,2 | 0,9 | 3,4 |
| Financiële dienstverlening | 0,5 | 0,2 | 0,6 |
| Verhuur en handel van onroerend goed | 1 | 0,4 | 1,3 |
| Zakelijke dienstverlening | 3,5 | 1,1 | 3,4 |
| Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 0,2 | 2 | 2,1 |
| Onderwijs | 0,8 | 1,8 | 5,4 |
| Gezondheids- en welzijnszorg | 0,9 | 0,4 | 2,9 |
| Cultuur, recreatie, overige diensten | 2,5 | 3,4 | 8 |
Aandeel armen per beroepsklasse
Werkenden in de dienstverlenende beroepen, in creatieve en taalkundige beroepen en in de transport en logistiek beroepen waren in 2024 het vaakst arm. Werkenden in de dienstverlenende beroepen zijn relatief vaak in deeltijdbanen werkzaam. Voor werkenden in de transport en logistieke beroepen speelt de lengte van de werkweek eveneens een belangrijke rol in de hoogte van het aandeel armen (zie Statline). In de creatieve en taalkundige beroepen zijn de inkomsten gemiddeld genomen niet hoog (zie CBS, 2025). Ook werkenden in voltijdbanen waren er ten opzichte van andere beroepen relatief vaak arm.
Managers en werkenden in het openbaar bestuur, veiligheid en op het juridische vlak waren in 2024 het minst vaak arm. Voor werkenden in deze beroepen lag het aandeel armen op 0,5 procent.
| Aandeel armen | |
|---|---|
| Dienstverlenende beroepen | 3 |
| Creatieve en taalkundige beroepen | 2,7 |
| Transport en logistiek beroepen | 1,7 |
| Commerciële beroepen | 1,5 |
| Agrarische beroepen | 1,2 |
| Technische beroepen | 1,1 |
| Pedagogische beroepen | 1,1 |
| Zorg en welzijn beroepen | 0,8 |
| Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 0,8 |
| ICT beroepen | 0,7 |
| Managers | 0,5 |
| Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 0,5 |
4.3Inkomenstekort en vermogensbuffer
Arme werkenden hebben te maken met een inkomenstekort en een te kleine vermogensbuffer. Het inkomenstekort is gedefinieerd als het verschil tussen de armoedegrens en het besteedbaar huishoudensinkomen, uitgedrukt als percentage van de grens (zie paragraaf 2.6). Dat tekort was voor arme werknemers in 2024 het kleinst, met een mediane waarde van 22 procent. Voor arme zzp’ers en zmp’ers waren de inkomenstekorten groter, respectievelijk 33 en 37 procent.
De hoogte van de vermogensbuffer van arme werkenden verschilt eveneens tussen werknemers en zelfstandigen. Bij arme werknemers had 77 procent een vermogensbuffer die maximaal 25 procent van de armoedegrens uitmaakt. Voor zmp’ers en zzp’ers was dat respectievelijk 59 en 62 procent. Voor 4 procent van de arme werknemers bedroeg de vermogensbuffer driekwart of meer van de armoedegrens. Bij zmp’ers en zzp’ers waren die percentages meer dan dubbel zo groot. Arme zelfstandigen hebben zodoende vaker dan werknemers grotere vermogensbuffers.
| vermogensbuffer in % van armoedegrens | Werknemers | Zmp'ers | Zzp'ers |
|---|---|---|---|
| Tot 25% | 77,2 | 59,3 | 62,4 |
| 25 tot 50% | 12,4 | 18,9 | 18,3 |
| 50 tot 75% | 6,4 | 12,8 | 11,3 |
| 75 tot 100% | 4 | 8,9 | 8,1 |
4.4Literatuur
Literatuur
CBS (2025). Monitor Kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep, editie 2025. CBS-longread, 31 maart.