Foto omschrijving: De voedselbank in Rotterdam West Delfshaven. Vrijwilligers zijn bezig met het vullen van de kratjes en dozen met eten,controleren de voorraden en laden de vrachtwagens.

Hoeveel werkenden zijn arm?

Dit hoofdstuk bespreekt mensen die hun inkomen vooral uit betaald werk betrekken en tegelijkertijd (langdurig) deel uitmaken van een huishouden dat in armoede leeft. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen werknemers en zelfstandigen met en zonder personeel. Om hoeveel werkenden gaat het, hoe was de ontwikkeling van het aandeel armen in de werkende bevolking? In hoeverre speelt de wekelijkse arbeidsduur een rol? Verschillen de aandelen arme werkenden naar demografische kenmerken zoals leeftijd en herkomst en kenmerken van het werk zoals bedrijf en beroep?

Aandeel armen onder werkenden licht toegenomen

Van de werkende bevolking maakte 2,0 procent in 2024 deel uit van een arm huishouden. Daarmee kwam er een einde aan een periode van een gestaag dalende trend. In 2018 maakte nog 3,1 procent van de werkende bevolking deel uit van een arm huishouden, in 2023 was dat 1,8 procent.

De ontwikkeling van het aandeel armen ziet er bij werknemers en zelfstandigen vergelijkbaar uit, maar de niveaus zijn anders. Het armoedepercentage lag bij werknemers in 2024 lager dan bij de zelfstandigen. Net als bij de werknemers bereikte bij zelfstandigen het aandeel armen in 2023 de laagste waarde, met 3,7 procent voor zelfstandigen zonder personeel en 1,4 procent voor zelfstandigen met personeel. In elke groep nam in 2024 het armoedepercentage weer toe.

Het aandeel werknemers dat langdurig van een arm huishouden deel uitmaakt, lag in 2023 en 2024 lager dan in de voorgaande jaren (zie Statline). Er was sprake van een gestaag dalende trend, met een meer dan halvering van het aandeel langdurig armen: van 0,5 procent in 2020 naar 0,2 procent in 2024. Bij de zelfstandigen zonder personeel nam het aandeel langdurig armen over de periode 2020–2023 eveneens af, van 1,3 procent naar 1,0 procent, maar dit aandeel nam in 2024 weer iets toe, naar 1,1 procent. Ook bij de zelfstandigen met personeel daalde het aandeel armen in de periode 2020–2023 en steeg het in 2024.

4.1.1 Werkenden in arme huishoudens (% van alle werkenden)
Werknemers Zmp'ers Zzp'ers
2018 2,8 2,3 5,5
2019 2,6 2,1 5
2020 2,1 1,7 4
2021 1,9 1,6 4,1
2022 1,7 1,6 3,7
2023 1,5 1,4 3,7
2024* 1,7 1,8 4,4

Werkenden

Afbakening

Werkenden zijn afgebakend als mensen met hoofdzakelijk inkomen uit betaald werk. Volgens deze afbakening kwam het aantal werkenden in 2024 in de doelpopulatie voor het meten van armoede (zie hoofdstuk 1) uit op ruim 8,5 miljoen. Het merendeel – 7,1 miljoen – had voornamelijk inkomen uit loondienst. 1,4 miljoen werkenden betrokken hun inkomen vooral uit eigen onderneming, waarvan 285 duizend als zelfstandige met personeel (zmp’er) en ruim 1,2 miljoen als zelfstandige zonder personeel (zzp’er).

Beperkingen in de meting

De voorlopige inkomensgegevens over 2024 (overal aangegeven met een *) van zelf­standigen zijn voor ruim een derde deel gebaseerd op waarnemingen en voor krap twee derde deel op bijschattingen. Daardoor zijn de voorlopige cijfers van zelfstandigen van een mindere meetkwaliteit dan de definitieve cijfers voor 2023 en eerdere jaren.

Bij arme werkenden meer dynamiek in arbeidspositie binnen het jaar

Met de sociaaleconomische positie deelt het CBS mensen in op grond van het jaarinkomen. Werkenden zijn mensen van wie het jaarinkomen vooral afkomstig is uit werk. Het CBS beschikt echter ook over de sociaaleconomische positie per maand. Hiermee kunnen veranderingen binnen het jaar van betaald werkend naar niet-werkend of omgekeerd zichtbaar worden gemaakt. Uit de gegevens over 2024 komt naar voren dat van de arme werkenden gedurende het jaar 55,7 procent elke maand vooral inkomen uit werk had. Voor de gehele groep werkenden was dit percentage 89,7 en dat betekent dat er bij de arme werkenden relatief meer sprake was van dynamiek in de arbeidspositie. Van de arme werkenden wisselden 20,1 procent in 2024 meermaals van werkend naar niet werkend (en omgekeerd).

4.1.2 Verandering arbeidspositie arme werkenden, 2024*
Type transitie Aandeel
Hele jaar werkend 55,6
Van niet-werkend naar werkend 10,1
Van werkend naar niet-werkend 11,2
Wisselend werkend en niet-werkend 20,1
Overig 2,9

4.2Profiel arme werkenden

Weinig verschil in armoede tussen werkende mannen en vrouwen

Onder werkende mannen kwam het aandeel armen in 2024 uit op 2,1 procent, bij werkende vrouwen was dat 2,0 procent. Ook binnen de groepen werknemers en zelfstandigen is er weinig verschil. Bij de mannelijke werknemers bedroeg het aandeel armen 1,6 procent, bij de vrouwelijke werknemers was dat 1,7 procent. Bij de mannelijke en vrouwelijke zmp’ers waren de aandelen gelijk, namelijk 1,8 procent. Bij de zzp’ers was sprake van een klein verschil in de percentages armen, namelijk 4,3 voor mannen en 4,6 voor vrouwen.

Huishoudenstype, herkomst, leeftijd en onderwijsniveau maken wel onderscheid

Bij de verbijzondering naar de samenstelling van het huishouden komen de hoogste aandelen armen voor bij werkenden die alleenwonend zijn of deel uitmaken van een eenoudergezin. Dat geldt voor zowel werknemers, zmp’ers als zzp’ers. Wel is ook hier het aandeel armen het grootst voor zzp’ers en het kleinst voor werknemers. Van alleenwonende zzp’ers was 14,5 procent arm in 2024 en van de zzp’ers in een eenoudergezin 7,8 procent.

Wordt er gekeken naar herkomst dan geldt dat werkende migranten het vaakst arm zijn. Bij werkenden die in Nederland geboren zijn en een of beide ouders in het buitenland, was het aandeel armen weliswaar kleiner dan bij migranten maar wel groter dan bij werkenden met een Nederlandse herkomst. Binnen iedere herkomstgroep was het aandeel armen bij werknemers steeds het kleinst en bij zzp’ers het grootst. Het geschetste patroon bij de herkomstgroepen is ook van toepassing als er rekening wordt gehouden met verschillen in leeftijd en onderwijsniveau tussen de groepen. Kanttekening bij armoedecijfers naar herkomst is dat het vermogen van migranten mogelijk niet volledig bekend is (zie hoofdstuk 2).

4.2.1 Armoede naar huishoudenstype en herkomst, 2024* (% arme werkenden)
Werknemers Zmp'ers Zzp'ers
Huishoudenstype . . .
Alleenwonend 5,5 5,8 14,5
Paar zonder kinderen 0,9 1,3 2,5
Paar met kinderen 0,5 1,2 1,8
Eenoudergezin 2,2 3,5 7,8
Herkomst . . .
Geboren in Nederland, beide ouders ook 0,8 1 2,5
Geboren in Nederland, één ouder in buitenland 1,6 1,7 4,8
Geboren in Nederland, twee ouders in buitenland 2,6 4,1 7,7
Geboren in buitenland 5 5,2 10,7

De uitsplitsing naar leeftijd laat zien dat in 2024 voor zowel werknemers, zmp’ers als zzp’ers het grootste aandeel armen was voorbehouden aan mensen in de jongste leeftijdsgroep (tot 25 jaar). Wel past hier de opmerking dat het aantal jongeren dat als zzp’er of zmp’er werkt naar verhouding klein is. In de oudste leeftijdsgroep (65 jaar of ouder) was het aandeel armen voor de onderscheiden groepen werkenden het laagst. In deze leeftijdsgroep is het aantal nog werkenden relatief gering.

Een hbo- of wo-diploma gaat gepaard met een lager aandeel arme werkenden. Dit geldt voor alle groepen werkenden, al zijn er wel verschillen naar arbeidsrelatie. Bij werknemers met basisonderwijs of een vmbo-diploma waren bijna 3 keer zo veel mensen arm als bij werknemers met een hbo- of wo-diploma (2,4 tegen 0,8 procent). Bij zmp’ers was deze verhouding nog groter (3,6 tegen 1,0 procent).

4.2.2 Armoede naar leeftijd en onderwijsniveau, 2024* (% arme werkenden)
Werknemers Zmp'ers Zzp'ers
Leeftijd . . .
Tot 25 jaar 5 4,7 8
25 tot 45 jaar 1,8 2,7 6
45 tot 65 jaar 0,8 1,2 3,1
65 jaar of ouder 0,6 0,6 1,5
Onderwijsniveau . . .
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 2,4 3,6 5,5
Havo, vwo, mbo2-4 1,3 1,9 3,9
Hbo, wo 0,8 1 3,1

Vergelijkbare patronen bij langdurige armoede

De verbijzondering van werkenden naar geslacht, leeftijd, huishoudenssamenstelling, herkomst en onderwijsniveau laat voor langdurige armoede grotendeels hetzelfde patroon zien als voor (minstens) een jaar arm zijn. Dat geldt voor zowel werknemers, zmp’ers als zzp’ers. Wel liggen de percentages op een lager niveau. Alleenwonende werkenden en werkenden in eenoudergezinnen waren in 2024 het meest kwetsbaar voor langdurige armoede, net als migranten. Bij basisonderwijs of een vmbo-diploma en op jonge leeftijd was de langdurige armoede het grootst. Voor wat betreft de verschillen naar leeftijd geldt: arme werkende jongeren zijn voor een belangrijk deel starters op de arbeidsmarkt, die gaandeweg het jaar vanuit de studie of een korte periode zonder betaald werk in het arbeidsproces stromen. Veelal bestendigen zij daarna hun positie op de arbeidsmarkt (zie ook paragraaf 2.3).

4.2.3Werkenden in langdurig arme huishoudens, 2024*
Werknemers Zmp’ers Zzp’ers
%
Geslacht      
Man 0,2 0,4 1,0
Vrouw 0,2 0,5 1,3
Leeftijd      
Tot 25 jaar 0,4 0,5 1,0
25 tot 45 jaar 0,2 0,6 1,3
45 tot 65 jaar 0,2 0,4 1,1
65 jaar of ouder 0,2 0,2 0,6
Huishoudenstype      
Alleenwonend 0,6 1,3 3,5
Eenoudergezin 0,5 0,8 2,4
Paar met kinderen 0,1 0,3 0,5
Paar zonder kinderen 0,1 0,3 0,6
Herkomst      
Geboren in Nederland, beide ouders ook 0,1 0,2 0,7
Geboren in Nederland, één ouder in buitenland 0,3 0,3 1,3
Geboren in Nederland, twee ouders in buitenland 0,5 0,9 1,8
Geboren in buitenland 0,6 1,3 2,6
Onderwijsniveau      
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 0,5 0,9 1,6
Havo, vwo, mbo2–4 0,2 0,5 1,0
Hbo, wo 0,1 0,2 0,9

Hoger aandeel armen bij deeltijdwerk

Bij werknemers die in deeltijd werken (zie kader), is het aandeel (langdurig) armen hoger dan bij werknemers die voltijds werken. Van de werknemers die in deeltijd werken, was 2,6 procent arm in 2024. Onder voltijdswerknemers was dat 0,8 procent. Het aandeel dat langdurig arm is, was bij de deeltijdwerknemers 0,4 procent en bij de voltijdswerknemers vrijwel verwaarloosbaar.

Mannelijke werknemers die in deeltijd werken, zijn vaker arm dan vrouwelijke deeltijd­werknemers. Het aandeel armen onder mannelijke deeltijdwerknemers kwam in 2024 uit op 4,4 procent en bij vrouwelijke deeltijders was dat ruim de helft kleiner (2,0 procent). Vrouwelijke werknemers die in deeltijd werken hebben naar verhouding vaker dan hun mannelijke evenknieën een partner met een substantieel inkomen waardoor hun huishoudens­inkomen vaker boven de kritische grens uitkomt. Bij voltijds werknemers waren vrouwen juist vaker arm: 1,1 procent bij vrouwen en 0,7 procent bij mannen in 2024.

Omvang werkweek

De wekelijkse arbeidsduur van werknemers is afgeleid uit gegevens in de Polis-administratie over het aantal contracturen van werknemers en vastgelegd in een deeltijdfactor. Met de deeltijdfactor wordt onderscheid gemaakt in deeltijd en voltijd. Deze indeling komt ruwweg overeen met een gebruikelijke werkweek van minder dan 36 uur (deeltijd) of ten minste 36 uur (voltijd).

Van alle arme werknemers in 2024 werkte ruim de helft in deeltijd onder een flexibel arbeidscontract. 18,5 procent van de arme werknemers werkte voltijd onder een flexibel contract, 16,8 procent werkte deeltijd onder een vast contract en 7,5 procent werkte voltijd onder een vast contract.

4.2.4 Werknemers in een arm huishouden, 2024*
.
Voltijds werknemer, vast contract 7,5
Voltijds werknemer, flexibel contract 18,5
Deeltijd werknemer, vast contract 16,8
Deeltijd werknemer, flexibel contract 57,3

Aandeel arme werknemers in overheidsdienst marginaal

Ook de bedrijfstak waarin mensen werken maakt uit voor de armoede. Op werknemers is dit nog het minst van toepassing. De cijfers uit 2024 laten zien dat bij werknemers de bandbreedte van het aandeel armen relatief smal is. Van de werknemers in het openbaar bestuur en overheidsdiensten was 0,2 procent arm. Lage aandelen armen waren ook voorbehouden aan werknemers in de financiële dienstverlening (0,5 procent) en in de bouwnijverheid (0,6 procent). In de zakelijke dienstverlening was het aandeel arme werknemers het grootst (3,5 procent).

Zelfstandigen kennen een aanmerkelijk grotere spreiding in het aandeel armen, zzp’ers het meest. Zzp’ers in de financiële dienstverlening waren het minst vaak arm (0,6 procent), in de cultuur, recreatie en overige dienstverlening en in de handel, vervoer en horeca waren zzp’ers naar verhouding het vaakst arm met aandelen van respectievelijk 8,0 en 6,6 procent. De aandelen arme zmp’ers varieerden van 0,2 procent in de financiële dienstverlening en 0,4 procent in de gezondheids- en welzijnszorg tot 3,4 procent in de cultuur, recreatie en overige dienstverlening. Ook in de handel, vervoer en horeca kwam het aandeel arme zmp’ers verhoudingsgewijs hoog uit (2,8 procent).

4.2.5 Armoede naar bedrijfstak, 2024* (% arme werkenden)
Werknemers Zmp'ers Zzp'ers
Landbouw, bosbouw en visserij 1,9 0,4 1,3
Nijverheid (geen bouw) en energie 0,6 1 3,4
Bouwnijverheid 0,6 1,2 4,6
Handel, vervoer en horeca 2,5 2,8 6,6
Informatie en communicatie 1,2 0,9 3,4
Financiële dienstverlening 0,5 0,2 0,6
Verhuur en handel van onroerend goed 1 0,4 1,3
Zakelijke dienstverlening 3,5 1,1 3,4
Openbaar bestuur en overheidsdiensten 0,2 2 2,1
Onderwijs 0,8 1,8 5,4
Gezondheids- en welzijnszorg 0,9 0,4 2,9
Cultuur, recreatie, overige diensten 2,5 3,4 8

Aandeel armen per beroepsklasse

Werkenden in de dienstverlenende beroepen, in creatieve en taalkundige beroepen en in de transport en logistiek beroepen waren in 2024 het vaakst arm. Werkenden in de dienst­verlenende beroepen zijn relatief vaak in deeltijdbanen werkzaam. Voor werkenden in de transport en logistieke beroepen speelt de lengte van de werkweek eveneens een belangrijke rol in de hoogte van het aandeel armen (zie Statline). In de creatieve en taalkundige beroepen zijn de inkomsten gemiddeld genomen niet hoog (zie CBS, 2025). Ook werkenden in voltijdbanen waren er ten opzichte van andere beroepen relatief vaak arm.

Managers en werkenden in het openbaar bestuur, veiligheid en op het juridische vlak waren in 2024 het minst vaak arm. Voor werkenden in deze beroepen lag het aandeel armen op 0,5 procent.

4.2.6 Armoede naar beroepsklasse, 2024* (% arme werkenden)
Aandeel armen
Dienstverlenende beroepen 3
Creatieve en taalkundige beroepen 2,7
Transport en logistiek beroepen 1,7
Commerciële beroepen 1,5
Agrarische beroepen 1,2
Technische beroepen 1,1
Pedagogische beroepen 1,1
Zorg en welzijn beroepen 0,8
Bedrijfseconomische en administratieve beroepen 0,8
ICT beroepen 0,7
Managers 0,5
Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen 0,5

4.3Inkomenstekort en vermogensbuffer

Arme werkenden hebben te maken met een inkomenstekort en een te kleine vermogens­buffer. Het inkomenstekort is gedefinieerd als het verschil tussen de armoedegrens en het besteedbaar huishoudensinkomen, uitgedrukt als percentage van de grens (zie para­graaf 2.6). Dat tekort was voor arme werknemers in 2024 het kleinst, met een mediane waarde van 22 procent. Voor arme zzp’ers en zmp’ers waren de inkomenstekorten groter, respectievelijk 33 en 37 procent.

De hoogte van de vermogensbuffer van arme werkenden verschilt eveneens tussen werknemers en zelfstandigen. Bij arme werknemers had 77 procent een vermogensbuffer die maximaal 25 procent van de armoedegrens uitmaakt. Voor zmp’ers en zzp’ers was dat respectievelijk 59 en 62 procent. Voor 4 procent van de arme werknemers bedroeg de vermogensbuffer driekwart of meer van de armoedegrens. Bij zmp’ers en zzp’ers waren die percentages meer dan dubbel zo groot. Arme zelfstandigen hebben zodoende vaker dan werknemers grotere vermogensbuffers.

4.3.1 Vermogensbuffer van arme werkenden, 2024* (%)
vermogensbuffer in % van armoedegrens Werknemers Zmp'ers Zzp'ers
Tot 25% 77,2 59,3 62,4
25 tot 50% 12,4 18,9 18,3
50 tot 75% 6,4 12,8 11,3
75 tot 100% 4 8,9 8,1

4.4Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS (2025). Monitor Kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep, editie 2025. CBS-longread, 31 maart.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Koos Arts

Marion van den Brakel

Moniek Coumans

Henk-Jan Dirven

Mitchell Dost

Jamie Graham

Rianne Kloosterman

Kim Knoops

Reinder Lok

John Michiels

Noortje Pouwels-Urlings

Eveline Vandewal

Wim Vissers

Paula Vrolijk

Redactie

Marion van den Brakel

Henk-Jan Dirven