Hoeveel mensen in de Europese Unie zijn arm?
Het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting staat hoog op de agenda van de Europese Unie. Centraal in dit hoofdstuk staat het risico op armoede of sociale uitsluiting in de landen van de Europese Unie, evenals de trends hierin. Hoe doet Nederland het vergeleken met de andere EU-landen?
9.1Ontwikkeling van het risico op armoede of sociale uitsluiting
In de Europa 2030‑strategie hebben de regeringen van de landen van de Europese Unie het doel gesteld om het aantal inwoners met een risico op armoede of sociale uitsluiting ten opzichte van het referentiejaar 2019 met 15 miljoen te verminderen. Daar zouden minstens 5 miljoen kinderen bij moeten horen. Het risico op armoede of sociale uitsluiting wordt in Europees verband op drie indicatoren gebaseerd: het inkomen is lager dan de Europese armoedegrens, er zijn ernstige financiële of sociale beperkingen, of de economische activiteit is gering (zie kader).
Risico op armoede of sociale uitsluiting in de EU-27 vanaf 2021 gedaald
In 2024 liepen 93,3 miljoen inwoners van de 27 lidstaten van de Europese Unie een risico op armoede of sociale uitsluiting. Dit komt neer op 21,0 procent van de bevolking. Dat is vergelijkbaar met het referentiejaar 2019, toen 21,1 procent van de bevolking (92,2 miljoen inwoners) een risico liep. In de EU-27 is er vanaf 2021 een daling te zien in het risico op armoede of sociale uitsluiting. Deze daling volgt op een periode van sterke daling tussen 2016 en 2019 en een periode van lichte stijging tussen 2019 en 2021.
In Nederland liep 15,4 procent van de bevolking (2,7 miljoen inwoners) een risico op armoede of sociale uitsluiting in 2024. Dat is een kleiner aandeel dan in het referentiejaar 2019, toen 16,5 procent van de bevolking (2,8 miljoen inwoners) een risico liep. Ook in Nederland is er vanaf 2021 een daling te zien in het risico op armoede of sociale uitsluiting. Deze daling volgt op een relatief stabiele periode tussen 2015 en 2021.
| EU-27 | Nederland | |
|---|---|---|
| 2015 | 24,0 | 16,4 |
| 2016 | 23,7 | 16,3 |
| 2017 | 22,4 | 16,6 |
| 2018 | 21,7 | 16,5 |
| 2019 | 21,1 | 16,5 |
| 2020 | 21,5 | 16,0 |
| 2021 | 21,7 | 16,6 |
| 2022 | 21,6 | 16,5 |
| 2023 | 21,3 | 15,8 |
| 2024 | 21,0 | 15,4 |
| Bron: Eurostat | ||
Armoede of sociale uitsluiting
Volgens het EU-criterium loopt iemand een risico als het inkomen lager is dan de Europese armoedegrens, te maken heeft met ernstige financiële of sociale beperkingen, of behoort tot een huishouden waarvan de werkintensiteit laag is. Uitkomsten hierover komen uit de EU-Statistics on Income and Living Conditions (zie EU-SILC).
1) Europees inkomenscriterium
De zogeheten at-risk-of-poverty rate is van oudsher een belangrijke indicator om inkomensarmoede in Europees verband in kaart te brengen. Bij de vaststelling van de Europese armoedegrens, die gedefinieerd is als 60 procent van het mediane gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, wordt rekening gehouden met het algemeen welvaartspeil van het desbetreffende land. Het mediane inkomen is het middelste inkomen in de rangschikking van inkomens van laag naar hoog. De keuze van het percentage is arbitrair. De grens hangt niet per se samen met minimale levensbehoeften van personen of huishoudens, wat bij de nieuwe nationale armoedegrens wel het geval is (zie hoofdstuk 1). Bij een algemene toename van de welvaart, waarbij de inkomens van alle huishoudens met hetzelfde percentage stijgen, zal de inkomensarmoede gelijk blijven.
2) Ernstige financiële of sociale beperkingen
Een te laag inkomen kan ertoe leiden dat huishoudens niet kunnen beschikken over een auto, internet, nieuwe meubels, kleren of twee paar goede schoenen voor iedereen. Een warme maaltijd om de dag, een jaarlijkse vakantieweek of het verwarmen van de woning zit er financieel ook niet voor iedereen in. Financiële krapte kan er tevens toe leiden dat het huishouden geen onverwachte noodzakelijke uitgaven kan doen of achterstanden heeft bij de betaling van de maandelijkse woonlasten. Naast deze financiële beperkingen zijn er ook sociale beperkingen. Zo kan niet iedereen zich veroorloven maandelijks bij elkaar te komen voor een etentje met vrienden of familie, regelmatig iets buiten de deur te ondernemen of wekelijks een klein bedrag uit te geven aan ontspanning/plezier. In de Europa 2030‑strategie zijn ernstige financiële of sociale beperkingen gedefinieerd als het ervaren van minimaal zeven van de dertien bovengenoemde beperkingen.
3) Lage werkintensiteit
Door de verhoogde kans op armoede of uitsluiting bij werkloosheid beschrijft de derde indicator het aandeel personen dat deel uitmaakt van een huishouden met een lage werkintensiteit. De werkintensiteit van een huishouden geeft de mate weer waarin de 18–64 jarigen in het huishouden werkzaam zijn. Studenten (18–24 jaar) en personen die al met pensioen zijn blijven hierbij buiten beschouwing. Een gezin met twee volwassenen van wie één van beide fulltime werkt, heeft bijvoorbeeld een werkintensiteit van 0,5. Wanneer de intensiteit lager is dan 0,2, is sprake van een huishouden met een lage werkintensiteit. De werkintensiteit wordt toegekend aan alle huishoudensleden in de leeftijd van 0–64 jaar en heeft net als het inkomen betrekking op het voorgaande kalenderjaar. Personen van 65 jaar of ouder behoren per definitie niet tot een huishouden met een lage werkintensiteit. Hun risico op armoede of sociale uitsluiting wordt enkel vastgesteld op basis van inkomensarmoede en ernstige financiële of sociale beperkingen.
Laagste risico in Tsjechië, hoogste in Bulgarije
In Nederland was het risico op armoede of sociale uitsluiting met 15,4 procent in 2024 relatief laag. Alleen in Tsjechië (11,3 procent) en Slovenië (14,4 procent) was het risico op armoede of sociale uitsluiting lager. Met 30,3 procent van de bevolking had Bulgarije het hoogste aandeel, gevolgd door Roemenië (27,9 procent), Griekenland (26,9 procent) en Spanje en Litouwen (beide 25,8 procent) (Eurostat, 2024a).
| Land | Aandeel |
|---|---|
| EU-27 | 21,0 |
| Tsjechië | 11,3 |
| Slovenië | 14,4 |
| Nederland | 15,4 |
| Polen | 16,0 |
| Ierland | 16,7 |
| Finland | 16,8 |
| Oostenrijk | 16,9 |
| Cyprus | 17,1 |
| Zweden | 17,5 |
| Denemarken | 18,0 |
| België | 18,2 |
| Slowakije | 18,3 |
| Malta | 19,7 |
| Portugal | 19,7 |
| Luxemburg | 20,0 |
| Hongarije | 20,2 |
| Frankrijk | 20,5 |
| Duitsland | 21,1 |
| Kroatië | 21,7 |
| Estland | 22,2 |
| Italië | 23,1 |
| Letland | 24,3 |
| Litouwen | 25,8 |
| Spanje | 25,8 |
| Griekenland | 26,9 |
| Roemenië | 27,9 |
| Bulgarije | 30,3 |
| Bron: Eurostat | |
9.2Componenten van het risico op armoede of sociale uitsluiting
Minder EU’ers met inkomensarmoede en lage werkintensiteit
De daling van het risico op armoede of sociale uitsluiting in de EU-27 vanaf 2021 (zie figuur 9.1.1) komt vooral door de daling van het aandeel personen met inkomensarmoede (van 16,8 procent in 2021 naar 16,2 procent in 2024) en het aandeel personen in huishoudens met een lage werkintensiteit (van 9,0 procent in 2021 naar 7,9 procent in 2024). Het aandeel personen met ernstige financiële of sociale beperkingen was in 2024 iets hoger dan in 2021. Ook in Nederland steeg dit aandeel, en daalde het aandeel met inkomensarmoede en het aandeel met een lage werkintensiteit.
| Inkomensarmoede (EU-27) | Ernstige financiële of sociale beperkingen (EU-27) | Lage werkintensiteit (EU-27) | Inkomensarmoede (Nederland) | Ernstige financiële of sociale beperkingen (Nederland) | Lage werkintensiteit (Nederland) | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| 2015 | 17,4 | 9,7 | 10,1 | 11,6 | 3,2 | 10,0 |
| 2016 | 17,5 | 9,0 | 10,0 | 12,7 | 2,6 | 9,5 |
| 2017 | 16,9 | 7,8 | 9,1 | 13,2 | 2,6 | 9,4 |
| 2018 | 16,8 | 7,1 | 8,5 | 13,3 | 2,6 | 8,4 |
| 2019 | 16,5 | 6,7 | 8,0 | 13,2 | 2,8 | 8,9 |
| 2020 | 16,7 | 6,7 | 8,3 | 13,4 | 2,2 | 8,7 |
| 2021 | 16,8 | 6,3 | 9,0 | 14,4 | 2,1 | 8,6 |
| 2022 | 16,5 | 6,7 | 8,3 | 14,5 | 2,5 | 8,4 |
| 2023 | 16,2 | 6,8 | 8,0 | 13,0 | 2,7 | 8,2 |
| 2024 | 16,2 | 6,4 | 7,9 | 12,1 | 3,1 | 8,0 |
| Bron: Eurostat | ||||||
72 miljoen EU-inwoners met risico op inkomensarmoede
In de EU-27 had 16,2 procent van de bevolking (72,1 miljoen inwoners) met inkomensarmoede te maken in 2024. Nederland lag met 12,1 procent (2,1 miljoen inwoners) onder dit gemiddelde. Nog lager waren de percentages in Tsjechië (9,5 procent), België (11,5 procent) en Denemarken (11,6 procent). Bulgarije (21,7 procent), Letland (21,6 procent) en Litouwen (21,5 procent) hadden met bijna 22 procent de hoogste percentages (Eurostat, 2024b).
| Inkomensarmoede | Ernstige financiële of sociale beperkingen | Lage werkintensiteit | |
|---|---|---|---|
| % | |||
| EU-27 | 16,2 | 6,4 | 7,9 |
| Tsjechië (10 183) | 9,5 | 2,6 | 5,2 |
| België (15 789) | 11,5 | 6,1 | 11,3 |
| Denemarken (14 578) | 11,6 | 4,0 | 10,6 |
| Nederland (16 255) | 12,1 | 3,1 | 8,0 |
| Ierland (14 091) | 12,3 | 4,5 | 7,4 |
| Finland (13 833) | 12,6 | 3,7 | 9,3 |
| Slovenië (12 943) | 13,2 | 1,8 | 3,5 |
| Polen (10 838) | 13,8 | 2,3 | 3,9 |
| Oostenrijk (17 855) | 14,3 | 3,7 | 6,0 |
| Slowakije (6 860) | 14,5 | 7,6 | 5,0 |
| Cyprus (13 690) | 14,6 | 2,5 | 4,2 |
| Hongarije (6 974) | 14,7 | 9,3 | 5,0 |
| Zweden (14 216) | 14,8 | 3,0 | 7,7 |
| Duitsland (15 115) | 15,5 | 6,2 | 10,0 |
| Frankrijk (13 933) | 15,9 | 6,6 | 8,7 |
| Portugal (8 668) | 16,6 | 4,3 | 4,8 |
| Malta (13 736) | 16,8 | 4,0 | 4,5 |
| Luxemburg (22 669) | 18,1 | 2,3 | 3,9 |
| Italië (12 483) | 18,9 | 4,6 | 9,2 |
| Roemenië (7 814) | 19,0 | 17,2 | 4,3 |
| Griekenland (7 462) | 19,6 | 14,0 | 7,5 |
| Spanje (12 480) | 19,7 | 8,3 | 8,0 |
| Estland (9 889) | 20,2 | 3,1 | 5,3 |
| Kroatië (9 766) | 20,3 | 2,0 | 4,7 |
| Litouwen (9 066) | 21,5 | 6,1 | 9,4 |
| Letland (8 833) | 21,6 | 5,3 | 6,5 |
| Bulgarije (7 848) | 21,7 | 16,6 | 7,9 |
Bron:Eurostat
1)Tussen haakjes is de hoogte van de armoedegrens (koopkrachtpariteit) van ieder land vermeld.
Welvaartsniveaus EU-lidstaten
De welvaartsverschillen in de Europese Unie zijn groot. Gecorrigeerd voor verschillen in prijspeil (koopkrachtpariteit) ligt de armoedegrens in Nederland bijvoorbeeld 1,6 keer zo hoog als in Tsjechië. In Luxemburg is de koopkracht het grootst. De armoedegrens van die lidstaat is meer dan 3 keer zo hoog als in Slowakije, het land met het laagste welvaartsniveau van de Europese Unie (Eurostat, 2024c). Naarmate de welvaart in een land hoger is, zal de EU-armoedegrens steeds verder boven het bedrag uitkomen dat minimaal noodzakelijk is om te voorzien in de basisbehoeften. Als de welvaart echter laag is, zou de grens onder het kritische bedrag kunnen vallen. Dit zou betekenen dat ook mensen met een inkomen net boven de EU-grens te weinig financiële middelen hebben om in de basisbehoeften te kunnen voorzien.
Ruim 6 procent heeft ernstige financiële of sociale beperkingen
Het aandeel EU-inwoners dat te maken had met ernstige financiële of sociale beperkingen kwam in 2024 uit op 6,4 procent. In Nederland had 3,1 procent van de bevolking hiermee te maken. In Slovenië, Kroatië, Polen, Luxemburg, Cyprus, Tsjechië en Zweden was het aandeel nog lager (tussen 1,8 en 3,0 procent). Gezien het relatief lage welvaartsniveau is het niet verwonderlijk dat inwoners in de nieuwere lidstaten vaker werden geconfronteerd met ernstige financiële of sociale beperkingen. In Roemenië en Bulgarije had respectievelijk 17,2 en 16,6 procent van de inwoners hiermee te maken (Eurostat, 2024d).
Bijna 8 procent behoort tot huishouden met lage werkintensiteit
In 2024 maakte 7,9 procent van de EU-bevolking tot 65 jaar deel uit van een huishouden met een lage werkintensiteit. Nederland scoorde met een percentage van 8,0 gemiddeld op deze indicator. België (11,3 procent), Denemarken (10,6 procent) en Duitsland (10,0 procent) lieten in 2024 met meer dan 10 procent de hoogste percentages zien. Slovenië (3,5 procent) en Polen en Luxemburg (beide 3,9 procent) hadden met minder dan 4 procent de kleinste aandelen inwoners in huishoudens met een lage werkintensiteit (Eurostat, 2024e).
9.3Literatuur
Literatuur
Eurostat (2024a). Persons at risk of poverty or social exclusion by age and sex. Geraadpleegd op 20 mei 2025.
Eurostat (2024b). At-risk-of-poverty rate by poverty threshold, age and sex. Geraadpleegd op 20 mei 2025.
Eurostat (2024c). At-risk-of-poverty thresholds. Geraadpleegd op 20 mei 2025.
Eurostat (2024d). Severe material and social deprivation rate by age and sex. Geraadpleegd op 20 mei 2025.
Eurostat (2024e). Persons living in households with very low work intensity by age and sex. Geraadpleegd op 20 mei 2025.