Duurzame voeding

Het eten van dierlijke producten heeft een grote impact op het klimaat en het milieu. Voor de productie van 1 kilo vlees bijvoorbeeld is gemiddeld 5 kilo plantaardig materiaal voor veevoer nodig (Milieu Centraal, 2023c). Vleesproductie zorgt verder voor uitstoot van broeikasgassen en voor verzuring van de bodem en de lucht. Dat geldt ook voor de productie van zuivel. Ook het eten van vis is milieubelastend, mede door de uitstoot van broeikasgassen, maar meer nog door de overbevissing bij wilde vis en door het antibioticagebruik bij kweekvis (Milieu Centraal, 2023b). De productie van plantaardige eiwitrijke voedingsmiddelen daarentegen veroorzaakt veel minder milieuschade dan die van vlees, zuivel en vis.

In het Klimaatakkoord zijn met betrekking tot de consumptie van dierlijke producten twee doelen voor 2050 gesteld. Ten eerste minder consumptie van dierlijke eiwitten en meer consumptie van plantaardige eiwitten, zodat een gezonde verhouding wordt bereikt conform de adviezen van het Voedingscentrum. Ten tweede zou ons dieet in totaal 10 tot 15 procent minder eiwitten moeten bevatten (Rijksoverheid, 2019).

De nagestreefde lagere consumptie van dierlijke eiwitten betekent dus dat er minder vlees en zuivel gegeten zou moeten worden. Maar verandering of verbetering van voedingsgewoonten gaan langzaam (CBS StatLine, 2023j). CBS-cijfers over de consumptie van vlees en zuivel in 2018, het jaar van de nulmeting van het Klimaatakkoord, ontbreken. In het onderzoek Belevingen is in 2020 voor het eerst gevraagd naar de consumptie van vlees en vis (Kloosterman et al., 2021) en in 2023 zijn daar vragen over zuivel aan toegevoegd.noot1 ,noot2 Op basis van beide onderzoeken wordt beschreven hoe milieuvriendelijk en duurzaam Nederlanders anno 2023 eten en of er verschillen zijn ten opzichte van drie jaar eerder.

6.1Vleesconsumptie

Het percentage vleesmijders blijft 5

In 2023 geeft 5 procent van de Nederlanders van 18 jaar of ouder aan nooit vleesnoot3 te eten (bijna 700 duizend personen): 2 procent eet geen vlees maar wel vis (de pescotariërs), 2 procent eet ook geen vis (de vegetariërs). Bij deze groepen gaat het steeds om ongeveer 300 duizend personen. Een volledig plantaardig dieetnoot4 komt met 0,5 procent nog zeer weinig voor (ongeveer 77 duizend personen). Deze cijfers zijn niet significant gestegen ten opzichte van 2020 (zie tabellenset). 

5% eet geen vlees, evenveel als in 2020

Bij de vleeseters is het aantal dagen dat men vlees eet sinds 2020 nauwelijks veranderd. In 2023 eet 47 procent van de volwassenen op zijn hoogst 4 dagen in de week vlees, bij de warme maaltijd, als broodbeleg of als snack.noot5 29 procent eet 5 of 6 dagen per week vleesnoot6 en 19 procent iedere dag. 

6.1.1 Vlees- en visconsumptie (% personen van 18 jaar of ouder)
2023 2020
Iedere dag vlees 19,1 20,2
5 of 6 dagen per week vlees 29,3 30,5
Maximaal 4 dagen per week vlees 46,7 44,8
Nooit vlees, wel vis 2,2 2,6
Nooit vlees en nooit vis 2,1 1,7
Volledig plantaardig 0,5 0,4

65‑plussers zijn minder vaak vlees gaan eten

25- tot 35‑jarigen eten relatief vaak geen vlees, in de groep 18- tot 25‑jarigen daarentegen bevinden zich juist relatief vaak frequente vleeseters. Op hogere leeftijd, ongeveer vanaf 55 jaar, eet men relatief vaak minder frequent vlees maar wordt het vlees eten niet helemaal opgegeven. Dit was ook het beeld in 2020. Bij 65‑plussers en vooral 75‑plussers lijkt echter wel een verschuiving te zien naar minder vlees eten. Zo eet 14 procent van de 75‑plussers momenteel iedere dag vlees, terwijl dat in 2020 nog 21 procent was.

6.1.2 Vleesconsumptie naar leeftijd (% personen van 18 jaar of ouder)
Volledig plantaardig Nooit vlees en nooit vis Nooit vlees, wel vis Maximaal 4 dagen per week vlees 5 of 6 dagen per week vlees Iedere dag vlees
18 tot 25 jaar 2023, 18 tot 25 jaar 0,5 2,4 1,7 38,9 31,9 24,5
18 tot 25 jaar 2020, 18 tot 25 jaar 0,5 3,0 2,7 39,3 28,8 25,8
25 tot 35 jaar 2023, 25 tot 35 jaar 0,7 4,1 2,7 45,3 26,7 20,6
25 tot 35 jaar 2020, 25 tot 35 jaar 1,1 2,2 4,6 44,7 29,5 17,8
35 tot 45 jaar 2023, 35 tot 45 jaar 0,9 3,0 2,0 43,9 28,2 22,0
35 tot 45 jaar 2020, 35 tot 45 jaar 0,2 1,1 2,0 44,9 27,9 23,9
45 tot 55 jaar 2023, 45 tot 55 jaar 0,7 1,0 2,6 43,8 30,4 21,4
45 tot 55 jaar 2020, 45 tot 55 jaar 0,5 1,5 2,4 41,4 34,2 20,1
55 tot 65 jaar 2023, 55 tot 65 jaar 0,3 1,7 2,0 48,5 31,0 16,5
55 tot 65 jaar 2020, 55 tot 65 jaar 0,2 2,0 2,0 47,0 32,0 16,9
65 tot 75 jaar 2023, 65 tot 75 jaar 0,5 1,2 2,6 52,8 28,3 14,6
65 tot 75 jaar 2020, 65 tot 75 jaar 0,0 1,0 2,3 46,5 32,1 18,0
75 jaar en ouder 2023, 75 jaar en ouder 0,0 1,3 1,6 54,7 28,8 13,7
75 jaar en ouder 2020, 75 jaar en ouder 0,0 0,8 1,6 50,4 26,3 20,9

Stedelingen mijden of minderen vlees vaker dan plattelandsbewoners. Hoogopgeleiden doen dit vaker dan laagopgeleiden en vrouwen vaker dan mannen (zie tabellenset). Dit beeld is ten opzichte van 2020 niet veranderd.

Friezen eten het vaakst vlees, Noord-Hollanders het minst vaak

Het aantal dagen dat men vlees eet verschilt fors tussen de provincies. In Friesland wordt het vaakst vlees gegeten: 65 procent van de Friezen eet iedere dag (32 procent) of 5 of 6 dagen per week (33 procent) vlees. Ook in Drenthe en Overijssel is de vleesconsumptie relatief hoog. In Noord-Holland wordt het minst vaak vlees gegeten: 37 procent van de Noord-Hollanders eet iedere dag (13 procent) of 5 of 6 dagen per week (bijna 25 procent) vlees. Ook in Utrecht en Flevoland wordt minder vaak vlees gegeten.

Van de G4‑steden wordt in Amsterdam en Utrecht het minst vaak vlees gegeten. Een op de tien inwoners eet helemaal geen vlees en ruim zes op de tien beperken dit tot maximaal 4 dagen per week. In Amsterdam en Utrecht wonen relatief veel hoogopgeleiden die, zoals gezien, relatief vaak vlees mijden of minderen. Maar ook als hiermee rekening wordt gehouden blijven de verschillen bestaan.

6.1.3 Vleesconsumptie naar provincie en G4, 2023 (% personen van 18 jaar of ouder)
Volledig plantaardig Nooit vlees en nooit vis Nooit vlees, wel vis Maximaal 4 dagen per week vlees 5 of 6 dagen per week vlees Iedere dag vlees
Groningen 0,3 3,7 2,1 44,9 29,7 19,3
Friesland 0,0 1,2 1,2 32,6 32,8 32,2
Drenthe 1,9 3,1 3,3 35,2 33,6 23,0
Overijssel 0,2 1,8 1,9 39,8 28,7 27,6
Flevoland 0,0 3,0 0,8 51,0 21,3 23,8
Gelderland 0,3 2,4 1,6 43,6 31,1 21,0
Utrecht 0,4 2,2 3,0 52,6 26,2 15,6
Noord-Holland 1,3 3,3 3,4 54,6 24,5 12,9
Zuid-Holland 0,5 1,9 1,9 48,5 29,2 18,0
Zeeland 0,6 0,4 2,2 49,1 33,6 14,1
Noord-Brabant 0,3 1,2 2,1 44,8 32,2 19,4
Limburg 0,2 1,6 1,7 42,3 33,4 20,8
. . . . . .
Amsterdam 2,0 4,7 4,7 64,8 15,9 8,0
Rotterdam 0,3 2,7 2,5 49,3 24,3 20,9
Den Haag 0,8 2,2 3,1 58,0 23,0 12,9
Utrecht 0,5 6,1 3,8 61,4 18,8 9,4

Ruim 1 op de 3 is in afgelopen jaar minder vlees gaan eten

Niet alleen het aantal dagen dat vlees wordt gegeten maar ook de hoeveelheid vlees die per dag wordt gegeten is een indicator voor de bewuste omgang met voeding. In 2023 zegt 35 procent van de volwassenen in de afgelopen 12 maanden minder vlees te zijn gaan eten.noot7 De meesten, 57 procent, geven echter aan dat hun vleesconsumptie in het afgelopen jaar niet is veranderd. Ook deze cijfers zijn vrijwel gelijk aan die van 2020.

6.1.4 Ontwikkeling vleesconsumptie in afgelopen 12 maanden, 2023
Personen 18 jaar of ouder
Minder vlees gaan eten 34,9
Evenveel vlees blijven eten 56,7
Meer vlees gaan eten 2,2
Weet het niet 1,4
Eet geen vlees, onbekend hoe lang 4,9
35% is in afgelopen jaar minder vlees gaan eten

Ruim 1 op de 3 vleeseters zou (nog) minder vlees willen eten

34 procent van de vleeseters vindt dat ze eigenlijk (nog) minder vlees zouden moeten eten. In 2020 was dit 37 procent, maar hierbij kan meespelen dat een deel van de vleeseters in 2023 mogelijk al minder vlees eet dan drie jaar eerder. De mensen die al af en toe geen vlees eten vinden vaker dat ze hun vleesconsumptie (nog) verder zouden moeten minderen dan degenen die iedere dag vlees eten.

70 procent van de vleeseters wil vlees niet helemaal opgeven, een klein verschil ten opzichte van 2020 toen 67 procent van de vleeseters dit zei. Van de mensen die iedere dag vlees eten geeft 86 procent aan het vlees niet op te willen geven, tegen 58 procent van degenen die op zijn hoogst 4 dagen vlees eten.

6.1.5 Mening over eigen vleesconsumptie (% vleeseters)
Eens Niet eens, niet oneens Oneens
Ik vind eigenlijk dat ik (nog) minder vlees zou moeten eten 2023, Ik vind eigenlijk dat ik (nog) minder vlees zou moeten eten 34,2 28,0 37,8
Ik vind eigenlijk dat ik (nog) minder vlees zou moeten eten 2020, Ik vind eigenlijk dat ik (nog) minder vlees zou moeten eten 37,2 26,2 36,6
Vlees eten wil ik niet opgeven 2023, Vlees eten wil ik niet opgeven 70,0 18,4 11,6
Vlees eten wil ik niet opgeven 2020, Vlees eten wil ik niet opgeven 67,0 19,3 13,7

6.2Redenen om geen of beperkt vlees te eten

1 op de 5 volwassenen mijdt of beperkt vleesconsumptie voor het klimaat

Ruim de helft (52 procent) van de volwassen bevolking eet helemaal geen vlees of maximaal 4 dagen per week (zie paragraaf 6.1). 20 procent van alle volwassenen doet dit (onder meer) om het klimaat minder te belasten. Voor 10 procent is het klimaat of milieu de enige of belangrijkste drijfveer: 9 procent eet hiervoor maximaal 4 dagen per week vlees, 1 procent laat hiervoor het vlees helemaal staan (zie tabellenset). Deze percentages zijn iets hoger dan die van 2020.

In 2023 is zorg voor klimaat de meest genoemde reden om geen vlees of beperkt vlees te eten. In 2020 was dat nog gezondheid. Als belangrijkste of enige reden om geen of beperkt vlees te eten werden drie jaar geleden gezondheid en ‘geen behoefte’ het vaakst genoemd, maar nu is dat even vaak klimaat en dierenwelzijn.noot8 Elk van deze vier redenen wordt in 2023 door 9 á 10 procent van de volwassenen als doorslaggevende reden opgegeven. Opvallend is de opmars van de prijs van vlees: in 2020 gaf 3 procent dit aan als een van de redenen om minder vlees te eten, in 2023 is dit 9 procent. Het percentage dat de vleesprijs als enige of belangrijkste reden noemt is gestegen van 1 naar 5 procent.

6.2.1 Redenen om geen of beperkt vlees te eten (% personen van 18 jaar of ouder)
Belangrijkste (of enige) reden Een reden maar niet de belangrijkste
Klimaat / milieu 2023, Klimaat / milieu 9,9 9,9
Klimaat / milieu 2020, Klimaat / milieu 7,8 8,4
Dierenwelzijn 2023, Dierenwelzijn 9,4 8,6
Dierenwelzijn 2020, Dierenwelzijn 9,3 7,3
Gezondheid 2023, Gezondheid 10,3 7,9
Gezondheid 2020, Gezondheid 11,1 7,3
Geen behoefte / niet zo lekker 2023, Geen behoefte / niet zo lekker 9,4 4,4
Geen behoefte / niet zo lekker 2020, Geen behoefte / niet zo lekker 11,8 4,6
Huisgenoot eet geen of beperkt vlees 2023, Huisgenoot eet geen of beperkt vlees 1,5 1,6
Huisgenoot eet geen of beperkt vlees 2020, Huisgenoot eet geen of beperkt vlees 1,2 1,1
Te duur 2023, Te duur 5,3 4,1
Te duur 2020, Te duur 1,5 1,6
1 op de 5 eet geen of minder vlees voor het klimaat

Vooral hoogopgeleiden eten minder vlees vanwege het klimaat

Hoogopgeleiden zeggen het vaakst minder vlees te eten omwille van het klimaat. Voor 24 procent van de universitair geschoolden is dit de belangrijkste reden om geen of maximaal 4 dagen vlees te eten. Daarentegen is het klimaat voor 4 procent van degenen met basisschool als hoogst behaalde opleiding de doorslaggevende reden om geen of minder vlees te eten. 14 procent van hen mijdt of mindert vlees vooral omdat het te duur is.

Hoogopgeleiden zijn tussen 2020 en 2023 vooral minder vlees gaan eten om het klimaat en dierenwelzijn, laagopgeleiden zijn dit vooral gaan doen omdat het te duur is of wordt.

6.2.2 Belangrijkste reden om geen of beperkt vlees te eten naar opleidingsniveau (% personen van 18 jaar of ouder)
Klimaat Gezondheid Dierenwelzijn Geen behoefte Eetgedrag huisgenoten Te duur Andere reden Geen reden gegeven
Totaal 2023, Totaal 9,9 10,3 9,4 9,4 1,5 5,3 4,2 1,6
Totaal 2020, Totaal 7,8 11,1 9,3 11,8 1,2 1,5 4,7 1,9
Totaal , Totaal . . . . . . . .
Basisonderwijs 2023, Basisonderwijs 4,3 9,5 5,5 11,4 1,0 13,6 5,8 3,7
Basisonderwijs 2020, Basisonderwijs 2,6 11,1 6,1 17,1 2,4 4,1 5,2 2,7
Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 2023, Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 4,3 10,2 6,3 11,4 1,4 5,9 5,6 2,7
Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 2020, Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 2,6 11,4 5,1 14,0 0,5 2,3 6,1 3,2
Mbo 2,3,4, havo, vwo 2023, Mbo 2,3,4, havo, vwo 6,0 9,1 8,7 9,5 1,5 4,8 4,5 1,4
Mbo 2,3,4, havo, vwo 2020, Mbo 2,3,4, havo, vwo 4,7 11,2 7,3 12,0 1,3 0,9 5,1 1,7
Hbo-, wo-bachelor 2023, Hbo-, wo-bachelor 12,8 11,0 10,4 8,3 1,9 3,5 3,6 1,0
Hbo-, wo-bachelor 2020, Hbo-, wo-bachelor 11,1 11,2 14,4 8,2 1,5 1,4 3,6 1,1
Wo-master, doctor 2023, Wo-master, doctor 23,6 10,5 15,7 7,7 1,3 2,4 2,6 0,2
Wo-master, doctor 2020, Wo-master, doctor 21,1 10,1 12,4 9,9 1,2 0,8 3,0 0,4

Ook stedelingen en vrouwen matigen hun vleesconsumptie relatief vaak voor het klimaat

In stedelijke gebieden wordt vaker dan in niet-stedelijke gebieden minder vlees gegeten om deze reden. Bij vrouwen is dit ook wat vaker het geval dan bij mannen, maar vooral dierenwelzijn is voor vrouwen reden om geen vlees te eten of dit beperkt te doen. Ook zeggen ze relatief vaak er geen behoefte aan te hebben. Het verband tussen leeftijd en minder vlees eten voor het klimaat laat een wisselend beeld zien. Gezondheid is duidelijk vaker het motief om minder vlees te eten naarmate men ouder wordt.

6.2.3 Belangrijkste reden om geen of beperkt vlees te eten, 2023 (% personen van 18 jaar of ouder)
Klimaat Gezondheid Dierenwelzijn Geen behoefte Eetgedrag huisgenoten Te duur Andere reden Geen reden gegeven
Totaal 9,9 10,3 9,4 9,4 1,5 5,3 4,2 1,6
Geslacht . . . . . . . .
Mannen 8,7 10,3 6,4 6,9 2,0 4,8 4,4 1,7
Vrouwen 11,1 10,2 12,4 11,9 1,1 5,7 4,0 1,5
Leeftijd . . . . . . . .
18 tot 25 jaar 9,3 4,3 6,3 8,9 1,9 8,5 2,5 1,9
25 tot 35 jaar 12,4 8,3 11,7 8,7 1,0 5,7 3,7 1,4
35 tot 45 jaar 9,6 8,9 10,1 7,9 1,9 6,1 4,0 1,4
45 tot 55 jaar 6,9 9,7 9,2 8,4 2,2 5,4 5,0 1,3
55 tot 65 jaar 10,6 10,9 10,3 9,1 1,1 3,6 5,5 1,4
65 tot 75 jaar 11,8 13,9 8,4 11,5 1,3 4,2 4,1 1,8
75 jaar of ouder 8,4 16,3 8,7 12,7 1,3 4,0 3,8 2,3
Opleidingsniveau . . . . . . . .
Laag 4,3 10,0 6,1 11,4 1,3 8,0 5,6 2,9
Middelbaar 6,0 9,1 8,7 9,5 1,5 4,8 4,5 1,4
Hoog 17,9 10,7 12,9 8,0 1,6 2,9 3,2 0,6
Stedelijkheid woongemeente . . . . . . . .
Zeer sterk stedelijk 13,8 11,7 12,3 10,7 1,5 7,6 4,1 1,9
Sterk stedelijk 9,9 11,2 9,4 9,5 1,5 4,9 4,6 1,6
Matig stedelijk 8,6 10,3 8,1 9,5 1,5 3,9 4,0 1,7
Weinig stedelijk 7,5 8,4 8,0 8,5 1,5 4,0 4,1 1,4
Niet stedelijk 5,5 6,4 6,0 7,2 1,8 4,8 3,6 0,9

In Utrecht meeste vleesminderaars wegens het klimaat

In de provincie Utrecht is het percentage inwoners dat geen of weinig vlees eet omwille van het klimaat het grootst. 16 procent van de Utrechtenaren eet om deze reden geen of maximaal 4 dagen per week vlees. Ook voor Noord-Hollanders, Gelderlanders en Groningers speelt het klimaat hierbij een vrij grote rol, maar redenen als gezondheid, dierenwelzijn en geen behoefte worden door hen vrijwel even vaak genoemd. Limburgers en Friezen laten hun vleesconsumptie het minst door klimaatoverwegingen bepalen: 5 respectievelijk 7 procent van hen eet hierom geen of minder vlees.

Van de G4‑steden is het percentage dat omwille van het klimaat geen of beperkt vlees eet het hoogst in Utrecht. Hier zegt 22 procent van de inwoners om deze reden geen of minder vlees te eten.

6.2.4 Belangrijkste reden om geen of beperkt vlees te eten naar provincie en G4 (% personen van 18 jaar of ouder)
Klimaat Gezondheid Dierenwelzijn Geen behoefte Eetgedrag huisgenoten Te duur Andere reden Geen reden gegeven
Groningen 11,1 8,2 10,8 10,4 1,1 3,5 3,5 2,5
Friesland 6,5 5,3 8,9 6 0,8 5,1 2 0,3
Drenthe 9,5 5,5 9,8 6,3 2,4 4,1 4,2 1,6
Overijssel 7,7 9 7 8 1,3 6,3 3,6 1
Flevoland 7,7 12,3 8,4 5,8 3,1 5,3 9,9 2,3
Gelderland 11,4 8,7 8,7 8 1,2 4,9 3,2 1,8
Utrecht 16 8,9 11,9 8,6 1,7 5,5 4,1 1,4
Noord-Holland 11,6 12,1 13,2 10,9 2,2 6 5,3 1,5
Zuid-Holland 9,4 11,2 8,6 10,7 1,4 5,5 4,2 1,9
Zeeland 9,5 11,7 6,2 6,4 3,2 7,3 6,8 1,2
Noord-Brabant 8,7 11,4 7,6 9,8 0,9 5 3,6 1,5
Limburg 5,1 10,3 8,6 10,8 1,4 3,6 4,1 1,9
. . . . . . . .
Amsterdam 15,1 12,7 18,1 11,2 1,8 9,6 5,9 1,9
Rotterdam 12,2 11,6 7,7 12,1 1,6 5,6 2,8 1,2
Den Haag 11,5 14,9 12,1 11,6 0,3 5,3 5,2 3,2
Utrecht 22,2 10,7 14,6 8,1 1,8 9,1 3,3 2

6.3Zuivelconsumptie

In Belevingen 2023 is voor het eerst ook de zuivelconsumptie onderzocht. In de vragenlijst is aangegeven dat het bij een portie zuivel bijvoorbeeld gaat om ‘een glas melk of karnemelk, een boterham met kaas of een schaaltje yoghurt of vla’.noot9

Drie kwart volwassenen eet of drinkt elke dag zuivel

De helft (51 procent) van de volwassen Nederlanders eet of drinkt 1 of 2 porties zuivel per dag. 23 procent consumeert meer porties per dag. 22 procent eet of drinkt niet elke dag zuivel en 4 procent doet dit nooit.

11 procentnoot10 van de volwassenen geeft aan in de afgelopen 12 maanden minder zuivel te hebben geconsumeerd. De meesten, 79 procent, zeggen dat hun zuivelconsumptie ongeveer gelijk is gebleven en 6 procent geeft aan meer zuivel te hebben gegeten of gedronken dan voorheen.

Gezondheid belangrijkste reden voor minderen zuivelconsumptie

De mensen die minder zuivel zijn gaan eten en drinken doen dit het vaakst voor hun gezondheid: voor 42 procent van de minderaars is dit één van de redenen, voor 33 procent de belangrijkste reden. Ook het klimaat is een vaak genoemde reden om de zuivelconsumptie te minderen: voor 28 procent is dit één van de redenen, voor 16 procent de belangrijkste. Van de groep die nu al weinig zuivel eet of drinkt is niet bekend waarom ze dit doen.

Zuivel eten en drinken meest populair bij 50‑plussers, en vooral 75‑plussers

De zuivelconsumptie verschilt het sterkst naar leeftijd. 50‑minners eten vaker geen of niet-dagelijks zuivel dan 50- tot 75‑jarigen en vooral 75‑plussers. Dit geldt iets sterker voor vrouwen dan voor mannen. Ouderen en mannen tussen de 18 en 25 jaar gebruiken relatief vaak meer dan 3 porties per dag. Vrouwen jonger dan 50 consumeren de minste zuivel.

Stedelingen eten of drinken minder zuivel dan plattelandsbewoners. De zuivelconsumptie verschilt nauwelijks naar opleidingsniveau.

Bij zuivelconsumptie zijn de verschillen tussen de provincies minder groot dan bij de vleesconsumptie. Friezen, Drentenaren en Zeeuwen eten of drinken relatief iets meer zuivel dan inwoners van de andere provincies. Deze verschillen hangen echter grotendeels samen met leeftijd en stedelijkheid. In de stad Utrecht wordt meer zuivel gegeten dan in de andere drie grote steden.

74% eet of drinkt elke dag zuivel
6.3.1 Zuivelconsumptie, 2023 (% personen van 18 jaar of ouder)
Nooit zuivel Niet elke dag zuivel 1 of 2 porties per dag 3 of 4 porties per dag 5 of 6 porties per dag 7 of meer porties per dag
Totaal 3,5 22,3 51,3 17,1 2,8 3,0
Mannen . . . . . .
18 tot 25 jaar 2,7 28,7 36,5 23,4 6,2 2,5
25 tot 50 jaar 3,6 25,1 48,7 15,5 3,1 4,0
50 tot 75 jaar 2,6 18,5 54,3 17,7 3,1 3,8
75 jaar of ouder 1,8 13,6 56,2 21,2 3,8 3,4
Vrouwen . . . . . .
18 tot 25 jaar 4,8 31,6 45,6 10,2 2,9 4,9
25 tot 50 jaar 4,8 28,7 51,2 11,9 1,5 1,9
50 tot 75 jaar 3,6 19,0 54,3 18,6 2,5 1,9
75 jaar of ouder 2,5 9,4 54,9 28,1 2,3 2,8
Opleidingsniveau 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Laag 3,4 20,1 51,7 18,2 3,0 3,5
Middelbaar 3,2 22,5 50,4 17,8 3,0 3,1
Hoog 3,9 23,3 51,8 16,2 2,5 2,4
Stedelijkheid woongemeente . . . . . .
Zeer sterk stedelijk 4,4 27,2 49,2 14,2 2,5 2,4
Sterk stedelijk 3,7 22,2 51,9 16,9 2,6 2,6
Matig stedelijk 3,1 20,2 52,6 17,3 3,5 3,3
Weinig stedelijk 2,8 19,1 52,2 19,5 2,8 3,7
Niet stedelijk 2,1 17,8 51,0 21,3 3,5 4,2
Provincie . . . . . .
Groningen 2,1 23,0 50,8 17,7 3,3 3,2
Friesland 2,7 17,6 49,5 25,7 0,8 3,8
Drenthe 4,5 15,0 52,6 20,1 3,0 4,8
Overijssel 1,2 16,2 57,8 18,3 2,6 3,9
Flevoland 4,5 26,3 45,3 18,7 2,8 2,4
Gelderland 2,3 19,6 54,0 17,7 2,8 3,6
Utrecht 2,9 24,7 48,9 18,9 2,6 2,0
Noord-Holland 4,4 23,4 51,5 15,6 2,9 2,2
Zuid-Holland 4,2 24,1 49,2 16,7 3,0 2,7
Zeeland 5,2 15,1 51,4 18,4 6,4 3,4
Noord-Brabant 3,1 23,7 51,4 15,2 2,9 3,8
Limburg 5,0 24,5 51,7 14,5 2,3 2,1
G4 . . . . . .
Amsterdam 5,6 28,5 50,5 10,7 2,3 2,2
Rotterdam 4,4 29,9 47,7 10,5 3,6 4,0
Den Haag 4,5 32,6 48,0 11,6 2,9 0,4
Utrecht 3,5 24,4 49,1 17,1 3,1 2,8

Noten

Het nuttigen van biologisch/diervriendelijk geproduceerd vlees en van biologische zuivelproducten houdt ook verband met klimaat- en milieubewustzijn. Hier is echter niet naar gevraagd in Belevingen.

De inhoud van Belevingen 2023 is vrijwel vergelijkbaar met die van Belevingen 2020, zodoende ook de vragen naar vleesconsumptie. Op dit moment zijn er geen andere cijfers over de consumptie van vlees in termen van het aantal dagen beschikbaar. Vanaf komend voorjaar zal de vlees- en visconsumptie worden gemonitord via de Gezondheidsenquête, een jaarlijkse landelijke enquête waarmee jaar-op-jaarcijfers verzameld worden.

In deze publicatie wordt met vlees alleen het vlees van zoogdieren en gevogelte bedoeld.

Onder ‘volledig plantaardig’ wordt hier verstaan geen vlees, geen vis en geen zuivel of eieren. Over het eten van insecten is in de enquête niets gevraagd.

In het onderzoek uit 2020 werd de term flexitariër gebruikt voor personen die incidenteel tot maximaal 4 dagen in de week vlees eten. Deze term zal bij het CBS vanaf 2024 echter gebruikt worden voor personen die minimaal 3 vegetarische hoofdmaaltijden per week eten. Bij het onderzoek Belevingen 2023 is voor de vergelijkbaarheid exact dezelfde vraagstelling als bij Belevingen 2020 aangehouden en kan het aantal mensen dat aan deze nieuwe definitie voldoet dus niet bepaald worden.

Een deel van de vleeseters eet op de vleesloze dagen wel vis. De vraagstelling in het onderzoek maakt het niet mogelijk een betrouwbare schatting te geven van het aantal dagen dat men vlees óf vis eet.

Het gaat hier om de personen die in de enquête op de vraag of ze in de afgelopen 12 maanden meer, minder of evenveel vlees zijn gaan eten, met ‘minder’ hebben geantwoord. Dit sluit niet uit dat ze ook al in de periode daarvoor minder vlees zijn gaan eten. 

De redenen van vleesmijders wijken vrij sterk af van die van vleesminderaars. Voor 50 procent van de vleesmijders is dierenwelzijn het enige of belangrijkste motief, voor 22 procent is dat het klimaat. Deze percentages zijn vergelijkbaar met die van 2020 (Kloosterman et al., 2021).

Zuivelvervangers zoals sojamelk, havermelk en rijstmelk zijn niet meegeteld.

Personen die in de afgelopen 12 maanden zijn gestopt met het eten en drinken van zuivel (maximaal 4 procent) ontbreken in dit cijfer.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016-2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/'17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/'05-2016/'17 oogstjaar enz., 2004/'05 tot en met 2016/'17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Rianne Kloosterman

Math Akkermans

Eveline Vandewal

Maartje Tummers – van der Aa

Carin Reep

Hermine Molnár – in ’t Veld