Duurzame mobiliteit

Het Klimaatakkoord uit 2019 kent veel afspraken over mobiliteit, de schakel tussen wonen, werken en vrije tijd. Verduurzaming is vereist om de ambitie van zorgeloze mobiliteit voor alles en iedereen in 2050 te bereiken. Reizen gaat immers vaak gepaard met CO2‑uitstoot en daarmee met opwarming van de aarde (Milieu Centraal, 2023b). Verkeer en vervoer leiden ook tot uitstoot van stikstofoxiden en fijnstof, de belangrijkste stoffen die een rol spelen bij verslechtering van de luchtkwaliteit op leefniveau (CBS, 2016). De vervoerskeuzes voor bijvoorbeeld woon-werkverkeer, winkelen, vrijetijdsbesteding, familiebezoek of vakanties hebben dus invloed op het klimaat (Milieu Centraal, 2023b).

De belasting voor milieu en klimaat is het grootst door vervoermiddelen waarvoor fossiele brandstoffen, zoals benzine of diesel, worden gebruikt. Elektrisch vervoer maakt steeds vaker gebruik van hernieuwbare bronnen, maar niet volledig, omdat het aanbod aan groene energie onvoldoende is ten opzichte van de vraag. Elektrisch vervoer is desondanks schoner dan vervoer op basis van fossiele brandstoffen. Het meest duurzaam is lopen of fietsen, gevolgd door treinreizen. Sinds 2017 is reizen met de trein in Nederland CO2‑neutraal (Milieu Centraal, 2023b). Ook andere vormen van openbaar vervoer zijn over het algemeen minder vervuilend dan de auto doordat deze deels elektrisch zijn en er met meerdere mensen tegelijkertijd gereisd wordt. Tussen auto’s bestaan grote verschillen qua invloed op het klimaat; dit hangt met name af van het type brandstof, brandstofverbruik, het bouwjaar, het gewicht van de auto en het aantal zitplaatsen. Vliegen is het slechtst voor het klimaat (Milieu Centraal, 2023b).

In het licht van de klimaatproblematiek is het interessant om te bezien in hoeverre mensen duurzamere keuzes over mobiliteit zijn gaan maken of willen maken. Het blijkt bijvoorbeeld dat mensen met een sterk ontwikkeld besef van de klimaatimpact van vliegen zich relatief vaak voornemen hun vlieggedrag te verminderen (KiM, 2023). Dit hoofdstuk gaat over duurzame gedragingen en intenties van personen en huishoudens op het gebied van mobiliteit en de ontwikkelingen hierin. Er wordt ingegaan op het autobezit van huishoudens (paragraaf 5.1), het gebruik van de auto, openbaar vervoer en fiets (paragraaf 5.2), het gedrag en de intenties ten aanzien van elektrisch rijden (paragraaf 5.3), de opvattingen over de maximumsnelheid op de Nederlandse snelwegen (paragraaf 5.4) en het gedrag en de intenties op het gebied van vliegen (paragraaf 5.5). Hiervoor zijn meerdere bronnen gebruikt. De meeste uitkomsten zijn afkomstig uit het onderzoek Belevingen, maar er is ook gebruik gemaakt van registerinformatie en van het onderzoek ODiN.

5.1Autobezit van huishoudens

Percentage autobezitters onveranderd, aantal auto’s toegenomen

Op 1 januari 2023 had 47 procent van de volwassen Nederlanders en 68 procent van de huishoudens minimaal één personenauto in bezit. Auto’s op naam van bedrijven zijn hierbij niet meegerekend. In 2020 waren deze percentages gelijk. De percentages huishoudens met twee auto’s (16 procent) of drie of meer auto’s (4 procent) in bezit zijn eveneens onveranderd gebleven in de periode 2020–2023.noot1 Daar staat tegenover dat het absolute aantal personenauto’s in bezit van particulieren is gestegen van 7,5 miljoen in 2020noot2 naar 7,8 miljoen in 2023 (CBS StatLine, 2023g).

Geen auto vooral vanwege kosten en geen behoefte

De in het onderzoek Belevingen meest genoemde redenen om geen personenauto in het huishouden te hebben – terwijl tenminste één lid van het huishouden wel een rijbewijs heeft – zijn de kosten (59 procent) en het ontbreken van de behoefte daaraan (58 procent). Daarnaast worden ook de milieuonvriendelijkheid (30 procent) en het gebrek aan parkeerruimte (15 procent) genoemd. 16 procent heeft (nog) een andere reden.

5.2Gebruik auto, openbaar vervoer en fiets

Autobestuurders in 2022 minder kilometers op de weg dan in 2019

In 2022 legde een Nederlander van 18 jaar of ouder gemiddeld 32,2 kilometer per dag af in het verkeer in Nederland. Dat is 6,4 kilometer minder dan in 2019 toen er gemiddeld 38,6 kilometer per dag werd overbrugd. Als autobestuurder werd in 2022 17,5 kilometer afgelegd en als autopassagier gemiddeld 4,8 kilometer. In 2019 was dit respectievelijk 21,0 kilometer en 5,8 kilometer. Bestuurders gebruiken de auto voornamelijk om van en naar het werk te reizen (CBS StatLine, 2023h). Per week maakt een Nederlander gemiddeld 7 verplaatsingen als autobestuurder. Niet elke automobilist zit dagelijks achter het stuur (zie tabellenset).

Ook de frequentie van het autogebruik in 2022 lager dan in 2019

Het onderzoek Onderweg in Nederland (ODiN) bevat vragen over de frequentie van het gebruik van bepaalde vervoermiddelen. In 2022 zei 32 procent van de Nederlanders van 18 jaar of ouder (vrijwel) dagelijks de auto te gebruiken als bestuurder, tegenover 37 procent in 2019. Zowel in 2022 als in 2019 zei 22 procent de auto nooit of bijna nooit te gebruiken (zie tabellenset). In 2022 gaven meer mannen dan vrouwen aan (vrijwel) dagelijks achter het stuur te zitten, en meer 35- tot 55‑jarige automobilisten dan jongere en oudere leeftijdsgroepen. In meer verstedelijkte gemeenten is het deel dat zegt (bijna) dagelijks tot enkele keren per week de auto als bestuurder te gebruiken kleiner dan in minder verstedelijkte gemeenten.

In 2023 vaker dan in 2020 auto laten staan om geld te besparen

In het onderzoek Belevingen 2023 is net als in de 2020‑editie gevraagd of automobilisten de auto weleens bewust laten staan. Voor 79 procent van de automobilisten is dit het geval, wat vrijwel gelijk is aan het percentage in 2020. De meest genoemde reden om de auto weleens te laten staan is meer beweging (49 procent), op afstand gevolgd door de bijdrage aan een beter milieu of klimaat (17 procent). Deze percentages zijn nagenoeg gelijk aan die van drie jaar eerder. Waar in 2020 echter 9 procent aangaf de auto weleens te laten staan om geld te besparen, steeg dat percentage in 2023 naar 14. Het deel dat zegt de auto weleens te laten staan omdat dat makkelijker was daalde van 16 procent in 2020 naar 12 procent in 2023. Daarnaast noemde 3 procent de drukte op de weg en 5 procent een andere reden.

5.2.1 Meestal de reden om de auto bewust weleens te laten staan (% automobilisten die de auto weleens bewust laten staan)
% automobilisten die de auto weleens bewust laten staan 2023 2020
Meer beweging 48,6 48,4
Bijdragen aan een beter milieu of klimaat 17,1 16,3
Geld besparen 13,6 9,4
Makkelijker 12,3 15,7
Drukte op de weg 3,2 3,5
Andere reden 5,2 6,7
Bron: CBS, Belevingen
17% automobilisten laat auto bewust weleens staan voor klimaat of milieu

Vrouwen laten auto vaker weleens bewust staan dan mannen

Van de vrouwen geeft 82 procent aan de auto weleens bewust te laten staan, tegen 75 procent van de mannen. Ook 55- tot 75‑jarigen doen dit vaker, terwijl 18- tot 35‑jarigen de auto juist relatief weinig laat staan. Hoogopgeleiden laten vaker de auto weleens staan dan middelbaar- en laagopgeleiden (82 tegen 76 procent). Naar welvaart en stedelijkheid van de woongemeente zijn er geen verschillen op dit punt (zie tabellenset).

Bijna 2 op de 3 dagelijkse automobilisten laten de auto bewust weleens staan

Van de automobilisten die dagelijks autorijden zegt 64 procent de auto weleens bewust te laten staan. Automobilisten die een of enkele keren per week (87 procent), een of enkele keren per maand (90 procent) of minder dan een keer per maand rijden (80 procent) doen dit vaker. De frequente (dagelijkse) automobilisten zijn misschien minder bereid de auto te laten staan of hebben simpelweg minder mogelijkheden om dit te doen, maar dit kan op basis van het onderzoek niet worden vastgesteld. 

Automobilisten die klimaatverandering als groot probleem zien laten auto vaker staan dan anderen

Het bewust laten staan van de auto hangt ook samen met de mate waarin klimaatverandering door automobilisten als probleem wordt ervaren. Van de automobilisten die dit nu als een groot probleem zien laat 83 procent de auto weleens staan. Dit percentage is lager bij hen die klimaatverandering op dit moment als een klein probleem (74 procent) of als geen probleem zien (61 procent).

Fors minder reizen met openbaar vervoer

Gemiddeld maken Nederlanders van 18 jaar of ouder 0,4 keer per week een verplaatsing met het openbaar vervoer (trein of bus, tram en metro) (maatwerk ODiN 2022). Met de trein werd in 2022 39 procent minder gereisd dan in 2019; met bus, tram en metro 25 procent minder. In 2022 gaf ruim 4 procent van de Nederlanders van 18 jaar of ouder aan (bijna) dagelijks met het openbaar vervoer te reizen, tegenover 8 procent in 2019. Het percentage dat (bijna) nooit met het openbaar vervoer reist, steeg van bijna 35 procent in 2019 naar ruim 41 procent in 2022 (zie tabellenset).

Het percentage dat aangaf (bijna) dagelijks het openbaar vervoer te gebruiken was in 2022 het hoogst bij de 18- tot 25‑jarigen (19 procent). Dat veel jongeren in bezit zijn van een studentenreisproduct speelt hierbij wellicht een rol. In steden reizen meer mensen frequent met het openbaar vervoer dan op het platteland. Zo is het deel volwassenen dat dagelijks het openbaar vervoer gebruikt in zeer sterk stedelijke gemeenten 8 procent, tegen 3 procent in niet-stedelijke gemeenten (zie tabellenset). In steden is over het algemeen een dichter OV-netwerk dan op het platteland.

Iets minder dagelijks gebruik fiets

Gemiddeld gebruiken Nederlanders van 18 jaar of ouder 4,6 maal per week een fiets. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen elektrische en niet-elektrische fietsen (maatwerk ODiN 2022).

Ruim 31 procent van de Nederlanders van 18 jaar of ouder gaf in 2022 aan (bijna) dagelijks te fietsen tegen 35 procent in 2019. 16 procent van de mensen van 18 jaar of ouder gebruikte de fiets naar eigen zeggen nooit of bijna nooit. Meer vrouwen dan mannen gaven in 2022 aan dagelijks te fietsen (33 tegen 30 procent). Vrouwen gaven echter ook vaker dan mannen aan de fiets (bijna) nooit te gebruiken (18 tegen 15 procent). Ook bij stedelingen is het dagelijkse fietsgebruik hoger dan bij plattelandsbewoners. Daar staat tegenover dat in zeer sterk stedelijke gemeenten het deel dat zegt (bijna) nooit te fietsen groter is dan in minder verstedelijkte gemeenten (zie tabellenset).

Coronapandemie en gebruik auto, openbaar vervoer en fiets

De hierboven beschreven dalingen in met name het gebruik van de auto en het openbaar vervoer van mensen van 18 jaar of ouder tussen 2019 en 2022 hangen samen met het uitbreken van corona begin 2020 in Nederland. Vanaf maart van dat jaar nam het kabinet diverse maatregelen om de gevolgen van de coronapandemie te beheersen. Er was sprake van een ‘intelligente lockdown’, thuiswerkadvies, online onderwijs, avondklok en beperkingen voor de luchtvaart en het openbaar vervoer. Door deze maatregelen werd het stiller op straat en de meeste files in de ochtend- en avondspits verdwenen. In 2021 bleven veel coronamaatregelen van kracht, in 2022 werden de meeste beëindigd.

Voor de gehele onderzoekspopulatie van ODiN (mensen van 6 jaar en ouder) is onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen van verplaatsingscijfers tijdens de coronapandemie en vlak daarna (CBS, 2022, 2023e). Voor de populatie van 18 jaar en ouder geldt dat van bijna alle vervoerwijzen de reizigerskilometers in 2022 significant toenamen ten opzichte van 2021 maar dat het niveau nog steeds lager was dan in 2019. Het aantal kilometers dat bestuurders van personenauto’s reden was in 2022 16 procent lager dan in 2019, het aantal treinreizigerskilometers daalde in dezelfde periode met 37 procent en het aantal reizigerskilometers per bus, tram en metro met ruim een kwart. Uitzondering hierop vormt de fiets. Het aantal reizigerskilometers per fiets bleef onveranderd ten opzichte van 2019.

Medio 2023 lag de intensiteit van het personenverkeer op de Nederlandse rijkswegen in het weekend en doordeweeks alweer op 94 respectievelijk 97 procent van het niveau medio 2019 (CBS, 2023f). Het aantal instappers in het openbaar vervoer was medio 2023 20,9 miljoen, tegenover 23,5 miljoen medio 2019 (CBS, 2023g).

5.3Elektrisch rijden: gedrag en intenties

Toename stekkerauto’s

Op 1 januari 2023 was 5,7 procent van de personenauto’s in Nederland een stekkerauto, dat wil zeggen een volledig elektrische auto of een plug-in hybride; in totaal waren dit 511 duizend stekkerauto’s.noot3 Dat is een stijging ten opzichte van de 2,3 procent in 2020 (Kloosterman et al., 2021) en 0,4 procent in 2014 (CBS, 2020). Begin 2023 reed het grootste deel van de personenauto’s op benzine (78 procent) of diesel (10 procent). Dat is een afname ten opzichte van begin 2020, toen dit respectievelijk 80 en 14 procent was (CBS StatLine, 2023g). Van de particuliere huishoudens had 2,7 procent begin 2023 een stekkerauto, tegen 0,6 procent begin 2020 (Kloosterman et al., 2021).

Huishoudens met hoog inkomen bezitten vaakst stekkerauto

Verschillende huishoudenskenmerken hangen samen met het bezit van een volledig elektrische auto of plug-in hybride (Kampert, Molnár-in ’t Veld en Nijenhuis, 2023). Een inkomen in een hogere inkomenskwartielgroep heeft de sterkste relatie met het stekkerautobezit van huishoudens, maar ook huishoudens met een hoofdinkomen uit een eigen onderneming en huishoudens met een vrijstaande woning hadden vaker een stekkerauto op hun naam staan. In de laagste inkomenskwartielgroep hebben de meeste huishoudens helemaal geen auto – en zelden een stekkerauto – in hun bezit.

Ruim helft van huishoudens met koopplannen overweegt elektrische auto

Uit het onderzoek Belevingen blijkt dat in 2023 18 procent van de huishoudens concrete plannen heeft om in de komende twee jaar een (andere) auto te kopen of te leasen; 15 procent weet het nog niet en 67 procent heeft hier geen plannen voor (zie tabellenset). Van de huishoudens met concrete plannen geeft 17 procent aan binnen twee jaar zeker een volledig elektrische auto te willen aanschaffen of leasen. Dit percentage is hoger dan dat van 2020 (11 procent), maar dit verschil is niet statistisch significant. Omgerekend betekent dit dat in 2023 3 procent van alle huishoudens aangeeft concrete plannen te hebben om de komende twee jaar een volledig elektrische auto te kopen of leasen. 35 procent van de huishoudens met concrete plannen wil misschien voor een elektrische auto kiezen en 8 procent weet het nog niet. De overige 40 procent van de huishoudens met plannen wil geen volledig elektrische auto aanschaffen.

3% huishoudens heeft plannen om in komende twee jaar een stekkerauto te kopen of te leasen

Klimaat of milieu belangrijkste reden voor aanschaf elektrische auto

Net als in 2020 is het klimaat of het milieu met 79 procent de meest genoemde reden om plannen te hebben binnen twee jaar zeker of misschien een volledig elektrische auto te kopen of te leasen. Het niet afhankelijk willen zijn van fossiele brandstoffen is met 41 procent ook een veelvoorkomende reden. Dit motief wordt vaker genoemd dan drie jaar geleden, toen dit voor 29 procent een rol speelde. Geld besparen is voor 39 procent van belang bij de afweging om een elektrische auto te kopen of leasen en dat is vergelijkbaar met 2020. Het niet hoeven betalen van BPM of een lage bijtelling alsmede het prettig rijden zijn beide voor 19 procent een reden; 8 procent heeft (nog) een andere niet nader benoemde reden en 1 procent noemt geen reden. Overigens is het klimaat niet alleen de meest genoemde reden, maar met 51 procent ook het vaakst de belangrijkste reden om binnen twee jaar (misschien) een elektrische auto te gaan rijden. Voor 21 procent is geld besparen de belangrijkste reden en 13 procent wil primair elektrisch rijden om onafhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen.

Laadpalen en laadduur vaker dan drie jaar geleden reden om niet elektrisch te gaan rijden

Huishoudens die plannen hebben om binnen twee jaar een auto te kopen of leasen, maar zeggen geen elektrische auto te overwegen hebben daar verschillende redenen voor. De kosten worden met 61 procent het vaakst genoemd, maar ook het niet kunnen afleggen van grote afstanden (46 procent), te weinig laadpalen (32 procent) en de oplaadtijd (26 procent) spelen mee. De twee laatstgenoemde redenen werden in 2020 minder vaak genoemd: toen gaf 17 procent aan dat te weinig laadpalen een reden was om niet voor een elektrische auto te kiezen en 15 procent noemde de laadduur. Het beperkte aantal laadpalen is voor 7 procent ook de belangrijkste reden, terwijl dit in 2020 door 2 procent werd gezegd. Het kostenplaatje is niet alleen de meest genoemde reden, maar met 47 procent ook het vaakst de belangrijkste reden om niet elektrisch te rijden. Voor 22 procent is er een andere reden (en voor 14 procent is dit ook de belangrijkste) om geen elektrische auto te kiezen. In de open antwoordmogelijkheid in de vragenlijst geeft deze groep relatief vaak aan dat elektrische auto’s het milieu belasten, bijvoorbeeld door de accu (productie en afbraak) en de huidige wijzen van stroomopwekking. Ook de beperkte trekkracht (voor caravan/trailer) wordt meermaals als reden gegeven om geen elektrische auto te overwegen.

5.3.1 Redenen om binnen 2 jaar geen elektrische auto aan te schaffen of te leasen (% huishoudens* )
Belangrijkste (of enige) reden Een reden maar niet de belangrijkste
Te hoge kosten 2023, Te hoge kosten 46,5 14,8
Te hoge kosten 2020, Te hoge kosten 53,5 10,0
Ik kan geen lange afstanden rijden op een volle accu 2023, Ik kan geen lange afstanden rijden op een volle accu 17,6 28,5
Ik kan geen lange afstanden rijden op een volle accu 2020, Ik kan geen lange afstanden rijden op een volle accu 19 21,6
Er zijn te weinig laadpalen 2023, Er zijn te weinig laadpalen 6,9 24,9
Er zijn te weinig laadpalen 2020, Er zijn te weinig laadpalen 2,4 14,7
Opladen duurt te lang 2023, Opladen duurt te lang 1,7 23,8
Opladen duurt te lang 2020, Opladen duurt te lang 1,0 14,0
Ik zie het nut er onvoldoende van in 2023, Ik zie het nut er onvoldoende van in 8,6 7,1
Ik zie het nut er onvoldoende van in 2020, Ik zie het nut er onvoldoende van in 11,1 4,6
Ik weet er nog te weinig van 2023, Ik weet er nog te weinig van 3,4 2,6
Ik weet er nog te weinig van 2020, Ik weet er nog te weinig van 4,1 2,8
Een andere reden 2023, Een andere reden 13,6 8,1
Een andere reden 2020, Een andere reden 6,8 8,0
Geen (belangrijkste) reden 2023, Geen (belangrijkste) reden 1,6 .
Geen (belangrijkste) reden 2020, Geen (belangrijkste) reden 2,1 .
Bron: CBS, Belevingen
* Het gaat om huishoudens die binnen 2 jaar (misschien) een auto willen aanschaffen of leasen, maar geen elektrische.

5.4Opvattingen over maximumsnelheid op Nederlandse snelwegen

In december 2019 werd besloten tot het beperken van de maximumsnelheid op de Nederlandse snelwegen om de CO2‑uitstoot en de stikstofuitstoot en -neerslag in de natuur te verminderen. De maximumsnelheid overdag (tussen 6 en 19 uur) werd 100 kilometer per uur en ’s avonds en ’s nachts bleef deze 120 of 130 kilometer per uur (Rijksoverheid, 2021). Medio maart 2020 werd dit beleid doorgevoerd en is binnen het onderzoek Belevingen uitgevraagd hoe men hierover dacht. In 2023 is dit opnieuw onderzocht.

Steun voor 100 kilometer per uur overdag toegenomen

Ten opzichte van 2020 zijn meer volwassenen het eens met de maximumsnelheid van 100 kilometer per uur op de Nederlandse snelweg: 46 procent in 2023 tegenover 41 procent in 2020. Het deel mensen dat vindt dat de snelheid overdag verder ingeperkt moet worden tot 90 kilometer per uur of minder is gestegen van 3 naar 6 procent. Een maximumsnelheid overdag van 120 of 130 kilometer per uur wordt door 33 procent gesteund, een kleinere groep dan in 2020 toen 40 procent voorstander hiervan was.

46% is het eens met maximumsnelheid van 100 kilometer per uur op de snelweg, tegen 41 procent in 2020

Over de maximumsnelheid in de nacht is 60 procent van de volwassenen van mening dat die op 120 kilometer (28 procent) of 130 kilometer per uur (32 procent) moet liggen. Die laatste grens wordt echter minder sterk gesteund dan in 2020 (35 procent). De voorkeur voor een nog hogere of geen maximumsnelheid wordt even vaak genoemd als in 2020 (10 procent) en ook de voorkeuren voor lagere snelheden zijn veelal gelijk gebleven.

5.4.1 Gewenste maximumsnelheid op Nederlandse snelwegen (% personen van 18 jaar of ouder)
90 kilometer per uur of minder 100 kilometer per uur 110 kilometer per uur 120 kilometer per uur 130 kilometer per uur Meer dan 130 kilometer per uur Geen maximum snelheid Weet niet
Overdag 2023, Overdag 5,9 46 8,6 20,8 12,2 1,2 1,2 4
Overdag 2020, Overdag 2,8 40,6 9,4 24,3 15,3 1,4 1,2 5,2
's Avonds en 's nachts 2023, 's Avonds en 's nachts 3,9 17,8 4,5 28,4 31,7 6 3,6 4
's Avonds en 's nachts 2020, 's Avonds en 's nachts 2,3 18,1 4,2 26,7 34,7 5,8 2,9 5,2
Bron: CBS, Belevingen

Personen die klimaatverandering als probleem zien steunen veelal 100 kilometer per uur

Van de mensen die klimaatverandering op dit moment een groot probleem vinden steunt 54 procent een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur overdag. Van de mensen die klimaatverandering als een klein of als geen probleem zien ondersteunen respectievelijk 36 en 27 procent dit. Zij hebben juist vaker een voorkeur voor een maximumsnelheid van 120 kilometer per uur of hoger. Ook wat betreft de maximumsnelheid in de nacht zijn zij vaker een voorstander van minstens 130 kilometer per uur of geen limiet, terwijl degenen die klimaatverandering een groot probleem vinden vaker een verlaging naar 100 kilometer per uur wensen.

Dagelijkse bestuurder wil sneller kunnen rijden

Vrouwen en 55‑plussers hebben vaker een voorkeur voor 100 kilometer per uur overdag, terwijl mannen en personen tot 55 jaar relatief vaak een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur zouden willen (zie tabellenset). Ook dagelijkse bestuurders geven vaker aan een maximumsnelheid van 120 of 130 kilometer per uur te prefereren dan personen die enkele keren per week of minder achter het stuur zitten.

Vrijwel evenveel vrouwen als mannen hebben een voorkeur voor een maximumsnelheid in de avond en nacht van 100 kilometer per uur of minder (zie tabellenset). Er zijn echter wel meer mannen dan vrouwen die een limiet van 130 kilometer per uur of meer wensen, terwijl vrouwen vaker aangeven de limiet in de nacht op 120 kilometer per uur te willen zetten. Personen tot 55 jaar prefereren relatief vaak een snelheid in de nacht van 130 kilometer per uur of meer, terwijl 55‑plussers relatief vaak aangeven graag een nachtelijke maximumsnelheid van 120, 110 of 100 kilometer per uur te zien.

5.5Reizen met het vliegtuig: gedrag, intenties en schuldgevoel

Aantal vluchten en passagiers in 2022 lager dan voor corona

Van en naar de vijf Nederlandse luchthavens van nationaal belang (Amsterdam Airport Schiphol, Eindhoven Airport, Rotterdam The Hague airport, Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport) waren er in 2022 bijna 463 duizend passagiers-, vracht- en postvluchten (CBS StatLine, 2023i; voorlopig cijfer). Dat is een afname ten opzichte van 2019, toen er 566 duizend vluchten werden geregistreerd. Het is wel een stijging ten opzichte van de tussenliggende jaren, toen het aantal vliegbewegingen vanwege de coronapandemie sterk daalde. Datzelfde geldt voor het aantal passagiers: de ruim 61 miljoen passagiers in 2022 komen niet in de buurt van het recordaantal van 81 miljoen in 2019, maar is meer dan het dubbele van de aantallen in 2020 en 2021 (CBS, 2023i). De cijfers over de eerste helft van 2023 laten inmiddels zien dat de luchtvaart weer in de buurt komt van het niveau van voor de coronapandemie (CBS, 2023i).

Uit het onderzoek Belevingen 2023 blijkt dat 41 procent van de Nederlanders van 18 jaar of ouder in de afgelopen 12 maanden minimaal één keer met het vliegtuig heeft gereisd. Dat is minder dan in 2020, toen 46 procent van de volwassenen dit deed. In Noord-Holland, Utrecht, Zuid-Holland en Flevoland is het percentage dat de afgelopen 12 maanden heeft gevlogen het hoogst, in Friesland en Drenthe het laagst.

5.5.1 Tenminste één keer gevlogen in de afgelopen 12 maanden, 2023 (% personen van 18 jaar of ouder)
Provincie % Tenminste één keer met het vliegtuig gereisd in de afgelopen 12 maanden
Totaal 41,3
.
Noord-Holland 49,4
Utrecht 47,3
Zuid-Holland 47,1
Flevoland 45,7
Noord-Brabant 41,0
Limburg 38,0
Gelderland 34,6
Groningen 34,1
Overijssel 32,9
Zeeland 30,2
Friesland 25,8
Drenthe 23,9
Bron: CBS, Belevingen 2023
41% reisde in 2023 met het vliegtuig, tegen 46% in 2020

85 procent vliegt om op vakantie te gaan

In 2023 geeft 14 procent van degenen die in de voorafgaande 12 maanden op een vlucht stapten aan dat voor zaken te hebben gedaan en voor 85 procent was dat (ook) voor een vakantie of een citytrip. Deze percentages verschillen niet wezenlijk van die van drie jaar eerder. 11 procent had een andere reden en dat is meer dan in 2020, toen 8 procent dit aangaf.noot4

Minder vakantiegangers vliegen naar een bestemming buiten Europa

Van de mensen die in de voorgaande 12 maanden met het vliegtuig op vakantie zijn geweest, deden 6 op de 10 dat één keer. De rest deed dat vaker. Van de vliegende vakantiegangers vloog 43 procent (tenminste) één keer naar een bestemming buiten Europa, een daling ten opzichte van 2020 toen 49 procent dit deed. Omgerekend ging 15 procent van de volwassen Nederlanders die in het jaar voorafgaand aan het onderzoek met het vliegtuig op vakantie gingen, naar een bestemming buiten Europa. In 2020 was dat 19 procent.

Net als in 2020 geeft 8 procent aan nooit gevlogen te hebben. Iets meer dan de helft (51 procent) zegt langer geleden (maar niet in het afgelopen jaar) weleens gevlogen te hebben. In 2020 was dat 47 procent.

Vaker ‘vliegschaamte’

In vergelijking met 2020 voelt een grotere groep van degenen die weleens gevlogen hebben zich daar schuldig over vanwege het klimaat: 27 procent in 2023 tegenover 19 procent in 2020. Met 40 procent zeggen ook degenen die nooit vlogen vaker dat ze zich schuldig zouden voelen als zij dit wel zouden doen: in 2020 gaf 24 procent van hen dit aan. Vrouwen zeggen vaker zich schuldig te voelen over vliegen dan mannen, zowel bij degenen die ooit als bij degenen die nooit gevlogen hebben (zie tabellenset). 55‑plussers voelen zich vaker schuldig als zij (zouden) vliegen dan gemiddeld en ook hoogopgeleiden zeggen relatief vaak schuldgevoel hierover te ervaren vanwege het klimaat.

Grotere groep vliegreizigers bereid minder te vliegen voor klimaat

Van de volwassenen die weleens naar hun vakantiebestemming gevlogen hebben is 36 procent zeker bereid minder te vliegen om klimaatverandering tegen te gaan. Dat is meer dan in 2020 toen dit nog 27 procent was. 34 procent zegt misschien hiertoe bereid te zijn tegenover 38 procent drie jaar eerder. De groep die niet bereid is minder te vliegen is nu het kleinst (29 procent), terwijl in 2020 met 36 procent nog een relatief grote groep dit standpunt had. Het percentage mensen dat bereid is vliegen helemaal op te geven om klimaatverandering tegen te gaan is vrijwel gelijk gebleven: 11 procent zou dat zeker doen en 25 procent misschien.noot5

5.5.2 Bereidheid tot minder of geen vliegvakanties voor een beter klimaat (% personen van 18 jaar of ouder*)
(Helemaal) eens Niet mee eens, niet mee oneens (Helemaal) oneens
Minder vaak vliegen 2023, Minder vaak vliegen 36,2 34,4 29,4
Minder vaak vliegen 2020, Minder vaak vliegen 26,7 37,7 35,6
Niet meer vliegen 2023, Niet meer vliegen 10,9 24,8 64,3
Niet meer vliegen 2020, Niet meer vliegen 10,2 23,5 66,3
Bron: CBS, Belevingen
* Het gaat om personen van 18 jaar of ouder die weleens met het vliegtuig op vakantie gaan.

Noten

Deze cijfers zijn maatwerk en berekend door de afdeling Verkeer en Vervoer van het CBS op basis van kentekenregisters van de RDW.

In het voorgaande rapport Belevingen over klimaatverandering werd over 2020 een aantal van 7,6 miljoen personenauto’s in het bezit van particulieren gerapporteerd. Dit cijfer was gebaseerd op een inmiddels vervangen selectiemethode, waarbij ook een aantal niet-verzekerde personenauto’s werden meegenomen. Meer informatie over deze methodeverandering staat opgenomen in de tabeltoelichting van de brontabel (CBS Statline, 2023g).

Dit cijfer is maatwerk en berekend op basis van het kentekenregister van de RDW bij de afdeling verkeer en vervoer.

In de vragenlijst kon de respondent meerdere redenen kiezen, waardoor de percentages niet optellen tot 100.

In vergelijking met 2020 is de vraagstelling in 2023 aangepast van ‘Bent u bereid om niet meer met het vliegtuig op vakantie te gaan voor een beter klimaat?’ naar ‘Bent u bereid om helemaal niet meer met het vliegtuig op vakantie te gaan voor een beter klimaat?’.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016-2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/'17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/'05-2016/'17 oogstjaar enz., 2004/'05 tot en met 2016/'17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Rianne Kloosterman

Math Akkermans

Eveline Vandewal

Maartje Tummers – van der Aa

Carin Reep

Hermine Molnár – in ’t Veld