Ongelijke kansen op de woningmarkt
Op de huidige woningmarkt is het voor veel mensen moeilijk om een betaalbare en geschikte woning te vinden. Dat heeft grote gevolgen voor burgers, vooral jongeren (Den Draak, 2024; Nederlands Jeugdinstituut, 2025). Bovendien bestaan er verschillen op de woningmarkt tussen diverse bevolkingsgroepen, die op kansenongelijkheid duiden. Zo hebben kinderen van rijke ouders vaker een koopwoning, die meestal groter is dan de woning van leeftijdsgenoten van minder rijke ouders (Dekker et al., 2023). Om kansenongelijkheid op de woningmarkt niet in de hand te werken, werd de jubelton – een schenkingsvrijstelling van ruim 100 duizend euro voor het kopen of verbeteren van een eigen woning – in 2023 verlaagd en in 2024 afgeschaft. Maar ook zonder jubelton doen nakomelingen van rijke ouders het beter op de woningmarkt en speelt het vermogen van ouders nog steeds een grote rol (Frijters, 2023; ING, 2025).
Ook op de markt voor huurwoningen zijn er indicaties voor kansenongelijkheid. Onderzoek door Britt et al. (2023) toont aan dat woningzoekenden met een niet-Nederlands klinkende naam minder kans hebben om uitgenodigd te worden voor de bezichtiging van een huurwoning dan woningzoekenden met een Nederlands klinkende naam. Met name buiten de vier grootste steden van Nederland is dit het geval. Ook is een deel van de verhuurbemiddelaars bereid om mee te werken aan discriminerende verzoeken van verhuurders (Britt et al., 2023). De overheid begeleidt en ondersteunt kwetsbare groepen die minder kans hebben op het vinden van een geschikte woning, zoals statushouders en dak- en thuislozen, waarmee zij ongelijkheid op de woningmarkt tegengaat. Deze groepen krijgen vaak voorrang op een sociale huurwoning. In 2022 ging 7 procent van de vrijgekomen corporatiewoningen naar statushouders (CBS, 2025a).
In dit hoofdstuk staat kansenongelijkheid op de woningmarkt centraal. In paragraaf 5.1 worden diverse cijfers over verschillen op de woningmarkt gepresenteerd. Vervolgens wordt in paragraaf 5.2 beschreven hoe volwassenen tegen kansenongelijkheid op de woningmarkt aankijken. Denken ze dat iedereen in Nederland gelijke kansen op de woningmarkt krijgt? En wie zouden er voorrang moeten krijgen bij het krijgen van een huurwoning? Ten slotte worden in paragraaf 5.3 de ervaringen van volwassenen beschreven. Hebben ze bijvoorbeeld het gevoel dat ze minder kans hebben op het vinden van een huurwoning dan anderen? En zijn ze financieel in staat om een woning te kopen of te huren die voldoet aan hun woonwensen? De cijfers in paragrafen 5.2 en 5.3 komen uit het onderzoek Belevingen. In de tabellenset staan alle cijfers uitgesplitst naar persoons- en regionale kenmerken.
5.1Verschillen op de woningmarkt
Hoogste inkomens hebben het vaakst een koopwoning
In 2022 had 57 procent van de huishoudens met een woning in voorraad een koopwoning, 28 procent een huurwoning van een woningcorporatie en 15 procent een huurwoning van een private verhuurder (CBS StatLine, 2024a). Vooral huishoudens met een gestandaardiseerd inkomen in de hoogste decielgroep hadden vaak een eigen woning, namelijk in meer dan 90 procent van de gevallen. Ter vergelijking, in de laagste decielgroep had iets meer dan 10 procent van de huishoudens een eigen woning (CBS StatLine, 2024b).
2022 | |
---|---|
Koopwoning | 56,9 |
Huurwoning woningcorporatie | 28,0 |
Huurwoning private verhuurder | 15,0 |
Onbekend | 0,1 |
1)Het gaat om particuliere huishoudens met een woning in voorraad. |
Eigenaren hebben in verhouding lage woonlasten
Eigenaren hebben gemiddeld een lagere woonquote – de totale woonlasten als percentage van het besteedbaar inkomen – dan huurders. Huurders van een private verhuurder hadden in 2022 met 34 procent de hoogste gemiddelde woonquote, gevolgd door huurders van een woningcorporatie (25 procent) en eigenaren (19 procent). Jonge alleenwonende huurders hadden in 2022 de hoogste woonquote, maar ook oudere huurders die alleen wonen hadden een relatief hoge woonquote (CBS, 2024; CBS StatLine, 2024c).
Tevredenheid met de woning en de woonomgeving lager onder huurders
Ook de tevredenheid met de huidige woning verschilt sterk naar woningbezit. In 2024 waren eigenaren met 93 procent het vaakst (zeer) tevreden met de huidige woning. Huurders waren daarentegen met 68 procent een stuk minder vaak (zeer) tevreden. Het verschil tussen huurders van een woningcorporatie en huurders van een private verhuurder was daarbij verwaarloosbaar. Voor de tevredenheid met de huidige woonomgeving was in 2024 tussen eigenaren en huurders een vergelijkbaar verband te zien, maar waren huurders van een private verhuurder wel vaker (zeer) tevreden dan huurders van een woningcorporatie (CBS StatLine, 2025).
Tevredenheid met de huidige woning | Tevredenheid met de huidige woonomgeving | |
---|---|---|
Totaal | 82,5 | 82,6 |
Woningbezit huishouden | . | . |
Eigenaar | 92,6 | 87,6 |
Huurder van woningcorporatie | 67,7 | 72,6 |
Huurder van private verhuurder | 68,1 | 80,2 |
Groeiende groep jongvolwassen thuiswonenden
In 2024 zeiden bijna 1,4 miljoen mensen dat ze wel wilden verhuizen, maar geen woning konden vinden. Vooral jongeren die bij hun ouders wonen (26 procent), alleenwonenden onder de 40 jaar (14 procent) en alleenstaande ouders (13 procent) gaven aan wel te willen verhuizen, maar dit niet te kunnen. Hoewel onvervulde verhuiswensen in 2021 nog vooral speelden in de Randstad, met name in Noord-Holland en Utrecht, komen die sindsdien ook buiten de Randstad meer voor (CBS, 2025b). Het aandeel 18- tot 30‑jarigen dat nog bij hun ouders woont is in de afgelopen jaren dan ook toegenomen, van bijna 40 procent in 2003 naar bijna 46 procent in 2023 (CBS, 2023). Mogelijke obstakels voor jongvolwassenen om uit huis te gaan zijn daarbij hogere woonkosten, minder beschikbare huurwoningen en hogere schulden onder studenten (Van den Berg et al., 2023).
5.2Opvattingen over ongelijke kansen op de woningmarkt
Bijna 8 op de 10 mensen zien kansenongelijkheid op de woningmarkt
Van de volwassen bevolking vindt 79 procent niet dat iedereen in Nederland gelijke kansen op de woningmarkt krijgt. Een veel kleiner deel van de bevolking (8 procent) vindt dat deze kansen wel voor iedereen gelijk zijn. De rest heeft een neutraal standpunt (9 procent) of weet het niet (4 procent).
Vrouwen vinden vaker dat niet iedereen gelijke kansen op de woningmarkt krijgt dan mannen (81 tegen 77 procent). Naar leeftijd is er vrijwel geen verschil. Onderwijsniveau is wel van belang. Hbo’ers en universitair geschoolden (84 procent) en mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma (80 procent) vinden vaker dat de kansen op de woningmarkt ongelijk zijn dan mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma (70 procent). Tevens vinden mensen uit huishoudens met een hoge welvaart (83 procent) dit vaker dan mensen uit huishoudens met een lage welvaart (72 procent), en eigenaren (82 procent) en huurders van een private verhuurder (80 procent) vaker dan huurders van een woningcorporatie (72 procent). Dit hangt samen met het feit dat de welvaart van eigenaren en huurders van een private verhuurder hoger is dan die van huurders van een woningcorporatie. Mensen geboren in het buitenland zien juist relatief weinig kansenongelijkheid op de woningmarkt (zie tabel 5P.1). Er zijn weinig regionale verschillen in de opvatting over ongelijke kansen op de woningmarkt (zie tabel 5R.1)
(Helemaal) eens | Niet eens, niet oneens | (Helemaal) oneens | Weet niet | |
---|---|---|---|---|
Totaal | 8,1 | 9,2 | 78,9 | 3,8 |
Geslacht | . | . | . | . |
Mannen | 10,1 | 8,9 | 77,2 | 3,9 |
Vrouwen | 6,3 | 9,4 | 80,7 | 3,6 |
Onderwijsniveau | . | . | . | . |
Basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 12,0 | 11,1 | 69,8 | 7,1 |
Havo, vwo, mbo2-4 | 8,0 | 9,2 | 80,2 | 2,5 |
Hbo, wo | 5,8 | 7,8 | 84,1 | 2,3 |
Welvaart huishouden | . | . | . | . |
1e 25%-groep (laagst) | 9,5 | 11,7 | 72,1 | 6,7 |
2e 25%-groep | 9,7 | 7,7 | 78,6 | 3,9 |
3e 25%-groep | 6,9 | 9,6 | 80,9 | 2,7 |
4e 25%-groep (hoogst) | 6,0 | 8,5 | 83,3 | 2,3 |
Woningbezit huishouden | . | . | . | . |
Eigenaar | 7,0 | 8,7 | 81,6 | 2,7 |
Huurder van een woningcorporatie | 10,7 | 10,9 | 72,1 | 6,3 |
Huurder van een private verhuurder | 8,6 | 8,0 | 80,1 | 3,4 |
Steun voor voorrang voor ouderen en mensen met sociale of medische urgentie
De Huisvestingswet 2014 bepaalt dat gemeenten regels mogen opstellen over de toewijzing van huurwoningen en de urgentievolgorde voor woningzoekenden in de eigen gemeente. Wie zouden er volgens de volwassen bevolking voorrang moeten krijgen bij het krijgen van een woning? In het onderzoek Belevingen 2024 konden mensen maximaal drie groepen noemen.
Bijna 1 op de 5 mensen (18 procent) vindt dat niemand voorrang zou moeten krijgen bij het krijgen van een woning. Mensen met sociale of medische urgentie en ouderen die zorg en steun nodig hebben komen volgens respectievelijk 54 procent en 52 procent van de bevolking het vaakst in aanmerking voor voorrang op de woningmarkt. Arbeidsmigranten worden daarentegen – van de genoemde groepen – met 4 procent het minst vaak genoemd als een groep die voorrang zou moeten krijgen. 18 procent vindt dat (ook) andere mensen voorrang zouden moeten krijgen bij het krijgen van een woning. Groepen die dan vaak genoemd worden zijn thuiswonende jongeren, alleenstaande ouders en mensen met bepaalde beroepen, zoals leraren, verpleegkundigen en politieagenten.
Ja | Nee | Weet niet | |
---|---|---|---|
Mensen met sociale of medische urgentie | 53,6 | 41,5 | 4,9 |
Ouderen die zorg en steun nodig hebben | 52,3 | 42,8 | 4,9 |
Studenten | 20,2 | 75,0 | 4,9 |
Dak- en thuislozen | 19,6 | 75,5 | 4,9 |
Asielzoekers met een verblijfsvergunning / vluchtelingen | 14,4 | 80,8 | 4,9 |
Arbeidsmigranten | 3,9 | 91,2 | 4,9 |
Andere mensen | 18,1 | 77,1 | 4,9 |
1) Respondenten konden maximaal 3 groepen kiezen. |
Welke groepen voorrang zouden moeten krijgen bij het krijgen van een woning verschilt tussen bevolkingsgroepen. Mensen gunnen vooral voorrang aan groepen die dichter bij henzelf staan. Enkele voorbeelden: 20 procent van de mensen die in het buitenland zijn geboren vindt dat asielzoekers met een verblijfsvergunning voorrang zouden moeten krijgen tegen ongeveer 10 procent van de mensen die in Nederland zijn geboren. Wat betreft ouderen die zorg en steun nodig hebben vindt ongeveer 63 procent van de 65‑plussers dat deze groep voorrang zou moeten krijgen bij het krijgen van een woning tegen 36 procent van de 18- tot 25‑jarigen. Ook zijn ouderen meer solidair met mensen met sociale of medische urgentie, zoals mensen in een rolstoel of met een beperking. In het geval van studenten is het omgekeerde beeld zichtbaar: 41 procent van de 18- tot 25‑jarigen vindt dat zij voorrang verdienen tegen ongeveer 14 procent van de 65‑plussers.
5.3Ervaringen met ongelijke kansen op de woningmarkt
Bijna 6 op de 10 mensen op zoek naar een huurwoning voelen zich benadeeld
Van de mensen die op zoek zijn naar een huurwoning heeft 59 procent het gevoel dat ze minder kans hebben op het vinden van een huurwoning dan anderen. Een kwart heeft dit gevoel niet en de rest zegt het niet te weten. Het is niet mogelijk om deze uitkomsten verder te detailleren naar bevolkingsgroepen vanwege het geringe aantal mensen in het onderzoek Belevingen die aangeven op zoek te zijn naar een huurwoning.
2024 | |
---|---|
Ja | 59,4 |
Nee | 25,0 |
Weet niet | 15,7 |
1)Het gaat om mensen van 18 jaar of ouder die op zoek zijn naar een nieuwe huurwoning. |
Minderheid woningzoekenden zegt genoeg geld te hebben voor een passende woning
Van alle mensen die op zoek zijn naar een nieuwe woning denkt 47 procent dat ze financieel in staat zijn om een woning te kopen of huren die voldoet aan hun woonwensen. Een iets kleiner deel (43 procent) denkt niet dat ze hiertoe in staat zijn en de rest zegt het niet te weten.
Mannen denken met 52 procent vaker dat dit lukt dan vrouwen (41 procent). Er bestaan geen verschillen naar onderwijsniveau, maar leeftijd speelt wel een belangrijke rol. Mensen van 35 jaar of ouder denken met ongeveer 55 procent een stuk vaker dat ze financieel in staat zijn om zo’n woning te vinden dan jongeren (18 tot 25 jaar: 32 procent; 25 tot 35 jaar: 40 procent). Vooral onder mensen die bij hun ouders/verzorgers, vrienden of familie wonen is het aandeel dat dit denkt laag (28 procent). Ook welvaart speelt een rol. Mensen uit huishoudens met een hoge welvaart (52 procent) denken vaker dat ze hiertoe in staat zijn dan mensen uit huishoudens met een lage welvaart (39 procent). Ten slotte denken ook eigenaren en huurders van een private verhuurder dit vaker dan huurders van een woningcorporatie (zie tabel 5P.2). Dit hangt samen met de relatief hoge welvaart van hun huishouden.
Ja | Nee | Weet niet | |
---|---|---|---|
Totaal | 47,0 | 43,4 | 9,7 |
Geslacht | . | . | . |
Mannen | 52,2 | 38,8 | 9,0 |
Vrouwen | 41,2 | 48,4 | 10,4 |
Welvaart huishouden | . | . | . |
1e 25%-groep (laagst) | 39,5 | 48,3 | 12,2 |
2e 25%-groep | 45,5 | 45,6 | 8,9 |
3e 25%-groep | 52,1 | 38,3 | 9,6 |
4e 25%-groep (hoogst) | 51,7 | 39,1 | 9,1 |
Woningbezit huishouden | . | . | . |
Eigenaar | 51,6 | 38,1 | 10,3 |
Huurder van een woningcorporatie | 39,0 | 50,3 | 10,7 |
Huurder van een private verhuurder | 50,2 | 42,3 | 7,5 |
1)Het gaat om mensen die op zoek zijn naar een nieuwe woning. |
Hbo’ers en universitair geschoolden vaker financieel geholpen bij kopen eerste woning
Bij 20 procent van de mensen die zeggen in een koopwoning te wonen, heeft de familie financieel geholpen met het kopen van de eerste woning. Bij mensen van 25 tot 35 jaar is dit met 36 procent het vaakst het geval. Bij 45‑plussers is dit ongeveer 15 procent. Hbo’ers en universitair geschoolden zijn met 24 procent vaker financieel geholpen dan mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma (19 procent), die op hun beurt weer vaker zijn geholpen dan mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma (12 procent). Ook in stedelijke gebieden – zo ook de provincies Noord-Holland en Utrecht en de Randstad als geheel – zijn mensen relatief vaak door familie geholpen bij de financiering van hun eerste koopwoning (zie tabel 5R.2).
5.4Literatuur
Literatuur
Britt, A., B. Tierolf, A. Hoogenbosch, M. Verstappen, Y. Dusault en D. Yassine (2023). Monitor discriminatie bij woningverhuur. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht.
CBS (2023). Jongvolwassenen wonen vaker bij ouders dan 20 jaar geleden. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2024). Aandeel woonlasten in inkomen hoogst voor jonge alleenwonende huurders. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2025a). 7 procent vrijgekomen corporatiewoningen in 2022 naar statushouders. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2025b). Ruim kwart thuiswonende jongeren wil uit huis maar kan geen woning vinden. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS StatLine (2024a). Particuliere huishoudens; soort woonruimte, regio, 31 december. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS StatLine (2024b). Inkomen van huishoudens; inkomensklassen, huishoudenskenmerken. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS StatLine (2024c). Woonlasten huishoudens; kenmerken huishouden, woning. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS StatLine (2025). Woontevredenheid; kenmerken huishouden, woning. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Dekker, W., M. van den Eerenbeemt en S. Frijters (2023). Rijke ouders? Dan woon je groter en vaker in een koophuis. De Volkskrant, Amsterdam.
Draak, M. den (2024). Op elkaar bouwen? Solidariteit in Nederland op het gebied van wonen. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.
Frijters, S. (2023). De kansenkloof op de woningmarkt. De Volkskrant, Amsterdam.
ING (2025). Vermogen van ouders speelt steeds grotere rol op woningmarkt.
Nederlands Jeugdinstituut (2025). ‘Woningnood belemmert ontwikkeling jongeren’. Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht.
Berg, L. van den, K. van Houdt en R. van Gaalen (2023). De groeiende groep jongvolwassen thuiswonenden. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire.