Foto omschrijving: Mensen winkelen in de Kringloopwinkel

Opgroeien in de bijstand

Auteur: Noortje Pouwels-Urlings

Eind 2023 leefden er 184 duizend minderjarige bijstandskinderen in Nederland. Dit aantal is voor het zevende jaar op rij gedaald. Bijstandskinderen zijn relatief vaak in het buitenland geboren of hebben minstens één ouder die in het buitenland is geboren. Ze wonen vaak alleen bij hun moeder. In 2022 had een bijstandsgezin met minderjarige kinderen gemiddeld 2 400 euro per maand te besteden en een vermogen van 500 euro. Hoe jonger de kinderen zijn, hoe minder het bijstandsgezin doorgaans te besteden heeft, hoe lager het vermogen is en hoe groter het risico op armoede.

4.1Aantal bijstandskinderen

Om welke kinderen gaat het?

In de Jeugdmonitor worden minderjarige kinderen als bijstandskinderen beschouwd als minimaal één ouder van het kind in het huishouden op 31 december een bijstands­uitkering ontvangt. Hierbij tellen alle bijstandsgerelateerde uitkeringen mee: algemene bijstand, Bbz, IOAZ, IOAW en WWIK.

Voor het zevende jaar op rij minder bijstandskinderen

Eind 2023 waren er 184 duizend minderjarige bijstandskinderen in Nederland, wat 5,7 procent is van alle kinderen onder de 18 jaar. Dat zijn 2 duizend kinderen minder dan eind 2022. Het aantal daalt nu al zeven jaar op rij. Tussen 2011 en 2016 nam het aantal minderjarige bijstandskinderen nog toe met 38 duizend.

4.1.1 Minderjarige bijstandskinderen, 31 december (x 1 000)
Jaartal Minderjarige bijstandskinderen
2011 191,5
2012 196,2
2013 209,9
2014 220,4
2015 224,5
2016 229,5
2017 228,0
2018 216,9
2019 204,1
2020 203,5
2021 201,0
2022 186,4
2023 184,4
15 duizend minderjarige bijstandskinderen in Rotterdam

Meeste bijstandskinderen in Rotterdam

In Rotterdam woonden eind 2023 bijna 15 duizend minderjarige bijstandskinderen, wat 12,5 procent van alle minderjarige kinderen in die stad is. Net als in 2022 was Rotterdam de gemeente met het hoogste aandeel bijstandskinderen, gevolgd door Heerlen (12,3 procent) en Amsterdam (10,2 procent). Ook Den Haag stond met 9,5 procent in de top 10 van gemeenten met het hoogste aandeel bijstandskinderen. Grote steden buiten de Randstad, zoals Enschede en Groningen, stonden ook in de top 10. Utrecht niet, maar had met 6,8 procent wel een bovengemiddeld aandeel. In 73 gemeenten was het aandeel minderjarige bijstandskinderen minstens zo hoog als het landelijk gemiddelde (5,7 procent), in 267 gemeenten was het aandeel juist kleiner. In gemeenten zoals Rozendaal en Urk was het aandeel kleiner dan 2 procent. Ook op de Waddeneilanden woonden weinig bijstandskinderen.

4.1.2 Minderjarige bijstandskinderen, 31 december 2023
Gemeentenaam Minderjarige bijstandskinderen
Groningen (gemeente) 9,5
Almere 5,8
Stadskanaal 7,2
Veendam 7,5
Zeewolde 3,9
Achtkarspelen 4
Ameland 0,2
Harlingen 5,8
Heerenveen 5,2
Leeuwarden 9
Ooststellingwerf 5,1
Opsterland 4,4
Schiermonnikoog .
Smallingerland 7
Terschelling 0
Vlieland .
Weststellingwerf 3
Assen 6,8
Coevorden 6,3
Emmen 6,9
Hoogeveen 5,4
Meppel 5,1
Almelo 7,1
Borne 2,6
Dalfsen 2,3
Deventer 5,6
Enschede 8,8
Haaksbergen 3,7
Hardenberg 3,4
Hellendoorn 2,7
Hengelo (O.) 5,5
Kampen 2,8
Losser 4,1
Noordoostpolder 4,6
Oldenzaal 4,1
Ommen 4,4
Raalte 3,4
Staphorst 2,3
Tubbergen 2
Urk 1,5
Wierden 2
Zwolle 5,8
Aalten 3,6
Apeldoorn 5,1
Arnhem 8,6
Barneveld 2,5
Beuningen 4
Brummen 2,9
Buren 2,6
Culemborg 4,4
Doesburg 5,2
Doetinchem 5,1
Druten 3,7
Duiven 3,9
Ede 3,5
Elburg 2,5
Epe 3,2
Ermelo 3,5
Harderwijk 4,3
Hattem 2,7
Heerde 3,7
Heumen 4,2
Lochem 3,8
Maasdriel 2,3
Nijkerk 2,5
Nijmegen 8,6
Oldebroek 2,7
Putten 2,3
Renkum 4,4
Rheden 6
Rozendaal 1,7
Scherpenzeel 3
Tiel 6,4
Voorst 2,5
Wageningen 5,3
Westervoort 7
Winterswijk 5
Wijchen 4,6
Zaltbommel 2,9
Zevenaar 4,3
Zutphen 6,1
Nunspeet 2,7
Dronten 3,8
Amersfoort 5,4
Baarn 3,6
De Bilt 4,2
Bunnik 2,6
Bunschoten 2,3
Eemnes 2,9
Houten 2,4
Leusden 3,1
Lopik 4,3
Montfoort 3,2
Renswoude 2,4
Rhenen 3,6
Soest 4
Utrecht (gemeente) 6,8
Veenendaal 4,2
Woudenberg 2,8
Wijk bij Duurstede 4,1
IJsselstein 4,7
Zeist 4,8
Nieuwegein 5,6
Aalsmeer 2,9
Alkmaar 6,1
Amstelveen 3,3
Amsterdam 10,2
Bergen (NH.) 3,4
Beverwijk 6,4
Blaricum 2,6
Bloemendaal 2,2
Castricum 2,6
Diemen 4,3
Edam-Volendam 3,4
Enkhuizen 4,9
Haarlem 5,3
Haarlemmermeer 3,7
Heemskerk 6,6
Heemstede 2,2
Heiloo 2,5
Den Helder 6,6
Hilversum 5,3
Hoorn 5
Huizen 4,7
Landsmeer 3,5
Laren (NH.) 2,5
Medemblik 3,5
Oostzaan 2,5
Opmeer 3,1
Ouder-Amstel 3,4
Purmerend 5,5
Schagen 3,4
Texel 4,3
Uitgeest 4,3
Uithoorn 3,5
Velsen 6
Zandvoort 6,6
Zaanstad 5,7
Alblasserdam 4
Alphen aan den Rijn 4
Barendrecht 3,5
Drechterland 3,4
Capelle aan den IJssel 8,4
Delft 8,6
Dordrecht 7,4
Gorinchem 4,9
Gouda 6,4
's-Gravenhage (gemeente) 9,5
Hardinxveld-Giessendam 2,6
Hendrik-Ido-Ambacht 3
Stede Broec 3,6
Hillegom 3,9
Katwijk 3,3
Krimpen aan den IJssel 5,5
Leiden 7,2
Leiderdorp 4,1
Lisse 3,4
Maassluis 7,4
Nieuwkoop 2,6
Noordwijk 2,7
Oegstgeest 3,3
Oudewater 3,6
Papendrecht 5,2
Ridderkerk 7,2
Rotterdam 12,5
Rijswijk (ZH.) 7,5
Schiedam 7,5
Sliedrecht 5,8
Albrandswaard 3,2
Vlaardingen 8,8
Voorschoten 3,7
Waddinxveen 2,5
Wassenaar 4
Woerden 3,9
Zoetermeer 7,1
Zoeterwoude 2
Zwijndrecht 9,2
Borsele 2,7
Goes 4,8
West Maas en Waal 3,9
Hulst 3,4
Kapelle 2,4
Middelburg (Z.) 7,2
Reimerswaal 2,7
Terneuzen 5,9
Tholen 3,4
Veere 2,4
Vlissingen 9,1
De Ronde Venen 3,8
Tytsjerksteradiel 4,1
Asten 3,5
Baarle-Nassau 4,5
Bergen op Zoom 8,4
Best 3
Boekel 2,2
Boxtel 3,9
Breda 6,5
Deurne 3,2
Pekela 7,7
Dongen 3,4
Eersel 2,2
Eindhoven 7,1
Etten-Leur 5,5
Geertruidenberg 3,9
Gilze en Rijen 4,4
Goirle 3,1
Helmond 5,9
's-Hertogenbosch 4,4
Heusden 2,5
Hilvarenbeek 3,9
Loon op Zand 3
Nuenen, Gerwen en Nederwetten 3,2
Oirschot 3
Oisterwijk 2,9
Oosterhout 4,9
Oss 5,2
Rucphen 4,9
Sint-Michielsgestel 2,3
Someren 3,2
Son en Breugel 2,6
Steenbergen 5,3
Waterland 4
Tilburg 8,8
Valkenswaard 3,7
Veldhoven 3,1
Vught 1,8
Waalre 2,8
Waalwijk 4,2
Woensdrecht 5
Zundert 5,1
Wormerland 5,9
Landgraaf 7,6
Beek (L.) 4,2
Beesel 4,7
Bergen (L.) 4,8
Brunssum 6
Gennep 3,6
Heerlen 12,3
Kerkrade 8,2
Maastricht 8,9
Meerssen 3,6
Mook en Middelaar 2,5
Nederweert 2,4
Roermond 7,2
Simpelveld 4,1
Stein (L.) 4,4
Vaals 8,5
Venlo 6,7
Venray 5,1
Voerendaal 4,2
Weert 4,7
Valkenburg aan de Geul 3,9
Lelystad 6,5
Horst aan de Maas 3,3
Oude IJsselstreek 5,8
Teylingen 2,6
Utrechtse Heuvelrug 3
Oost Gelre 3,1
Koggenland 2,6
Lansingerland 3,1
Leudal 2,5
Maasgouw 3,6
Gemert-Bakel 4,1
Halderberge 5,8
Heeze-Leende 2,4
Laarbeek 4,1
Reusel-De Mierden 2,1
Roerdalen 6,1
Roosendaal 7,3
Schouwen-Duiveland 4,1
Aa en Hunze 4,4
Borger-Odoorn 3,8
De Wolden 3,1
Noord-Beveland 3,8
Wijdemeren 2,6
Noordenveld 4
Twenterand 3,5
Westerveld 3,9
Lingewaard 3,7
Cranendonck 3,4
Steenwijkerland 4,6
Moerdijk 4,5
Echt-Susteren 4,5
Sluis 3
Drimmelen 3
Bernheze 2,6
Alphen-Chaam 2,9
Bergeijk 2,7
Bladel 1,8
Gulpen-Wittem 2,7
Tynaarlo 2,9
Midden-Drenthe 3,8
Overbetuwe 3,1
Hof van Twente 3,5
Neder-Betuwe 2,5
Rijssen-Holten 2,7
Geldrop-Mierlo 4,5
Olst-Wijhe 3,8
Dinkelland 2,9
Westland 4
Midden-Delfland 3,7
Berkelland 3,9
Bronckhorst 2,3
Sittard-Geleen 6,8
Kaag en Braassem 3,3
Dantumadiel 4,5
Zuidplas 3,3
Peel en Maas 2,9
Oldambt 8,1
Zwartewaterland 2,1
Súdwest-Fryslân 5,6
Bodegraven-Reeuwijk 2,7
Eijsden-Margraten 3,3
Stichtse Vecht 3,3
Hollands Kroon 4,2
Leidschendam-Voorburg 6,4
Goeree-Overflakkee 3,9
Pijnacker-Nootdorp 2,3
Nissewaard 7
Krimpenerwaard 3,9
De Fryske Marren 3,6
Gooise Meren 2,8
Berg en Dal 5,6
Meierijstad 3,6
Waadhoeke 5
Westerwolde 5,9
Midden-Groningen 7
Beekdaelen 4
Montferland 3,9
Altena 3,3
West Betuwe 2,4
Vijfheerenlanden 4
Hoeksche Waard 3,4
Het Hogeland 5,5
Westerkwartier 2,8
Noardeast-Fryslân 4
Molenlanden 2,4
Eemsdelta 8,8
Dijk en Waard 3,7
Land van Cuijk 3,3
Maashorst 3,4
Voorne aan Zee 5

4.2Herkomst

Bijstandskinderen zijn vaak in Nederland geboren

De meeste minderjarige bijstandskinderen (69 procent) zijn geboren in Nederland. De overige 31 procent is in het buitenland geboren en daarmee migrant. Deze verhouding is iets veranderd ten opzichte van 2022; toen was 71 procent geboren in Nederland en 29 procent in het buitenland. Het aandeel bijstandskinderen dat in het buitenland is geboren, neemt al een aantal jaren toe.

Hoewel veel bijstandskinderen in Nederland zijn geboren, zijn ze wel vaak van buitenlandse herkomst omdat minstens één van hun ouders in het buitenland is geboren. Ongeveer 36 procent is in Nederland geboren en heeft twee ouders die in het buitenland zijn geboren, en 9 procent heeft één in het buitenland geboren ouder. De overige 24 procent is geboren in Nederland en heeft ouders die ook in Nederland zijn geboren.

4.2.1 Geboorteland minderjarige bijstandskinderen, 31 december (%)
Nederlandse herkomst Kind van migrant - 1 ouder in buitenland geboren Kind van migrant - 2 ouders in buitenland geboren Migrant
2023 . . . .
In Nederland geboren 24 9,2 36,1 .
In buitenland geboren . . . 30,8
2022 . . . .
In Nederland geboren 24,8 9,6 37 .
In buitenland geboren . . . 28,6

Veel bijstandskinderen uit Syrië en Marokko

Van de bijstandskinderen met een buitenlandse herkomst waren kinderen met een Syrische herkomst eind 2023 met bijna 33 duizend de grootste subgroep, gevolgd door kinderen met een Marokkaanse herkomst (18 duizend). Er zijn meer bijstands­kinderen uit vluchtelingen­landen (Syrië, Somalië, Eritrea, Irak, Afghanistan en Iran) dan uit de klassieke migratielanden (Turkije, Marokko, Suriname, Nederlandse Cariben en Indonesië); 62 duizend versus 39 duizend. Van de bijstandskinderen uit Syrië en Eritrea was het merendeel geboren in hun land van herkomst (ongeveer 7 op de 10), dit in tegenstelling tot bijstandskinderen uit andere landen.

4.2.2 Herkomst minderjarige bijstandskinderen, 31 december 2023 (x 1 000)
Kind van migrant - 1 ouder in buitenland geboren Kind van migrant - 2 ouders in buitenland geboren Migrant
Europa (excl. NL) 2,6 3,8 3,7
Buiten-Europa w.o. . . .
Syrië 0,1 8,7 23,8
Marokko 4,4 11,8 1,3
Turkije 2,3 3,8 4,5
Somalië 0,2 6,8 1,4
Eritrea 0 2,7 5,1
Nederlandse Cariben 2 3,4 1,4
Irak 0,3 3,6 1,9
Afghanistan 0,1 2,6 2,9
Suriname 1,6 2,2 0,3
Iran 0,1 0,8 0,8
Indonesië 0,1 0,1 0

4.3Thuissituatie

Bijstandsgezinnen

Deze paragraaf gaat specifiek over de bijstandsgezinnen waar kinderen deel van uitmaken. De cijfers zijn gemaakt op basis van het Integraal Inkomens- en Vermogens­onderzoek (IIV). In deze statistiek worden bijstandsgezinnen gedefinieerd als huishoudens waar een bijstandsuitkering over het hele jaar de voornaamste bron van inkomen was. Bij het samenstellen van deze publicatie waren de IIV-gegevens beschikbaar tot en met 2022.

68% van de bijstandsgezinnen is een eenoudergezin

Vooral alleenstaande moeders

In 2022 waren er 78 duizend huishoudens met kinderen onder de 18 jaar en een bijstandsuitkering als belangrijkste inkomensbron. Twee derde van deze huishoudens was een eenoudergezin, meestal alleenstaande moeders. Bij jonge bijstandsgezinnen zijn de twee ouders vaker bij elkaar dan bij oudere bijstandsgezinnen. In 38 procent van de bijstandsgezinnen met een jongste kind onder de 6 jaar waren de ouders nog samen, terwijl dit bij gezinnen met een jongste kind tussen 12 en 18 jaar 28 procent was.

4.3.1 Samenstelling bijstandshuishouden naar leeftijd jongste kind, 2022* (%)
Leeftijd Twee ouders Alleen vader Alleen moeder
Totaal 25,3 2,6 50
0 tot 6 jaar 12,6 0,4 20,4
6 tot 12 jaar 6,9 0,9 16
12 tot 18 jaar 5,8 1,3 13,5

Ruim een derde kinderen in bijstandsgezin zonder broer of zus

Van alle bijstandsgezinnen met minderjarige kinderen had 34 procent één thuiswonend kind, 34 procent twee thuiswonende kinderen en 32 procent had drie of meer kinderen. Bijstandsgezinnen met ten minste één kind onder de 6 jaar hebben gemiddeld meer thuiswonende kinderen dan gezinnen met oudere kinderen. Bijna driekwart van de bijstandsgezinnen met het jongste kind onder de 6 jaar had twee of meer thuiswonende kinderen. Voor gezinnen met het jongste kind tussen 12 en 18 jaar was dit de helft.

4.3.2 Thuiswonende kinderen in bijstandshuishouden naar leeftijd jongste kind, 2022* (%)
Leeftijd 1 kind 2 kinderen 3 kinderen 4 kinderen of meer
Totaal 26,8 26,1 14,8 10,2
0 tot 6 jaar 8,8 10,6 7,6 6,5
6 tot 12 jaar 7,7 8,3 4,9 3
12 tot 18 jaar 10,3 7,2 2,4 0,7

4.4Welvaartspositie

2 400 euro per maand te besteden

Bijstandsgezinnen met minderjarige kinderen hadden in 2022 een besteedbaar inkomen van gemiddeld 29 duizend euro, wat neerkomt op 2 400 euro per maand. Andere gezinnen met minderjarige kinderen hadden 2,5 keer zoveel te besteden, gemiddeld 73 duizend euro per jaar.

Naarmate bijstandsgezinnen zich in een latere levensfase bevinden, ligt het gemiddeld inkomen iets hoger. De jongste gezinnen (jongste kind tot 6 jaar) hadden in 2022 gemiddeld 2 300 euro per maand te besteden, de middelste groep (jongste kind 6 tot 12 jaar) 2 400 euro per maand, en de oudste groep (jongste kind 12 tot 18 jaar) 2 500 euro per maand.

36 procent van de bijstandsgezinnen heeft negatief vermogen

Bijstandsgezinnen hebben geen groot vermogen, omdat ze anders niet in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. Op 1 januari 2022 bedroeg het doorsnee vermogen van bijstandsgezinnen met minderjarige kinderen 500 euro. Dit varieerde van 200 euro bij de jongste gezinnen tot 800 euro bij de oudste. Het doorsnee vermogen van andere gezinnen met kinderen onder de 18 jaar bedroeg op dat moment 192 duizend euro.

Op 1 januari 2022 had 36 procent van de bijstandsgezinnen met minderjarige kinderen een negatief vermogen. Een negatief vermogen betekent dat de schulden groter zijn dan de bezittingen. Onder niet-bijstandsgezinnen met kinderen jonger dan 18 jaar was dit aandeel 11 procent.

Bijstandsgezinnen wonen bijna altijd in huurwoning

Bijstandsgezinnen met minderjarige kinderen wonen vrijwel altijd in een huurwoning, en bijna al deze huurders ontvangen huurtoeslag. Eigenwoningbezit is vooral voorbehouden aan niet-bijstandsgezinnen; driekwart van hen had in 2022 een eigen woning. Slechts 11 procent woonde in een huurwoning en ontving huurtoeslag.

4 op de 10 bijstandsgezinnen loopt risico op armoede

In 2022 moest 41 procent van de bijstandsgezinnen met minderjarige kinderen in Nederland rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dat is fors minder dan de 52 procent in 2021. De sterke afname komt door de energiemaatregelen: bijstands­ontvangers met een laag inkomen kregen in 2022 naast korting op de energierekening (380 euro) ook een energietoeslag van 1 300 euro. Het aandeel bijstandsgezinnen onder de lage-inkomensgrens daalt sinds 2015. Ook bij niet-bijstandsgezinnen was er een daling; in 2022 moest 2,7 procent van deze gezinnen rondkomen van een laag inkomen.

Armoede is vaak langdurig. In 2022 had 25 procent van de bijstandsgezinnen al minstens vier jaar op rij een laag inkomen. In 2021 was dit nog 32 procent. Dat was de grootste afname in jaren.

4.4.1 Bijstandshuishoudens met risico op armoede (% bijstandshuishoudens)
Laag inkomen Langdurig laag inkomen
2011 56,5 29,7
2012 64,4 30,6
2013 71,8 32,2
2014 67,4 31,9
2015 69,4 35,9
2016 67,9 37,1
2017 66,9 36,7
2018 66 36,9
2019 61,9 35,8
2020 55,2 33,8
2021 52 31,8
2022* 40,6 25,1

Jonge gezinnen lopen grootste armoederisico

Het risico op armoede is hoger onder jonge bijstandsgezinnen. 59 procent van de gezinnen met het jongste kind onder de 6 jaar had een inkomen onder de lage inkomensgrens, tegenover 20 procent van de gezinnen met het jongste kind tussen 12 en 18 jaar.

Meer bijstandsgezinnen boven de lage-inkomensgrens

Naast het aantal huishoudens met risico op armoede is het van belang om inzicht te hebben in de spreiding van het inkomen rondom de lage-inkomensgrens. In vergelijking met recente jaren zijn er veel minder bijstandsgezinnen met een inkomen net onder de lage inkomens­grens. In 2022 hadden 8,8 duizend bijstandsgezinnen een inkomen dat maximaal 5 procent onder de lage-inkomensgrens lag, 4,3 duizend minder dan in 2021. Ook de groep met een inkomenstekort van meer dan 15 procent onder de lage-inkomensgrens nam flink af: van 9,6 duizend in 2021 naar 4,1 duizend in 2022. In 2022 waren er voor het eerst meer bijstandsgezinnen met een inkomen boven de lage-inkomensgrens dan eronder. Deze verschuiving komt vooral door de energietoeslag.

4.4.2 Bijstandshuishoudens ten opzichte van lage-inkomensgrens (x 1 000 bijstandshuishoudens)
Jaartal Tot 5% onder grens 5 tot 10% onder grens 10 tot 15% onder grens 15% of meer onder grens Tot 5% boven grens 5 tot 10% boven grens 10% of meer boven grens
2022* -8,8 -7,6 -9,6 -4,1 13,8 13 17,1
2021 -13,2 -8,3 -10,5 -9,6 17,6 6,1 14,7
2020 -12,7 -9 -10,9 -14,5 18,2 6,2 13,7
2019 -16,7 -9,1 -10,8 -17,3 14,6 5,6 13,1
2018 -19,5 -9,5 -10,5 -22,2 13,3 6 12,5

4.5Begrippen

Bbz

Besluit bijstandverlening zelfstandigen.

IOAZ

Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt gewezen zelfstandigen.

IOAW

Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

WWIK

Wet werk en inkomen kunstenaars.

Besteedbaar inkomen

Het besteedbaar inkomen bestaat uit het bruto-inkomen (inkomen als werknemer, inkomen als zelfstandige, inkomen uit vermogen, uitkeringen in het kader van inkomens­verzekeringen en sociale voorzieningen), verminderd met betaalde inkomens­overdrachten, premies inkomens­verzekeringen, premies ziektekosten­verzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen.

Vermogen

Het vermogen is opgebouwd uit het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen omvatten bank- en spaartegoeden, effecten, eigen woning en ander onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen. De schulden betreffen de hypotheekschuld eigen woning, studieschulden en overige schulden. De hypotheekschuld is de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Opgebouwde tegoeden voor de aflossing van de hypotheek via spaar- en beleggingshypotheken worden in mindering gebracht op de hypotheekschuld. Pensioenaanspraken worden niet tot het vermogen gerekend.

Lage-inkomensgrens

De lage-inkomensgrens weerspiegelt een vast koopkrachtbedrag in de tijd. De grens is afgeleid van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979, toen dit in koopkracht het hoogst was. Voor meerpersoonshuishoudens is deze grens met behulp van equivalentie­factoren aangepast aan omvang en samenstelling van het huishouden. Omdat de lage-inkomensgrens alleen voor de prijsontwikkeling wordt geïndexeerd, is dit criterium bij uitstek geschikt voor vergelijkingen in de tijd. Bij een inkomen onder de lage-inkomensgrens spreekt het CBS van een laag inkomen of van een armoederisico.

In 2022 lag de grens voor een alleenstaande op 1 200 euro netto per maand. Voor een paar zonder kinderen was dat 1 690 euro, en met twee minderjarige kinderen 2 300 euro. Voor een eenoudergezin met twee minderjarige kinderen bedroeg de grens 1 830 euro.

4.6Meer informatie en literatuur

Meer informatie

Cijfers over het aantal jongeren in bijstandsgezinnen naar leeftijd, kenmerken van huishoudens en regio zijn te vinden op Jeugdmonitor Statline.

Cijfers over het percentage minderjarige kinderen in een bijstandsgezin naar regio zijn te vinden op Jeugdmonitor StatLine.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

1. Inleiding

Jessica Kofi (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)

2. Jongeren in Nederland

Sevda Ulusoy-Sönmez

3. Jeugdzorg

Isidora Stolwijk

4. Opgroeien in de bijstand

Noortje Pouwels-Urlings

5. School

Bertina Ransijn, Iris van Santen

6. Werk

Jannes Kromhout

7. Middelengebruik, beweeggedrag en overgewicht bij jongeren

Christianne Hupkens

8. Criminaliteit

Mathilde Kennis, Iryna Rud, Wim Vissers

9. Jongeren in Caribisch Nederland

Corina Huisman, Suzanne Loozen

10. Welzijn van jongvolwassenen

Moniek Coumans

11. Jongeren die geen onderwijs volgen en niet werken

Paul Bokern

Redactie

Linda Fernandez Beiro

Francis van der Mooren

Robert de Vries

Eindredactie

Saskia Stavenuiter

Erratum

Ondanks de zorgvuldigheid waarmee deze publicatie is samengesteld, zijn er achteraf enkele onvolkomenheden geconstateerd. Onze excuses hiervoor.

Datum: 21 november 2024

Bij figuur 3.1.1 waren de aantallen per hulpvorm berekend op basis van het aantal trajecten, terwijl dit personen moesten zijn. De figuur en bijbehorende tekst zijn nu gecorrigeerd.
 
Oorspronkelijke tekst
Het aantal jongeren dat jeugdzorg kreeg is in 2023 met 33 procent toegenomen ten opzichte van 2015. Deze stijging wordt veroorzaakt door een toename van jeugdhulp zonder verblijf, die in 2023 44 procent hoger lag dan in 2015.[1] Jeugdhulp met verblijf fluctueert iets over de jaren. Zowel jeugdbescherming als jeugdreclassering zijn in dezelfde periode afgenomen; bij jeugdbescherming was de daling het sterkst na 2021, bij jeugdreclassering is in 2023 een stijging te zien na een gestage daling vanaf 2015.
 
Vernieuwde tekst
Het aantal jongeren dat jeugdzorg kreeg is in 2023 met 29 procent toegenomen ten opzichte van 2015. Deze stijging wordt veroorzaakt door een toename van jeugdhulp zonder verblijf, die in 2023 34 procent hoger lag dan in 2015. Jeugdhulp met verblijf fluctueert iets over de jaren, maar is licht toegenomen in 2023 ten opzichte van 2015. Zowel jeugdbescherming als jeugdreclassering zijn in dezelfde periode afgenomen; bij jeugdbescherming was de daling het sterkst na 2021, bij jeugdreclassering is in 2023 een stijging te zien na een gestage daling vanaf 2015.[1]