Welzijn van jongeren
Jongvolwassenen van 18 tot 25 jaar waren in 2020 over het algemeen gelukkig en tevreden met hun leven. Wel was het aandeel gelukkige jongvolwassenen met 84 procent iets lager dan in 2019. Ook hebben jongeren net als voorheen vaak een hoog persoonlijk welzijn. Op enkele onderdelen van het persoonlijk welzijn is een toename te zien. Alleen de tevredenheid over het sociale leven nam tussen 2019 en 2020 af.
10.1Geluk en tevredenheid
Minder jongvolwassenen gelukkig en tevreden met hun leven in 2020
In 2020 gaf 84 procent van de jongvolwassenen zichzelf een rapportcijfer van 7 of hoger op de vraag in welke mate zij zichzelf een gelukkig mens vinden. Zij worden daarmee als gelukkig beschouwd. Dat is minder dan het jaar daarvoor, toen dat 88 procent was. Tussen 1997 en 2019 schommelde het aandeel gelukkige jongeren van 18 tot 25 jaar dat als gelukkig werd beschouwd rond de 90 procent. Er is ook gevraagd naar een rapportcijfer voor de tevredenheid met het leven. Ook hier wordt iemand bij een score van 7 of hoger als tevreden aangemerkt. Het aandeel tevreden jongeren is met 85 à 86 procent al jaren stabiel. Echter, in 2020 was dat gedaald tot 81 procent. Het aandeel jongvolwassenen dat niet tevreden en niet ontevreden is, de middencategorie die als rapportcijfer een 5 of 6 gaf, was in 2020 juist toegenomen ten opzichte van 2019. Bij 25‑plussers is er ook een afname in het aandeel gelukkigen en tevredenen, maar deze is met 2 procentpunt wat minder sterk dan bij de jongeren.
categorie | categorie | 2019 | 2020 |
---|---|---|---|
Geluk | Gelukkig, Geluk | 87,5 | 83,8 |
Geluk | Niet gelukkig, niet ongelukkig, Geluk | 8,1 | 12,4 |
Geluk | Ongelukkig, Geluk | 4,4 | 3,8 |
Tevredenheid | Tevreden, Tevredenheid | 86,1 | 81,4 |
Tevredenheid | Niet tevreden, niet ontevreden, Tevredenheid | 9,8 | 15,6 |
Tevredenheid | Ontevreden, Tevredenheid | 4,1 | 3,0 |
Onderzoek Sociale samenhang & Welzijn
De resultaten in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op het onderzoek Sociale Samenhang & Welzijn (S&W). Dit is een onderzoek dat jaarlijks wordt uitgevoerd onder inwoners van Nederland van 15 jaar of ouder. De vragenlijst bestaat uit een vast onderdeel met jaarlijks terugkerende onderwerpen en een ad hoc-deel waarin elk jaar andere thema’s worden opgenomen. Voorbeelden van vaste onderwerpen zijn tevredenheid en geluk, sociale contacten, vrijwilligerswerk, politieke participatie en vertrouwen in instituties en in andere mensen. Ad hoc thema’s waren bijvoorbeeld specifieke vragen over vrijwilligerswerk, de kwaliteit van sociale contacten en hoe zinvol het leven wordt ervaren.
Voor cijfers over welzijn worden personen van 18 jaar of ouder als uitgangspunt genomen. Personen in instellingen zijn hierbij buiten beschouwing gebleven. Er zijn jaarlijks gegevens beschikbaar van circa 7 500 respondenten. Er zijn gegevens uit het onderzoek S&W beschikbaar voor de periode 2013 tot en met 2020. In dit hoofdstuk worden de gegevens van het jaar 2020 vergeleken met 2019. Vanwege te lage aantallen is de mogelijkheid om in meer detail te kijken naar verschillende groepen jongeren beperkt. Wel wordt, waar relevant, een vergelijking gemaakt met de groep van 25 jaar of ouder. Het hoofdstuk richt zich op jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot en met 24 jaar. Omwille van de leesbaarheid worden de termen jongvolwassen en jongeren in de tekst afgewisseld. Waar mogelijk is in de analyses gekeken naar geslacht, leeftijd, hoogst gevolgde onderwijsniveau en gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen (in kwartielgroepen).
In 2020 zijn in het ad hoc-deel vragen gesteld over zingeving. Daarin werd onder meer gevraagd naar het belang van sociale contacten en de persoonlijke ontwikkeling. Deze aspecten worden in dit hoofdstuk beschreven en in verband gebracht met de tevredenheid met het leven van jongvolwassenen. Omdat er maar gegevens van één onderzoeksjaar beschikbaar zijn, zijn ook hier de mogelijkheden om naar verschillende groepen jongvolwassenen te kijken beperkt. Hier worden jongvolwassen vrouwen vergeleken met jongvolwassen mannen en 18 tot 22‑jarigen met 22 tot 25 jarigen.
10.2Persoonlijk welzijn
Persoonlijk Welzijn
Het persoonlijke welzijn van jongeren is bepaald aan de hand van de Persoonlijke Welzijnsindex (PWI). Deze index is samengesteld uit 12 indicatoren die 8 dimensies beschrijven. De dimensies met bijbehorende indicatoren zijn:
- Materiële levensstandaard: (a) tevredenheid over de financiële situatie.
- Economische risico’s: (b) zorgen over de financiële toekomst.
- Opleiding en arbeid: (c) tevredenheid met de opleidingskansen, (d) tevredenheid met het werk (indien iemand een betaalde baan heeft van minimaal 12 uur per week) of de dagelijkse bezigheden (indien iemand geen betaalde baan heeft of minder dan 12 uur per week werkt).
- Gezondheid: (e) tevredenheid met de lichamelijke gezondheid, (f) tevredenheid met de psychische gezondheid.
- Sociale relaties: (g) tevredenheid met het sociale leven.
- Maatschappelijke participatie en vertrouwen: (h) vertrouwen in de Tweede Kamer, (i) in rechters en in de (j) politie.
- Veiligheid: (k) gevoel van (on)veiligheid.
- Milieu en leefomgeving: (l) tevredenheid met de woonbuurt.
Per indicator zijn de scores omgerekend naar een score van 1 tot en met 10. Vervolgens is voor elke dimensie een score bepaald en zijn de acht resulterende scores samengevoegd tot een index, de Persoonlijke Welzijnsindex. Iedere dimensie telt even zwaar in de index mee die loopt van 1 tot en met 10. Een score van 7 of hoger op de PWI betekent een hoog persoonlijk welzijn (Van Beuningen et al., 2015).
Persoonlijk welzijn bij jongeren vaker hoog dan bij 25‑plussers
Het aandeel jongvolwassenen met een hoog persoonlijk welzijn (zie kader) was in 2020, net als in 2019, 70 procent. Net als in voorgaande jaren is dit aandeel hoger dan bij volwassenen van 25 jaar of ouder; bij hen was dat in 2020 66 procent. Op het niveau van de dimensies is er bij de jongvolwassenen wel wat veranderd tussen 2019 en 2020. Zo is het aandeel dat een 7 of hoger scoorde op de dimensies financiën en financiële toekomst toegenomen. Ook het aandeel dat tevreden is met de opleiding of het werk nam toe. Het institutioneel vertrouwen nam het meest toe. In 2019 had 53 procent een 7 of hoger op deze dimensie, in 2020 was dit 64 procent. De enige dimensie waar een afname plaatsvond, is de tevredenheid met het sociale leven. In 2019 was 85 procent daar tevreden over, in 2020 was dit 80 procent. In hoeverre deze afname voor rekening komt van de coronacrisis en de daarbij behorende beperkende maatregelen op het sociale vlak valt met deze gegevens niet vast te stellen.
Bij 25‑plussers is dit beeld vergelijkbaar, met als uitzondering dat bij hen de tevredenheid voor opleiding en beroep niet toenam tussen 2019 en 2020, maar iets afnam.
PWI | 2020 | 2019 |
---|---|---|
Persoonlijke welzijnsindex | 70,1 | 68,5 |
Opleiding/beroep | 91,8 | 87,7 |
Buurt | 82,0 | 80,9 |
Veiligheid | 81,6 | 81,3 |
Gezondheid | 80,6 | 82,5 |
Sociale leven | 79,8 | 83,1 |
Financien | 78,0 | 70,8 |
Vertrouwen in instituties | 64,0 | 52,5 |
Financiele toekomst | 54,0 | 47,7 |
Het relatieve belang van de verschillende dimensies van het persoonlijk welzijn van jongeren is in 2020 niet veranderd. Net als in voorgaande jaren waren jongeren vooral tevreden met hun opleiding of werk (92 procent), hun gezondheid en, ondanks de afname daarin, hun sociale leven (respectievelijk 81 en 80 procent). Ook waren jongeren vaak tevreden met hun veiligheid en hun woonbuurt. Jongeren waren relatief minder tevreden over hun financiële toekomst en hadden minder vertrouwen in instituties, ondanks de relatieve toename van hun tevredenheid op deze dimensies.
PWI | 22 tot 25 jaar | 18 tot 22 jaar |
---|---|---|
Persoonlijke welzijnsindex | 79,5 | 83,8 |
Veiligheid | 88,3 | 94,3 |
Buurt | 77,0 | 83,1 |
Vertrouwen in instituties | 71,4 | 82,8 |
Opleiding/beroep | 81,4 | 81,7 |
Gezondheid | 77,3 | 81,6 |
Financiele toekomst | 64,4 | 74,2 |
Sociale leven | 59,2 | 67,4 |
Financien | 49,0 | 57,6 |
Jongvolwassenen tot 22 jaar vaker hoog persoonlijk welzijn dan 22- tot 25‑jarigen
In 2020 hadden jongeren van 18 tot 22 jaar, net als in voorgaande jaren, vaker een hoog persoonlijk welzijn volgens de PWI dan de 22- tot 25‑jarigen, respectievelijk 72 en 66 procent. Opgemerkt moet worden dat er vanwege de lage aantallen jongeren per categorie bij de interpretatie van de deze uitkomsten rekening gehouden moet worden met relatief brede onzekerheidsmarges. Om die reden is een verdere uitsplitsing naar andere kenmerken niet goed mogelijk. In voorgaande jaren bleek het verschil in persoonlijk welzijn niet gerelateerd aan het huishoudensinkomen, of aan het feit dat de jongste categorie vaker bij de ouder(s) woont.
De onderliggende dimensies van het persoonlijk welzijn laten zien dat de 18- tot 22‑jarigen wel vaker tevreden waren met hun financiële situatie en met hun eigen gezondheid dan de 22- tot 25‑jarigen. Op het gebied van vertrouwen in instituties scoorden de 18- tot 22‑jarigen met 67 procent hoger dan de 22- tot 25‑jarigen (59 procent). Ook over hun sociale leven en hun woonbuurt was de jongste groep wat positiever gestemd. Deze verschillen hebben te maken met de fase van hun leven waarin 22- tot 25‑jarigen zich bevinden. Hun leven kenmerkt zich doorgaans nog meer dan bij 18- tot 22‑jarigen door allerlei veranderingen en verantwoordelijkheden op het terrein van opleiding, werk, woonsituatie en relaties.
Bijna drie kwart van de mannen van 18 tot 25 jaar had een hoog persoonlijk welzijn, tegenover 66 procent van de jonge vrouwen. Dit is vergelijkbaar met voorgaande jaren. Net als toen heeft dit verschil in 2020 weer vooral te maken met minder zorgen over de financiële toekomst en een groter gevoel van veiligheid bij mannen. Ook waren mannen vaker dan vrouwen tevreden met hun gezondheid. Financiën en woonbuurt verschillen in 2020 nauwelijks tussen mannen en vrouwen, terwijl in de periode 2017–2019 mannen daarover positiever waren dan vrouwen.
Jongvolwassenen in hogere inkomensgroepen vaker hoog persoonlijk welzijn
De jongeren die deel uitmaken van huishoudens in de twee hoogste kwartielgroepen van het besteedbaar huishoudensinkomen hadden, net als in voorgaande jaren, vaker een hoog persoonlijk welzijn dan de jongeren behorende tot de lagere inkomensgroepen. Op het niveau van de dimensies is te zien dat jongeren in de hoogste twee inkomensgroepen over de hele linie tevredener zijn. Maar zij waren vooral tevredener met hun financiën en maakten zich ook minder vaak zorgen over hun financiële toekomst dan de jongeren uit huishoudens in de twee laagste inkomensgroepen. Vertrouwen is de enige dimensie waarop er geen verschillen waren tussen jongeren uit de lagere en hogere inkomensgroepen.
10.3Het sociaal leven en de persoonlijke ontwikkeling
In 2020 minder jongeren met dagelijks contact met familie
In 2020 had 31 procent van de jongvolwassenen elke dag contact met familie door hen te zien, te bellen of berichten uit te wisselen. Dat is minder dan in 2019, toen dat nog 38 procent was. Het aandeel jongeren dat dagelijks contact had met vrienden en buren is onveranderd; 66 procent heeft elke dag contact met vrienden en 6 procent met buren. Het aandeel jongvolwassenen dat wekelijks contact heeft met anderen is tussen 2020 en 2019 niet veranderd. De meeste jongeren, 97 procent, hadden minstens elke week op de een of andere manier contact met anderen.
Net als in het jaar daarvoor hadden jongvolwassenen vooral met hun vrienden op zijn minst wekelijks contact; dit was bij 93 procent het geval. Met familie buiten het huishouden had 77 procent van de jongeren ook nog minstens elke week contact, 38 procent van de jongeren heeft op zijn minst wekelijks contact met de buren. Dit was in 2019 nog 45 procent. Voor 25‑plussers was er geen verandering tussen 2019 en 2020 in het aandeel dagelijks en wekelijkse contacten met anderen.
Familie | 2020 | 2019 |
---|---|---|
Dagelijks | 31,3 | 37,7 |
Minstens 1 keer per week, maar niet dagelijks | 45,3 | 41,2 |
Minstens 1 keer per maand, maar niet wekelijks | 17,4 | 14,3 |
Minder dan 1 keer per maand | 4,0 | 3,9 |
Zelden of nooit | 2,0 | 2,8 |
Belang sociale contacten voor jongeren nog groter dan voor 25‑plussers
Hoewel het merendeel van de bevolking sociale contacten en relaties met anderen belangrijk of heel belangrijk vindt, is dat voor jongvolwassenen met 94 procent nog wat vaker het geval dan bij 25‑plussers (90 procent). Het aandeel jongvolwassenen dat sociaal contact heel belangrijk vindt verschilt nog meer van dat bij 25‑plussers. Van de jongeren vindt 63 procent dat sociale contacten heel erg belangrijk zijn in hun leven, tegenover 47 procent van de 25‑plussers.
Met name contact met vrienden vinden jongeren van belang; 30 procent van hen vindt dat belangrijk en 66 procent heel belangrijk. Van 25‑plussers vindt 42 procent vriendencontact belangrijk en 50 procent vindt dat heel belangrijk. Contact met gezinsleden of mensen uit het eigen huishouden vinden juist de 25‑plussers vaker heel belangrijk; 93 van hen vindt dat, tegenover 80 procent van de jongvolwassenen.
Belang | 25 jaar of ouder | 18 tot 25 jaar |
---|---|---|
Heel belangrijk | 47,2 | 63,1 |
Belangrijk | 42,5 | 30,9 |
Een beetje belangrijk | 8,8 | 4,8 |
Niet belangrijk | 1,2 | 1,0 |
Helemaal niet belangrijk | 0,3 | 0,1 |
Jongvolwassenen minder tevreden als contact met vrienden ontbreekt
Het belang van regelmatig sociaal contact met anderen voor de jongvolwassenen is terug te zien in de tevredenheid met het leven. Dit geldt het sterkst voor regelmatig vriendencontact. Als dat er niet is, zijn ze aanmerkelijk minder tevreden over hun leven. Het ontbreken van burencontact maakt geen verschil voor de tevredenheid van jongvolwassenen. Het verschil in tevredenheid tussen jongeren mét en zonder regelmatig contact was in 2020 groter dan in 2019. In 2019 was van jongeren met wekelijks contact 87 procent tevreden, tegenover 69 procent van degenen die niet elke week contact hadden. In 2020 waren deze percentages respectievelijk 82 en 56 procent. Dit geldt alleen voor vrienden- en burencontact; voor familiecontact geldt juist dat het verschil in tevredenheid tussen degenen mét en zonder wekelijks familiecontact in 2020 kleiner is.
Jonge vrouwen vinden sociaal contact vaker heel belangrijk dan jonge mannen
Binnen de groep jongeren is er een aantal verschillen tussen mannen en vrouwen in het belang dat zij hechten aan sociale contacten. De verschillen tussen jonge mannen en jonge vrouwen zitten vooral in het aandeel dat sociaal contacten heel belangrijk vindt. Bij vrouwen was dat 68 procent, tegenover 58 procent bij de mannen. Van de contactvormen was vooral het aandeel jonge vrouwen dat familiecontact heel belangrijk vond hoger: 49 procent, tegenover 34 procent van de jonge mannen.
Er is weinig verschil tussen de jongeren van 18 tot 22 jaar en de 22 tot 25‑jarigen wat betreft het belang dat zij hechten aan sociale contacten. Ook naar de verschillende vormen van contact is er geen verschil tussen de leeftijdsgroepen.
Belang | Mannen | Vrouwen |
---|---|---|
Heel belangrijk | 58,0 | 68,3 |
Belangrijk | 34,3 | 27,5 |
Een beetje belangrijk | 6,5 | 3,2 |
Niet belangrijk | 0,9 | 1,1 |
Helemaal niet belangrijk | 0,2 | 0,0 |
Persoonlijke ontwikkeling voor de meeste jongeren belangrijk of heel belangrijk
Van de jongeren vond 94 procent persoonlijke ontwikkeling, zoals het leren van nieuwe dingen, het opdoen van nieuwe ervaringen en het aangaan van uitdagingen belangrijk of heel belangrijk. Bij de mensen van 25 jaar of ouder was dat 79 procent.
Vooral het opdoen van nieuwe kennis en nieuwe ervaringen was voor jongvolwassenen relevant; respectievelijk 97 en 96 procent van hen vond dat belangrijk of heel belangrijk. Voor 25‑plussers was dit 83 procent en 66 procent. Ook het aangaan van uitdagingen was voor 88 procent van de jongeren belangrijk of heel belangrijk. Bij de 25‑plussers was dit 67 procent. Het overdragen van kennis op anderen was voor jongeren relatief wat minder belangrijk dan de andere vormen van persoonlijke ontwikkeling. Toch vond ruim drie kwart van de jongeren dit belangrijk of heel belangrijk. Het verschil met 25‑plussers was wat kleiner dan bij de andere vormen van persoonlijke ontwikkeling; van hen vond 71 procent dit (heel) belangrijk.
Persoonlijke ontwikkeling | 25 jaar of ouder | 18 tot 25 jaar |
---|---|---|
Persoonlijke ontwikkeling | 78,9 | 94,3 |
Opdoen nieuwe kennis | 83,2 | 97,3 |
Opdoen nieuwe ervaringen | 82,8 | 95,8 |
Overdragen kennis op anderen | 71,1 | 75,9 |
Aangaan uitdagingen | 66,7 | 88,0 |
Jonge vrouwen vonden persoonlijke ontwikkeling wat vaker belangrijk of heel belangrijk dan jonge mannen. Van de jonge vrouwen was dit 97 procent, tegenover 92 procent van de jonge mannen. Het ging daarbij vooral om het overdragen van kennis aan anderen. Van de jonge vrouwen vond 80 procent dat belangrijk of heel belangrijk, bij de jonge mannen was dat 72 procent. Er zijn nauwelijks verschillen tussen de leeftijdsgroepen. Wel lijken 18 tot 22‑jarigen het aangaan van nieuwe uitdagingen iets vaker belangrijk te vinden (90 procent) dan de 22 tot 25 jarigen (86 procent).
10.4Begrippen
Geluk
Of mensen gelukkig zijn wordt vastgesteld aan de hand van de volgende vraag: “Kunt u op een schaal van 1 tot en met 10 aangeven in welke mate u zichzelf een gelukkig mens vindt? Een 1 staat voor volledig ongelukkig en 10 voor volledig gelukkig.” Er worden vervolgens drie groepen onderscheiden: degenen met een score van 1 tot en met 4 (ongelukkig), degenen met een score van 5 of 6 (niet gelukkig, niet ongelukkig) en degenen met een score van 7 tot en met 10 (gelukkig)
Tevredenheid
Of mensen tevreden zijn wordt gemeten aan de hand van de volgende vraag: “Kunt u op een schaal van 1 tot met 10 aangeven in welke mate u tevreden bent met het leven dat u nu leidt?” Een 1 staan voor volledig ontevreden en een 10 voor volledig tevreden. Mensen met een score van 1 tot en met 4 worden geclassificeerd als ontevreden, degenen met een score van 5 of 6 worden aangemerkt als “niet tevreden, niet ontevreden” en degenen met een score van 7 tot en met 10 worden beschouwd als tevreden.
Gestandaardiseerd huishoudinkomen
Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen, gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. De huishoudens zijn naar hoogte van hun gestandaardiseerd inkomen in vier groepen (kwartielen) verdeeld.
Onderwijsniveau
Het onderwijsniveau van de hoogst gevolgde opleiding. Er is hier niet gekozen voor hoogst behaald onderwijs, omdat jongeren in de leeftijd van 18 tot 25 jaar vaak hun opleiding nog niet hebben afgerond en een vergelijking op basis van de afgeronde opleiding daardoor niet goed mogelijk is. In dit hoofdstuk worden een laag, middelbaar en hoog onderwijsniveau onderscheiden.
Een laag onderwijsniveau omvat basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo of vwo, de entreeopleiding en de voormalige assistentenopleiding mbo. Een middelbaar opleidingsniveau omvat de bovenbouw van de havo of vwo, de basisberoepsopleiding (mbo 2), de vakopleiding (mbo 3) en de middenkader en specialistische opleidingen mbo-4. Een hoog onderwijsniveau omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo.
10.5Meer informatie en literatuur
Meer informatie
Cijfers over het welzijn van de Nederlandse bevolking, in termen van geluk en tevredenheid met het leven zijn te vinden in StatLine.
Literatuur
Beuningen van J., K. van der Houwen en L. Moonen (2014). Measuring well-being An analysis of different response scales. Heerlen/Den Haag, CBS.
Beuningen, J. van , C. Jol en L. Moonen (2015). De Persoonlijke Welzijnsindex. De ontwikkeling van een index voor subjectief welzijn.