Welzijn van jongeren
Jongvolwassenen van 18 tot 25 jaar zijn over het algemeen gelukkig en tevreden met hun leven. Wel was in 2019 het aandeel gelukkige jongvolwassenen met 88 procent iets lager dan in 1997. Ook hebben jongeren vaak een hoog persoonlijk welzijn. Het merendeel van de jongeren is tevreden over hun sociale leven. Ruim een op de tien van de jongvolwassenen is sterk eenzaam. Toch is van hen nog de helft tevreden met het eigen leven.
10.1Geluk en tevredenheid
Overgrote deel jongvolwassenen gelukkig en tevreden met hun leven
Tussen 1997 en 2019 fluctueerde het aandeel jongeren van 18 tot 25 jaar dat aangaf gelukkig te zijn rond de 90 procent. Het aandeel was in 2019 wel wat lager dan in 1997. Voor de totale volwassen Nederlandse bevolking is er over dezelfde periode geen verandering te zien. Er is ook gevraagd naar een rapportcijfer (1 tot en met 10) voor de tevredenheid met het leven. Bij een score van 7 of hoger wordt iemand als tevreden beschouwd. Het aandeel tevreden jongeren is met 85 à 86 procent al jaren stabiel. Bij de totale bevolking lag het aandeel tevredenen in 2019 met 87 procent op een iets hoger niveau dan in 1997 (84 procent).
jaar | Gelukkig totaal | Tevreden met het leven totaal | Gelukkig 18 tot 25 jaar | Tevreden met het leven 18 tot 25 jaar |
---|---|---|---|---|
1997 | 88,2 | 84,1 | 91,1 | 84,8 |
1998 | 89,0 | 85,4 | 90,9 | 84,9 |
1999 | 88,4 | 84,8 | 89,8 | 84,6 |
2000 | 89,1 | 85,8 | 90,8 | 85,5 |
2001 | 89,3 | 85,9 | 90,9 | 85,7 |
2002 | 88,0 | 84,4 | 88,7 | 81,4 |
2003 | 87,8 | 84,5 | 90,7 | 84,6 |
2004 | 87,8 | 84,3 | 90,6 | 84,1 |
2005 | 87,4 | 83,9 | 87,6 | 82,8 |
2006 | 88,8 | 84,4 | 90,5 | 85,0 |
2007 | 88,2 | 84,9 | 89,8 | 87,2 |
2008 | 88,7 | 85,8 | 91,4 | 86,5 |
2009 | 89,0 | 85,1 | 90,0 | 84,6 |
2010 | 87,7 | 83,8 | 88,8 | 84,7 |
2011 | 88,1 | 84,7 | 89,4 | 85,0 |
2012 | 89,0 | 85,1 | 90,4 | 85,8 |
2013 | 87,5 | 83,6 | 90,0 | 85,6 |
2014 | 87,9 | 84,6 | 89,6 | 82,6 |
2015 | 87,4 | 83,9 | 88,7 | 86,2 |
2016 | 88,3 | 85,2 | 88,5 | 85,5 |
2017 | 87,5 | 85,4 | 87,5 | 85,3 |
2018 | 87,7 | 85,7 | 85,8 | 83,8 |
2019 | 88,9 | 87,3 | 87,5 | 86,1 |
Onderzoek Sociale samenhang & Welzijn
De resultaten in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op het onderzoek Sociale Samenhang & Welzijn (S&W). Dit is een onderzoek dat jaarlijks wordt uitgevoerd onder inwoners van Nederland van 15 jaar of ouder. De vragenlijst bestaat uit een vast onderdeel met jaarlijks terugkerende onderwerpen en een ad hoc-deel waarin elk jaar andere thema’s worden opgenomen. Voorbeelden van vaste onderwerpen zijn tevredenheid en geluk, sociale contacten, vrijwilligerswerk, politieke participatie en vertrouwen in instituties en in andere mensen. Ad hoc thema’s betroffen bijvoorbeeld specifieke vragen over vrijwilligerswerk, de kwaliteit van sociale contacten en hoe zinvol het leven wordt ervaren.
Voor cijfers over welzijn worden personen van 18 jaar of ouder als uitgangspunt genomen. Personen in instellingen zijn hierbij buiten beschouwing gebleven. Er zijn jaarlijks gegevens beschikbaar van circa 7 500 respondenten. Gegevens uit het onderzoek S&W zijn beschikbaar voor de periode 2013 tot en met 2019. Voor dit hoofdstuk zijn de gegevens van de jaren 2017 tot en met 2019 samengevoegd, zodat in meer detail kan worden gekeken naar verschillende groepen jongeren. Het hoofdstuk richt zich op jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot en met 24 jaar. Omwille van de leesbaarheid worden de termen jongvolwassen en jongeren in de tekst afgewisseld. Er is in de analyses gekeken naar geslacht, leeftijd, woonsituatie, hoogst gevolgde onderwijsniveau, migratieachtergrond en gestandaardiseerd huishoudensinkomen (in kwartielgroepen).
De vraag naar een zinvol leven is alleen in 2019 uitgevraagd in dit onderzoek. Ook de gegevens over eenzaamheid zijn enkel voor 2019 beschikbaar, omdat dit in voorgaande jaren op een andere manier werd uitgevraagd (zie ook onder begrippen). Omdat er maar gegevens van één onderzoeksjaar beschikbaar zijn, zijn de mogelijkheden om naar verschillende groepen jongvolwassenen te kijken beperkter dan bij de andere onderdelen.
Voor de tijdreeksen over geluk en tevredenheid van 1997 tot 2011 zijn gegevens uit het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) gebruikt. Vanwege verschillen in de onderzoeksopzet en de vraagstellingen tussen POLS en S&W waren de onderzoeksresultaten niet goed vergelijkbaar en was het tot 2019 niet mogelijk om te publiceren over lange trends voor geluk en tevredenheid met het leven. In dat jaar heeft het CBS onderzoek gedaan naar de trendbreuk in de uitkomsten van beide onderzoeken, en heeft deze gerepareerd (Van Beuningen en Moonen, 2019). Hierdoor is het nu wel mogelijk om de ontwikkelingen in subjectief welzijn vanaf 1997 te laten zien.
10.2Tevredenheid met verschillende aspecten van het leven
Persoonlijk Welzijn
Het persoonlijke welzijn van jongeren is bepaald aan de hand van de Persoonlijke Welzijnsindex (PWI). Deze index is samengesteld uit 12 indicatoren die 8 dimensies beschrijven. De dimensies met bijbehorende indicatoren zijn:
- Materiële levensstandaard: tevredenheid over de financiële situatie.
- Economische risico’s: zorgen over de financiële toekomst.
- Opleiding en arbeid: tevredenheid met de opleidingskansen, tevredenheid met het werk (indien iemand een betaalde baan heeft van minimaal 12 uur per week) of de dagelijkse bezigheden (indien iemand geen betaalde baan heeft of minder dan 12 uur per week werkt).
- Gezondheid: tevredenheid met de lichamelijke gezondheid, tevredenheid met de psychische gezondheid.
- Sociale relaties: tevredenheid met het sociale leven.
- Maatschappelijke participatie en vertrouwen: vertrouwen in de Tweede Kamer, in rechters en in de politie.
- Veiligheid: gevoel van (on)veiligheid.
- Milieu en leefomgeving: tevredenheid met de woonbuurt.
Per indicator zijn de scores omgerekend naar een score van 1 tot en met 10. Vervolgens is voor elke dimensie een score bepaald en zijn de acht resulterende scores samengevoegd tot een index, de Persoonlijke Welzijnsindex. Iedere dimensie telt even zwaar in de index mee, deze loopt van 1 tot en met 10. Een score van 7 of hoger op de PWI betekent een hoog persoonlijk welzijn (Van Beuningen et al., 2015).
Persoonlijk welzijn bij jongeren vaker hoog dan bij 25‑plussers
Sinds het begin van de meting van de Persoonlijke Welzijnsindex (PWI ) in 2013 varieerde het aandeel jongvolwassenen met een hoog persoonlijk welzijn (zie kader) tussen 63 procent en 66 procent. In 2017 en 2018 was het persoonlijk welzijn wat hoger dan in de eerdere jaren. In 2019 hadden bijna zeven op de tien jongeren een hoog persoonlijk welzijn. Dit was meer dan bij volwassenen van 25 jaar of ouder; bij hen was dat in 2019 64 procent. Ondanks dat de toename over de jaren bij de 25‑plussers met ongeveer 10 procentpunt sterker was dan bij de jongvolwassenen, blijft het aandeel met een hoog persoonlijk welzijn bij jongeren toch hoger.
jaar | 18 tot 25 jaar | 25 jaar of ouder |
---|---|---|
2013 | 64,8 | 54,4 |
2014 | 63,9 | 57,3 |
2015 | 62,6 | 56,7 |
2016 | 66,3 | 58,9 |
2017 | 71,7 | 60,8 |
2018 | 70,9 | 62,6 |
2019 | 68,5 | 64,3 |
Net als in voorgaande jaren gaven jongeren zichzelf in 2019 relatief vaak een 7 of hoger voor hun opleiding of beroep (89 procent), hun gezondheid en hun sociale leven (beide 84 procent). Ook waren jongeren vaak tevreden met hun veiligheid en hun woonbuurt. Jongeren waren minder tevreden over hun financiële toekomst en hadden minder vertrouwen in instituties; over beide aspecten was iets meer dan de helft van de jongvolwassenen positief.
Jongvolwassenen tot 22 jaar vaker hoog persoonlijk welzijn dan 22- tot 25‑jarigen
Jongeren van 18 tot 22 jaar hadden vaker een hoog persoonlijk welzijn volgens de PWI dan de 22- tot 25‑jarigen, respectievelijk 72 en 66 procent. De jongste groep woont nog vaker thuis dan de oudere groep en ook is het huishoudensinkomen van de 18- tot 22‑jarigen gemiddeld hoger dan dat van de oudere groep. Het verschil in persoonlijk welzijn bleek echter niet gerelateerd aan inkomen en thuis wonen.
De onderliggende dimensies van het persoonlijk welzijn laten zien dat de 18- tot 22‑jarigen vaker tevreden waren met hun financiële situatie en met de hun eigen gezondheid dan de 22- tot 25‑jarigen. Ook op het gebied van vertrouwen in instituties scoorden de 18- tot 22‑jarigen hoger dan de wat oudere groep. Deze verschillen kunnen te maken hebben met de fase van hun leven waarin 22- tot 25‑jarigen zich bevinden. Hun leven kenmerkt zich doorgaans nog meer dan bij de 18- tot 22‑jarigen door allerlei veranderingen en verantwoordelijkheden op het terrein van opleiding, werk, woonsituatie en relaties.
categorie | 18 tot en met 21 jaar | 22 tot en met 25 jaar |
---|---|---|
Persoonlijke welzijnsindex |
72,7 | 67,2 |
Opleiding/beroep | 89,1 | 89,8 |
Sociale leven | 84,5 | 83,6 |
Gezondheid | 85,2 | 82,0 |
Buurt | 83,7 | 80,9 |
Veiligheid | 82,3 | 81,4 |
Financiën | 74,6 | 67,7 |
Vertrouwen in instituties | 54,9 | 49,3 |
Financiële toekomst | 52,6 | 50,4 |
Jonge mannen hadden in de periode 2017 tot en met 2019 vaker een hoog persoonlijk welzijn dan jonge vrouwen. Ruim drie kwart van de mannen van 18 tot 25 jaar had een hoog persoonlijk welzijn, tegenover 64 procent van de jonge vrouwen. Dit verschil had vooral te maken met minder zorgen over de financiële toekomst en een groter gevoel van veiligheid bij mannen. Ook waren mannen vaker dan vrouwen tevreden met hun gezondheid, financiën en woonbuurt.
Jongvolwassenen met een Nederlandse achtergrond hadden vaker een hoog persoonlijk welzijn dan jongeren met een migratieachtergrond. Dat komt vooral omdat zij tevredener waren over hun opleiding, zich minder vaak zorgen maakten over hun financiële toekomst en vaker vertrouwen hadden in instituties dan jongvolwassenen met een westerse en niet-westerse migratieachtergrond. Jongvolwassenen met een niet-westerse migratieachtergrond bleken op alle fronten minder tevreden en positief dan de jongeren met een Nederlandse achtergrond.
Hoogopgeleide jongvolwassenen vaker hoog persoonlijk welzijn
Hoogopgeleide jongeren scoorden gemiddeld hoger op persoonlijk welzijn dan middelbaar en laagopgeleide jongeren. Dat had vooral te maken met een grotere tevredenheid met de opleiding, minder zorgen over de financiële toekomst en aanmerkelijk vaker vertrouwen in instituties onder hoogopgeleiden dan onder de middelbaar en laagopgeleide jongeren.
De jongeren uit de twee kwartielgroepen met het hoogste besteedbaar huishoudensinkomen hadden vaker een hoog persoonlijk welzijn dan de jongeren met inkomens in de lagere inkomensgroepen. Dit verschil kon niet worden toegeschreven aan verschillen in achtergrondkenmerken zoals leeftijd, geslacht of woonsituatie. Wel waren jongeren in de hoogste twee inkomensgroepen aanmerkelijk tevredener met hun financiën en maakten zij zich minder vaak zorgen over hun financiële toekomst dan de jongeren uit de twee laagste inkomenskwartielen. Jongeren uit de hoogste inkomensgroepen waren daarnaast ook vaker tevreden over hun opleiding of beroep en over de woonbuurt dan de jongeren uit de laagste twee inkomenskwartielen.
Thuiswonende jongvolwassene met één ouder minst vaak een hoog persoonlijk welzijn
Ook het type huishouden waar de jongere deel van uitmaakt hangt samen met het persoonlijk welzijn. Thuiswonende jongvolwassenen met één ouder hadden het minst vaak een hoog persoonlijk welzijn. Uit de beschikbare variabelen en kenmerken voor dit hoofdstuk kan niet nagegaan worden wat de oorzaak is dat jongvolwassenen in eenoudergezinnen minder vaak een hoog persoonlijk welzijn hadden.
woonsituatie | 7 of hoger |
---|---|
Uitwonend zonder partner |
67,2 |
Uitwonend met partner |
68,7 |
Thuiswonend 2 ouders |
75,2 |
Thuiswonend 1 ouder |
57,9 |
Anders | 70,7 |
Uitwonende jongeren hadden wat minder vaak een hoog persoonlijk welzijn dan thuiswonende jongeren in een gezin met twee ouders. Dit hangt samen met verschillen in de hoogte van het besteedbaar huishoudensinkomen. Als daarvoor gecorrigeerd wordt blijft alleen nog het verschil met thuiswonenden in een éénoudergezin bestaan.
Kijken we naar de onderliggende dimensies van het persoonlijk welzijn, dan blijken thuiswonende jongeren met één ouder zich vaker zorgen te maken over de financiële toekomst. Daarnaast waren zij minder vaak tevreden met hun sociale leven en hebben zij minder vertrouwen in de Tweede Kamer, de politie en rechters dan andere jongeren. Uitwonenden zonder partner hadden juist relatief vaak een hoger vertrouwen in instituties. Thuiswonende jongeren met twee ouders toonden zich met name op het financiële vlak positiever: zij waren vaker tevreden met hun financiële situatie en maakten zich minder vaak zorgen over de financiële toekomst.
10.3Het sociale leven
Bijna alle jongvolwassenen hebben minstens wekelijks contact
De meeste jongeren, 97 procent, hebben minstens elke week contact met anderen. Vooral hun vrienden zien jongeren op zijn minst wekelijks; dit is bij 95 procent het geval. Familie buiten het huishouden ziet 80 procent van de jongeren ook nog minstens elke week, maar contact met de buren heeft minder dan de helft (46 procent) van de jongeren op zijn minst wekelijks.
Er zijn enkele verschillen tussen specifieke subgroepen jongvolwassenen in het hebben van regelmatig familie- en burencontact. Zo hebben jongvolwassen vrouwen en de 22 tot 25‑jarigen wat vaker dan jongvolwassen mannen en 18- tot 22‑jarigen minstens wekelijks contact met hun familie. Dit geldt ook voor middelbaar en hoogopgeleiden, de jongeren uit de laagste inkomensgroep en de uitwonende jongeren. Dat laatste kan samenhangen met het gegeven dat deze jongeren, vaak kamerbewoners, hun ouders regelmatig zullen opzoeken. Jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond hebben vaker elke week contact met buren. Voor vriendencontact zijn deze verschillen tussen de subgroepen jongeren er niet of ze zijn veel geringer.
Jongvolwassenen minder tevreden als contact met vrienden ontbreekt
Het belang van regelmatig sociaal contact met anderen voor de jongvolwassenen is terug te zien in de tevredenheid met het leven. Dit geldt het sterkst voor regelmatig vriendencontact. Als dat er niet is, is de tevredenheid aanmerkelijk lager. Ontbreken van burencontact maakt geen verschil voor de tevredenheid van jongvolwassenen.
contact | frequentie | tevreden |
---|---|---|
Buren | Minder dan wekelijks, Buren |
85,4 |
Buren | Minstens wekelijks, Buren |
87,2 |
Vrienden | Minder dan wekelijks, Vrienden |
71,8 |
Vrienden | Minstens wekelijks, Vrienden |
87,0 |
Familie | Minder dan wekelijks, Familie |
77,7 |
Familie | Minstens wekelijks, Familie |
88,2 |
Familie, vrienden of buren | Minder dan wekelijks, Familie, vrienden of buren |
68,5 |
Familie, vrienden of buren | Minstens wekelijks, Familie, vrienden of buren |
86,5 |
Ongeveer één op de tien jongvolwassenen ervaart sterke sociale of emotionele eenzaamheid
Naast het daadwerkelijke contact, is de beleving van het sociale leven door jongvolwassenen van belang. Deze perceptie wordt hier uitgedrukt in de mate van ervaren eenzaamheid. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen sociale en emotionele eenzaamheid. Bij sociale eenzaamheid gaat het om de behoefte aan meer sociale contacten en bij emotionele eenzaamheid om het gemis van een emotioneel hechte band.
In 2019 ervoer van de jongvolwassenen 23 procent enigszins een gevoel van eenzaamheid en een tiende was in dat jaar sterk eenzaam. Bij 11 procent was sprake van sterke sociale eenzaamheid en 9 procent kampte met sterke emotionele eenzaamheid.
Weinig frequent sociaal contact hoeft niet noodzakelijkerwijs samen te gaan met eenzaamheidsgevoelens. Andersom kan iemand eenzaamheid ervaren, terwijl er toch regelmatig contact met anderen is. Toch blijken jongvolwassenen met weinig frequent contact met familie, vrienden of buren, zich relatief vaak sterk eenzaam te voelen; van hen heeft 56 procent te maken met sterke eenzaamheid, tegenover 9 procent bij degenen met minstens wekelijks contact. Van degenen met weinig frequent contact is 6 procent helemaal niet eenzaam. Van de jongeren die wel elke week contact hebben met anderen, zegt 68 procent helemaal niet eenzaam te zijn.
Ruim de helft van de eenzame jongeren toch tevreden met het leven
Omdat de gegevens over eenzaamheid alleen voor 2019 beschikbaar zijn, is de mogelijkheid tot uitsplitsen beperkt. Er is hier alleen gekeken naar verschillen tussen jongvolwassen mannen en vrouwen en tussen 18- tot 22‑jarigen en 22- tot 25‑jarigen. Jongvolwassen mannen verschillen nagenoeg niet van jongvolwassen vrouwen en ook tussen 18- tot 22‑jarigen en 22- tot 25‑jarigen is er geen verschil in het ervaren van eenzaamheidsgevoelens. Wel zijn er grote verschillen in tevredenheid tussen de jongeren die met sterke eenzaamheidsgevoelens kampen en degenen die dat niet doen. Van de jongvolwassenen die niet eenzaam zijn is 93 procent tevreden met zijn of haar leven, tegenover 51 procent van de jongvolwassenen die sterke eenzaamheid ervaren. Toch blijkt hier ook uit dat voor de helft van de jongeren met sterke eenzaamheidsgevoelens kennelijk andere zaken bepalender zijn voor de tevredenheid met hun eigen leven.
eenzaamheid | Tevreden |
---|---|
Niet eenzaam | 93,3 |
Enigszins eenzaam | 78,9 |
Sterk eenzaam | 51,3 |
10.4Begrippen
Migratieachtergrond
Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen personen met een Nederlandse achtergrond, met een westerse migratie achtergrond en een niet-westerse migratieachtergrond.
- Nederlandse achtergrond: een persoon van wie de beide ouders in Nederland zijn geboren, ongeacht het land waar men zelf is geboren.
- Migratieachtergrond: persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren.
- Westerse migratieachtergrond: persoon met als migratieachtergrond een van de landen in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika en Oceanië, en Indonesië en Japan.
- Niet-westerse migratieachtergrond: persoon met als migratieachtergrond een van de landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije.
Waar onderscheid wordt gemaakt naar eerste en tweede generatie migratieachtergrond wordt het volgende bedoeld:
- Een persoon met een eerste generatie migratieachtergrond heeft als migratieachtergrond het land waar hij of zij is geboren.
- Een persoon met een tweede generatie migratieachtergrond heeft als migratieachtergrond het geboorteland van de moeder, tenzij dat ook Nederland is. In dat geval is de migratieachtergrond bepaald door het geboorteland van de vader.
Geluk
Of mensen gelukkig zijn wordt vastgesteld aan de hand van de volgende vraag: ‘Kunt u op een schaal van 1 tot en met 10 aangeven in welke mate u zichzelf een gelukkig mens vindt? Een 1 staat voor volledig ongelukkig en 10 voor volledig gelukkig.’ Er worden vervolgens drie groepen onderscheiden: degenen met een score van 1 tot en met 4 (ongelukkig), degenen met een score van 5 of 6 (niet gelukkig, niet ongelukkig) en degenen met een score van 7 tot en met 10 (gelukkig) (Beuningen et al., 2014).
Gestandaardiseerd huishoudinkomen
Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. De huishoudens zijn naar hoogte van hun gestandaardiseerd inkomen in vier groepen (kwartielen) verdeeld.
Onderwijsniveau
Het onderwijsniveau van de hoogst gevolgde opleiding. Er is hier niet gekozen voor hoogst gevolgd onderwijs, omdat jongeren in de leeftijd van 18 tot 25 jaar vaak hun opleiding nog niet hebben afgerond en een vergelijking op basis van de afgeronde opleiding daardoor niet goed mogelijk is. In dit hoofdstuk worden een laag, middelbaar en hoog onderwijsniveau onderscheiden.
Een laag onderwijsniveau omvat basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo, de entreeopleiding en de voormalige assistentenopleiding mbo. Een middelbaar opleidingsniveau omvat de bovenbouw van de havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo 2), de vakopleiding (mbo 3) en de middenkader en specialistische opleidingen mbo-4. Een hoog onderwijsniveau omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo.
Eenzaamheid
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de verkorte versie van de Eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld (De Jong Gierveld & Van Tilburg, 2006). Deze schaal benadert eenzaamheid als meerdimensionaal begrip en onderscheidt sociale en emotionele eenzaamheid. Respondenten kregen 6 stellingen voorgelegd, 3 stellingen (stelling 2, 3 en 5) hebben betrekking op sociale eenzaamheid, en 3 op emotionele eenzaamheid (stelling 1, 4 en 6). De stellingen luiden als volgt:
- Ik ervaar een leegte om me heen.
- Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen.
- Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen.
- Ik mis mensen om me heen.
- Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel.
- Vaak voel ik me in de steek gelaten.
Respondenten kunnen telkens antwoorden met ‘ja’, ‘min of meer’ of ‘nee. Bij het vaststellen van de schaalscores en de mate van eenzaamheid zijn de richtlijnen van de ontwikkelaars van de schaal gevolgd’ (De Jong Gierveld en Van Tilburg, 1999). Daarbij worden de volgende stappen gezet: eerst worden de antwoorden op de items in twee categorieën verdeeld. Als mensen ‘min of meer’ of ‘ja’ antwoorden op de stellingen, waarbij stelling 2, 3 en 5 zijn hergecodeerd, krijgen ze een score ’1’ voor het desbetreffende item. Vervolgens wordt een somscore berekend door de scores van de items op te tellen. Ten slotte wordt een driedeling gemaakt in niet eenzaam (een score van 0 of 1), enigszins eenzaam (een score van 2 tot en met 4) en sterk eenzaam (een score van 5 of 6). Voor sociale en emotionele eenzaamheid kan men een score van 0 tot en met 3 krijgen op de bijbehorende drie stellingen, waarbij 0 ‘niet eenzaam’ en 3 ‘sterk eenzaam’ is. De tussenliggende categorieën 1 en 2 geven in dit geval ‘enigszins eenzaam’ weer. Zie voor meer informatie Van Beuningen et al (2018).
10.5Meer informatie en literatuur
Meer informatie
Cijfers over het welzijn van de Nederlandse bevolking, in termen van geluk en tevredenheid met het leven uitgesplitst naar persoonskenmerken zijn te vinden in StatLine.
Literatuur
Beuningen van J., A.M. Coumans en L. Moonen (2018). Het meten van eenzaamheid.
Beuningen van J., K. van der Houwen en L. Moonen (2014). Measuring well-being An analysis of different response scales. Heerlen/Den Haag, CBS.
Beuningen, J. van , C. Jol en L. Moonen (2015). De Persoonlijke Welzijnsindex. De ontwikkeling van een index voor subjectief welzijn.
Beuningen, J. van en L. Moonen (2019). Trends in geluk en tevredenheid. Statistische Trends.