Inleiding
Na de inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015 zijn er nu in 2020 data van het eerste lustrum beschikbaar over het jeugdhulpgebruik en de maatschappelijke factoren die hiermee samenhangen. De waarde van ‘iets’ bepalen we veelal door vergelijking. Dit kan door het vergelijken van het jeugdhulpgebruik en maatschappelijke factoren in de tijd of tussen gemeenten of regio’s, dan wel door het jeugdhulpgebruik te vergelijken met maatschappelijke factoren, die hier invloed op uitoefenen. Immers, jeugdhulpbeleid staat niet op zich zelf maar heeft ook te maken met armoede, kwaliteit en organisatie van het onderwijs, criminaliteit etc. Dit rapport toont de lezer geaggregeerde data over de leefsituatie van de jeugd aan de hand van cijfers over demografie, jeugdhulpgebruik en de ermee samenhangende maatschappelijke factoren. Het is aan de geïnteresseerde lezer, wetenschapper, beleidsambtenaar tot politicus, om aan deze data betekenis te geven.
In dit jaarrapport worden voornamelijk ontwikkelingen tot en met 2019 beschreven. De effecten van de coronapandemie in 2020 spelen in dit rapport nog vrijwel geen rol. Deze impact zal in het volgende jaarrapport 2021 aan bod komen. Jaap van Sandijk heeft in zijn interviewronde over het gebruik van de Jeugdmonitor door gemeenten, gevraagd naar eventuele databehoefte rondom het nieuwe coronavirus. Hier kwam naar voren dat deze gemeenten vooralsnog geen specifieke behoefte aan andere of meer data hebben gekregen door corona. Wel waren er andere wensen op het gebied van data (hoofdstuk 12).
Hoe wordt in het jaarrapport 2020 de vergelijking gemaakt? Allereerst wordt gekeken naar de demografische ontwikkeling bij jeugdigen, daarna komen ontwikkelingen in het jeugdhulpgebruik aan bod, om vervolgens in te gaan op de trends van een aantal maatschappelijke thema’s, waaronder kinderen in bijstandsgezinnen, school, werk, criminaliteit, middelengebruik en welzijn. Het themaonderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) gaat over ontwikkelingen in het speciaal onderwijs. Waar mogelijk worden ook gemeenten vergeleken, waarbij ook wordt gekeken naar de staat van de jeugd op de BES-eilanden.
In hoofdstuk 2 over de demografische ontwikkelingen van de jeugd valt te lezen dat het aandeel jongeren (0 tot 25 jaar) in de bevolking daalt. Dit komt onder andere doordat ouderen langer blijven leven. Ook het aantal geboorten is gedaald van 200 duizend in 1999 naar 170 duizend in 2019. Omdat twintigers langer wachten met kinderen krijgen, wordt er wel een lichte stijging van geboorten verwacht als deze twintigers dertigers zijn geworden. Het totaal aantal jeugdigen stijgt licht en dat komt door immigratie. In 2019 waren het vooral jongvolwassen Polen en Duitsers die naar Nederland kwamen. Binnen de groep niet-westerse immigranten immigreerden dat jaar meer jongeren uit Turkije, China en India dan jongeren afkomstig uit Syrië, die in de jaren 2015, 2016 en 2017 de grootste immigrantengroep vormden.
Hoe heeft het jeugdzorggebruik zich tussen 2015 en 2019 ontwikkeld? Waar in 2015 8,5 procent van de jongeren (0 tot 23 jaar) jeugdzorg ontvingen, is dit in 2019 gestegen naar 10,0 procent (hoofdstuk 3). Het jeugdhulpgebruik is sinds 2015 jaarlijks gestegen. De meeste jongeren, 294 duizend in 2019, ontvingen ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder. Dat waren er 29 duizend meer dan in 2015. De grootste stijging betreft jeugdhulp door het wijk- of buurtteam van de gemeente, dit nam met 43 duizend jongeren toe tot 79 duizend in 2019. Ook jeugdhulp met verblijf nam licht toe. Het gebruik van jeugdbescherming is daarentegen gedaald. Het gebruik van jeugdhulp varieert per gemeente van 4,6 procent tot 15 procent. Hierbij blijven jongeren langer in jeugdhulp en is er jaarlijks minder plaats voor nieuwe instroom. De vraag is of deze verschillen kunnen worden verklaard door minder goed beïnvloedbare maatschappelijke factoren of door (beleids)keuzes van gemeenten en jeugdhulpaanbieders.
Een eerste belangrijke maatschappelijke factor die samenhangt met jeugdhulpgebruiknoot1 is het aandeel kinderen dat opgroeit in een gezin dat rond moet komen van een bijstandsuitkering (hoofdstuk 4). In 2015 groeide 6,6 procent van alle minderjarige jongeren op in een bijstandsgezin. Vijf jaar later is dit percentage gedaald tot 6,1 procent van alle minderjarige jongeren in Nederland. De daling van het aantal jongeren die opgroeien in bijstandsgezinnen in 2019 geldt ook voor gezinnen met een niet-westerse achtergrond. Bijstandsgezinnen waren in 2018 in 64 procent van de gevallen eenoudergezinnen met een vrouw als kostwinner. Voor onderwijs (hoofdstuk 5) kan worden gekeken naar de verhouding vmbo versus havo/vwo. Dan blijkt dat het aandeel derdeklassers op het vmbo is gedaald van 54,2 in 2015 naar 51,4 in 2019. De daling in het aandeel vmbo-leerlingen vindt vooral plaats bij de beroepsgerichte leerweg (vmbo-b).
In hoofdstuk 6 staat werk centraal. Het percentage jongeren tussen de 15 en 27 jaar dat een betaalde (bij)baan heeft is in de laatste jaren toegenomen van 64,0 procent in 2015 naar 68,3 procent in 2019. Hier is in 2020 wel verandering in gekomen door de coronacrisis. Hierdoor nam de arbeidsparticipatie van jongeren tussen het eerste en het tweede kwartaal van 2020 af van 67,9 procent tot 64,5 procent (niet gecorrigeerd voor seizoeninvloeden). Tot en met 2019 ging het met de arbeidsparticipatie in ieder geval crescendo en verdienden jonge werknemers die nog onderwijs volgden in 2018 een doorsnee jaarinkomen van 5 100 euro. Waar geven de jongeren vervolgens het verdiende geld aan uit? In ieder geval ook aan rookwaren, cannabis en alcohol (hoofdstuk 7). In de periode van 2014 tot en met 2019 is het aandeel jongvolwassen rokers van 18 tot 25 jaar afgenomen, terwijl het aandeel rokers bij jongeren van 12 tot 18 jaar en het cannabis en alcoholgebruik onder jongeren vrijwel gelijk bleef. Het percentage 12- tot 25‑jarigen dat alcohol nuttigt was in 2019 61,2 procent.
Het aandeel jongeren dat verdacht wordt van een misdrijf is tussen 2015 en 2018 gedaald, maar in 2019 op basis van voorlopige cijfers weer iets toegenomen. Het aandeel jongeren dat slachtoffer werd van traditionele criminaliteit is gedaald, maar het aandeel slachtoffers van cybercrime nam in recente jaren juist iets toe. De regionale verschillen zijn groot, in Noord-Holland en Groningen liepen de jongeren relatief meer kans om slachtoffer te worden van een traditioneel misdrijf.
Deze maatschappelijke factoren kunnen ook van invloed zijn op het gevoel van welbevinden van jongeren (hoofdstuk 10). Hoe staat het hier dan mee? Welnu, het merendeel van de jongeren ervaart dit als positief. Hoewel het aandeel jongeren van 18 tot 25 jaar dat aangaf gelukkig te zijn in 2019 wel wat lager was dan in 1997, was dit met 88 procent nog steeds hoog. Het percentage jongeren dat tevreden is met het leven is met 85 a 86 procent al jaren stabiel. Binnen de leeftijdsgroep zijn er wel verschillen. Zo hebben jongvolwassen mannen vaker dan vrouwen een hoog persoonlijk welzijn en hebben de jongeren van 22 tot 25 jaar minder vaak een hoog persoonlijk welzijn dan 18- tot 22‑jarigen.
Samenvattend, wanneer de periode 2015 tot en met 2019 wordt beschouwd, blijft het aantal jongeren vrijwel gelijk en stijgt het jeugdzorggebruik gestaag van 8,5 procent naar 10,0 procent van alle jongeren tussen de 0 en 23 jaar, al verschilt dat gebruik aanzienlijk per gemeente. Hierbij is met name het aantal jongeren met jeugdhulp toegenomen. De maatschappelijke factoren die samenhangen met het jeugdhulpgebruik, laten een overwegend positief beeld zien. Grosso modo zijn veruit de meeste jongvolwassenen gelukkig en tevreden met hun leven. Het lijkt er op dat positieve scores op de maatschappelijke factoren geen effect hebben op het jeugdhulpgebruik. De vraag die deze constatering oproept is: wat dan wel? Onderzoek kan hier enig licht op werpen door gemeenten met een hoog en laag jeugdhulpgebruik te vergelijken. De resultaten hiervan zijn te vinden op de website van de Landelijke Jeugdmonitor.
De uitdaging is dat er heel veel factoren een rol spelen bij het stijgend jeugdhulpgebruik en dat de verhouding daartussen per regio kan verschillen. Het is aan burgers, wetenschappers, beleidsmakers en politici om deze vraag te beantwoorden. Komt het doordat een bepaalde groep jongeren niet mee kan komen? Ligt het aan zwaardere problematiek? Heeft het te maken met veranderingen van het jeugdhulpaanbod? Komt het door gemeentelijk beleid? etc. Verschillende antwoorden op het stijgend jeugdhulpgebruik leiden tot discussie. De essentie van de landelijke jeugdmonitor is deze discussie te ondersteunen met de meest relevante en actuele data omtrent jongeren. Het is nu aan de deelnemers aan deze discussies, om zo goed mogelijk van deze data gebruik te maken.
Noten
Significant, Regionale verschillen in gebruik van jeugdhulp met verblijf, 2018.