Opgroeien in de bijstand
Wonen in een bijstandsgezin
Eind 2018 leefden in Nederland bijna 217 duizend minderjarige kinderen in bijstandsgezinnen, 6,5 procent van alle kinderen. Dat aantal is voor het tweede jaar op rij gedaald. Bijstandskinderen hebben relatief vaak een niet-westerse migratieachtergrond en gezinnen met bijstandskinderen wonen vrijwel altijd in een huurwoning. Hoe jonger de kinderen, hoe minder het bijstandsgezin te besteden heeft en hoe vaker de schulden groter zijn dan de bezittingen.
4.1Bijstandskinderen
Van alle kinderen onder de 18 behoorden eind 2018 6,5 procent tot een gezin waarin minstens één volwassene een bijstandsuitkering had. In de provincie Groningen woonden naar verhouding de meeste bijstandskinderen (8,7 procent), in de provincie Utrecht de minste (5 procent).
Percentage in Rotterdam neemt licht af
In Rotterdam woonden eind 2018 19 duizend bijstandskinderen, ofwel 15,5 procent van alle kinderen in Rotterdam. Net als vorig jaar is Rotterdam de gemeente met relatief de meeste bijstandskinderen. Wel is deze groep 1,2 procentpunt kleiner dan in 2017. Op Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog woonden relatief de minste bijstandskinderen, minder dan 1 procent van alle kinderen op deze Waddeneilanden.
In de tien gemeenten met de meeste kinderen, tellen behalve Rotterdam ook Amsterdam (12,8 procent) en Den Haag (11,3 procent) relatief veel bijstandskinderen. In Amersfoort waren dit er juist relatief weinig (5,6 procent).
Daling bijstandskinderen zet door
Op 31 december 2018 waren er bijna 217 duizend bijstandskinderen in Nederland, 6,5 procent van alle kinderen. Het aantal kinderen in gezinnen waarvan minstens één van beide ouders een bijstandsuitkering had, was daarmee bijna 11 duizend lager dan eind 2017. Tussen 2009 en 2016 nam het aantal bijstandskinderen met ruim 45 duizend toe, eerst als gevolg van de economische crisis en vanaf 2015 vanwege de gestegen toestroom van vluchtelingen. In 2009 was het aandeel bijstandskinderen nog 5,2 procent, dit was in 2016 6,8 procent.
Meer bijstandskinderen met Syrische achtergrond
Eind 2018 waren er bijna 29 duizend bijstandskinderen met een Syrische migratie-achtergrond, ruim 13 procent van alle bijstandskinderen. De meeste Syrische statushouders hebben niet meteen betaald werk en komen daardoor in de bijstand terecht. Hoewel het totale aantal bijstandskinderen verder daalde, groeide deze groep met 1,2 duizend ten opzichte van 2017. Deze groei was minder groot dan tussen 2016 en 2017. Daarmee was dit de grootste groep na kinderen met een Nederlandse achtergrond (28 procent). De derde achtergrond in deze rangschikking is Marokkaans. Eind 2018 had 11 procent van de bijstandskinderen een Marokkaanse migratie-achtergrond.
4.2Samenstelling bijstandsgezinnen in 2017
De volgende paragraaf gaat specifiek over de bijstandsgezinnen waar kinderen deel van uitmaken. Deze statistieken worden gemaakt op basis van gegevens uit de integrale inkomens- en vermogensstatistiek (IIVS). In deze statistiek zijn bijstandsgezinnen gedefinieerd als huishoudens waar een bijstandsuitkering bekeken over het hele jaar de voornaamste inkomensbron was.
In 2017 waren er 102 duizend huishoudens met kinderen onder de 18 met een bijstandsuitkering als belangrijkste inkomensbron. Bijstandsgezinnen waren veelal eenoudergezinnen. De jongste bijstandsgezinnen hadden vaker twee ouders.
Meestal alleenstaande moeders
In 2017 bestond meer dan 60 procent van de bijstandsgezinnen uit maximaal 3 personen, terwijl de meeste niet-bijstand gezinnen uit minimaal 4 personen bestonden. Bijstandsgezinnen waren in 65 procent van de gevallen eenoudergezinnen, met daarbij een vrouw als hoofdkostwinner. In bijna een kwart van de bijstandsgezinnen betrof het tweeoudergezinnen met een mannelijke hoofdkostwinner.
Ouders nog het vaakst samen in jonge gezinnen
In bijstandsgezinnen met jonge kinderen zijn vaker twee ouders aanwezig dan in gezinnen met oudere kinderen. Door leeftijden van het jongste kind en de hoofdkostwinner met elkaar te vergelijken, kunnen de verschillende levensfasen waarin bijstandsgezinnen zich bevinden in kaart worden gebracht. In 2017 waren er 44,6 duizend bijstandsgezinnen met een jongste kind van onder de 6 jaar waarbij de hoofdkostwinner gemiddeld 34 jaar was. In 39 procent van deze gezinnen waren beide ouders nog samen. Van 31,5 duizend bijstandsgezinnen was het jongste kind tussen de 6 en 12 jaar en de hoofdkostwinner gemiddeld bijna 41 jaar, 28 procent van deze gezinnen had twee ouders. Bij 25,8 duizend was het jongste kind tussen de 12 en 18 jaar en de hoofdkostwinner 47 jaar. Van deze gezinnen telde 24 procent nog twee ouders.
4.3Welvaartspositie van bijstandsgezinnen met kinderen
Bijstandsgezinnen hebben minder te besteden dan ander gezinnen en behoren bijna altijd tot de 20 procent minst welvarende huishoudens van Nederland. Meer dan 95 procent van de bijstandsgezinnen woonde in een huurwoning. Deze gezinnen besteedden een groter deel van hun inkomen aan woonlasten dan andere gezinnen.
1 920 euro per maand te besteden
Gezinnen met kinderen die een bijstandsuitkering ontvingen hadden in 2017 gemiddeld 23 duizend euro te besteden. Dat kwam neer op gemiddeld 1 920 euro per maand. Andere gezinnen (huishoudens met kinderen onder de 18 jaar zonder bijstand als belangrijkste bron van het inkomen) hadden meer dan het dubbele te besteden, gemiddeld bijna 57 duizend euro per jaar. Meer dan de helft van de bijstandsgezinnen behoorde in 2017 tot de 10 procent minst welvarende huishoudens van Nederland.
Oudere gezinnen iets welvarender
Naarmate bijstandsgezinnen zich in een latere levensfase bevonden was de welvaartspositie iets beter en lag het gemiddeld besteedbaar inkomen wat hoger. De jongste gezinnen (jongste kind tot 6 jaar) hadden in 2017 gemiddeld 1 860 euro per maand te besteden, de middelste groep (jongste kind 6 tot 12 jaar) 1 940 euro en de oudste groep (jongste kind 12 tot 18 jaar) 1 980 euro per maand. Deze bedragen lagen voor alle groepen gemiddeld met enkele tientallen euro’s hoger dan in 2016. Van de gezinnen met kinderen tussen de 12 en 18 behoorde een derde tot de minst welvarende 10 procent huishoudens, de gezinnen met jonge kinderen was dat bijna driekwart.
Bijstandsgezinnen besteden relatief meer aan wonen
Van de gezinnen met een bijstandsuitkering als belangrijkste inkomensbron woont 95 procent in een huurwoning. Ze besteedden in 2018 gemiddeld 32 procent van hun inkomen aan woonlasten, dat is 4 procentpunt meer dan gezinnen met een andere belangrijkste inkomensbron. De woonlasten van hurende bijstandsgezinnen waren 1 procentpunt hoger dan die van andere gezinnen in een huurwoning. Dit verschil werd vooral veroorzaakt door het lagere inkomen van bijstandsgezinnen. De woonlasten van deze hurende gezinnen waren gemiddeld 490 euro per maand, tegenover een gemiddelde van 760 euro per maand voor andere gezinnen in een huurwoning. De woonlasten van bijstandsgezinnen waren zoveel lager omdat bijstandsgezinnen gemiddeld meer huurtoeslag ontvingen. Hierdoor heeft het lagere inkomen van deze gezinnen een relatief kleine impact op het verschil in de woonlasten als aandeel van het inkomen.
Voor het bepalen van de woonlasten is het Woononderzoek Nederland 2018 gebruikt, een vragenlijstonderzoek in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse zaken naar de woonsituatie van Nederlandse huishoudens.
Bijna 9 op de 10 van de jongste gezinnen loopt risico op armoede
In 2017 liep 87 procent van de jongste bijstandsgezinnen risico op armoede. Dat houdt in dat het inkomen onder de lage-inkomensgrens van het CBS valt. Dat komt naast een relatief laag besteedbaar inkomen, door de relatief grote omvang van deze gezinnen. Het merendeel van de jongste gezinnen bestond in 2017 uit 3 of 4 personen (gemiddeld 3,72 personen). De oudste bijstandsgezinnen waren gemiddeld kleiner (gemiddeld 2,89 personen). Van hen liep 34 procent risico op armoede. Ook het aandeel bijstandsgezinnen met een langdurig armoederisico is hoger onder jonge gezinnen, 51 procent van de jongste gezinnen had al minstens 4 jaar op rij een laag inkomen, ten opzichte van 15 procent van de oudste gezinnen.
Aandeel bijstandsgezinnen met een negatief vermogen gedaald
Gezinnen hebben recht op een bijstandsuitkering als het vermogen niet te hoog is. Op 1 januari 2017 bedroeg het doorsnee vermogen van bijstandsgezinnen met kinderen 450 euro. Dit varieerde van 270 euro bij de gezinnen met een jongste kind tot 6 jaar, tot 700 euro bij gezinnen met een jongste kind van 12 tot 18 jaar. Het doorsnee vermogen van andere gezinnen met kinderen bedroeg ruim 30 duizend euro.
Op 1 januari 2017 had 28 procent van de bijstandsgezinnen met minderjarige kinderen een negatief vermogen, dat aandeel is 4 procentpunt lager dan op 1 januari 2016. Een negatief vermogen houdt in dat de schulden groter waren dan de bezittingen. Onder de jongste bijstandsgezinnen was het percentage gezinnen met een negatief vermogen 32 procent. Dat is hoger dan onder gezinnen waarvan het jongste kind 12 tot 18 jaar oud is. Van hen had 24 procent meer schulden dan bezittingen.
4.4Begrippen
Woonlasten
Relatieve woonlasten worden uitgedrukt in de woonquote. De woonquote is de totale woonlasten als percentage van het besteedbaar inkomen van het huishouden. De gemiddelde woonquote van een groep wordt berekend door eerst per huishouden de woonquote te bepalen en hier vervolgens een gemiddelde van te nemen. De woonlasten zijn gemaximaliseerd op 99,7 procent van het besteedbaar inkomen en zijn verschillend opgebouwd voor huurders en eigenaren. Voor huurders zijn de netto woonuitgaven de bruto huur, minus de huurtoeslag, plus de bijkomende woonuitgaven. Voor woningeigenaren zijn de netto woonuitgaven de bruto hypotheeklasten, vermeerderd met de OZB belasting, opstalverzekering en onderhoudskosten, minus de hypotheekrenteaftrek en het effect van het eigenwoningforfait en minus de bijkomende woonuitgaven. De bijkomende woonuitgaven voor zijn voor huurders en eigenaren hetzelfde opgebouwd en bestaan uit de betaalde belastingen aan de gemeente en andere openbare lichamen en de kosten van energie en watergebruik.
Welvarende huishoudens
Huishoudens worden ingedeeld op basis van een welvaartsmaat waarin zowel informatie over het inkomen als over het vermogen van huishoudens wordt gebruikt. Het resultaat hiervan is dat huishoudens in de laagste welvaartsgroep een laag inkomen én een laag vermogen hebben. Huishoudens in de hoogste welvaartsgroep hebben een hoog inkomen én een hoog vermogen. Door gebruik te maken van deze welvaartsmaat worden zelfstandigen met een incidenteel zeer laag inkomen beter verspreid over de verschillende welvaartsgroepen door ook rekening te houden met hun vermogen.
Lage-inkomensgrens
De inkomensgrens die het CBS gebruikt voor de afbakening van armoede.
De lage-inkomensgrens betreft een vast bedrag dat voor alle jaren en alle typen huishoudens een gelijke koopkracht vertegenwoordigt. De hoogte ervan is geënt op de bijstandsuitkering van een alleenstaande in 1979, toen deze op een hoog niveau lag. Uitgedrukt in de prijzen van 2000 gaat het om een bedrag van 9 250 euro.
4.5Meer informatie en literatuur
Meer informatie
Cijfers over het aantal jongeren in bijstandsgezinnen naar regio zijn te vinden op Jeugdmonitor StatLine.
Cijfers over laag en langdurig laag inkomen van huishoudens zijn te vinden op StatLine.