Jongeren in Nederland
Op 1 januari 2019 telde Nederland bijna 4,9 miljoen jongeren tot 25 jaar. Dit aantal zal naar verwachting afnemen tot 4,8 miljoen in 2029. Het aantal jongeren met een migratieachtergrond zal wel blijven groeien. In 2018 werden baby’s vaker geboren bij een oudere moeder dan in voorgaande jaren. Bij 21 procent van de minderjarige kinderen woonden de ouders niet samen. Tweederde van de kinderen waarvan de ouders niet meer bij elkaar zijn, had geen stiefouders.
2.1Trends in aantal jongeren
Bijna 4,9 miljoen jongeren
Nederland telde begin 2019 bijna 4,9 miljoen jongeren van 0 tot 25 jaar. Onder hen waren 3,4 miljoen minderjarigen (0 tot 18 jaar) en 1,5 miljoen jongvolwassenen (18 tot 25 jaar). Het aantal kinderen van 4 tot 12 jaar bedroeg 1,5 miljoen.
Het aandeel jongeren in de totale bevolking daalt, onder andere doordat ouderen langer blijven leven. Begin 2019 was 28 procent van de bevolking jonger dan 25 jaar. Volgens de meest recente bevolkingsprognose van het CBS komt het aandeel jongeren in 2029 uit op 27 procent. Het aantal jongeren is dan afgenomen tot 4,8 miljoen. In 2029 zal het aandeel minderjarigen zijn toegenomen ten opzichte van het aandeel jongvolwassenen.
Minder baby’s
Tussen 2009 en 2019 is het aantal kinderen van 0 tot 4 jaar met 51 duizend afgenomen tot 687 duizend. Dit werd met name veroorzaakt door de afname van het aantal geboorten van 185 duizend in 2008 tot 168 duizend in 2018. Naar verwachting gaat het aantal 0- tot 4‑jarigen in de jaren twintig weer toenemen. Die toename komt deels doordat er dan meer vrouwen van rond de 30 zijn dan nu, en deels doordat wordt verwacht dat het huidige lage aantal geboorten bij twintigers in de toekomst tot meer geboorten bij dertigers zal leiden. De huidige generatie vrouwen krijgt hun kinderen op latere leeftijd dan eerdere generaties vrouwen, maar dat zijn er naar verwachting niet veel minder.
2.2Woonplaats van jongeren
Urk hoogste percentage jongeren
Begin 2019 was 45 procent van de inwoners van Urk jonger dan 25 jaar, tegenover 28 procent in het hele land. Staphorst stond met 37 procent op de tweede plek. In beide gemeenten wonen relatief veel bevindelijk gereformeerden, die relatief grote gezinnen hebben (CBS, 12 mei 2017). Aan de randen van Nederland liggen de gemeenten met de laagste aandelen jongeren, vooral in Limburg en Zeeland.
Utrecht had van de vier grote steden het hoogste aandeel jongeren; 32 procent van de Utrechters was begin 2019 jonger dan 25 jaar. Daarna volgden Den Haag en Rotterdam (beide 29 procent) en Amsterdam (27 procent). Uit de vier grote steden vertrokken meer jonge gezinnen dan uit kleinere gemeenten (CBS, 28 juni 2019). Uit Amsterdam vertrokken de meeste gezinnen, ruim één op de tien jonge gezinnen in 2018. Gezinnen met een hoger inkomen verlieten de grote stad het vaakst, evenals gezinnen met een Nederlandse achtergrond.
Veel jongeren in studentensteden
Studentensteden hebben logischerwijs een relatief jonge bevolking. Het aandeel jongeren in Groningen en Wageningen bedroeg respectievelijk 35 en 34 procent aan het begin van 2019. Als er wordt ingezoomd op 18- tot 25‑jarigen stonden acht universiteitssteden in de top tien van gemeenten met de meeste jongeren.
Studenten verhuizen de laatste jaren minder vaak naar studentensteden. Tussen 2014 en 2015 was deze daling het grootst. Met ingang van het studiejaar 2014/’15 is het studiefinancieringsstelsel aangepast. Sindsdien wordt een basisbeurs niet langer ontvangen als gift, maar als lening (CBS, 2 januari 2017; Van den Berg en Van Gaalen, 2018). Ook is de kamernood in veel studentensteden groot, waardoor het vinden van een betaalbare kamer lastig is. Recent onderzoek van Van den Berg en Van Gaalen (2019) laat zien dat studenten van wie de ouders niet meer bij elkaar zijn, vaker uit huis gaan dan studenten uit intacte gezinnen, met name als een of beide ouders een nieuwe partner heeft.
2.3Herkomst van jongeren
Ruim kwart jongeren heeft migratieachtergrond
Begin 2019 telde Nederland 1,3 miljoen jongeren met een migratieachtergrond. Dat was 27 procent van alle jongeren. In de drie grootste steden, Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, was dat rond de 60 procent. Van de jongeren met een migratieachtergrond had twee derde een niet-westerse herkomst, ongeveer 880 duizend. De resterende 438 duizend jongeren hadden een westerse migratieachtergrond. Bijna acht van de tien jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond was in Nederland geboren en daarmee van de tweede generatie. Onder jongeren met een westerse migratieachtergrond was dat 64 procent.
Volgens de bevolkingsprognose blijft het aantal jongeren met een migratieachtergrond het komende decennium toenemen. De verwachting is dat de groep westerse jongeren van de tweede generatie absoluut gezien het meest zal toenemen. Het aantal niet-westerse jongeren van de tweede generatie zal na 2022 dalen.
Jongeren met migratieachtergrond vaakst van Marokkaanse komaf
Begin 2019 had 19 procent van de jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond een Marokkaanse achtergrond. Dit was de grootste groep, gevolgd door jongeren met een Turkse (16 procent) of Surinaamse (11 procent) achtergrond.
De grootste groepen jongeren met een westerse migratieachtergrond hadden begin 2019 een Duitse (15 procent) of Poolse (13 procent) achtergrond.
Van de groepen jongeren met een migratieachtergrond die zijn weergegeven in figuur 2.3.2 was het merendeel van de tweede generatie. Een uitzondering vormen de jongeren met een Syrische achtergrond. Van hen was vier op de vijf van de eerste generatie.
Minder immigratie Syrische jongeren in 2018
Hoewel tussen 2003 en 2014 het aantal jongeren van de niet-westerse eerste generatie daalde, is hun aantal vanaf 2014 weer aan het toenemen. De oorzaak hiervan was de toestroom van asielzoekers, met name uit Syrië (CBS, 2 januari 2018). In de jaren 2015, 2016 en 2017 migreerden jaarlijks 10 tot 15 duizend Syrische jongeren naar Nederland. In 2018 waren dit er 3 duizend. Samen met jongeren van Chinese, Turkse en Indiase herkomst vormden zij de top vier van niet-westerse immigranten (elk 3 tot 3,5 duizend jongeren).
De Polen en Duitsers vormden, met respectievelijk 7,5 en 6,5 duizend, de grootste groepen westerse immigrerende jongeren van de eerste generatie. Het betrof vooral jongvolwassenen.
2.4Gezinssituatie van jongeren
Baby’s steeds vaker een oudere moeder
In 2018 werden kinderen vaker bij een moeder van 35 jaar of ouder geboren dan twintig jaar eerder. Vooral twintigers krijgen tegenwoordig minder vaak een kind (CBS, 30 januari 2018). Het aantal bij tienermoeders geboren kinderen nam in 2018 af tot ruim 1,3 duizend. Dat zijn er ruim 1,5 duizend minder dan in 1998. Gemiddeld waren vrouwen in 2018 29,9 jaar oud bij de geboorte van hun eerste kind (CBS, 11 mei 2019), terwijl dat in 1998 nog 29,1 jaar was. Hierbij speelt mee dat jonge vrouwen er tegenwoordig langer over doen om zich te settelen. Ze volgen langer onderwijs, hebben op latere leeftijd een vaste baan en gaan op latere leeftijd samenwonen en/of trouwen (CBS, 13 mei 2019; CBS, 27 september 2017; Te Riele en Loozen, 2017).
Bijna één op tien nuljarigen woont met één ouder
Twintig jaar geleden woonde ongeveer 6 procent van de nuljarigen in een eenouderhuishouden, begin 2019 was dat zo’n 9 procent; dat zijn bijna 15 duizend baby’s. Die situatie kan bijvoorbeeld ontstaan doordat ouders uit elkaar zijn gegaan, een ouder overleden is of de ouders nooit hebben samengewoond. Ruim 30 procent van de nuljarigen woonde begin 2019 met niet-gehuwde ouders/verzorgers en bijna 60 procent met gehuwde ouders/verzorgers. In 1999 was dat respectievelijk ongeveer 15 en 80 procent.
Twee derde geen stiefouders
Begin 2017 woonde van 21 procent van de minderjarige kinderen de ouders niet bij elkaar. Dat zijn 727 duizend kinderen tot 18 jaar. Van hen had 65 procent twee ouders die niet met een nieuwe partner samenwoonden. Vijftien procent had alleen een stiefvader (nieuwe samenwoonpartner van de moeder), dertien procent alleen een stiefmoeder (nieuwe samenwoonpartner van de vader) en 7 procent had twee stiefouders. Van de kinderen met een niet-westerse migratieachtergrond waarvan de eigen ouders niet samenwoonden, had acht op de tien geen stiefouders. Bij kinderen zonder migratieachtergrond was dit zes op de tien. Daarnaast nam het percentage kinderen met niet-samenwonende ouders toe naarmate de stedelijkheid van de woongemeente toeneemt; van 16 procent bij niet-stedelijke gemeenten, naar 28 procent bij zeer sterk stedelijke gemeenten. Ook kwam het in stedelijke gebieden vaker voor dat het kind geen stiefouders heeft; 54 procent bij niet-stedelijke gemeenten, tegenover 76 procent in zeer sterk stedelijke gemeenten.
2.5Begrippen
Eenouderhuishouden
Particulier huishouden bestaande uit één ouder met één of meer thuiswonende kinderen (en met mogelijk ook overige leden).
Eerste generatie
Persoon die in het buitenland is geboren en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren.
Migratieachtergrond
Persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie) en personen die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie). De herkomstgroepering wordt bepaald aan de hand van het geboorteland van de persoon zelf of dat van de moeder, tenzij de moeder in Nederland is geboren. In dat geval geldt het geboorteland van de vader. Ook wordt onderscheid gemaakt tussen personen met een westerse en met een niet-westerse achtergrond.
Nederlandse achtergrond
Persoon van wie beide ouders in Nederland zijn geboren, ongeacht het land waar men zelf is geboren.
Niet-westerse migratieachtergrond
Persoon met een migratieachtergrond met als herkomstgroepering een van de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika en Azië (excl. Indonesië en Japan) of Turkije. Op grond van hun sociaaleconomische en sociaal-culturele positie worden personen met een migratieachtergrond uit Indonesië en Japan tot de personen met een westerse achtergrond gerekend. Het gaat vooral om mensen die in voormalig Nederlands-Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin.
Stedelijkheid (van een gemeente)
Een maatstaf voor de concentratie van menselijke activiteiten gebaseerd op de gemiddelde omgevingsadressendichtheid (oad). Hierbij zijn vijf categorieën onderscheiden: – zeer sterk stedelijk: gemiddelde oad van 2 500 of meer adressen per km2; – sterk stedelijk: gemiddelde oad van 1 500 tot 2 500 adressen per km2; – matig stedelijk: gemiddelde oad van 1 000 tot 1 500 adressen per km2; – weinig stedelijk: gemiddelde oad van 500 tot 1 000 adressen per km2; – niet stedelijk: gemiddelde oad van minder dan 500 adressen per km2.
Onder omgevingsadressendichtheid wordt verstaan het aantal adressen binnen een cirkel met een straal van één kilometer rondom een adres, gedeeld door de oppervlakte van de cirkel. De gemiddelde omgevingsadressendichtheid van een gemeente is het gemiddelde van de omgevingsadressendichtheden van alle adressen in die gemeente.
Tweede generatie
Persoon die in Nederland is geboren en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren.
Westerse migratieachtergrond
Persoon met een migratieachtergrond met een herkomst in een van de landen van de werelddelen Europa (excl. Turkije), Noord-Amerika en Oceanië of Indonesië of Japan. Op grond van hun sociaaleconomische en sociaal-culturele positie worden personen met een migratieachtergrond uit Indonesië en Japan tot de personen met een westerse achtergrond gerekend. Het gaat vooral om mensen die in voormalig Nederlands-Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin.
2.6Meer informatie en literatuur
Meer informatie
Cijfers over het aantal jongeren zijn te vinden op Jeugdmonitor StatLine of op Statline en de prognose van het aantal jongeren op Statline.
Cijfers over het aantal jongeren met een migratieachtergrond zijn te vinden op StatLine: waarnemingsgegevens en prognosegegevens
Regionale cijfers over het aantal jongeren zijn te vinden op StatLine.
Literatuur
Berg, L. van den en R. van Gaalen (2018). Studeren en uit huis gaan nog haalbaar? Samenhang met sociaal leenstelsel en ouderlijke welvaart, 2007–2016. Statistische Trends, januari 2018.
Berg, L. van den en R. van Gaalen (2019). Studenten uit ‘gebroken’ gezinnen vaker uit huis. Demos, juli/augustus 2019, 35 (7), 1–4
CBS (2019, 26 juni). Ruim 1 op 10 jonge gezinnen verliet Amsterdam in 2018. CBS nieuwsbericht.
CBS (2019, 13 mei). Mijlpalen twintigers schuiven op. CBS nieuwsbericht.
CBS (2019, 11 mei). Leeftijd moeder bij eerste kind stijgt naar 29,9 jaar. CBS nieuwsbericht.
CBS (2018, 30 januari). Vrouwen steeds later moeder. CBS nieuwsbericht.
CBS (2017, 27 september). Vrouwen met flexbaan minder vaak moeder. CBS nieuwsbericht.
CBS (2017, 12 mei). Een op de honderd moeders heeft meer dan vijf kinderen. CBS nieuwsbericht.
CBS (2017, 2 januari). Weer minder jongeren verhuisd naar universiteitssteden. CBS nieuwsbericht.
Riele, S. te, en S. Loozen (2017). Vruchtbaarheid aan het begin van de 21e eeuw. Statistische Trends, december 2017.