Gemeenten willen maatwerkdata voor uitvoering jeugdhulpbeleid
In 2015 werden gemeenten, als gevolg van decentralisatie, verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg. Inmiddels bevinden de lokale overheden zich in het vijfde jaar van de decentralisatie. Voor de uitvoering van hun taken op het gebied van beleidsontwikkeling speelt informatie een steeds belangrijkere rol speelt. Hoe blikken ambtenaren terug op de eerste vijf jaar en in hoeverre is het gebruik van de beleidsinformatie jeugd veranderd?
Voor de rondgang zijn beleidsmedewerkers van acht gemeenten geïnterviewd: Schouwen-Duiveland, Oost-Gelre, Nissewaard, Landgraaf, De Fryske Marren, Woerden, Rotterdam en Alkmaar. Een gemeente, Landgraaf, werd ook in eerdere rondgangen geïnterviewd. Sinds 2015 is er veel veranderd in de Landelijke Jeugdmonitor. Er is een nieuwe website, een vernieuwde benchmark jeugdhulp en sinds 2018 zijn er ook vernieuwde regionale jeugdrapporten. Centrale vragen aan de beleidsmedewerkers: in hoeverre zijn gemeenten hiermee bekend en hoe zetten zij deze bronnen in voor hun beleid? En maken zij ook gebruik van de spiegelrapportages? Is het gebruik van deze informatiebronnen in de loop van de afgelopen jaren veranderd?
Wat meteen opvalt na de rondgang is dat vrijwel alle gemeenten een toenemende behoefte hebben aan data – zo gedetailleerd en concreet mogelijk. Verschillende gemeenten geven aan behoefte te hebben aan meer maatwerkdata en ziet hierin een belangrijke rol weggelegd voor het CBS als leverancier. ‘Het CBS als een klantgericht servicecentrum, dat per gemeente maatwerk levert, dat zou fantastisch zijn’, zegt Jelle Daalderop, innovatiemanager jeugd bij de gemeente Alkmaar. ‘De CBS-data vind ik nu nog te grofmazig en niet actueel. Ik wil kunnen inzoomen en kruisverbanden leggen. Ik beschouw het CBS en de verschillende producten die het biedt als een atlas. Het CBS zou van dit atlas-denken af moeten en met veel interactievere statistieken moeten komen.’
De honger naar data wordt volgens de meeste geïnterviewde ambtenaren vooral gevoed door de financiële tekorten die gemeenten hebben op het gebied van jeugdzorg. ‘Als je elk jaar keurig uitkomt met je geld is het goed en hoor je er weinig over’, verklaart André de Jong van de gemeente De Fryske Marren. ‘Maar als je niet uitkomt, wil iedereen – en vooral de politiek – zeer terecht weten hoe dat komt. Dus wordt massaal gegrepen naar statistieken.’ Een tweede oorzaak voor de groeiende behoefte aan data is het verbeterde inzicht dat gemeenten hebben ontwikkeld in de jeugdzorg. ‘Vóór de transitie was de jeugdhulp heel versnipperd’, zegt Jelle Daalderop. ‘Zorgverzekeraars, zorgkantoren en provincies waren toen opdrachtgevers. Dat maakte dat gemeenten éérst heel basaal bezig waren met het overnemen van dat opdrachtgeverschap. De verdieping naar analyse van de kwaliteit en kosten van zorg kwam pas in de jaren daarna. De behoefte aan fijnmaziger informatie neemt toe.’ Joyce Dahlmans van de gemeente Landgraaf bevestigt dit. ‘We zien nu duidelijker waar de nood het hoogst is, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijsachterstanden. Dan is het belangrijk om te weten waar de concentratie zich precies bevindt.’
Beter gebruik van bronnen
Een groot deel van de geïnterviewde gemeenten zijn de afgelopen paar jaar het bestaande informatieaanbod beter en intensiever gaan gebruiken. ‘Wij zetten de benchmark en de regionale cijfers uit de Jeugdmonitor nu doelgerichter in’, zegt Dahlmans, die positief is over de vernieuwde regionale jeugdrapporten. ‘Die geven een mooie helicopterview vanwaaruit je de diepte in kunt gaan met je eigen lokale monitor. Het is ook fijn dat je nu de afbeeldingen uit de regionale rapporten kunt downloaden. Zo kun je ze goed gebruiken voor eigen rapporten.’ Landgraaf ontwikkelde samen met andere gemeenten een eigen VVE (Voor- en vroegschoolse Educatie)-peutermonitor: Nipia. ‘Als je dingen mist bij het CBS, moet je een eigen product ontwikkelen’, zegt Dahlmans. ‘Wat wij misten bij deze doelgroep waren opbrengstcriteria, zoals bereik en ouderbetrokkenheid bij activiteiten. Onze eigen cijfers daarover combineren we met gegevens van het CBS, waaronder opleidingsniveau van ouders.’
Rotterdam werkt vooral met waarstaatjegemeente.nl (‘erg gebruiksvriendelijk’), in combinatie met jeugdhulpinformatie uit het eigen managementsysteem, zegt Jan-Pieter Derksen, die zich als beleidsmedewerker met name richt op monitoring en sturing. Net als een klein aantal andere geïnterviewde ambtenaren is hij niet bekend met de benchmark. ‘Ik ga die zeker bekijken’, zegt hij geïnteresseerd. ‘Mogelijk dat we deze in de toekomst wel zullen inzetten.’ Ook Rotterdam heeft in de afgelopen paar jaar een grotere behoefte gekregen aan verfijnde data.
Erie Haak en Inge Markx van de gemeente Woerden gebruiken StatLine, waarstaatjegemeente.nl en verschillende specifieke CBS-bevolkingsstatistieken voor beleidsvoering. En ook zij doen dat sinds 2015 veel intensiever. ‘We gebruiken niet zo heel specifiek de Landelijke Jeugdmonitor, de cijfers daarin komen uiteindelijk toch uit StatLine’, zegt Haak. Nissewaard gaat nog gespecialiseerder te werk. Net als verschillende andere gemeenten zet de Zuid-Hollandse gemeente nu ook een dataspecialist in voor de duiding van statistieken over jeugdhulp. Luc van Schijndel, sinds twee jaar als datawetenschapper werkzaam voor onder meer het sociaal domein in Nissewaard, kent de benchmark, maar is niet bekend met de regionale jeugdrapporten. ‘Ik gebruik alleen StatLine en doe dat met behulp van de programmeertaal R. Hiermee kun je direct gegevens van Statline inlezen en aanpassen op tabelsoorten. Als datawetenschapper probeer ik de CBS-cijfers te vertalen in trends en inzichten zodat beleidsmedewerkers dat voor hun beleid kunnen gebruiken.’ Maar niet iedereen gaat zo te werk. ‘Ik tik op Google mijn vraag in en voeg daaraan toe: plus CBS’, zegt Jelle Daalderop. ‘Ik zoek gericht en ga daarvoor niet naar eerst de website.’ Ook Chris Wild van de gemeente Schouwen-Duiveland werkt op deze manier. ‘Ik kom bij de CBS-statistieken via Google en let er niet op welk CBS-product ik afneem. Het meest gebruik ik de Landelijke Jeugdmonitor, de benchmark en StatLine. Zolang de afzender maar CBS is, want dat staat voor vertrouwen.’
Behoeften van gebruikers
Uit de interviews blijkt dat veel beleids- en datamedewerkers behoefte hebben aan resultaatcijfers van zorgtrajecten. ‘Niet alleen over de duur en de kosten van een zorgtraject, maar ook over de uitstroom’, vertelt beleidsmedewerker Sander Jentink van de gemeente Oost-Gelre. ‘Het zou fijn zijn als we hiervan cijfers op macroniveau zouden hebben.’ Jelle Daalderop (Alkmaar) bevestigt: ‘Kijk naar de benchmark en de Landelijke Jeugdmonitor. Daarin gaat het vooral over: hoe gaat het met de jeugdigen in Nederland? Maar er wordt niet gekeken naar trajecten.’
Luc van Schijndel herkent de behoefte van zijn collega’s. ‘Een vraag als “waarom is het traject beëindigd” zien we niet beantwoord in de data. Is dat omdat de cliënt achttien is geworden? Of is deze uitbehandeld? Daar kunnen we alleen naar gissen.’ Van Schijndel heeft, net als veel van zijn collega’s, behoefte aan meer diepgang. ‘Veel zaken die ons interesseren zien we helaas niet. Deels door privacywetgeving, maar ik denk ook deels door de keuzes die het CBS en VWS maken bij de productie van de cijfers. Een voorbeeld: een collega wilde weten of het klopt dat iemand die in de jeugdhulpverlening zit, daar heel moeilijk weer uitkomt. Als je hierover gegevens zoekt, zie je wel indicatie op indicatie, maar niet waarom trajecten zijn beëindigd en waarom nieuwe trajecten zijn begonnen.’
Erie Haak van de gemeente Woerden erkent dat het CBS tot op wijkniveau cijfers heeft over gemeenten, maar mist toch maatwerkdata. Hoe dat kan? ‘Er is frictie tussen onze lokale cijfers en die van het CBS omdat sommige criteria net wat anders zijn of omdat de postcodegebiedsindeling net weer even anders is. Als puntje bij paaltje komt, kun je er nét niks mee.’ Ze had gehoopt dat de decentralisatie van de jeugdzorg voor meer maatwerk zou zorgen. ‘Elke gemeente legt zijn eigen accenten, dat is het gevolg van decentralisatie. Zo geef je kleur aan je beleid. Daarom zou maatwerk op het gebied van data mooi zijn.’
Spiegelrapporten
Een jeugdhulpaanbieder die gegevens aanlevert aan het CBS over de geleverde hulp krijgt van het CBS een spiegelrapport terug. In dit spiegelrapport staat per gemeente een uniform overzicht van het aantal geleverde zorg- en hulptrajecten aan jongeren. Het spiegelrapport toont geen informatie over individuele jongeren, maar alleen het totale aantal trajecten, inclusief enkele kenmerken van deze trajecten. De jeugdhulpaanbieder kan het overzicht van een gemeente doorsturen naar de betreffende gemeente. Die krijgt hierdoor een uniform overzicht van de geleverde zorg en hulp door alle jeugdhulpaanbieders in die gemeente.
Net als eerdere jaren blijkt ook dit keer tijdens de rondgang dat niet alle jeugdhulpambtenaren bekend zijn met de spiegelrapporten. En van de gemeenten díe er bekend mee zijn, kunnen verschillende er lastig aankomen. ‘Voor de spiegelrapportages moeten zorgaanbieders evaluaties schrijven en we krijgen ze pas zover na lang aanhouden’, vertelt Luc van Schijndel. ‘Het zou eigenlijk beter zijn als je het systeem zo kunt inrichten dat de spiegelinformatie automatisch naar gemeenten gaat.’ Want, benadrukt Van Schijndel, de spiegelrapporten zijn heel nuttig. ‘Door deze rapporten kun je de cijfers die in de jeugdmonitor staan, splitsen naar zorgaanbieders. Zo krijg je hun prestaties beter in beeld.’
Rotterdam ontvangt spiegelrapportages, maar zou graag zien dat ze frequenter en actuelere verschijnen. ‘Ze zijn daarom niet optimaal voor sturingsinformatie, daar gebruiken we eigen bronnen voor’, zegt Jan-Pieter Derksen. ‘Bovendien kopen wij ook voor een relatief groot deel in via een regionaal samenwerkingsverband. Spiegelrapporten maken geen lokale/regionale uitsplitsing.’
Ook Jelle Daalderop is op de hoogte van de spiegelrapporten. Hij vindt ze nuttig, maar denkt dat ze van veel meer waarde kunnen zijn. ‘De spiegelrapporten geven zinvolle aanknopingspunten. Wij gebruiken ze om te kijken hoe het door ons gevoerde beleid het heeft gedaan in vergelijking met andere gemeenten. Maar ik wil méér weten. Met name wat precies de verschillen in prestaties zijn tussen de verschillende zorgaanbieders. Daar is de informatie in de rapporten helaas niet geschikt voor. Ik heb begrepen dat het CBS, overigens om voor mij begrijpelijke redenen, niet alleen voorzichtig is met de privacy van cliënten – wat absoluut moet – maar ook met de ‘privacy’ van instellingen. Dat kan anders volgens mij. Iedereen snapt dat gemeenten cijfers nodig hebben over instellingen: hoeveel cliënten, voor welke producten, hoe lang ze daar zitten en liefst ook hoeveel beter die cliënten daar gemiddeld van worden, en hoe tevreden die cliënten zijn. Zelfs instellingen zelf begrijpen dat als je dat niet centraal regelt, gemeenten zelf monitors gaan ‘knutselen’. En dat is eigenlijk zonde van het gemak en de expertise van het CBS.’