Sociaaleconomische positie
De tweede generatie is minder vaak afhankelijk van een uitkering en heeft vaker betaald werk dan migranten. Ook heeft de tweede generatie gemiddeld een hoger inkomen. Dit hoofdstuk beschrijft de sociaaleconomische positie van mensen met een herkomst buiten Nederland. Het begin van het hoofdstuk beschrijft de sociaaleconomische positie in het algemeen, gevolgd door arbeidsparticipatie, uitkeringsafhankelijkheid en inkomens.
Sociaaleconomische positie
De sociaaleconomische positie is vastgesteld op basis van de voornaamste inkomstenbron. De volgende vijf sociaaleconomische categorieën worden onderscheiden:
- Werkzaam: inkomen uit arbeid of inkomen als zelfstandige is de voornaamste inkomstenbron.
- Uitkeringsontvanger: een werkloosheids-, ziekte- of arbeidsongeschiktheidsuitkering, of een uitkering uit een sociale voorziening (o.a. bijstand) is de voornaamste inkomstenbron.
- Pensioenontvanger: een pensioenuitkering is de voornaamste inkomstenbron.
- School(kind) of student: voltijdonderwijs volgen is de belangrijkste activiteit. Als een scholier of student inkomen heeft uit een bijbaan en dit meer is dan de lage-inkomensgrens (zie Laag inkomen (cbs.nl), in 2020 was de grens 1 100 euro netto per maand), dan wordt deze persoon gezien als werkzaam.
- Geen inkomen: persoon zonder eigen inkomen. Het is mogelijk dat iemand wordt betaald door een buitenlands bedrijf, waardoor mogelijk in Nederland geen inkomen wordt waargenomen. Hierdoor kan deze persoon (onterecht) in de categorie ‘geen inkomen’ terechtkomen.
Bij het bepalen van de sociaaleconomische positie wordt een persoon ingedeeld in de categorie waar hij of zij het meeste inkomen uit krijgt (voornaamste inkomstenbron). De sociaaleconomische positie is alleen vastgesteld voor mensen in particuliere huishoudens met inkomen.
Personen met buitenlandse herkomst steeds vaker werkzaam
Ten opzichte van 2011 waren personen met een herkomst buiten Nederland in 2020 vaker werkzaam, terwijl dit aandeel werkzame personen onder de totale bevolking van 15 jaar of ouder gelijk bleef. Daarmee is het verschil ten opzichte van de totale bevolking kleiner geworden. Onder migranten ging de toename in het aandeel werkzamen vooral gepaard met een afname van het aandeel zonder inkomen. Bij de tweede generatie – met twee in het buitenland geboren ouders – waren er meer uitkeringsontvangers, en vooral minder onderwijsvolgenden dan in 2011. Dit komt doordat het aantal jongeren tot 25 jaar in deze groep sterk is gedaald. Voor personen met een Nederlandse herkomst veranderde de verdeling van de inkomstenbronnen tussen 2011 en 2020 niet veel.
De verdeling van de inkomstenbronnen van de tweede generatie verschilt sterk van de gemiddelde verdeling van de totale bevolking. Zo is het aandeel scholieren bij vooral degenen met twee in het buitenland geboren ouders hoger (26,1 procent), en het aandeel pensioenontvangers is lager (3,6 procent). Deze afwijkende verdeling heeft vooral te maken met de gemiddeld jonge leeftijd van deze groep (zie hoofdstuk 1).
Onder migranten valt het grote aandeel uitkeringsontvangers op: 18,1 procent is afhankelijk van een uitkering. Dit is meer dan het dubbele ten opzichte van de totale bevolking in Nederland (8,8 procent).
groep | jaar | Werkzaam | Uitkeringsontvanger | Pensioenontvanger | (School)kind of student | Zonder inkomen |
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal | 2020*, Totaal | 55,5 | 8,8 | 22,7 | 9,8 | 3,1 |
Totaal | 2011, Totaal | 55,1 | 8,6 | 22,0 | 10,0 | 4,3 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland |
2020*, Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland |
56,0 | 6,8 | 25,5 | 9,2 | 2,5 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland |
2011, Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland |
56,0 | 6,9 | 24,0 | 9,3 | 3,8 |
Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland |
2020*, Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland |
52,1 | 8,5 | 21,1 | 16,0 | 2,3 |
Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland |
2011, Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland |
52,3 | 8,5 | 21,7 | 14,1 | 3,4 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland |
2020*, Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland |
54,2 | 13,1 | 3,6 | 26,1 | 3,0 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland |
2011, Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland |
48,3 | 10,8 | 3,6 | 34,2 | 3,1 |
Geboren in buitenland | 2020*, Geboren in buitenland | 54,8 | 18,1 | 13,8 | 6,7 | 6,6 |
Geboren in buitenland | 2011, Geboren in buitenland | 51,9 | 18,9 | 14,0 | 7,3 | 7,9 |
Wat doen leeftijd, geslacht en opleidingsniveau ertoe?
De groepen mensen met verschillende herkomst kennen een verschillende samenstelling qua leeftijd, geslacht en opleidingsniveau (zie hoofdstukken 1 en 3). Verschillen tussen herkomstgroepen in sociaaleconomische positie of inkomen (aan het einde van deze paragraaf) kunnen samenhangen met een andere samenstelling. Daarom zijn de uitkomsten over de sociaaleconomische positie (en het inkomen) van de herkomstgroepen ook berekend door rekening te houden met de opbouw van deze groepen naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Die berekening (multivariate analyse) gaat ervan uit dat de opbouw in de herkomstgroepen gelijk is en geeft de voor leeftijd, geslacht en opleidingsniveau gecorrigeerde uitkomsten. Als de verschillen tussen herkomstgroepen in de sociaaleconomische positie (of inkomen) na correctie (deels) wegvallen, betekent dit dat ze verband houden met verschillen in leeftijd, geslacht of opleidingsniveau. Vallen de verschillen niet weg, dan zijn ze niet toe te schrijven aan leeftijd, geslacht of opleidingsniveau. Alleen als de verschillen (deels) wegvallen, is dat expliciet gemeld.
Mensen uit nieuwe EU-landen meest aan het werk
In 2020 had meer dan de helft van de Nederlanders van 15 jaar of ouder werk als voornaamste inkomstenbron. Bij mannen was dit 60,0 procent en bij vrouwen 51,2 procent. Mensen met een nieuwe EU-herkomst hadden vaker werk als voornaamste inkomstenbron. Bijna 85 procent van de mannen met Poolse herkomst had in 2020 werk; onder vrouwen met Poolse herkomst was dit bijna 70 procent. Ook bij personen met Bulgaarse of Roemeense herkomst was inkomen uit werk vaak de voornaamste inkomensbron. Mensen met een nieuwe EU-herkomst zijn jonger dan gemiddeld, en veelal als arbeidsmigrant naar Nederland gekomen. Pensioenontvangers worden dan ook weinig aangetroffen onder hen.
Mannen uit een van de grote Buiten-Europese herkomstgroepen Indonesië, Turkije, Suriname of de Nederlandse Cariben halen hun inkomen vrijwel even vaak uit werk als het gemiddelde van alle 15‑plussers. Ongeveer 60 procent van de mannen heeft een betaalde baan of een eigen bedrijf als voornaamste inkomstenbron. Onder mannen (met ouders) geboren in Marokko is dit 49,9 procent, iets minder dan gemiddeld. Bij vrouwen is het percentage werkenden vooral onder degenen met een Turkse (42,0 procent) of een Marokkaanse (38,0 procent) herkomst minder dan gemiddeld. Zij hebben relatief vaak geen eigen inkomen.
Tussen de 16 en 23 procent van de mannen en vrouwen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst hebben een uitkering om in hun levensonderhoud te voorzien. Onder mensen met een Indonesische herkomst is dit een stuk lager (minder dan 10 procent). De migratiestroom uit Indonesië is voornamelijk na de dekolonisatie (na de Tweede Wereldoorlog) op gang gekomen. Het aandeel pensioenontvangers met een Indonesische herkomst is met 3 op de 10 dan ook substantieel hoger ten opzichte van de andere herkomstgroepen. Onder de andere grote herkomstgroepen is het aandeel pensioenontvangers met ongeveer 1 op de 10 ook bovengemiddeld. Dit is vooral een leeftijdseffect: ze zijn gemiddeld ouder dan de totale bevolking.
Voor meer informatie over de sociaaleconomische positie van de vijf grootste herkomstgroepen (naar leeftijd): zie bijlage B4.1.
Mensen (met ouders) geboren in een vluchtelingenland werken minder vaak dan gemiddeld. Binnen deze groep hebben personen met Afghaanse en Iraanse herkomst in 2020 het vaakst inkomen uit werk: respectievelijk 56,1 en 55,2 procent (mannen), en 35,5 en 46,0 procent (vrouwen). Dit komt deels doordat een relatief groot aandeel van deze herkomstgroepen zich qua leeftijd bevindt in de werkzame periode van hun leven. De Syrische en Eritrese herkomstgroepen, die vooral in de periode 2014–2016 naar Nederland kwamen, hebben minder vaak werk. Onder hen vormen uitkeringsontvangers (meestal bijstand), en scholieren en studenten, het grootste aandeel.
herkomst | Werkzaam | Uitkeringsontvanger | Pensioenontvanger | (School)kind of student | Zonder inkomen |
---|---|---|---|---|---|
Totaal | 60,0 | 8,1 | 21,0 | 9,8 | 1,2 |
Nederland | 60,2 | 6,3 | 23,6 | 9,2 | 0,8 |
Europa (excl NL) | 62,2 | 7,2 | 18,4 | 9,6 | 2,6 |
Nieuwe EU | 79,2 | 6,1 | 4,2 | 8,1 | 2,4 |
Polen | 83,6 | 6,3 | 2,8 | 5,4 | 1,9 |
Bulgarije | 77,1 | 6,2 | 0,9 | 12,4 | 3,4 |
Roemenië | 80,2 | 4,0 | 2,1 | 10,5 | 3,2 |
Overig nieuwe EU | 69,1 | 6,8 | 10,1 | 11,3 | 2,7 |
Overig Europa | 56,7 | 7,6 | 23,0 | 10,1 | 2,6 |
Buiten Europa | 58,0 | 16,9 | 10,1 | 12,8 | 2,2 |
Turkije | 60,7 | 18,7 | 6,4 | 11,7 | 2,5 |
Marokko | 49,9 | 23,4 | 9,4 | 14,7 | 2,7 |
Suriname | 58,8 | 15,9 | 11,2 | 12,0 | 2,1 |
Nederlandse Cariben | 58,6 | 15,5 | 8,0 | 16,2 | 1,7 |
Indonesië | 59,3 | 8,6 | 27,8 | 3,0 | 1,4 |
Afghanistan | 56,1 | 21,7 | 5,3 | 15,4 | 1,4 |
Eritrea | 43,0 | 22,7 | 1,0 | 32,9 | 0,3 |
Irak | 47,3 | 30,9 | 5,9 | 14,1 | 1,9 |
Iran | 55,2 | 25,5 | 6,6 | 10,6 | 2,1 |
Somalië | 43,1 | 29,9 | 2,6 | 23,0 | 1,4 |
Syrië | 33,6 | 43,2 | 1,4 | 21,4 | 0,5 |
Overig Buiten-Europa | 64,3 | 11,8 | 5,5 | 15,5 | 2,9 |
Herkomst | Werkzaam | Uitkeringsontvanger | Pensioenontvanger | (School)kind of student | Zonder inkomen |
---|---|---|---|---|---|
Totaal | 51,2 | 9,5 | 24,4 | 9,9 | 5,0 |
Nederland | 51,8 | 7,3 | 27,5 | 9,2 | 4,1 |
Europa (excl NL) | 53,3 | 9,7 | 20,9 | 9,5 | 6,6 |
Nieuwe EU | 66,5 | 12,0 | 6,1 | 8,1 | 7,3 |
Polen | 69,9 | 12,8 | 5,3 | 5,7 | 6,3 |
Bulgarije | 59,2 | 15,6 | 1,8 | 12,3 | 11,1 |
Roemenië | 68,6 | 8,4 | 3,8 | 10,1 | 9,1 |
Overig nieuwe EU | 60,9 | 10,1 | 10,7 | 10,8 | 7,5 |
Overig Europa | 48,8 | 8,9 | 26,0 | 9,9 | 6,4 |
Buiten Europa | 47,2 | 19,7 | 11,7 | 13,3 | 8,2 |
Turkije | 42,0 | 25,1 | 8,7 | 13,6 | 10,6 |
Marokko | 38,0 | 25,5 | 8,7 | 15,8 | 12,0 |
Suriname | 54,4 | 18,1 | 13,5 | 11,2 | 2,8 |
Nederlandse Cariben | 50,7 | 17,6 | 10,7 | 18,5 | 2,4 |
Indonesië | 52,0 | 9,9 | 30,3 | 2,8 | 5,1 |
Afghanistan | 34,5 | 34,1 | 5,8 | 17,7 | 7,9 |
Eritrea | 11,1 | 44,2 | 1,3 | 39,8 | 3,6 |
Irak | 30,0 | 38,3 | 6,1 | 17,9 | 7,6 |
Iran | 46,0 | 27,1 | 6,6 | 12,3 | 7,9 |
Somalië | 20,2 | 47,1 | 3,1 | 25,5 | 4,1 |
Syrië | 10,6 | 56,9 | 1,6 | 23,7 | 7,1 |
Overig Buiten-Europa | 53,3 | 14,2 | 6,2 | 15,4 | 10,9 |
Buiten-Europese tweede generatie vaker werkzaam dan migranten
In de vijf grootste Buiten-Europese herkomstgroepen is het percentage werkzame mensen groter onder de tweede generatie dan onder migranten. Bij de tweede generatie van Indonesische, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst zijn de percentages met respectievelijk 68,5, 59,2 en 57,4 procent bovendien groter dan gemiddeld in de totale bevolking (55,5 procent). Indonesische migranten vallen op met relatief een klein aandeel werkenden van een kwart. Deze groep ontvangt overwegend een pensioenuitkering, een andere uitkering komt onder hen vrij weinig voor (zie ook figuren 4.2a en b).
In de Turkse en Marokkaanse herkomstgroep is het aandeel met een uitkering (28,5 en 31,1 procent) of zonder inkomen (9,0 en 10,6 procent) aanzienlijk hoger onder migranten dan onder de tweede generatie, en daarmee sterker afwijkend van de verdeling onder de totale bevolking. In de Nederlands-Caribische en Surinaamse herkomstgroepen zijn deze verschillen kleiner.
Herkomst | geboren | Werkzaam | Uitkeringsontvanger | Pensioenontvanger | (School)kind of student | Zonder inkomen |
---|---|---|---|---|---|---|
Totale bevolking | , Totale bevolking | 55,5 | 8,8 | 22,7 | 9,8 | 3,1 |
Turkije | In Nederland geboren, Turkije | 56,5 | 13,3 | 0,2 | 26,8 | 3,2 |
Turkije | In buitenland geboren, Turkije | 47,8 | 28,5 | 13,3 | 1,4 | 9,0 |
Marokko | In Nederland geboren, Marokko | 47,8 | 16,3 | 0,2 | 32,3 | 3,4 |
Marokko | In buitenland geboren, Marokko | 40,8 | 31,1 | 16,3 | 1,3 | 10,6 |
Suriname | In Nederland geboren, Suriname | 59,2 | 13,4 | 1,4 | 23,9 | 2,1 |
Suriname | In buitenland geboren, Suriname | 54,3 | 20,0 | 21,1 | 2,0 | 2,7 |
Nederlandse Cariben | In Nederland geboren, Nederlandse Cariben | 57,4 | 10,8 | 0,9 | 29,0 | 1,8 |
Nederlandse Cariben | In buitenland geboren, Nederlandse Cariben | 53,2 | 19,5 | 13,8 | 11,4 | 2,2 |
Indonesië | In Nederland geboren, Indonesië | 68,5 | 10,9 | 13,8 | 3,6 | 3,2 |
Indonesië | In buitenland geboren, Indonesië | 25,4 | 5,5 | 64,4 | 1,3 | 3,5 |
Migranten hebben minder vaak betaald werk dan gemiddeld
Migranten hebben minder vaak betaald werk dan gemiddeld onder de 15- tot 75‑jarige bevolking. In 2021 had 60,9 procent van de migranten betaald werk, tegenover 70,4 procent gemiddeld onder 15- tot 75‑jarigen. De arbeidsparticipatie van personen van Nederlandse herkomst in de leeftijd van 15 tot 75 jaar, die in Nederland zijn geboren en van wie beide ouders ook in Nederland zijn geboren, was met 72,1 procent wat hoger dan gemiddeld. Onder de tweede generatie, waarvan één of beide ouders in het buitenland zijn geboren, was dit 72,4 procent. Daarbij speelt een rol dat deze personen gemiddeld jonger zijn dan de overige groepen. Doordat de (minder werkzame) groep ouderen ondervertegenwoordigd is onder de tweede generatie, komt de nettoarbeidsparticipatie relatief hoog uit.
Onder de tweede generatie hadden degenen met een Nederlands-Caribische herkomst met 78,2 procent het vaakst betaald werk, en personen met een Europese herkomst met 68,1 procent het minst vaak. Onder migranten was de arbeidsparticipatie het hoogst bij de groep met een nieuw EU-land als herkomst (72,6 procent), en het laagst bij de Indonesische herkomstgroep (32,7 procent).
Arbeidsparticipatie van migranten in 2021 verder gedaald
Tussen 2014 en 2019 nam de nettoarbeidsparticipatie onder de totale bevolking van 15 tot 75 ieder jaar toe. In 2020, het jaar van de uitbraak van de coronapandemie, stopte deze toename, om in 2021 weer verder te stijgen. De arbeidsparticipatie van migranten was over de gehele periode lager dan gemiddeld. Tussen 2016 en 2019 was er wel een significante toename van het percentage migranten met betaald werk, van 60,8 naar 65,7 procent. Daarna nam de arbeidsparticipatie van migranten weer af, met name tussen 2020 (64,3 procent) en 2021 (60,9 procent). Deze afname was het sterkst onder Indonesische migranten. Marokkaanse en Nederlands-Caribische migranten wijken van deze ontwikkeling af: bij deze groepen nam de arbeidsparticipatie tussen 2020 en 2021 juist toe.
Periode | Totale bevolking1) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië |
---|---|---|---|---|---|---|
2013 | 66,7 | 58,2 | 54,7 | 59,8 | 59,1 | 46,1 |
2014 | 66,2 | 59,3 | 53,5 | 62,4 | 58,4 | 45,3 |
2015 | 66,7 | 55,0 | 50,7 | 61,8 | 58,8 | 45,0 |
2016 | 67,1 | 61,0 | 52,8 | 58,9 | 56,4 | 38,0 |
2017 | 67,9 | 58,9 | 54,2 | 59,5 | 58,5 | 44,6 |
2018 | 69,1 | 61,8 | 57,2 | 65,7 | 60,0 | 43,4 |
2019 | 70,0 | 64,4 | 57,3 | 65,8 | 66,1 | 41,3 |
2020 | 69,6 | 61,6 | 52,5 | 64,7 | 60,5 | 42,0 |
2021 | 70,4 | 56,3 | 53,9 | 57,5 | 61,9 | 32,8 |
1)Nettoarbeidsparticipatie van de totale bevolking van 15 tot 75 jaar in Nederland. |
De arbeidsparticipatie van de tweede generatie nam tussen 2014 en 2018, toe. In 2019 stopte deze toename, om in 2021 weer verder te stijgen. Bij de Nederlands-Turkse en Nederlands-Marokkaanse tweede generatie was de toename tussen 2014 en 2018 het sterkst, waarmee het verschil met de totale bevolking verkleinde. Verder valt op dat de arbeidsparticipatie van de tweede generatie met een Indonesische herkomst in vergelijking met de andere herkomstgroepen het meest stabiel is gebleven tussen 2013 en 2021.
jaar | Totale bevolking1) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Nederland |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 | 66,7 | 57,8 | 59,0 | 68,7 | 75,0 | 76,2 | 67,8 |
2014 | 66,2 | 56,3 | 57,4 | 66,0 | 66,1 | 74,4 | 67,4 |
2015 | 66,7 | 58,1 | 55,7 | 65,4 | 69,7 | 74,8 | 68,0 |
2016 | 67,1 | 62,2 | 63,4 | 67,3 | 72,0 | 76,7 | 68,3 |
2017 | 67,9 | 65,0 | 61,1 | 69,2 | 66,3 | 73,6 | 69,1 |
2018 | 69,1 | 69,0 | 68,5 | 73,7 | 74,7 | 75,4 | 69,7 |
2019 | 70,0 | 70,4 | 61,0 | 75,3 | 77,4 | 75,1 | 70,8 |
2020 | 69,6 | 69,2 | 68,4 | 71,7 | 73,6 | 74,1 | 70,6 |
2021 | 70,4 | 72,3 | 73,2 | 74,7 | 78,2 | 74,4 | 72,1 |
1)Nettoarbeidsparticipatie van de totale bevolking van 15 tot 75 jaar in Nederland. |
Tweede generatie jongeren werken vaker dan jonge migranten
Mannen hebben vaker betaald werk dan vrouwen: 74,3 procent tegen 66,5 procent. Dit verschil is relatief klein onder de tweede generatie (respectievelijk 73,6 procent en 71,1 procent), en juist groter onder migranten (67,8 procent tegen 54,6 procent). Het verschil in de nettoarbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen was het grootst bij Turkse migranten: 66,4 procent onder mannen, tegenover 45,7 procent onder vrouwen.noot1
Jongeren van 15 tot 25 jaar met een Nederlandse herkomst hadden in 2021 vaker een baan (75,8 procent) dan jonge migranten (53,9 procent) of de tweede generatie (64,9 procent). Naar herkomstland (totaal van migranten en tweede generatie) hadden met name jongeren met een Nederlands-Caribische (49,7 procent) of Surinaamse herkomst (57,3 procent) minder vaak betaald werk. Onder 25- tot 45‑jarigen was de arbeidsparticipatie bovengemiddeld hoog onder personen van Nederlandse herkomst (90,5 procent), en lager dan gemiddeld bij migranten (72,2 procent) en de tweede generatie (84,7 procent). Onder 45- tot 75‑jarigen was de arbeidsparticipatie gemiddeld 59,7 procent. Dat was vergelijkbaar bij personen met een Nederlandse herkomst (60,6 procent), en lager bij migranten (53,4 procent). In deze leeftijdscategorie had de tweede generatie met 64,3 procent het vaakst werk.
Hoog- en middelbaar opgeleiden hebben vaker betaald werk dan laagopgeleiden. Dat geldt zowel voor mensen die in Nederland als in het buitenland geboren zijn. Laagopgeleiden van de tweede generatie hadden in 2021 met 58,0 procent vaker betaald werk dan laagopgeleiden met een Nederlandse herkomst (53,4 procent) en laagopgeleide migranten (47,7 procent). Middelbaar opgeleide migranten (62,9 procent) hadden ook minder vaak betaald werk dan gemiddeld onder middelbaar opgeleiden. Hoogopgeleiden van de tweede generatie hadden een hogere arbeidsparticipatie (83,7 procent) dan hoogopgeleide personen met een Nederlandse herkomst (82,0 procent) en hoogopgeleide migranten (73,1 procent).
Totaal | Geslacht | Leeftijd | Onderwijsniveau | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
man | vrouw | 15-24 | 25-44 | 45-74 | laag | middelbaar | hoog | ||
% van de 15- tot 75-jarige bevolking | |||||||||
Totaal | 70,4 | 74,3 | 66,5 | 71,7 | 86,4 | 59,7 | 52,8 | 72,9 | 80,9 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland |
|||||||||
Totaal | 72,1 | 75,6 | 68,5 | 75,8 | 90,5 | 60,6 | 53,4 | 74,7 | 82,0 |
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders geboren in buitenland |
|||||||||
Totaal | 72,4 | 73,6 | 71,1 | 64,9 | 84,7 | 64,3 | 58,0 | 71,6 | 83,7 |
Europa (excl. NL) | 68,1 | 70,6 | 65,4 | 70,9 | 88,6 | 54,8 | 55,2 | 68,1 | 77,5 |
Buiten-Europa | 74,3 | 75,0 | 73,6 | 63,0 | 83,5 | 72,7 | 59,2 | 73,2 | 86,6 |
Geboren in buitenland | |||||||||
Totaal | 60,9 | 67,8 | 54,6 | 53,9 | 72,2 | 53,4 | 47,7 | 62,9 | 73,1 |
Europa (excl. NL) | 69,5 | 77,3 | 63,2 | 55,4 | 82,3 | 59,1 | 59,3 | 64,6 | 77,6 |
Buiten-Europa | 57,0 | 63,9 | 50,4 | 53,2 | 66,2 | 51,5 | 43,8 | 62,3 | 70,2 |
De hierboven besproken verschillen naar geboorteland en herkomstland kunnen samenhangen met een andere samenstelling van deze groepen naar achtergrondkenmerken, zoals geslacht, leeftijd en onderwijsniveau. De nettoarbeidsparticipatie varieert immers wanneer rekening wordt gehouden met deze kenmerken, vooral leeftijd en onderwijsniveau spelen een rol.
Zo heeft de tweede generatie gemiddeld ongeveer net zo vaak betaald werk als personen van Nederlandse herkomst. Dat heeft er voornamelijk mee te maken dat zij relatief jong zijn. Als hiervoor wordt gecorrigeerd, dan hebben ze juist wat minder vaak werk. Migranten hebben, ook wanneer dit in samenhang met andere kenmerken wordt onderzocht, een lagere arbeidsparticipatie dan personen met een Nederlandse herkomst.
Relatief lage werkloosheid onder Nederlands-Indonesische tweede generatie
Onder de totale Nederlandse beroepsbevolking (15 tot 75 jaar) was 4,2 procent in 2021 werkloos. Werklozen zijn mensen zonder werk, die recent naar een baan hebben gezocht en daarvoor ook op korte termijn beschikbaar zijn. Bij de tweede generatie was dat met 6,2 procent hoger, en migranten hadden met 7,9 het hoogste werkloosheidspercentage. Personen met een Nederlandse herkomst waren met 3,2 procent het minst vaak werkloos.
Onder de Nederlands-Marokkaanse en Nederlands-Turkse tweede generatie was het werkloosheidspercentage relatief hoog (beide 9,4), terwijl dat bij de Nederlands-Indonesische tweede generatie lager was (3,0 procent) dan gemiddeld onder de tweede generatie met een Buiten-Europese herkomst. Onder migranten waren met name degenen met een Nederlands-Caribische herkomst relatief vaak werkloos (9,6 procent).
Daling werkloosheid zet door voor tweede generatie
Tussen 2014 en 2019 daalde het werkloosheidspercentage onder de totale bevolking. Dat geldt voor alle herkomstgroepen, zowel voor migranten als voor de tweede generatie, al zijn er wel verschillen in het moment waarop de daling werd ingezet. In 2020 nam het werkloosheidspercentage tijdens het begin van de coronacrisis weer iets toe ten opzichte van het voorafgaande jaar. In 2021 werd de dalende lijn echter weer ingezet, maar niet voor alle groepen. Zo was de Nederlands-Turkse en Nederlands-Marokkaanse tweede generatie in 2021 wel vaker werkloos dan in 2020. Onder migranten nam de werkloosheid in 2021 gemiddeld juist wat verder toe. Vooral bij Indonesische migranten steeg de werkloosheid in 2021 sterk. Daarentegen daalde de werkloosheid in 2021 bij migranten met een Marokkaanse, Surinaamse en Nederlands-Caribische herkomst.
Periode | Totale bevolking1) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië |
---|---|---|---|---|---|---|
2013 | 8,2 | 12,9 | 14,7 | 14,9 | 19,8 | 11,3 |
2014 | 8,3 | 11,8 | 16,0 | 14,6 | 18,3 | 13,2 |
2015 | 7,9 | 10,3 | 15,2 | 13,1 | 17,5 | 9,3 |
2016 | 7,0 | 8,9 | 11,7 | 12,9 | 18,1 | 13,9 |
2017 | 5,9 | 9,7 | 9,9 | 12,0 | 16,5 | 10,1 |
2018 | 4,9 | 6,8 | 6,2 | 7,9 | 10,8 | 5,7 |
2019 | 4,4 | 4,3 | 5,6 | 6,8 | 7,0 | 6,6 |
2020 | 4,9 | 6,0 | 7,6 | 6,1 | 10,1 | 4,2 |
2021 | 4,2 | 7,6 | 6,3 | 5,5 | 9,6 | 8,4 |
1)Werkloosheid onder de totale beroepsbevolking van 15 tot 75 jaar in Nederland. |
jaar | Totale bevolking1) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Nederland |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 | 8,2 | 17,2 | 20,5 | 16,4 | 12,0 | 8,2 | 6,6 |
2014 | 8,3 | 18,8 | 21,4 | 17,7 | 20,4 | 8,6 | 6,7 |
2015 | 7,9 | 19,3 | 22,3 | 18,3 | 14,2 | 8,0 | 6,3 |
2016 | 7,0 | 15,0 | 15,0 | 14,2 | 11,7 | 7,3 | 5,7 |
2017 | 5,9 | 10,3 | 12,6 | 12,9 | 9,4 | 6,1 | 4,7 |
2018 | 4,9 | 9,7 | 7,5 | 8,4 | 7,9 | 4,8 | 4,0 |
2019 | 4,4 | 7,1 | 10,6 | 7,3 | 9,3 | 4,4 | 3,4 |
2020 | 4,9 | 7,0 | 9,0 | 11,9 | 9,0 | 4,0 | 3,8 |
2021 | 4,2 | 9,4 | 9,4 | 6,3 | 7,4 | 3,0 | 3,2 |
1)Werkloosheid onder de totale beroepsbevolking van 15 tot 75 jaar in Nederland. |
De werkloosheid in 2021 bedroeg onder mannen 4,0 procent, tegenover 4,5 procent onder vrouwen. Bij personen die in Nederland zijn geboren is het verschil tussen beide groepen relatief klein, terwijl dat onder migranten wat groter is: 9,2 procent onder vrouwen, tegenover 6,6 procent onder mannen. De werkloosheid was tevens relatief hoog onder vrouwelijke migranten met een Buiten-Europese herkomst (10,1 procent). Bij vrouwen met een Indonesische herkomst (migranten en tweede generatie), was de werkloosheid met 3,8 procent juist relatief laag.
Laagopgeleiden zijn vaker werkloos dan middelbaar- of hoogopgeleiden. Wel bestaan er ook naar onderwijsniveau aanzienlijke verschillen tussen de groepen. Zo zijn laagopgeleiden met een Nederlandse herkomst nog altijd minder vaak werkloos (5,5 procent) dan hoogopgeleide migranten (6,5 procent). Laagopgeleiden van de tweede generatie waren met 11,8 procent het vaakst werkloos, hoogopgeleiden met een Nederlandse herkomst (2,2 procent) het minst vaak. Ook na correctie voor geslacht, leeftijd en onderwijsniveau zijn migranten en de tweede generatie vaker werkloos dan personen met Nederlandse herkomst.
Totaal | Geslacht | Leeftijd | Onderwijsniveau | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
man | vrouw | 15-24 | 25-44 | 45-74 | laag | middelbaar | hoog | ||
% van de 15- tot 75-jarige beroepsbevolking | |||||||||
Totaal | 4,2 | 4,0 | 4,5 | 9,3 | 3,3 | 3,0 | 7,1 | 4,0 | 2,9 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland |
|||||||||
Totaal | 3,2 | 3,2 | 3,3 | 7,5 | 2,2 | 2,5 | 5,5 | 3,2 | 2,2 |
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders geboren in buitenland |
|||||||||
Totaal | 6,2 | 6,2 | 6,3 | 12,8 | 4,7 | 2,2 | 11,8 | 6,2 | 3,2 |
Europa (excl. NL) | 5,3 | 4,5 | 6,1 | 11,0 | 4,1 | 2,7 | 11,0 | 4,5 | 2,7 |
Buiten-Europa | 6,6 | 6,8 | 6,3 | 13,4 | 4,8 | 1,8 | 12,1 | 6,9 | 3,3 |
Geboren in buitenland | |||||||||
Totaal | 7,9 | 6,6 | 9,2 | 18,9 | 7,5 | 5,9 | 9,8 | 7,9 | 6,5 |
Europa (excl. NL) | 6,3 | 4,7 | 7,8 | 18,5 | 5,0 | 4,8 | 7,4 | 8,5 | 4,8 |
Buiten-Europa | 8,7 | 7,6 | 10,1 | 19,2 | 9,3 | 6,3 | 10,8 | 7,7 | 7,7 |
Jeugdwerkloosheid ruim twee keer zo hoog onder migranten
Jongeren van 15 tot 25 jaar zijn vaker werkloos dan ouderen in de beroepsbevolking. De werkloosheid onder 15- tot 25‑jarige migranten was in 2021 met 18,9 procent ruim twee keer zo hoog als gemiddeld (9,3 procent), en ook onder de tweede generatie in deze leeftijdscategorie was dat met 12,8 procent bovengemiddeld. Met name in de herkomstgroepen Nederlandse Cariben (23,8 procent) en nieuwe EU (18,0 procent) was de jeugdwerkloosheid hoog. Van de jongeren met een Nederlandse herkomst was 7,5 procent van de beroepsbevolking werkloos.
Tussen 2013 en 2019 daalde de jeugdwerkloosheid onder de totale bevolking, van 14,2 naar 8,5 procent. Deze daling is relatief sterk voor jongeren met een Buiten-Europese herkomst, zowel migranten als de tweede generatie. In 2020 was de jeugdwerkloosheid met 10,6 procent voor het eerst weer hoger, om vervolgens te dalen naar 9,3 procent in 2021. Daarmee is de toename die in 2020 tijdens de coronacrisis plaatsvond dus nog niet volledig tenietgedaan. Voor migranten was de stijging van de werkloosheid in 2020 aanzienlijk sterker, en in tegenstelling tot het gemiddelde zette de stijging van de jeugdwerkloosheid van migranten in 2021 verder door tot 18,9 procent. Dat geldt alleen niet voor alle herkomstgroepen, bij de jonge migranten met een Buiten-Europese herkomst nam de werkloosheid in 2021 iets af. De jeugdwerkloosheid onder de tweede generatie is in 2021 wel weer lager.
Periode | Totaal1) | Europa (excl. NL) | Buiten-Europa |
---|---|---|---|
2013 | 14,2 | 15,6 | 26,3 |
2014 | 13,7 | 17,7 | 23,7 |
2015 | 12,6 | 18,2 | 22,2 |
2016 | 12,1 | 12,9 | 20,2 |
2017 | 10,4 | 11,5 | 21,1 |
2018 | 8,9 | 11,6 | 13,2 |
2019 | 8,5 | 13,8 | 13,5 |
2020 | 10,6 | 18,0 | 19,7 |
2021 | 9,3 | 18,5 | 19,2 |
1)Jeugdwerkloosheid onder de totale beroepsbevolking van 15 tot 25 jaar in Nederland. |
jaar | Totale bevolking1) | Europa (excl. NL) | Buiten-Europa | Nederland |
---|---|---|---|---|
2013 | 14,2 | 15,9 | 22,8 | 11,1 |
2014 | 13,7 | 13,7 | 24,8 | 10,4 |
2015 | 12,6 | 15,5 | 22,0 | 9,5 |
2016 | 12,1 | 14,6 | 19,0 | 9,7 |
2017 | 10,4 | 10,9 | 15,8 | 8,3 |
2018 | 8,9 | 10,2 | 12,1 | 7,6 |
2019 | 8,5 | 10,2 | 12,9 | 6,5 |
2020 | 10,6 | 14,2 | 14,4 | 8,4 |
2021 | 9,3 | 11,0 | 13,4 | 7,5 |
1)Jeugdwerkloosheid onder de totale beroepsbevolking van 15 tot 25 jaar in Nederland. |
Mensen met Buiten-Europese herkomst behoren vaker tot onbenut arbeidspotentieel
Van de personen met een Buiten-Europese herkomst behoorde in 2021 een groter deel tot het onbenut arbeidspotentieel dan gemiddeld onder de 15- tot 75‑jarige bevolking (16 procent tegenover 10 procent). Dat geldt zowel voor migranten als voor de tweede generatie. Personen met een Nederlandse herkomst behoorden met 9 procent relatief minder vaak tot het onbenut arbeidspotentieel.
Van de Nederlands-Indonesische tweede generatie behoorde met 8 procent ongeveer een even groot deel tot het onbenut arbeidspotentieel als van de personen met een Nederlandse herkomst. Ook onder Indonesische migranten was het onbenut arbeidspotentieel met 11 procent relatief gering. Wanneer echter rekening wordt gehouden met verschillen in geslacht, leeftijd en onderwijsniveau, behoorden de Nederlands-Indonesische tweede generatie naar verhouding vaker tot het onbenut arbeidspotentieel dan personen met een Nederlandse herkomst. Dat komt vooral doordat de gemiddelde leeftijd van personen met een Indonesische herkomst aanzienlijk hoger ligt dan onder de andere herkomstgroepen, en het onbenut arbeidspotentieel onder ouderen naar verhouding kleiner is. In vergelijking met de tweede generatie van verschillende herkomstgroepen was het onbenut arbeidspotentieel onder de Nederlands-Marokkaanse groep met 24 procent het grootst.
Onbenut arbeidspotentieel
Het onbenut arbeidspotentieel bestaat uit:
- werklozen;
- mensen zonder betaald werk die wel recent naar werk hebben gezocht, maar niet direct beschikbaar zijn;
- mensen zonder betaald werk die niet recent hebben gezocht maar wel direct beschikbaar zijn;
- deeltijdwerkers die meer uren willen werken, en hiervoor op korte termijn beschikbaar zijn.
In deze publicatie is het werkloosheidspercentage gebaseerd op de beroepsbevolking (15 tot 75 jaar), en het onbenut arbeidspotentieel op de totale bevolking (15 tot 75 jaar).
Onder vrouwen is het onbenut arbeidspotentieel over het algemeen groter dan onder mannen. Bij mensen met een Europese herkomst is dat verschil relatief groot, met name bij migranten: 9 procent van de mannelijke migranten, tegenover 15 procent van de vrouwelijke migranten behoorde in 2021 tot het onbenut arbeidspotentieel. Personen van 15 tot 25 jaar behoren ook vaker tot het onbenut arbeidspotentieel. Verder was het onbenut arbeidspotentieel kleiner bij hoogopgeleiden dan bij laag- en middelbaar opgeleiden. Dat is met name het geval bij de tweede generatie met een buitenlandse herkomst.
Totaal | Geslacht | Leeftijd | Onderwijsniveau | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
man | vrouw | 15-24 | 25-44 | 45-74 | laag | middelbaar | hoog | ||
% van de 15- tot 75-jarige bevolking | |||||||||
Totaal | 10 | 9 | 11 | 25 | 9 | 6 | 13 | 10 | 8 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland |
|||||||||
Totaal | 9 | 8 | 9 | 23 | 7 | 5 | 10 | 9 | 7 |
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders geboren in buitenland |
|||||||||
Totaal | 14 | 13 | 16 | 29 | 11 | 6 | 21 | 15 | 9 |
Europa (excl. NL) | 10 | 9 | 12 | 25 | 8 | 5 | 16 | 10 | 6 |
Buiten-Europa | 16 | 15 | 17 | 30 | 12 | 7 | 23 | 18 | 10 |
Geboren in buitenland | |||||||||
Totaal | 14 | 12 | 17 | 32 | 15 | 10 | 15 | 15 | 13 |
Europa (excl. NL) | 12 | 9 | 15 | 27 | 12 | 9 | 12 | 16 | 11 |
Buiten-Europa | 15 | 13 | 17 | 34 | 17 | 11 | 16 | 15 | 15 |
Tweede generatie heeft vaakst flexibele arbeidsrelatie
Werknemers met een flexibele arbeidsrelatie hebben een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, óf een flexibel aantal uren per week. In deze groep zitten relatief veel uitzend-, oproep- en invalkrachten. Ook zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) worden tot de flexwerkers gerekend.
De tweede generatie werkt vaker als werknemer met een flexibel dienstverband dan gemiddeld: in 2021 had 37 procent van hen een baan als flexwerknemer. Bij migranten en personen met een Nederlandse herkomst was dat met respectievelijk 31 en 26 procent van de werkenden lager. Dat heeft vooral te maken met de gemiddeld hogere leeftijd van deze twee groepen. Na correctie voor achtergrondkenmerken hebben juist migranten vaker een flexibele arbeidsrelatie dan de tweede generatie.
Het percentage zzp’ers loopt naar geboorteland en herkomst minder uiteen dan het percentage flexwerknemers. Van zowel de werkende migranten, als van de werkenden met een Nederlandse herkomst, was 12 procent in 2021 zzp’er. Onder de werkende tweede generatie was dat 10 procent. Zowel migranten als de tweede generatie met een Buiten-Europese herkomst hebben vaker een baan als werknemer met een flexibele arbeidsrelatie dan personen met een Nederlandse herkomst. Werkende migranten met een Europese herkomst waren met 15 procent het vaakst zzp’er, ook na correctie voor achtergrondkenmerken.
Geboorteland | Herkomst | Werknemers met flexibel dienstverband | Zzp'ers |
---|---|---|---|
Totaal | , Totaal | 28 | 12 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland |
, Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland |
26 | 12 |
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland |
Totaal, Geboren in Nederland, 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland |
37 | 10 |
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland |
Europa (excl. NL), Geboren in Nederland, 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland |
34 | 10 |
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland |
Buiten-Europa, Geboren in Nederland, 1 of 2 ouder(s) geboren in buitenland |
39 | 10 |
Geboren in buitenland | Totaal, Geboren in buitenland | 31 | 12 |
Geboren in buitenland | Europa (excl. NL), Geboren in buitenland | 31 | 15 |
Geboren in buitenland | Buiten-Europa, Geboren in buitenland | 31 | 11 |
Migranten werken relatief vaak in technische beroepen
Van de werkende migranten werkten er in 2021 meer dan gemiddeld in technische beroepen: 17 procent, tegen 14 procent gemiddeld. Dat is tevens vaker dan de tweede generatie (12 procent). Ook werkten migranten naar verhouding vaker in dienstverlenende beroepen, maar minder vaak dan gemiddeld in commerciële beroepen. Deze beroepsklasse kwam juist wat vaker voor bij de tweede generatie. Werkenden van Nederlandse herkomst werkten naar verhouding vaker in zorg en welzijn beroepen dan migranten en de tweede generatie.
Totaal | Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland | Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders geboren in buitenland | Geboren in buitenland | |
---|---|---|---|---|
% 15- tot 75-jarige werkzame beroepsbevolking | ||||
Beroepsklasse | ||||
Pedagogische beroepen | 7 | 8 | 8 | 6 |
Creatieve en taalkundige beroepen | 3 | 3 | 3 | 3 |
Commerciële beroepen | 11 | 11 | 14 | 9 |
Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 19 | 20 | 20 | 17 |
Managers | 5 | 5 | 5 | 4 |
Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 4 | 4 | 4 | 3 |
Technische beroepen | 14 | 13 | 12 | 17 |
ICT beroepen | 5 | 5 | 5 | 7 |
Agrarische beroepen | 2 | 2 | 0 | 1 |
Zorg en welzijn beroepen | 14 | 15 | 13 | 12 |
Dienstverlenende beroepen | 7 | 7 | 6 | 12 |
Transport en logistiek beroepen | 7 | 7 | 9 | 7 |
Overig | 2 | 1 | 1 | 3 |
Totaal | 100 | 100 | 100 | 100 |
Landbouwberoepen vaakst uitgeoefend door personen van Nederlandse herkomst
In de periode 2019–2021 was van alle werkenden gemiddeld 75 procent van Nederlandse herkomst. Dit percentage was relatief hoog bij de beroepsgroepen veetelers, en land- en bosbouwers (beide 94 procent). Onder productiemachinebedieners en koks (beide 60 procent) was dat het laagst.
Van de werkzame beroepsbevolking was 11 procent van de tweede generatie met een buitenlandse herkomst. Onder kassamedewerkers (25 procent) en managers in de horeca (23 procent) was dit naar verhouding het hoogst. Bij de beroepsgroepen land- en bosbouwers en veetelers werkten juist nauwelijks mensen van de tweede generatie.
Van alle werkenden was 13 procent migrant. Bij productiemachinebedieners (31 procent) en schoonmakers (30 procent) was die groep het sterkst vertegenwoordigd. Journalisten (1 procent) en managers in het onderwijs (3 procent) zijn het minst vaak migrant.
Top-5 beroepen met hoogste percentage | Top-5 beroepen met laagste percentage | ||
---|---|---|---|
% 15- tot 75-jarige werkzame beroepsbevolking | |||
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland | |||
Veetelers | 94 | Reisbegeleiders | 63 |
Land- en bosbouwers | 94 | Schoonmakers | 63 |
Overheidsbestuurders | 90 | Overig | 62 |
Managers onderwijs | 89 | Koks | 60 |
Hoveniers, tuinders en kwekers | 89 | Productiemachinebedieners | 60 |
Totaal | 75 | ||
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders geboren in buitenland | |||
Kassamedewerkers | 25 | Radio- en televisietechnici | 3 |
Managers horeca | 23 | Conciërges en teamleiders schoonmaak | 3 |
Laders, lossers en vakkenvullers | 19 | Hoveniers, tuinders en kwekers | 3 |
Overheidsambtenaren | 19 | Veetelers | 1 |
Apothekersassistenten | 19 | Land- en bosbouwers | 0 |
Totaal | 11 | ||
Geboren in buitenland | |||
Productiemachinebedieners | 31 | Verleners van overige persoonlijke diensten | 5 |
Schoonmakers | 30 | Fysiotherapeuten | 5 |
Koks | 29 | Algemeen directeuren | 5 |
Overig | 28 | Managers onderwijs | 3 |
Hulpkrachten bouw en industrie | 26 | Journalisten | 1 |
Totaal | 13 |
Daling bijstand onder personen met Buiten-Europese herkomst
Ten opzichte van de totale bevolking van 15 jaar tot de AOW-leeftijd hebben mensen met een Buiten-Europese herkomst vaker een bijstandsuitkering. In 2021 hadden van de vijf grootste Buiten-Europese herkomstgroepen in Nederland, Marokkaanse migranten het vaakst een bijstandsuitkering (19,1 procent), gevolgd door Nederlands-Caribische en Turkse migranten (12,2 procent), Surinaamse (9,7 procent). Het percentage Indonesische migranten met een bijstandsuitkering verschilde niet van het totale gemiddelde (3,5 procent). Onder de totale bevolking is het percentage al vele jaren stabiel tussen 3 en 4 procent. Onder alle vijf de herkomstgroepen is er vanaf 2015 een lichte daling zichtbaar, met name onder Nederlands-Caribische migranten. Hiermee is het verschil ten opzichte van de totale bevolking kleiner geworden, en keert terug naar het niveau van voor de stijging in 2008, die was toe te schrijven aan slechtere economische omstandigheden.
Jaar | Totale bevolking | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië |
---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 3,0 | 12,2 | 17,7 | 9,8 | 13,0 | 3,4 |
2008 | 2,7 | 11,3 | 16,6 | 8,8 | 11,2 | 3,1 |
2009 | 2,9 | 11,6 | 16,9 | 9,2 | 11,7 | 3,2 |
2010 | 3,1 | 12,2 | 17,9 | 9,8 | 13,2 | 3,4 |
2011 | 3,3 | 12,4 | 18,7 | 10,2 | 13,9 | 3,5 |
2012 | 3,3 | 12,4 | 18,9 | 10,4 | 14,3 | 3,6 |
2013 | 3,6 | 13,0 | 19,7 | 11,0 | 15,2 | 3,9 |
2014 | 3,8 | 13,5 | 20,3 | 11,6 | 16,1 | 4,0 |
2015 | 3,9 | 13,5 | 20,6 | 11,6 | 16,2 | 4,1 |
2016 | 4,1 | 13,5 | 20,6 | 11,5 | 15,9 | 4,1 |
2017 | 4,1 | 13,1 | 20,2 | 11,1 | 15,0 | 4,0 |
2018 | 3,8 | 12,5 | 19,6 | 10,4 | 13,7 | 3,8 |
2019 | 3,6 | 12,0 | 19,1 | 9,9 | 12,6 | 3,6 |
2020 | 3,7 | 12,1 | 19,4 | 10,0 | 13,0 | 3,6 |
2021 | 3,5 | 12,2 | 19,1 | 9,7 | 12,2 | 3,5 |
Jaar | Totale bevolking1) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Nederland |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 3,0 | 2,9 | 3,7 | 4,0 | 2,7 | 2,4 | 1,8 |
2008 | 2,7 | 2,4 | 3,1 | 3,4 | 2,4 | 2,1 | 1,6 |
2009 | 2,9 | 3,0 | 4,0 | 4,0 | 2,8 | 2,3 | 1,6 |
2010 | 3,1 | 3,7 | 5,0 | 5,0 | 3,7 | 2,5 | 1,8 |
2011 | 3,3 | 3,8 | 5,6 | 5,7 | 3,9 | 2,6 | 1,8 |
2012 | 3,3 | 3,7 | 5,7 | 5,6 | 4,0 | 2,8 | 1,9 |
2013 | 3,6 | 4,4 | 6,7 | 6,5 | 4,7 | 3,2 | 2,1 |
2014 | 3,8 | 4,8 | 7,5 | 7,0 | 5,1 | 3,4 | 2,2 |
2015 | 3,9 | 4,7 | 7,5 | 7,0 | 5,1 | 3,5 | 2,2 |
2016 | 4,1 | 4,6 | 7,3 | 6,7 | 5,1 | 3,5 | 2,2 |
2017 | 4,1 | 4,3 | 6,7 | 6,2 | 4,8 | 3,3 | 2,1 |
2018 | 3,8 | 3,8 | 6,0 | 5,5 | 4,4 | 3,1 | 2,0 |
2019 | 3,6 | 3,5 | 5,5 | 5,1 | 4,1 | 3,0 | 1,9 |
2020 | 3,7 | 3,7 | 5,9 | 5,5 | 4,5 | 3,0 | 2,0 |
2021 | 3,5 | 3,5 | 5,4 | 5,0 | 4,2 | 2,9 | 1,9 |
Bijstandsafhankelijkheid onder de tweede generatie is duidelijk lager dan onder migranten. Daarnaast zijn de verschillen tussen de herkomstlanden, en ten opzichte van de totale bevolking, kleiner. In 2021 varieerde het percentage met een bijstandsuitkering tussen 2,9 (Indonesië) en 5,4 procent (Marokko). Na een toename in de verschillen tussen de herkomstgroepen vanaf 2008, is er met name voor de Nederlands-Marokkaanse en Nederlands-Surinaamse tweede generatie vanaf 2015 een dalende trend zichtbaar (die stabiliseert in 2019). De bijstandsafhankelijkheid en de onderlinge verschillen zijn nog altijd wel groter dan in 2008, toen onder in Nederland geborenen van alle herkomstgroepen (inclusief Nederland) het percentage met een bijstandsuitkering laag was en tussen de 2 en 3 procent bedroeg.
Ongeacht hun herkomst- en geboorteland ontvangen vrouwen vaker een bijstandsuitkering dan mannen. Ook hebben oudere leeftijdsgroepen (tot AOW-leeftijd) over het algemeen vaker een bijstandsuitkering dan jongeren. Toch verklaart het verschil in leeftijdsopbouw en geslacht de verschillen tussen de tweede generatie en migranten met een Buiten-Europese herkomst niet volledig. Ook binnen de leeftijdsgroepen hebben Buiten-Europese migranten duidelijk vaker een bijstandsuitkering dan de tweede generatie, al zijn de verschillen onder 15- tot 25‑jarigen aanzienlijk kleiner. Voor mensen met Europese of Indonesische herkomst zijn de verschillen tussen migranten en de tweede generatie minder groot.
Totaal | Nederland | Europa (excl. NL) | waaronder | Buiten-Europa | waarvan | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
nieuwe EU | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | overig Buiten-Europa | |||||
% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd | |||||||||||
Totale bevolking | |||||||||||
Totaal | 3,5 | ||||||||||
Geslacht | |||||||||||
Mannen | 3,0 | ||||||||||
Vrouwen | 4,1 | ||||||||||
Leeftijd | |||||||||||
15 tot 25 jaar | 1,1 | ||||||||||
25 tot 45 jaar | 3,6 | ||||||||||
45 tot AOW-leeftijd | 4,5 | ||||||||||
Geboren in Nederland | |||||||||||
Totaal | 2,1 | 1,9 | 3,0 | 2,8 | 3,7 | 3,5 | 5,4 | 5,0 | 4,2 | 2,9 | 2,1 |
Geslacht | |||||||||||
Mannen | 1,8 | 1,6 | 2,6 | 2,5 | 3,4 | 3,2 | 5,7 | 4,2 | 3,5 | 2,6 | 2,0 |
Vrouwen | 2,4 | 2,1 | 3,4 | 3,1 | 4,0 | 3,9 | 5,2 | 5,9 | 5,0 | 3,3 | 2,3 |
Leeftijd | |||||||||||
15 tot 25 jaar | 0,9 | 0,8 | 1,1 | 1,3 | 1,3 | 1,2 | 1,6 | 1,6 | 2,2 | 1,0 | 1,0 |
25 tot 45 jaar | 2,2 | 1,7 | 3,2 | 3,5 | 5,1 | 4,7 | 8,6 | 6,5 | 5,7 | 2,3 | 3,2 |
45 tot AOW-leeftijd | 2,5 | 2,4 | 4,1 | 4,2 | 4,1 | 7,7 | 10,3 | 7,0 | 4,6 | 3,3 | 3,8 |
Geboren in buitenland | |||||||||||
Totaal | 10,4 | 2,5 | 2,0 | 14,6 | 12,2 | 19,1 | 9,7 | 12,2 | 3,5 | 16,0 | |
Geslacht | |||||||||||
Mannen | 9,0 | 1,8 | 0,9 | 12,8 | 9,1 | 15,3 | 8,5 | 9,7 | 2,9 | 14,6 | |
Vrouwen | 11,7 | 3,3 | 3,0 | 16,3 | 15,4 | 22,9 | 10,6 | 14,6 | 3,8 | 17,3 | |
Leeftijd | |||||||||||
15 tot 25 jaar | 2,8 | 0,4 | 0,4 | 4,8 | 3,0 | 3,5 | 1,7 | 2,3 | 0,4 | 5,4 | |
25 tot 45 jaar | 8,4 | 1,6 | 1,5 | 12,8 | 8,4 | 14,4 | 7,1 | 10,9 | 1,9 | 14,2 | |
45 tot AOW-leeftijd | 15,1 | 5,3 | 4,5 | 18,7 | 15,0 | 22,5 | 10,8 | 17,1 | 4,5 | 23,5 |
Vaak bijstand voor migranten uit vluchtelingenlanden
Vluchtelingen zijn in de eerste jaren na aankomst relatief vaak afhankelijk van een bijstandsuitkering. Die bijstandsafhankelijkheid is ook na een langere verblijfsduur in Nederland nog hoog. Onder migranten afkomstig uit vluchtelingenlanden heeft tussen de 18,6 (Iran) en 39,3 procent (Somalië) een bijstandsuitkering bij een verblijfsduur van negen jaar of langer. Dit is veel vaker dan onder personen geboren in Nederland, Turkije, Suriname, Nederlandse Cariben, of Indonesië. Voor migranten uit de meeste vluchtelingenlanden geldt dat bijstandsafhankelijkheid eerst toeneemt met verblijfsduur, maar weer afneemt in de groep die langer dan negen jaar in Nederland verblijft. Somalische migranten vormen daarop een uitzondering: het aandeel met een bijstandsuitkering is juist het hoogst onder de groep met de langste verblijfsduur.
Syrische migranten ontvangen (relatief) vaak een bijstandsuitkering wanneer zij nog niet lang in Nederland verblijven (minder dan 3 jaar). Vluchtelingen kunnen een bijstandsuitkering krijgen zodra zij een verblijfsvergunning en een woning hebben. Syrische migranten verkregen verhoudingsgewijs snel een verblijfsvergunning en vervolgens een woning (SCP, 2018). Vergeleken met andere groepen vluchtelingen kregen zij al een woning (en dus ook al een bijstandsuitkering) terwijl zij nog beperkt ingeburgerd waren, en hun afstand tot de arbeidsmarkt nog groot was. Asielzoekers uit andere landen verbleven langer in de asielopvang, waar ze geen bijstandsuitkering maar leefgeld ontvingen.
Verblijfsduur in Nederland | Korter dan 3 jaar | 3 tot 6 jaar | 6 tot 9 jaar | 9 jaar of langer |
---|---|---|---|---|
Totaal¹⁾ | 39,2 | 41,8 | 34,2 | 26,7 |
Afghanistan | 24,0 | 31,0 | 26,0 | 21,5 |
Irak | 28,4 | 38,3 | 36,0 | 30,3 |
Iran | 16,4 | 25,9 | 22,6 | 18,6 |
Somalië | 23,1 | 34,0 | 27,0 | 39,3 |
Syrië | 55,3 | 45,3 | 38,2 | 26,9 |
1)Totaal vluchtelingengroepen. |
Lage bijstandsafhankelijkheid migranten nieuwe EU
Anders dan vluchtelingen die nog maar kort in Nederland verblijven, hebben migranten uit nieuwe EU-landen, die korter dan drie jaar in Nederland zijn, zelden een bijstandsuitkering (0,4 procent). De bijstandsafhankelijkheid van deze groepen neemt wel toe met de verblijfsduur in Nederland; bij een verblijf van langer dan negen jaar heeft 4,4 procent van deze groep een bijstandsuitkering. Wel zijn er verschillen tussen de diverse nieuwe EU-herkomstlanden. Bulgaarse migranten hebben bijvoorbeeld vaker een bijstandsuitkering (7,6 procent bij een verblijfsduur van meer dan negen jaar) dan Poolse migranten (3,1 procent).
Verblijfsduur | Totaal1) | Polen | Bulgarije | Roemenië | Overig nieuwe EU |
---|---|---|---|---|---|
Tot 3 jaar in Nederland | 0,4 | 0,3 | 1,1 | 0,2 | 0,5 |
3 tot 6 jaar in Nederland | 1,4 | 0,9 | 3,3 | 1,0 | 1,5 |
6 tot 9 jaar in Nederland | 2,3 | 1,6 | 5,6 | 2,1 | 2,6 |
9 jaar of langer in Nederland | 4,4 | 3,2 | 7,6 | 4,7 | 5,8 |
1) Totaal nieuwe EU. |
Verdere daling personen met werkloosheidsuitkering na tijdelijke stijging coronacrisis
Onder alle herkomstgroepen is het percentage mensen met een werkloosheidsuitkering sinds 2014 gedaald. In 2020 is een tijdelijke stijging zichtbaar in samenhang met de coronacrisis, maar in 2021 ligt het percentage met een gemiddelde van 1,5 procent voor de totale bevolking zelfs onder het niveau van 2019 (1,8 procent). Onder mensen met een Surinaamse of Indonesische herkomst—zowel migranten als de tweede generatie—ligt het percentage vanaf 2007 iets hoger dan gemiddeld, ongeveer 3 procent in 2021. Over bijna de gehele periode is het percentage mensen met een werkloosheidsuitkering het laagst onder de Marokkaanse herkomstgroep.
Jaar | Totale bevolking1) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië |
---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 1,6 | 3,3 | 2,7 | 2,7 | 2,4 | 3,6 |
2008 | 1,3 | 2,8 | 2,3 | 2,4 | 2,1 | 2,9 |
2009 | 2,1 | 3,8 | 3,2 | 3,9 | 3,8 | 3,8 |
2010 | 2,2 | 3,6 | 3,0 | 4,2 | 4,0 | 3,8 |
2011 | 2,2 | 3,3 | 2,9 | 4,1 | 3,9 | 3,9 |
2012 | 2,6 | 3,5 | 3,2 | 4,7 | 4,6 | 4,4 |
2013 | 3,3 | 4,1 | 3,6 | 5,8 | 5,2 | 5,1 |
2014 | 3,3 | 4,0 | 3,5 | 5,9 | 5,0 | 5,4 |
2015 | 3,2 | 3,7 | 3,1 | 5,5 | 4,5 | 5,4 |
2016 | 3,1 | 3,4 | 2,8 | 5,1 | 4,0 | 5,2 |
2017 | 2,6 | 2,8 | 2,3 | 4,3 | 3,5 | 4,5 |
2018 | 2,1 | 2,2 | 1,9 | 3,4 | 2,7 | 3,6 |
2019 | 1,8 | 1,9 | 1,6 | 2,8 | 2,4 | 2,8 |
2020 | 2,1 | 2,1 | 1,9 | 3,3 | 3,4 | 3,2 |
2021 | 1,5 | 1,6 | 1,5 | 2,6 | 2,2 | 2,6 |
1)Aandeel personen met werkloosheidsuitkering In de totale bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd. |
Jaar | Totale bevolking1) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Nederland |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 1,6 | 1,0 | 0,8 | 0,9 | 0,8 | 1,8 | 1,5 |
2008 | 1,3 | 1,0 | 0,8 | 0,9 | 0,7 | 1,5 | 1,2 |
2009 | 2,1 | 2,0 | 1,8 | 2,3 | 1,9 | 2,9 | 1,9 |
2010 | 2,2 | 1,7 | 1,6 | 2,3 | 1,9 | 3,1 | 2,0 |
2011 | 2,2 | 1,8 | 1,8 | 2,4 | 2,0 | 3,1 | 2,0 |
2012 | 2,6 | 2,2 | 2,1 | 2,9 | 2,3 | 3,7 | 2,5 |
2013 | 3,3 | 2,7 | 2,5 | 3,4 | 2,7 | 4,6 | 3,2 |
2014 | 3,3 | 2,5 | 2,3 | 3,3 | 2,7 | 4,7 | 3,3 |
2015 | 3,2 | 2,4 | 2,2 | 3,0 | 2,4 | 4,5 | 3,2 |
2016 | 3,1 | 2,5 | 2,3 | 3,2 | 2,5 | 4,4 | 3,1 |
2017 | 2,6 | 2,2 | 2,1 | 2,8 | 2,2 | 3,9 | 2,6 |
2018 | 2,1 | 1,9 | 1,8 | 2,5 | 1,8 | 3,2 | 2,1 |
2019 | 1,8 | 2,0 | 1,7 | 2,4 | 1,9 | 2,7 | 1,7 |
2020 | 2,1 | 2,4 | 2,3 | 3,6 | 2,8 | 3,2 | 2,0 |
2021 | 1,5 | 1,6 | 1,5 | 2,1 | 1,7 | 2,5 | 1,5 |
1)Aandeel personen met werkloosheidsuitkering In de totale bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd. |
Migranten hebben vaker een werkloosheidsuitkering dan de tweede generatie. Dit geldt voor alle herkomstgroepen, behalve voor Indonesië. Over het algemeen hebben oudere leeftijdsgroepen (tot AOW) vaker een werkloosheidsuitkering dan jongere, ongeacht hun herkomstland. Verschillen in leeftijdsopbouw verklaren dan ook voor een deel de verschillen tussen migranten en de tweede generatie. Het verschil tussen de Nederlands-Indonesische tweede generatie ten opzichte van andere tweede generatie herkomstgroepen verdwijnt grotendeels na correctie voor leeftijd en opleidingsniveau.
Totaal | Nederland | Europa (excl NL) | waaronder | Buiten-Europa | waarvan | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
nieuwe EU | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | overig Buiten-Europa | |||||
% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd | |||||||||||
Totale bevolking | |||||||||||
Totaal | 1,5 | ||||||||||
Geslacht | |||||||||||
Mannen | 1,5 | ||||||||||
Vrouwen | 1,5 | ||||||||||
Leeftijd | |||||||||||
15 tot 25 jaar | 0,3 | ||||||||||
25 tot 45 jaar | 1,5 | ||||||||||
45 tot AOW-leeftijd | 2,1 | ||||||||||
Geboren in Nederland | |||||||||||
Totaal | 1,5 | 1,5 | 1,6 | 1,4 | 1,8 | 1,6 | 1,5 | 2,1 | 1,7 | 2,5 | 1,1 |
Geslacht | |||||||||||
Mannen | 1,5 | 1,4 | 1,6 | 1,4 | 1,7 | 1,6 | 1,4 | 2,0 | 1,7 | 2,5 | 1,1 |
Vrouwen | 1,5 | 1,5 | 1,6 | 1,5 | 1,8 | 1,7 | 1,6 | 2,2 | 1,7 | 2,5 | 1,2 |
Leeftijd | |||||||||||
15 tot 25 jaar | 0,3 | 0,2 | 0,3 | 0,3 | 0,5 | 0,6 | 0,7 | 0,6 | 0,5 | 0,2 | 0,3 |
25 tot 45 jaar | 1,5 | 1,4 | 1,8 | 1,9 | 2,2 | 2,3 | 2,2 | 2,7 | 2,4 | 2,1 | 1,9 |
45 tot AOW-leeftijd | 2,1 | 2,0 | 2,3 | 2,5 | 2,8 | 2,5 | 2,2 | 3,5 | 2,8 | 2,8 | 2,3 |
Geboren in buitenland | |||||||||||
Totaal | 1,7 | 1,7 | 2,2 | 1,6 | 1,6 | 1,5 | 2,6 | 2,2 | 2,6 | 1,3 | |
Geslacht | |||||||||||
Mannen | 1,7 | 1,5 | 1,7 | 1,9 | 1,9 | 2,0 | 2,9 | 2,3 | 3,1 | 1,6 | |
Vrouwen | 1,6 | 1,9 | 2,6 | 1,4 | 1,3 | 0,9 | 2,4 | 2,1 | 2,2 | 1,1 | |
Leeftijd | |||||||||||
15 tot 25 jaar | 0,3 | 0,3 | 0,5 | 0,3 | 0,5 | 0,7 | 0,7 | 0,4 | 0,0 | 0,3 | |
25 tot 45 jaar | 1,5 | 1,6 | 2,1 | 1,4 | 1,6 | 1,5 | 2,4 | 2,1 | 1,6 | 1,2 | |
45 tot AOW-leeftijd | 2,3 | 2,6 | 3,4 | 2,2 | 1,8 | 1,5 | 2,8 | 3,0 | 3,3 | 2,1 |
Percentage personen met arbeidsongeschiktheidsuitkering stabiel
Vanaf 2013 is het percentage personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering nagenoeg stabiel voor de vijf grootste Buiten-Europese herkomstgroepen. Alleen voor Indonesische migranten nam het percentage in die periode af, van 9,7 naar 6,4 procent. Voor alle vijf de herkomstgroepen geldt dat de tweede generatie over de gehele periode relatief weinig verschilt van het totale gemiddelde (6,3 procent in 2021). Hetzelfde geldt voor Nederlands-Caribische en Indonesische migranten. Onder Surinaamse, Marokkaanse en Turkse migranten ligt het percentage met een arbeidsongeschiktheidsuitkering beduidend hoger: respectievelijk 11,6, 13,7 en 15,8 procent in 2021.
Jaar | Totale bevolking1) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië |
---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 7,1 | 13,7 | 9,7 | 9,3 | 4,6 | 9,7 |
2008 | 7,0 | 13,9 | 9,9 | 9,5 | 4,7 | 9,6 |
2009 | 6,9 | 14,0 | 10,2 | 9,6 | 4,8 | 9,7 |
2010 | 6,9 | 14,3 | 10,6 | 9,9 | 5,0 | 9,8 |
2011 | 6,9 | 14,5 | 11,1 | 10,2 | 5,3 | 9,7 |
2012 | 6,9 | 14,8 | 11,5 | 10,4 | 5,6 | 9,5 |
2013 | 6,7 | 15,0 | 11,9 | 10,6 | 5,8 | 9,1 |
2014 | 6,7 | 15,2 | 12,2 | 10,8 | 6,1 | 8,7 |
2015 | 6,6 | 15,3 | 12,6 | 10,9 | 6,2 | 8,2 |
2016 | 6,6 | 15,6 | 12,7 | 11,1 | 6,3 | 7,9 |
2017 | 6,5 | 15,7 | 13,0 | 11,3 | 6,3 | 7,7 |
2018 | 6,3 | 15,7 | 13,0 | 11,2 | 6,3 | 7,4 |
2019 | 6,3 | 15,7 | 13,2 | 11,4 | 6,2 | 7,2 |
2020 | 6,3 | 15,8 | 13,4 | 11,5 | 6,1 | 6,9 |
2021 | 6,3 | 15,8 | 13,7 | 11,6 | 6,1 | 6,4 |
1)Aandeel personen met arbeidsongeschiktheidsuitkering In de totale bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd. |
Jaar | Totale bevolking1) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Nederland |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 7,1 | 3,4 | 2,9 | 3,4 | 3,1 | 5,6 | 7,3 |
2008 | 7,0 | 3,6 | 3,2 | 3,7 | 3,4 | 5,8 | 7,1 |
2009 | 6,9 | 4,0 | 3,7 | 4,0 | 3,7 | 5,9 | 7,1 |
2010 | 6,9 | 4,3 | 4,1 | 4,3 | 4,1 | 6,2 | 7,1 |
2011 | 6,9 | 4,8 | 4,7 | 4,7 | 4,5 | 6,4 | 7,0 |
2012 | 6,9 | 5,1 | 5,1 | 5,1 | 4,9 | 6,6 | 7,0 |
2013 | 6,7 | 5,4 | 5,5 | 5,3 | 5,2 | 6,6 | 6,7 |
2014 | 6,7 | 5,8 | 6,0 | 5,6 | 5,5 | 6,8 | 6,7 |
2015 | 6,6 | 5,9 | 6,1 | 5,6 | 5,5 | 7,0 | 6,7 |
2016 | 6,6 | 6,0 | 6,0 | 5,6 | 5,4 | 7,1 | 6,6 |
2017 | 6,5 | 5,9 | 5,9 | 5,4 | 5,2 | 7,1 | 6,6 |
2018 | 6,3 | 6,0 | 5,9 | 5,4 | 5,0 | 7,2 | 6,5 |
2019 | 6,3 | 6,0 | 5,8 | 5,4 | 4,9 | 7,3 | 6,5 |
2020 | 6,3 | 6,1 | 5,9 | 5,5 | 4,8 | 7,4 | 6,4 |
2021 | 6,3 | 6,4 | 6,1 | 5,7 | 5,0 | 7,6 | 6,5 |
1)Aandeel personen met arbeidsongeschiktheidsuitkering In de totale bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd. |
Oudere mensen hebben vaker een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan jongeren, ongeacht hun herkomstland. Wel neemt het percentage arbeidsongeschiktheidsuitkeringen sterker toe met leeftijd bij Turkse, Marokkaanse, en Surinaamse migranten, en bij de Nederlands-Turkse of Nederlands-Marokkaanse tweede generatie. Onder personen met een Europese herkomst hebben migranten minder vaker een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan de tweede generatie. Dit in tegenstelling tot personen met een Buiten-Europese herkomst, bij wie arbeidsongeschiktheid juist meer voor komt onder migranten dan onder de tweede generatie.
Totaal | Nederland | Europa (excl NL) | waaronder | Buiten-Europa | waarvan | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
nieuwe EU | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | overig Buiten-Europa | |||||
% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd | |||||||||||
Totale bevolking | |||||||||||
Totaal | 6,3 | ||||||||||
Geslacht | |||||||||||
Mannen | 5,9 | ||||||||||
Vrouwen | 6,7 | ||||||||||
Leeftijd | |||||||||||
15 tot 25 jaar | 0,9 | ||||||||||
25 tot 45 jaar | 5,1 | ||||||||||
45 tot AOW-leeftijd | 9,6 | ||||||||||
Geboren in Nederland | |||||||||||
Totaal | 6,5 | 6,5 | 7,4 | 5,8 | 5,8 | 6,4 | 6,1 | 5,7 | 5,0 | 7,6 | 3,4 |
Geslacht | |||||||||||
Mannen | 6,0 | 6,0 | 6,9 | 5,6 | 5,4 | 5,8 | 5,8 | 5,6 | 5,0 | 6,7 | 3,4 |
Vrouwen | 7,0 | 7,0 | 7,9 | 6,1 | 6,2 | 7,0 | 6,4 | 5,9 | 5,0 | 8,6 | 3,3 |
Leeftijd | |||||||||||
15 tot 25 jaar | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 0,9 | 1,1 | 1,3 | 1,2 | 1,2 | 1,3 | 1,0 | 1,0 |
25 tot 45 jaar | 5,8 | 5,5 | 7,2 | 6,6 | 7,5 | 9,0 | 10,1 | 7,4 | 7,0 | 5,3 | 5,5 |
45 tot AOW-leeftijd | 9,4 | 9,3 | 11,9 | 12,0 | 9,6 | 15,3 | 14,6 | 9,8 | 8,5 | 9,2 | 8,0 |
Geboren in buitenland | |||||||||||
Totaal | 5,6 | 3,0 | 1,8 | 7,1 | 15,8 | 13,7 | 11,6 | 6,1 | 6,4 | 3,1 | |
Geslacht | |||||||||||
Mannen | 5,6 | 2,7 | 1,3 | 7,2 | 14,4 | 16,1 | 10,6 | 6,1 | 7,2 | 3,3 | |
Vrouwen | 5,6 | 3,3 | 2,2 | 6,9 | 17,3 | 11,3 | 12,4 | 6,1 | 6,0 | 2,9 | |
Leeftijd | |||||||||||
15 tot 25 jaar | 0,5 | 0,3 | 0,3 | 0,7 | 0,9 | 1,1 | 0,9 | 1,0 | . | . | |
25 tot 45 jaar | 2,7 | 1,6 | 1,2 | 3,5 | 5,6 | 8,4 | 5,8 | 5,1 | 3,2 | 2,1 | |
45 tot AOW-leeftijd | 10,7 | 6,8 | 4,4 | 12,1 | 22,8 | 17,4 | 13,9 | 9,0 | 8,6 | 5,8 |
Inkomen na 2014 gestegen in elke herkomstgroep
De economische crisis van 2008 zorgde voor een sterke toename van de werkloosheid, en een daling van het gemiddeld inkomen voor alle mensen ongeacht hun herkomst. In 2014 stegen bijna alle inkomens voor het eerst weer sindsdien, en deze stijging zette in de jaren daarna door. De stijgende trend bleek betrekkelijk ongevoelig voor de coronapandemie, wat vooral kwam door de overheidssteun in 2020, en reeds in cao’s vastgelegde loonstijgingen (CBS, 2022). Tussen 2014 en 2020 steeg het inkomen het sterkst voor de tweede generatie van wie beide ouders in het buitenland geboren zijn: 18 procent. Bij hen nam dan ook het aandeel werkenden het meeste toe (zie figuur 4.1). Bij migranten was de inkomenstoename 13 procent ten opzichte van 2014, in de andere groepen was dat met rond 11 procent iets minder. Het inkomen van migranten, en de tweede generatie met twee in het buitenland geboren ouders, kwam daardoor dichterbij het gemiddelde te liggen. Voor alle groepen zijn de inkomens in 2020 boven het niveau van 2011.
De tweede generatie met één in het buitenland geboren ouder lijkt qua inkomen het meest op de totale bevolking. Het inkomen is het hoogst onder mensen met een Nederlandse herkomst, en het laagst onder migranten en de tweede generatie met twee ouders geboren in het buitenland. Bij de laatste groep ligt dit deels aan de gemiddeld jonge leeftijd, en het relatief kleine aandeel met een hoog opleidingsniveau.
Periode | Totaal | In Nederland geboren, beide ouders Nederland | In Nederland geboren, 1 ouder buitenland | In Nederland geboren, 2 ouders buitenland | In buitenland geboren |
---|---|---|---|---|---|
2011 | 31,3 | 32,4 | 31,8 | 25,2 | 25,7 |
2012 | 30,7 | 31,8 | 31,2 | 24,6 | 25,2 |
2013 | 30,2 | 31,2 | 30,5 | 24,3 | 24,7 |
2014 | 31,6 | 32,8 | 32 | 25 | 25,6 |
2015 | 31,2 | 32,3 | 31,5 | 25,3 | 25,8 |
2016 | 32,4 | 33,5 | 32,7 | 26,4 | 26,8 |
2017 | 33,2 | 34,5 | 33,4 | 27,3 | 27,3 |
2018 | 32,9 | 34,2 | 33,3 | 27,5 | 27,3 |
2019 | 34,6 | 36,1 | 35,1 | 28,8 | 28,5 |
2020* | 35 | 36,4 | 35,4 | 29,6 | 28,9 |
Inkomen
Met inkomen wordt in dit hoofdstuk het gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per persoon bedoeld. Hiervoor is het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen toegekend aan alle personen in het huishouden. Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Het besteedbaar inkomen bestaat uit het bruto-inkomen verminderd met betaalde inkomensoverdrachten, premies inkomensverzekeringen, premies ziektekostenverzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen. Deze correctie vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze is het welvaartsniveau van verschillende typen huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.
Indonesiërs hoogste inkomen
Het inkomen van alle mensen van 15 jaar of ouder in Nederland bedroeg in 2020 gemiddeld 35 duizend euro per persoon. Voor mensen (met ouders) geboren in de nieuwe EU-landen was dit gemiddelde met 28 duizend euro aanzienlijk lager. Binnen deze groep hadden mensen met een Roemeense herkomst met 29 duizend het hoogste inkomen, en met Bulgaarse herkomst het laagste (24 duizend euro).
Tussen de vijf grootste Buiten-Europese herkomstgroepen zijn de verschillen groot. De inkomens van personen (met ouders) geboren in Indonesië zijn met gemiddeld 37 duizend euro verreweg het hoogst, gevolgd door degenen met een Surinaamse herkomst (30 duizend euro). Mensen met een Marokkaanse herkomst hebben het laagste inkomen (25 duizend euro) binnen deze groep. Het lage inkomen van mensen met Turkse en Marokkaanse herkomst wordt deels verklaard door hun lagere opleidingsniveau (zie hoofdstuk 2). Voor meer informatie over het inkomen van de vijf grootste herkomstgroepen (migranten en tweede generatie) naar leeftijd: zie bijlage B4.2.
Laagste inkomen onder vluchtelingen
Mensen uit vluchtelingenlanden hebben van de onderscheiden landen de laagste inkomens. Dit was vooral het geval voor mensen (met ouders) geboren in Eritrea of Syrië; het gemiddeld inkomen van deze groepen bedroeg 17 duizend euro in 2020. Zij zijn het minst lang in Nederland, en het vaakst afhankelijk van een uitkering (zie figuren 4.2a en b). De inkomens van mensen met Iraanse herkomst zijn het hoogst van alle vluchtelingengroepen: 28 duizend euro. Dit kan meerdere redenen hebben: zo komen uit Iran relatief veel arbeidsmigranten in plaats van asielmigranten. Verder zijn mensen uit Iran gemiddeld genomen langer in Nederland dan migranten uit bijvoorbeeld Syrië of Eritrea, en zijn zij doorgaans hoger opgeleid dan personen uit andere vluchtelingenlanden.
herkomst | inkomen |
---|---|
Nederland | 36,4 |
Europa (excl. NL) | 32,8 |
Nieuwe EU | 27,8 |
Polen | 27,4 |
Bulgarije | 24,0 |
Roemenië | 28,7 |
Overig nieuwe EU | 30,2 |
Overig Europa | 34,5 |
Buiten-Europa | 29,4 |
Turkije | 27,5 |
Marokko | 24,6 |
Suriname | 30,2 |
Nederlandse Cariben | 28,0 |
Indonesië | 37,0 |
Afghanistan | 23,9 |
Eritrea | 16,7 |
Irak | 22,4 |
Iran | 28,2 |
Somalië | 19,3 |
Syrië | 17,2 |
Overig Buiten-Europa | 31,1 |
1) De referentielijn geeft het gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van alle 15-plussers aan. |
Lagere inkomens migranten dan tweede generatie
Voor de vijf grootste Buiten-Europese herkomstgroepen geldt dat de tweede generatie een hoger inkomen heeft dan migranten. Het inkomen van de tweede generatie is nog wel lager dan het gemiddelde van de totale bevolking (35 duizend), met uitzondering van de Indonesische herkomstgroep (39 duizend). In de Surinaamse herkomstgroep is het verschil tussen migranten en de tweede generatie het kleinst (respectievelijk 29 en 31 duizend euro), en in de Indonesische herkomstgroep het grootst (32 en 39 duizend euro). Ook onder personen met Europese of overige Buiten-Europese herkomst hebben migranten een lager gemiddeld inkomen dan de tweede generatie.
Land van herkomst | In Nederland geboren | In buitenland geboren |
---|---|---|
Indonesië | 39,1 | 31,9 |
Europa (excl. NL) | 34,2 | 31,9 |
Overig Buiten Europa | 32,5 | 28,4 |
Suriname | 31,2 | 29,4 |
Nederlandse Cariben | 30,8 | 26,5 |
Turkije | 28,9 | 26,3 |
Marokko | 26,6 | 23 |
1)De referentielijn geeft het gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van alle 15-plussers aan. |
Literatuur
Literatuur
CBS (2022). Materiële Welvaart in Nederland 2022. Samenvatting – Materiële welvaart in Nederland 2022 | CBS
Dagevos, J., Huijnk, W., Maliepaard, M. & Miltenburg, E. (2018). Syriërs in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Noten
Cijfers voor een aantal veelvoorkomende herkomstlanden zijn opgenomen in bijlage B4.3.