Onderwijs
Ten opzichte van tien jaar geleden volgt een groter deel van de leerlingen met herkomst buiten Nederland een hoger onderwijsniveau, zowel in het voortgezet onderwijs als in het middelbaar onderwijs. Dit geldt ook voor leerlingen met een Nederlandse herkomst, maar deze stijging is minder sterk. Hierdoor neemt het verschil in deelname aan hogere onderwijsniveaus tussen leerlingen met een Nederlandse en een Buiten-Nederlandse herkomst geleidelijk aan af. Dit hoofdstuk beschrijft de onderwijsposities, onderwijskeuzes en schooluitval van jongeren met een herkomst buiten Nederland in verschillende fases van het onderwijs. Hierbij wordt afzonderlijk gekeken naar het geboorteland van de leerlingen en hun ouders, en naar het herkomstland. Ook worden verschillen in het opleidingsniveau besproken van in Nederland geboren leerlingen van wie één of twee ouders in het buitenland geboren zijn (de tweede generatie). Vanwege de kleine aantallen wordt er alleen los naar geboorteland en herkomstland gekeken, en niet naar combinaties daarvan.
Steeds vaker havo/vwo-advies voor leerlingen van de tweede generatie met twee buitenlandse ouders
57 procent van de groep-8‑leerlingen kreeg in 2020/’21 een definitief schooladvies voor havo/vwo. Onder groep-8‑leerlingen met een Nederlandse herkomst, en leerlingen van de tweede generatie met één in het buitenland geboren ouder, lag het aandeel leerlingen met havo/vwo-advies op 59 procent. Van de tweede generatie groep-8‑leerlingen met twee in het buitenland geboren ouders, en leerlingen die in het buitenland geboren zijn (migranten), kreeg respectievelijk 48 en 49 procent havo/vwo advies.
Tweede generatie groep-8‑leerlingen van wie beide ouders in het buitenland geboren zijn, krijgen steeds vaker havo/vwo-advies. Waar in 2011/’12 slechts 38 procent van deze leerlingen havo/vwo-advies kreeg, is dit in 2020/’21 toegenomen tot 48 procent. Zij krijgen nu bijna net zo vaak havo/vwo-advies als leerlingen die in het buitenland geboren zijn. In de andere groepen blijft het aandeel leerlingen met havo/vwo-advies redelijk constant.
Schooljaar | Totaal | Geboren in Nederland, twee ouders geboren in Nederland | Geboren in Nederland, één ouder geboren in buitenland | Geboren in Nederland, twee ouders geboren in buitenland | Geboren in buitenland |
---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 54,3 | 56,8 | 56,1 | 37,6 | 46,5 |
2012/'13 | 52,8 | 55,2 | 54,3 | 36,6 | 46,3 |
2013/'14 | 51,7 | 53,9 | 54,2 | 36,4 | 45 |
2014/'15 | 51,3 | 53,5 | 52,9 | 36,2 | 45,9 |
2015/'16 | 53,5 | 55,5 | 55,3 | 39,9 | 46,8 |
2016/'17 | 56,5 | 58,6 | 58,4 | 43,2 | 48,6 |
2017/'18 | 56,9 | 58,8 | 59,1 | 45,4 | 48,0 |
2018/'19 | 56,4 | 58,5 | 57,8 | 45,2 | 47,2 |
2019/'20 | 53,3 | 55,3 | 54,1 | 42,1 | 44,3 |
2020/'21* | 57,2 | 58,9 | 59,4 | 47,7 | 48,6 |
Schooladvies in groep 8
Leerlingen in groep 8 van het basisonderwijs kregen tot en met het schooljaar 2013/’14 een advies voor het voortgezet onderwijs van de leerkracht, nádat de eindtoets was gemaakt. Vanaf het schooljaar 2014/’15 krijgen leerlingen een schooladvies van de leerkracht vóórdat de eindtoets is afgenomen. Dit advies is onder meer gebaseerd op aanleg, leerprestaties en ontwikkeling tijdens hun verblijf op de basisschool. Wanneer de eindtoets beter wordt gemaakt dan verwacht, dan moet de basisschool het schooladvies heroverwegen. Een deel van de adviezen wordt daarna herzien. In het definitieve leerkrachtadvies zijn de herziene adviezen meegenomen (Rijksoverheid, 2022).
In schooljaar 2019/’20 daalde het aandeel groep-8‑leerlingen met een havo- of vwo-advies in alle herkomstgroepen. Dit komt mogelijk doordat er in dat schooljaar geen eindtoets is afgenomen vanwege Covid-19. Hierdoor konden schooladviezen niet naar boven worden bijgesteld. Vooral meisjes en kinderen uit gezinnen met lagere inkomens kregen hierdoor een lager advies dan in de jaren ervoor. In schooljaar 2020/’21 konden er wel weer eindtoetsen worden afgenomen, en steeg het aandeel havo/vwo-adviezen weer (CBS, 2021a).
Het aandeel leerlingen dat in groep 8 van de basisschool een definitief advies krijgt voor havo of vwo verschilt tussen herkomstgroepen. In het algemeen krijgen leerlingen met een Indonesische, Europese of Nederlandse herkomst het vaakst een havo of vwo-advies. Leerlingen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst krijgen relatief het minst vaak een havo- of vwo-advies. Vanaf 2014/’15 steeg het aandeel leerlingen met een havo- of vwo-advies in alle herkomstgroepen. Vanaf 2017/’18 stagneert deze stijging in veel groepen weer. Na de daling van 2019/’20 ligt onder leerlingen met een Turkse, Marokkaanse of Surinaamse herkomst het aandeel leerlingen met een havo- of vwo-advies in 2020/’21 weer een paar procentpunten hoger dan in 2018/’19. Bij leerlingen met een Indonesische herkomst ligt het aandeel leerlingen met een havo- of vwo-advies in 2020/’21 echter wel nog wat lager dan in 2018/’19.
Schooljaar | Totaal | Nederland | Europa (excl. NL) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Overig Buiten-Europa |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 54,3 | 56,8 | 56,9 | 30,9 | 33,8 | 43,1 | 37,0 | 61,5 | 52,4 |
2012/'13 | 52,8 | 55,2 | 56,1 | 29,6 | 34,2 | 40,8 | 35,7 | 61,9 | 50,3 |
2013/'14 | 51,7 | 53,9 | 56,2 | 28,0 | 34,9 | 41,5 | 35,2 | 60,7 | 49,9 |
2014/'15 | 51,3 | 53,5 | 54,9 | 28,2 | 35,8 | 40,7 | 33,0 | 57,1 | 49,6 |
2015/'16 | 53,5 | 55,5 | 57,0 | 32,9 | 37,3 | 45,0 | 37,8 | 63,6 | 51,4 |
2016/'17 | 56,5 | 58,6 | 60,4 | 37,6 | 41,6 | 45,4 | 38,9 | 64,6 | 54,0 |
2017/'18 | 56,9 | 58,8 | 60,8 | 38,5 | 43,9 | 48,6 | 38,3 | 66,9 | 54,4 |
2018/'19 | 56,4 | 58,5 | 60,0 | 39,0 | 45,1 | 44,8 | 35,4 | 67,1 | 53,0 |
2019/'20 | 53,3 | 55,3 | 57,1 | 36,2 | 40,9 | 40,6 | 32,1 | 63,8 | 49,5 |
2020/'21* | 57,2 | 58,9 | 61,0 | 41,2 | 48,9 | 48,1 | 34,8 | 64,2 | 54,1 |
Gecontroleerd voor huishoudinkomen en geslacht blijkt dat het aantal in het buitenland geboren ouders geen significant effect meer heeft op de kans om havo/vwo-advies te krijgen. In het buitenland geboren leerlingen hebben wel nog een significant kleinere kans op havo/vwo-advies dan leerlingen met een Nederlandse herkomst. Leerlingen met een Turkse, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst houden ook na controle een lagere kans op havo/vwo-advies dan leerlingen met een Nederlandse herkomst.
Bij de bespreking van het aandeel leerlingen dat havo/vwo-onderwijs volgt, is het mogelijk om gericht te kijken naar de groep leerlingen met een herkomst uit landen van waaruit relatief veel mensen – nu of in het verleden – naar Nederland zijn gemigreerd (Turkije, Marokko, Suriname, Nederlandse Cariben en Indonesië), en naar de groep leerlingen met een herkomst uit landen van waaruit relatief veel mensen nu of in het verleden naar Nederland zijn gevlucht (Irak, Iran, Afghanistan, Syrië, Somalië en Eritrea). Voor deze twee groepen leerlingen wordt apart gekeken naar de verschillen tussen geboren in Nederland of het buitenland en naar herkomstland.
Leerlingen met Turkse en Marokkaanse herkomst vaker naar havo/vwo
Deze paragraaf richt zich op leerlingen met een herkomst uit Turkije, Marokko, Suriname, de Nederlandse Cariben of Indonesië. Dit zijn landen van waaruit relatief veel mensen nu of in het verleden naar Nederland migreren of zijn gemigreerd. In het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs hebben de meeste leerlingen hun definitieve keuze voor de te volgen onderwijssoort gemaakt. In schooljaar 2021/’22 volgde 49 procent van alle leerlingen in het derde leerjaar havo of vwo-onderwijs. Onder leerlingen met als herkomst een van de eerder genoemde landen ligt het aandeel leerlingen dat havo- of vwo-onderwijs volgt lager. Van leerlingen uit de tweede generatie met één in het buitenland geboren ouder volgt 42 procent havo/vwo-onderwijs. Onder leerlingen uit de tweede generatie met twee in het buitenland geboren ouders (34 procent), en onder leerlingen die zelf in het buitenland geboren zijn (35 procent), ligt het aandeel havo/vwo-leerlingen nog lager.
Schooljaar | Totaal | Geboren in Nederland, twee ouders geboren in Nederland | Geboren in Nederland, één ouder geboren in buitenland | Geboren in Nederland, twee ouders geboren in buitenland | Geboren in buitenland |
---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 46,7 | 49,3 | 40,7 | 25,1 | 22,2 |
2012/'13 | 46,7 | 49,2 | 41,0 | 24,9 | 21,6 |
2013/'14 | 46,2 | 48,4 | 39,9 | 25,1 | 25,1 |
2014/'15 | 45,9 | 48,1 | 39,6 | 24,9 | 23,8 |
2015/'16 | 45,8 | 47,8 | 38,8 | 26,2 | 24,9 |
2016/'17 | 46,3 | 48,2 | 39,9 | 26,8 | 24,1 |
2017/'18 | 47,4 | 49,2 | 39,4 | 29,1 | 29,4 |
2018/'19 | 47,9 | 49,6 | 39,6 | 30,4 | 31,9 |
2019/'20 | 48,7 | 50,5 | 40,6 | 31,3 | 30,6 |
2020/'21 | 49,8 | 51,4 | 43,4 | 33,4 | 33,3 |
2021/'22* | 49,4 | 50,9 | 42,1 | 33,8 | 34,8 |
1) havo/vwo incl. algemeen leerjaar 3 | |||||
2) Voortgezet onderwijs excl. praktijkonderwijs |
Onder leerlingen met een herkomst uit een van de hierboven genoemde landen, is het aandeel havo/vwo-leerlingen het sterkst gestegen onder leerlingen die zelf in het buitenland geboren zijn. In schooljaar 2011/’12 volgde 22 procent van hen havo/vwo-onderwijs, in schooljaar 2021/’22 was dit aandeel opgelopen tot 35 procent. Ook onder leerlingen van de tweede generatie met twee in het buitenland geboren ouders nam het aandeel havo/vwo-leerlingen toe, van 25 procent naar 34 procent. Onder leerlingen van de tweede generatie met één in het buitenland geboren ouder bleef dit aandeel relatief stabiel rond de 40 procent, met een lichte groei in de laatste twee jaar naar 42 procent in 2021/’22. Onder kinderen met een Nederlandse herkomst bleef het aandeel havo/vwo-leerlingen stabiel rond de 50 procent.
Waar ongeveer de helft van de leerlingen met een Nederlandse of Indonesisch herkomst naar het havo/vwo gaan, gaan leerlingen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst vaker naar het vmbo. In 2021/’22 volgde 38 procent van de leerlingen met een Marokkaanse herkomst en 34 procent van de leerlingen met een Turkse herkomst, een havo/vwo-opleiding. Dat is meer dan in 2011/’12, toen 24 procent van de leerlingen in deze herkomstgroepen havo/vwo-onderwijs volgde. Bij leerlingen met een Marokkaanse herkomst is de stijging van het aandeel leerlingen op het havo of vwo al langere tijd gaande. Bij leerlingen met een Turkse herkomst is de stijging in 2016/’17 begonnen. De stijging van het aandeel leerlingen met een Turkse of Marokkaanse herkomst dat in het derde leerjaar havo/vwo-onderwijs volgt weerspiegelt ook de eerder getoonde stijging in het aandeel leerlingen met een havo/vwo-advies in deze herkomstgroepen. Ook onder leerlingen met een Surinaamse en Indonesische herkomst stijgt het aandeel leerlingen op havo of vwo al geruime tijd. Leerlingen met een Indonesische herkomst gaan relatief het vaakst naar havo of vwo, 62 procent. Onder leerlingen met een Nederlands-Caribische herkomst neemt het aandeel leerlingen dat havo/vwo-onderwijs volgt juist af, van 33 procent in 2018/’19 naar 29 procent in 2021/’22.
Gecontroleerd voor geslacht en huishoudinkomen houden in het buitenland geboren leerlingen en leerlingen met twee in het buitenland geboren ouders, een kleinere kans om havo/vwo-onderwijs te volgen dan leerlingen met een Nederlandse herkomst. Dit effect is sterker voor leerlingen met een Turkse, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst. Leerlingen met een Europese, Indonesische of overig Buiten-Europese herkomst ervaren juist minder nadeel hiervan, en hebben onder aan de streep een grotere kans om havo/vwo-onderwijs te volgen dan leerlingen met een Nederlandse herkomst.
Schooljaar | Totaal | Nederland | Europa (excl. NL) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 46,7 | 49,3 | 50,1 | 24,0 | 24,4 | 32,3 | 29,5 | 52,2 |
2012/'13 | 46,7 | 49,2 | 50,7 | 23,0 | 25,1 | 33,1 | 29,9 | 55,8 |
2013/'14 | 46,2 | 48,4 | 50,3 | 23,5 | 25,6 | 33,5 | 30,4 | 55,4 |
2014/'15 | 45,9 | 48,1 | 49,0 | 23,7 | 25,9 | 34,0 | 29,1 | 52,7 |
2015/'16 | 45,8 | 47,8 | 49,8 | 23,8 | 27,6 | 34,6 | 31,9 | 53,0 |
2016/'17 | 46,3 | 48,2 | 51,5 | 24,3 | 29,0 | 36,6 | 30,6 | 54,5 |
2017/'18 | 47,4 | 49,2 | 52,2 | 26,3 | 31,9 | 37,1 | 31,1 | 54,5 |
2018/'19 | 47,9 | 49,6 | 53,2 | 28,0 | 32,2 | 38,3 | 33,0 | 57,2 |
2019/'20 | 48,7 | 50,5 | 53,6 | 30,8 | 32,8 | 39,3 | 31,1 | 57,2 |
2020/'21 | 49,8 | 51,4 | 55,5 | 33,9 | 36,8 | 40,1 | 32,4 | 58,0 |
2021/'22* | 49,4 | 50,9 | 54,5 | 34,1 | 37,6 | 39,0 | 29,0 | 61,7 |
1) havo/vwo incl. algemeen leerjaar 3 | ||||||||
2) Voortgezet onderwijs excl. praktijkonderwijs |
Afghaanse leerlingen vaker dan Nederlandse naar havo/vwo
Tot de groep leerlingen met een overig Buiten-Europese herkomst behoren, naast de eerder besproken herkomstlanden, ook leerlingen uit vluchtelingenlanden als Afghanistan, Irak, Iran, Somalië en Syrië. Van deze groepen volgen leerlingen van de tweede generatie vaker havo/vwo-onderwijs dan leerlingen die in het buitenland geboren zijn. Dat is niet verrassend, omdat deze laatste groep leerlingen vaak minder lang in Nederland woont en daarom enige achterstand kan hebben in het Nederlandstalige onderwijs. Meisjes gaan gemiddeld vaker dan jongens naar havo of vwo, ongeacht of ze in Nederland of in het buitenland geboren zijn, of hoeveel ouders er in het buitenland geboren zijn.
Herkomstgroepen | Man | Vrouw |
---|---|---|
Alle leerlingen leerjaar 3 | 47,1 | 51,8 |
. | . | |
Geboren in Nederland, één ouder geboren in buitenland |
45,6 | 50,8 |
Geboren in Nederland, twee ouders geboren in buitenland |
46,8 | 48,2 |
Geboren in buitenland | 20,9 | 27,5 |
. | . | |
Afghanistan | 48,2 | 54,2 |
Irak | 41,6 | 42,5 |
Iran | 52,2 | 49,6 |
Somalië | 21,9 | 24,9 |
Syrië | 23,2 | 30,8 |
1) havo/vwo incl. algemeen leerjaar 3 | ||
2) Voortgezet onderwijs excl. praktijkonderwijs |
Leerlingen met een Afghaanse herkomst gaan in het derde leerjaar iets vaker naar havo/vwo dan gemiddeld: ruim 51 procent van de leerlingen met een Afghaanse of Iraanse herkomst zat in schooljaar 2021/’22 in een havo/vwo-klas. Leerlingen met een Somalische of Syrische herkomst zitten minder vaak in een havo/vwo-klas. Deze leerlingen zijn naar verhouding vaker in het buitenland geboren, en hebben daarom een grotere kans om pas later in het Nederlandstalige onderwijs in te stromen. Opvallend is dat in alle groepen meisjes vaker havo/vwo-onderwijs volgen dan jongens, behalve bij de leerlingen met een Iraanse herkomst.
Aandeel Afghaanse leerlingen op havo/vwo neemt toe
Binnen de vluchtelingengroepen is het voor het volgen van havo/vwo-onderwijs van belang of de leerling in Nederland of in het buitenland geboren is. Leerlingen die in één van de vluchtelingenlanden zijn geboren, volgen het minst vaak havo/vwo-onderwijs. Het aandeel havo/vwo-leerlingen ligt voor deze groep de laatste jaren rond de 22 procent, en in 2021/’22 op 24 procent. Leerlingen van de tweede generatie van wie twee ouders in het buitenland zijn geboren volgen vaker havo/vwo-onderwijs. Het aandeel leerlingen van deze groep dat havo/vwo-onderwijs volgt is toegenomen van 39 procent in 2011/’12 naar 48 procent in 2021/’22. Leerlingen van de tweede generatie van wie één ouder in het buitenland is geboren, gingen tussen 2011/’12 en 2016/’17 vaker dan kinderen met een Nederlandse herkomst naar havo/vwo-onderwijs. Maar de laatste jaren is het aandeel havo/vwo-leerlingen in deze groep gedaald en volgen ze ongeveer even vaak als gemiddeld havo/vwo-onderwijs, ongeveer in de helft van de gevallen.
Schooljaar | Totaal | Geboren in Nederland, twee ouders geboren in Nederland | Geboren in Nederland, één ouder geboren in buitenland | Geboren in Nederland, twee ouders geboren in buitenland | Geboren in buitenland |
---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 46,7 | 49,3 | 53,6 | 38,8 | 35,7 |
2012/'13 | 46,7 | 49,2 | 54,9 | 39,7 | 30,4 |
2013/'14 | 46,2 | 48,4 | 54,5 | 38,7 | 26,0 |
2014/'15 | 45,9 | 48,1 | 57,6 | 38,6 | 24,6 |
2015/'16 | 45,8 | 47,8 | 53,6 | 40,0 | 20,1 |
2016/'17 | 46,3 | 48,2 | 50,5 | 40,4 | 19,5 |
2017/'18 | 47,4 | 49,2 | 49,4 | 40,8 | 23,8 |
2018/'19 | 47,9 | 49,6 | 47,2 | 42,2 | 22,3 |
2019/'20 | 48,7 | 50,5 | 50,1 | 42,4 | 20,6 |
2020/'21 | 49,8 | 51,4 | 51,9 | 44,6 | 21,0 |
2021/'22* | 49,4 | 50,9 | 48,3 | 47,5 | 24,1 |
1)Havo/vwo incl. algemeen leerjaar 3 | |||||
2)Voortgezet onderwijs excl. praktijkonderwijs |
Het aandeel leerlingen van Afghaanse herkomst dat in het derde leerjaar havo/vwo-onderwijs volgt, is de laatste jaren toegenomen. Na een daling tussen 2012/’13 en 2014/’15 is het aandeel Afghaanse leerlingen met havo/vwo in 2021/’22 weer toegenomen, tot 51 procent. Ook onder leerlingen met een Irakese herkomst neemt het aandeel havo/vwo-leerlingen toe: van 34 procent in 2011/’21, naar 42 procent in 2021/’22. Onder leerlingen met een Syrische herkomst neemt het aandeel havo/vwo-leerlingen in het derde leerjaar de laatste jaren af, hoewel er in 2021/’22 weer enige groei is. Dit komt waarschijnlijk door de instroom van in het buitenland geboren leerlingen met een Syrische herkomst vanaf 2015. Eerder bleek al dat in het buitenland geboren leerlingen minder vaak havo/vwo-onderwijs volgen, omdat zij vaker te maken kunnen hebben met achterstanden in het Nederlandstalige onderwijs. Onder leerlingen van Somalische en Iraanse herkomst is het aandeel dat havo/vwo volgt redelijk stabiel. Bij de eerste groep schommelt het aandeel havo/vwo-leerlingen rond de 21 procent, bij de laatste groep rond de 52 procent. Omdat de aantallen leerlingen in deze herkomstgroepen relatief klein zijn, is het mogelijk dat het aandeel havo/vwo-leerlingen door de tijd wat meer fluctueert.
Schooljaar | Totaal | Afghaans | Irakees | Iraans | Somalisch | Syrisch |
---|---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 46,7 | 44,3 | 34,1 | 51,3 | 19,3 | 38,5 |
2012/'13 | 46,7 | 39,7 | 34,1 | 51,2 | 18,8 | 39,6 |
2013/'14 | 46,2 | 42,7 | 31,7 | 51,9 | 22,3 | 37,3 |
2014/'15 | 45,9 | 38,5 | 37,1 | 51,8 | 21,1 | 35,9 |
2015/'16 | 45,8 | 43,4 | 36,3 | 51,3 | 21,9 | 27,8 |
2016/'17 | 46,3 | 42,2 | 35,8 | 49,2 | 24,5 | 27,4 |
2017/'18 | 47,4 | 43,7 | 38,9 | 54,5 | 20,7 | 27,6 |
2018/'19 | 47,9 | 45,7 | 39,1 | 48,0 | 21,2 | 24,8 |
2019/'20 | 48,7 | 45,2 | 36,2 | 56,7 | 21,3 | 22,2 |
2020/'21 | 49,8 | 49,2 | 39,5 | 54,6 | 20,6 | 21,9 |
2021/'22* | 49,4 | 51,2 | 42,1 | 50,9 | 23,4 | 26,8 |
1)Havo/vwo incl. algemeen leerjaar 3 | ||||||
2)Voortgezet onderwijs excl. praktijkonderwijs |
Nederlands-Caribische leerlingen vaker op lagere vmbo-niveaus
Leerlingen die in het buitenland geboren zijn volgen relatief vaak een vmbo-basisberoepsopleiding. Van alle leerlingen volgde 8 procent in 2020/’21 een vmbo-basisberoepsopleiding, onder leerlingen die in het buitenland geboren zijn is dat 16 procent. Ook leerlingen van de tweede generatie met twee in het buitenland geboren ouders volgen relatief vaak een vmbo-kader of vmbo-gemengd/theoretische opleiding. Leerlingen van de tweede generatie met één in het buitenland geboren ouder volgen vaker dan gemiddeld in de totale leerlingenpopulatie een vwo-opleiding.
Vmbo-basisberoeps | Vmbo-kaderbasis | Vmbo-gemengd en theoretisch | Havo2) | Vwo | |
---|---|---|---|---|---|
% | |||||
Totaal | 8 | 15 | 28 | 27 | 23 |
Geboorteland | |||||
Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland |
8 | 13 | 27 | 27 | 25 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland |
13 | 18 | 29 | 23 | 17 |
Geboren in buitenland | 16 | 16 | 23 | 25 | 19 |
Herkomstland | |||||
Nederland | 7 | 14 | 28 | 27 | 24 |
Europa (excl. NL) | 9 | 12 | 25 | 27 | 27 |
Turkije | 16 | 20 | 30 | 22 | 12 |
Marokko | 13 | 19 | 31 | 24 | 13 |
Suriname | 12 | 19 | 30 | 24 | 15 |
Nederlandse Cariben | 20 | 24 | 28 | 17 | 12 |
Indonesië | 5 | 10 | 24 | 29 | 33 |
Overig Buiten-Europa | 12 | 14 | 25 | 26 | 23 |
1) Exclusief praktijkonderwijs.
2) Inclusief algemeen leerjaar 3.
Leerlingen met een Nederlands-Caribische herkomst volgen relatief vaak een vmbo-basisberoepsopleiding. Waar 7 procent van de leerlingen van Nederlandse herkomst een vmbo-basis-beroepsgerichte opleiding volgen, is dit onder leerlingen van Nederlands-Caribische herkomst 20 procent. Ook volgen Nederlands-Caribische leerlingen vaker dan gemiddeld een vmbo-kaderberoepsgerichte leerweg. Ook leerlingen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of overig Buiten-Europese herkomst volgen vaker een opleiding op de lagere niveaus van het vmbo dan gemiddeld. Leerlingen met een Indonesische herkomst volgen het minst vaak vmbo-basis of vmbo-kader. Zij volgen ook vaker een havo- of vwo-opleiding, zelfs vaker dan leerlingen met een Nederlandse herkomst. Ook leerlingen met een Europese herkomst volgen vaker dan gemiddeld een vwo-opleiding. Gecontroleerd voor geslacht en huishoudinkomen worden de verschillen naar geboorteland, het aantal in het buitenland geboren ouders en herkomstland kleiner, maar blijven ze wel bestaan.
Leerlingen met Turkse herkomst slagen steeds vaker voor eindexamen
Het aandeel leerlingen met een Turkse herkomst dat slaagt voor het eindexamen is de laatste jaren toegenomen. In schooljaar 2011/’12 slaagden leerlingen met een Turkse herkomst minder vaak dan leerlingen van andere herkomstgroepen. Op alle onderwijsniveaus is die achterstand veel kleiner geworden. Op het vwo slaagde in 2011/’12 bijvoorbeeld slechts 61 procent van de leerlingen met een Turkse herkomst, in 2018/’19 was dit percentage opgelopen naar 75 procent. In dat jaar slaagde 91 procent van alle vwo-leerlingen. Opvallend is dat de slagingspercentages van de meeste andere herkomstgroepen voor alle onderwijsniveaus tot en met 2018/’19 redelijk stabiel zijn. Alleen bij leerlingen met een Nederlands-Caribische herkomst neemt het slagingspercentage voor havo en vwo af tussen 2014/’15 en 2018/’19. De slagingspercentages van leerlingen met een herkomst buiten Nederland liggen in het algemeen wel lager dan het gemiddelde van alle leerlingen. De verschillen tussen herkomstgroepen zijn groter voor de hogere opleidingsniveaus dan voor de lagere opleidingsniveaus. Zo lag het gemiddelde slagingspercentage op het vwo in 2020/’21 op 94 procent voor de totale leerlingenpopulatie, en was dit 87 procent voor leerlingen met een Buiten-Europese herkomst. Op vmbo-kaderniveau was het totale slagingspercentage 99 procent, en dat van leerlingen met een Buiten-Europese herkomst 98 procent.
De slagingspercentages voor de schooljaren 2019/’20 en 2020/’21 zijn veel hoger dan in de jaren ervoor. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat de centrale eindexamens in schooljaar 2019/’20 vanwege de Covid-19 pandemie niet konden doorgaan. De examenuitslag werd toen bepaald door de schoolexamens, waarvoor leerlingen ook nog verbetertoetsen mochten doen. Mogelijk was dit de reden dat de meeste leerlingen dat jaar geslaagd zijn voor hun eindexamen. Ook in schooljaar 2020/’21 golden er nog versoepelde eindexamennormen, waarbij leerlingen bijvoorbeeld een extra vak mochten laten vallen, of een extra herkansing konden doen. Hierdoor liggen de slagingspercentages in 2020/’21 nog altijd hoger dan in de periode voor de coronacrisis (CBS, 2021b).
Leerlingen die in het buitenland geboren zijn en leerlingen van de tweede generatie van wie beide ouders in het buitenland geboren zijn, slagen minder vaak voor hun eindexamen dan gemiddeld. Leerlingen van de tweede generatie van wie één ouder in het buitenland geboren is, slagen meestal net zo vaak voor hun eindexamen als gemiddeld, behalve op havo en vmbo-g/t. Daar liggen de slagingspercentages voor deze groep een paar procentpunten lager dan gemiddeld. Gecontroleerd voor geslacht en huishoudinkomen blijkt dat leerlingen met één of met name twee in het buitenland geboren ouders een kleinere kans hebben om te slagen voor hun eindexamen dan leerlingen met een Nederlandse herkomst. Het herkomstland zelf, en ook waar de leerlingen zelf geboren zijn, is meestal niet relevant voor de kans om te slagen.
Schooljaar | Totaal | Nederland | Europa (excl. NL) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Overig Buiten-Europa |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 87,3 | 89,0 | 86,6 | 61,0 | 66,7 | 69,7 | 83,3 | 84,6 | 79,2 |
2012/'13 | 91,9 | 93,0 | 91,3 | 73,8 | 79,6 | 81,8 | 92,9 | 91,8 | 86,1 |
2013/'14 | 89,8 | 91,1 | 90,3 | 64,8 | 72,2 | 76,7 | 88,2 | 85,0 | 83,8 |
2014/'15 | 92,3 | 93,5 | 91,0 | 74,8 | 78,7 | 81,8 | 91,6 | 90,0 | 86,9 |
2015/'16 | 91,2 | 92,4 | 90,6 | 73,2 | 77,8 | 81,2 | 89,2 | 85,6 | 85,2 |
2016/'17 | 91,0 | 92,4 | 90,3 | 71,5 | 77,3 | 77,5 | 88,4 | 84,6 | 85,0 |
2017/'18 | 91,5 | 92,9 | 91,6 | 72,3 | 76,7 | 82,7 | 83,8 | 85,5 | 85,2 |
2018/'19 | 90,7 | 92,1 | 90,1 | 74,8 | 78,7 | 78,2 | 84,0 | 86,0 | 84,9 |
2019/'20 | 99,0 | 99,2 | 98,5 | 98,3 | 95,1 | 97,9 | 99,6 | 97,7 | 98,3 |
2020/'21* | 94,0 | 95,2 | 93,6 | 78,4 | 82,2 | 86,5 | 92,1 | 87,1 | 89,0 |
Schooljaar | Totaal | Nederland | Europa (excl. NL) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Overig Buiten-Europa |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 86,7 | 88,3 | 84,9 | 66,2 | 77,3 | 78,9 | 84,0 | 83,5 | 80,3 |
2012/'13 | 88,0 | 89,5 | 86,9 | 69,6 | 78,0 | 81,3 | 81,6 | 84,3 | 80,9 |
2013/'14 | 87,9 | 89,3 | 86,0 | 70,1 | 79,9 | 80,2 | 86,2 | 83,6 | 83,1 |
2014/'15 | 87,4 | 88,8 | 86,2 | 75,0 | 77,1 | 80,1 | 85,0 | 84,1 | 80,6 |
2015/'16 | 88,6 | 89,9 | 87,0 | 74,6 | 79,5 | 78,9 | 87,8 | 86,6 | 84,8 |
2016/'17 | 87,2 | 88,6 | 87,3 | 75,2 | 75,9 | 79,5 | 78,6 | 83,9 | 81,3 |
2017/'18 | 87,7 | 89,4 | 86,2 | 72,5 | 77,6 | 79,0 | 81,1 | 82,7 | 81,2 |
2018/'19 | 88,3 | 89,8 | 88,2 | 76,9 | 75,0 | 79,7 | 82,2 | 85,2 | 83,1 |
2019/'20 | 97,5 | 97,9 | 97,0 | 94,2 | 95,5 | 97,0 | 96,2 | 96,1 | 96,4 |
2020/'21* | 90,7 | 92,7 | 89,0 | 77,8 | 77,2 | 84,6 | 85,2 | 85,3 | 84,4 |
Schooljaar | Totaal | Nederland | Europa (excl. NL) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Overig Buiten-Europa |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 90,3 | 91,8 | 89,6 | 74,5 | 80,9 | 84,6 | 89,0 | 89,1 | 87,4 |
2012/'13 | 91,4 | 93,1 | 90,9 | 75,6 | 83,6 | 84,0 | 87,3 | 90,4 | 87,0 |
2013/'14 | 93,4 | 94,7 | 92,8 | 83,3 | 86,1 | 87,0 | 90,4 | 92,4 | 90,3 |
2014/'15 | 94,3 | 95,4 | 94,5 | 85,2 | 87,3 | 89,1 | 92,9 | 93,5 | 92,2 |
2015/'16 | 94,1 | 95,1 | 93,8 | 84,3 | 89,0 | 90,6 | 90,3 | 91,8 | 91,7 |
2016/'17 | 92,8 | 93,9 | 91,5 | 83,4 | 85,7 | 89,5 | 91,2 | 91,1 | 90,4 |
2017/'18 | 92,4 | 93,7 | 93,0 | 82,7 | 85,4 | 86,8 | 86,4 | 90,5 | 89,7 |
2018/'19 | 92,9 | 94,0 | 92,5 | 84,8 | 87,1 | 87,4 | 90,5 | 91,0 | 90,3 |
2019/'20 | 99,2 | 99,4 | 98,9 | 98,5 | 98,5 | 98,9 | 98,3 | 99,2 | 98,9 |
2020/'21* | 96,4 | 97,3 | 96,6 | 90,3 | 90,7 | 93,5 | 95,1 | 95,7 | 95,0 |
Schooljaar | Totaal | Nederland | Europa (excl. NL) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Overig Buiten-Europa |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 93,4 | 94,8 | 93,5 | 80,2 | 88,5 | 91,1 | 90,1 | 94,4 | 92,0 |
2012/'13 | 93,1 | 94,4 | 92,0 | 81,3 | 88,3 | 91,9 | 94,2 | 92,5 | 91,6 |
2013/'14 | 94,8 | 96,0 | 94,7 | 87,2 | 91,0 | 91,3 | 93,4 | 90,8 | 92,4 |
2014/'15 | 95,1 | 96,2 | 94,5 | 88,4 | 90,0 | 91,5 | 93,9 | 95,9 | 92,9 |
2015/'16 | 95,7 | 96,6 | 94,2 | 90,3 | 92,1 | 94,5 | 94,7 | 94,6 | 93,6 |
2016/'17 | 95,9 | 96,7 | 94,8 | 91,7 | 93,2 | 94,9 | 93,3 | 93,4 | 94,3 |
2017/'18 | 95,2 | 96,2 | 95,0 | 90,4 | 90,9 | 93,4 | 90,7 | 92,4 | 92,9 |
2018/'19 | 95,7 | 96,7 | 95,5 | 90,1 | 91,7 | 94,3 | 93,2 | 95,2 | 93,6 |
2019/'20 | 99,5 | 99,6 | 99,5 | 99,3 | 98,8 | 99,9 | 99,5 | 99,2 | 99,0 |
2020/'21* | 99,0 | 99,3 | 98,9 | 97,6 | 97,3 | 99,0 | 99,3 | 98,9 | 98,3 |
Schooljaar | Totaal | Nederland | Europa (excl. NL) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Overig Buiten-Europa |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2011/'12 | 95,9 | 97,1 | 94,2 | 90,3 | 92,7 | 95,6 | 94,7 | 95,2 | 94,0 |
2012/'13 | 96,5 | 97,5 | 96,3 | 91,6 | 95,7 | 95,7 | 95,5 | 99,2 | 93,6 |
2013/'14 | 96,9 | 98,0 | 95,8 | 92,2 | 93,7 | 94,9 | 97,0 | 98,0 | 95,7 |
2014/'15 | 97,5 | 98,1 | 96,4 | 94,8 | 96,1 | 98,1 | 97,0 | 98,9 | 95,8 |
2015/'16 | 97,7 | 98,1 | 97,3 | 94,9 | 96,5 | 97,9 | 97,6 | 100,0 | 97,3 |
2016/'17 | 98,0 | 98,6 | 97,5 | 95,0 | 96,8 | 97,3 | 97,8 | 100,0 | 97,1 |
2017/'18 | 97,8 | 98,4 | 97,6 | 94,5 | 96,1 | 97,2 | 96,9 | 97,1 | 97,1 |
2018/'19 | 97,9 | 98,5 | 98,2 | 95,3 | 97,2 | 96,3 | 97,7 | 95,5 | 96,8 |
2019/'20 | 99,4 | 99,6 | 98,9 | 99,2 | 99,0 | 99,3 | 98,6 | 100,0 | 99,3 |
2020/'21* | 99,3 | 99,6 | 99,6 | 98,4 | 98,4 | 99,4 | 99,4 | 98,3 | 98,9 |
Weinig verschillen bij eindcijfer Nederlands
Het gemiddelde eindcijfer voor Nederlands varieert tussen 6,4 op vmbo-g en havo niveau, en 6,6 op het vwo. De verschillen tussen leerlingen van de tweede generatie en leerlingen die in het buitenland geboren zijn, zijn beperkt. In het algemeen halen leerlingen die in het buitenland geboren zijn een iets lager cijfer voor Nederlands dan leerlingen van de tweede generatie. In het algemeen geldt dat leerlingen met een Turkse herkomst relatief iets lagere cijfers halen voor dit vak. De verschillen zijn echter beperkt: binnen de herkomstgroepen is het laagste cijfer een 6,0 en het hoogste cijfer een 6,6. Gecontroleerd voor geslacht en huishoudinkomen blijven de kleine verschillen tussen herkomstgroepen bestaan. Het aantal in het buitenland geboren ouders, en of leerlingen zelf in het buitenland geboren zijn, is wel sterker bepalend voor het eindcijfer Nederlands dan het herkomstland zelf.
Opleidingsniveau | Totaal | Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland | Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland | Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland | Geboren in buitenland |
---|---|---|---|---|---|
vmbo-b | 6,54 | 6,59 | 6,54 | 6,44 | 6,30 |
vmbo-k | 6,43 | 6,48 | 6,40 | 6,32 | 6,19 |
vmbo-g | 6,37 | 6,40 | 6,25 | 6,15 | 6,20 |
vmbo-t | 6,42 | 6,46 | 6,37 | 6,28 | 6,23 |
havo | 6,37 | 6,39 | 6,31 | 6,21 | 6,23 |
vwo | 6,60 | 6,62 | 6,57 | 6,44 | 6,50 |
Voor Engels zien we een ander beeld: voor dit vak zijn de eindcijfers meestal het hoogst onder leerlingen van de tweede generatie van wie één ouder in het buitenland geboren is en onder leerlingen die zelf in het buitenland geboren zijn. Alleen op de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo (vmbo-b) halen in het buitenland geboren leerlingen juist een iets lager cijfer voor Engels. Leerlingen met een Turkse of Marokkaanse herkomst halen gemiddeld relatief lage cijfers voor Engels, terwijl leerlingen met een Nederlands-Caribische, Europese of Indonesische herkomst juist relatief hoge cijfers halen voor Engels. Gecontroleerd voor geslacht en huishoudinkomen blijven de verschillen tussen herkomstgroepen bestaan.
schoolniveau | Totaal | Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland | Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland | Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland | Geboren in buitenland |
---|---|---|---|---|---|
vmbo-b | 6,97 | 6,96 | 7,14 | 6,98 | 6,88 |
vmbo-k | 6,73 | 6,71 | 6,93 | 6,71 | 6,72 |
vmbo-g | 6,57 | 6,54 | 6,81 | 6,66 | 6,74 |
vmbo-t | 6,83 | 6,80 | 6,99 | 6,82 | 6,92 |
havo | 7,01 | 7,00 | 7,15 | 6,96 | 7,11 |
vwo | 7,09 | 7,07 | 7,25 | 7,04 | 7,27 |
Aandeel mbo-4‑studenten stijgt
Onder mbo-studenten is het aandeel mbo-4 studenten gedurende de afgelopen 10 jaar toegenomen, van 44 procent naar 58 procent. Voor studenten uit alle herkomstlanden nam het aandeel mbo-4 studenten toe. Als gevolg hiervan is het aandeel studenten in de andere drie mbo-niveaus afgenomen. Alleen bij mbo-studenten die zelf in het buitenland geboren zijn is het aandeel entreeopleiding studenten licht toegenomen. Dit kan komen door een groter aandeel vluchtelingen in deze groep. Van deze groep zullen veel personen een schakelklas hebben gedaan, met extra taallessen, om vervolgens een entreeopleiding in te kunnen stromen.
Een soortgelijke trend is te zien voor alle herkomstgroepen. Vooral onder mbo-studenten met een Turkse of een Marokkaanse herkomst nam het aandeel studenten op mbo-4‑niveau toe, van respectievelijk 37 en 39 procent in 2011/’12, naar 59 en 62 procent in 2021/’22. Hiermee ligt het aandeel mbo-4‑studenten in deze groepen hoger dan gemiddeld onder de totale populatie mbo-studenten. Dat was in 2011/’12 nog niet zo.
Hiertegenover staat een daling van het aantal studenten op de entreeopleiding, mbo-2 en mbo-3‑niveau. Met name op mbo-2‑niveau nam het aandeel studenten sterk af, van 24 procent naar 17 procent. Deze sterke daling is zichtbaar in alle herkomstgroepen. Ook het aandeel entreeopleiding studenten is in vrijwel alle groepen afgenomen. Alleen onder mbo-studenten met een overig Buiten-Europese herkomst is het aandeel entreeopleiding studenten gestegen. Wederom kan het grotere aandeel vluchtelingen in deze groep deze lichte stijging verklaren. Gecontroleerd voor geslacht en huishoudinkomen blijven de verschillen tussen herkomstgroepen bestaan, al worden deze wel kleiner.
herkomst | schooljaar | Mbo entreeopleiding | Niveau 2 | Niveau 3 | Niveau 4 |
---|---|---|---|---|---|
Totaal | 2011/'12, Totaal | 4,3 | 24,2 | 27,6 | 43,9 |
Totaal | 2021/'22*, Totaal | 3,1 | 16,5 | 22,6 | 57,9 |
Geboren in Nederland, totaal |
2011/'12, Geboren in Nederland, totaal |
3,4 | 23,6 | 27,7 | 45,3 |
Geboren in Nederland, totaal |
2021/'22*, Geboren in Nederland, totaal |
1,8 | 15,1 | 22,9 | 60,2 |
Geboren in Nederland, 2 NL ouders |
2011/'12, Geboren in Nederland, 2 NL ouders |
3,1 | 23 | 28,1 | 45,7 |
Geboren in Nederland, 2 NL ouders |
2021/'22*, Geboren in Nederland, 2 NL ouders |
1,4 | 14,1 | 24,7 | 59,8 |
Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland |
2011/'12, Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland |
4,1 | 23,7 | 25,7 | 46,5 |
Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland |
2021/'22*, Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland |
2,7 | 16,5 | 18,5 | 62,3 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland |
2011/'12, Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland |
5,2 | 27,4 | 26 | 41,4 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland |
2021/'22*, Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland |
3,5 | 19,7 | 15,7 | 61,2 |
Geboren in buitenland |
2011/'12, Geboren in buitenland |
12,2 | 30,1 | 26,3 | 31,4 |
Geboren in buitenland |
2021/'22*, Geboren in buitenland |
13,8 | 28,7 | 19,7 | 37,8 |
1)Inclusief extranei. |
Herkomstland | Jaar | Niveau 1 | Niveau 2 | Niveau 3 | Niveau 4 |
---|---|---|---|---|---|
Totaal | 2011/'12, Totaal | 4.3 | 24.2 | 27.6 | 43.9 |
Totaal | 2021/'22*, Totaal | 3.1 | 16.5 | 22.6 | 57.9 |
Nederland | 2011/'12, Nederland | 3.1 | 23.0 | 28.1 | 45.7 |
Nederland | 2021/'22*, Nederland | 1.4 | 14.1 | 24.7 | 59.8 |
Europa (excl. NL) | 2011/'12, Europa (excl. NL) | 7.4 | 25.5 | 25.7 | 41.4 |
Europa (excl. NL) | 2021/'22*, Europa (excl. NL) | 4.5 | 17.5 | 20.5 | 57.5 |
Buiten-Europa | 2011/'12, Buiten-Europa | 7.5 | 28.0 | 26.1 | 38.4 |
Buiten-Europa | 2021/'22*, Buiten-Europa | 7.3 | 22.8 | 17.2 | 52.7 |
Turkije | 2011/'12, Turkije | 6.4 | 29.9 | 26.5 | 37.1 |
Turkije | 2021/'22*, Turkije | 3.3 | 20.5 | 17.4 | 58.8 |
Marokko | 2011/'12, Marokko | 6.7 | 29.7 | 24.9 | 38.8 |
Marokko | 2021/'22*, Marokko | 4.3 | 21.0 | 12.9 | 61.8 |
Suriname | 2011/'12, Suriname | 5.2 | 26.2 | 28.9 | 39.6 |
Suriname | 2021/'22*, Suriname | 3.7 | 19.0 | 20.9 | 56.5 |
Nederlandse Cariben | 2011/'12, Nederlandse Cariben | 9.6 | 30.3 | 27.5 | 32.6 |
Nederlandse Cariben | 2021/'22*, Nederlandse Cariben | 6.9 | 23.8 | 24.0 | 45.2 |
Indonesië | 2011/'12, Indonesië | 4.8 | 23.1 | 26.7 | 45.4 |
Indonesië | 2021/'22*, Indonesië | 1.8 | 12.2 | 26.6 | 59.4 |
Overig Buiten-Europa | 2011/'12, Overig Buiten-Europa | 9.8 | 26.8 | 24.5 | 38.9 |
Overig Buiten-Europa | 2021/'22*, Overig Buiten-Europa | 11.3 | 25.9 | 15.9 | 46.9 |
1)Inclusief extranei. |
Mbo’ers met Marokkaanse herkomst volgen vaakst zorgopleiding
Mbo-studenten kiezen het vaakst voor een opleiding in de sector Zorg en Welzijn. Onder de tweede generatie is een opleiding in de sector Economie echter het populairst: bijna 40 procent van deze studenten volgt een studie in deze richting, in vergelijking met 30 procent gemiddeld. Studenten die in het buitenland geboren zijn volgen minder vaak dan andere groepen een economische opleiding (27 procent). Zij volgen juist vaker een opleiding in de sector Overig. Dit komt mogelijk doordat studenten die in het buitenland geboren zijn vaker dan gemiddeld een entreeopleiding volgen. Entreeopleidingen combineren vaak een aantal sectoren, en vallen hierdoor in de categorie Overig.
Economie | Techniek | Zorg en welzijn | Overig | |
---|---|---|---|---|
% | ||||
Totaal | 30 | 26 | 36 | 7 |
Geboorteland | ||||
Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland |
36 | 24 | 35 | 6 |
Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland |
40 | 16 | 39 | 5 |
Geboren in buitenland | 27 | 20 | 37 | 16 |
Herkomstland | ||||
Nederland | 28 | 30 | 36 | 7 |
Europa (excl. NL) | 35 | 25 | 32 | 8 |
Turkije | 36 | 20 | 39 | 5 |
Marokko | 35 | 14 | 45 | 6 |
Suriname | 40 | 18 | 37 | 5 |
Nederlandse Cariben | 32 | 19 | 41 | 9 |
Indonesië | 31 | 25 | 40 | 4 |
Overig Buiten-Europa | 33 | 19 | 35 | 13 |
1) Inclusief extraneï.
Studenten met een Marokkaanse herkomst kiezen het vaakst voor een opleiding in de sector Zorg en Welzijn: maar liefst 45 procent van deze studenten kiest voor een zorgopleiding, in vergelijking met 36 procent gemiddeld onder mbo-studenten. Ook studenten met een Nederlands-Caribische, Indonesische of Turkse herkomst kiezen naar verhouding vaak voor een zorgopleiding. Ook economische opleidingen zijn relatief populair onder studenten met Europese of Buiten-Europese herkomst. Vooral studenten van Surinaamse herkomst kiezen vaak voor een economische opleiding, 40 procent van hen volgt zo’n opleiding. Technische opleidingen zijn minder populair onder studenten met een Europese of Buiten-Europese herkomst dan gemiddeld. Waar gemiddeld 26 procent een technische opleiding volgt, kiezen vooral mbo-studenten van Marokkaanse herkomst weinig voor een technische opleiding (14 procent). Gecontroleerd voor geslacht en huishoudinkomen blijven de verschillen tussen herkomstgroepen bestaan, maar worden deze wel kleiner.
Aandeel voortijdig schoolverlaters onder mbo’ers van Turkse herkomst gedaald
Tussen 2012/’13 en 2020/’21 was het aandeel voortijdig schoolverlaters op het mbo (in de leeftijd tot 23 jaar), redelijk stabiel met 5 tot 6 procent. Het aandeel voortijdig schoolverlaters ligt het hoogst onder mbo’ers die in het buitenland geboren zijn. In 2020/’21 lag het aandeel schoolverlaters in die groep op bijna 10 procent. Onder mbo’ers van de tweede generatie ligt het aandeel schoolverlaters lager (7 procent). In het verleden was het aandeel voortijdig schoolverlaters hoger onder mbo’ers met twee in het buitenland geboren ouders dan onder mbo’ers met één in het buitenland geboren ouder, maar het aandeel voortijdig schoolverlaters in deze eerste groep is de laatste jaren gedaald, en ligt nu op hetzelfde niveau.
Schooljaar | Totaal | Geboren in Nederland, twee ouders geboren in Nederland | Geboren in Nederland, één ouder geboren in buitenland | Geboren in Nederland, twee ouders geboren in buitenland | Geboren in het buitenland |
---|---|---|---|---|---|
2012/'13 | 6 | 5 | 8 | 9 | 11 |
2013/'14 | 6 | 5 | 7 | 9 | 11 |
2014/'15 | 5 | 4 | 8 | 9 | 10 |
2015/'16 | 5 | 4 | 7 | 8 | 10 |
2016/'17 | 5 | 4 | 7 | 8 | 10 |
2017/'18 | 6 | 5 | 8 | 8 | 10 |
2018/'19 | 6 | 5 | 8 | 8 | 11 |
2019/'20 | 5 | 4 | 7 | 7 | 10 |
2020/'21* | 6 | 5 | 7 | 7 | 10 |
1)Inclusief extranei. |
Waar het aandeel voortijdig schoolverlaters onder de totale mbo-studentenpopulatie de afgelopen jaren schommelt tussen de 5 en 6 procent, is er onder de groep met een Turkse herkomst een duidelijke daling te zien. In schooljaar 2013/’14 lag het aandeel schoolverlaters onder mbo’ers met een Turkse herkomst nog op 9 procent, in 2021/’22 was dat aandeel gedaald naar minder dan 7 procent. Ook onder studenten met een Nederlands-Caribische of Marokkaanse herkomst ligt het aandeel voortijdig schoolverlaters in 2021/’22 bijna 3 procentpunt lager dan in 2013/’14. Bij studenten met een Nederlands-Caribische herkomst vond een groot deel van deze daling in de afgelopen twee jaar plaats. Gecontroleerd voor geslacht en huishoudinkomen worden de verschillen tussen herkomstgroepen kleiner. Bovendien blijkt het precieze herkomstland zelf niet relevant, maar hangt de kans om school voortijdig te verlaten vooral samen met zelf in het buitenland geboren zijn, of het hebben van in het buitenland geboren ouders.
Schooljaar | Totaal | Nederland | Europa (excl. NL) | Turkije | Marokko | Suriname | Nederlandse Cariben | Indonesië | Overig Buiten-Europa |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012/'13 | 6 | 5 | 8 | 9 | 11 | 9 | 12 | 8 | 9 |
2013/'14 | 6 | 5 | 8 | 9 | 10 | 9 | 11 | 7 | 9 |
2014/'15 | 5 | 4 | 8 | 8 | 10 | 9 | 10 | 6 | 9 |
2015/'16 | 5 | 4 | 8 | 8 | 9 | 8 | 10 | 7 | 8 |
2016/'17 | 5 | 4 | 8 | 7 | 9 | 8 | 10 | 7 | 8 |
2017/'18 | 6 | 5 | 8 | 7 | 9 | 9 | 10 | 7 | 9 |
2018/'19 | 6 | 5 | 8 | 8 | 9 | 9 | 11 | 7 | 10 |
2019/'20 | 5 | 4 | 7 | 6 | 8 | 7 | 8 | 6 | 8 |
2020/'21* | 6 | 5 | 8 | 7 | 8 | 7 | 9 | 6 | 8 |
1)Inclusief extranei. |
Startkwalificatie en voortijdig schoolverlaters
Een diploma op ten minste havo-, vwo- of mbo-2‑niveau geldt als een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. De kans op (duurzaam) werk is met een startkwalificatie beduidend groter dan zonder startkwalificatie. De gegevens over voortijdig schoolverlaters zijn gebaseerd op de directe door- en uitstroom tussen twee opeenvolgende schooljaren (het basisjaar t en het bestemmingsjaar t+1) binnen het door de overheid bekostigde voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs. Leerlingen en studenten uit het basisjaar worden als voortijdig schoolverlaters gekwalificeerd wanneer ze in het bestemmingsjaar geen onderwijs meer volgen, én niet in het bezit zijn van een startkwalificatie.
Afname voortijdig schoolverlaters onder bijna alle groepen
Behalve de voortijdige uitval per schooljaar is ook bekend hoe groot de totale groep jongeren van 18 tot 25 jaar zonder startkwalificatie is. Het aandeel jongeren tussen de 18 en 25 jaar dat niet in bezit is van een startkwalificatie en het onderwijs heeft verlaten, is tussen 2011 en 2021 gedaald. Bij mannen daalde het aandeel voortijdig schoolverlaters van 11 naar 7 procent, bij vrouwen van 7 naar 4 procent. Mannelijke migranten hebben het onderwijs het vaakst voortijdig verlaten, namelijk 12 procent. In 2011 was dat nog 8 procent. Leerlingen van de tweede generatie hebben het onderwijs vaker voortijdig verlaten dan gemiddeld, maar dit verschil is kleiner. In 2011 waren er 39 procent meer voortijdig schoolverlaters onder mannen van de tweede generatie dan gemiddeld onder 18- tot 25‑jarigen, in 2021 was dit gedaald naar 16 procent meer.
herkomst | geslacht | 2021 | 2011 |
---|---|---|---|
Totaal | Mannen, Totaal | 6,8 | 11,0 |
Totaal | Vrouwen, Totaal | 3,8 | 7,1 |
Geboren in Nederland, 2 ouders in Nederland geboren |
Mannen, Geboren in Nederland, 2 ouders in Nederland geboren |
5,9 | 9,6 |
Geboren in Nederland, 2 ouders in Nederland geboren |
Vrouwen, Geboren in Nederland, 2 ouders in Nederland geboren |
3,3 | 6,4 |
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders in het buitenland geboren |
Mannen, Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders in het buitenland geboren |
7,9 | 15,3 |
Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders in het buitenland geboren |
Vrouwen, Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders in het buitenland geboren |
5,4 | 8,8 |
Geboren in het buitenland |
Mannen, Geboren in het buitenland |
11,5 | 7,9 |
Geboren in het buitenland |
Vrouwen, Geboren in het buitenland |
5,4 | 8,0 |
Turkije/ Marokko |
Mannen, Turkije/ Marokko |
13,5 | 22,2 |
Turkije/ Marokko |
Vrouwen, Turkije/ Marokko |
9,7 | 12,3 |
Suriname/ Nederlandse Cariben |
Mannen, Suriname/ Nederlandse Cariben |
0,0 | 13,8 |
Suriname/ Nederlandse Cariben |
Vrouwen, Suriname/ Nederlandse Cariben |
5,3 | 8,6 |
1)In de jaren tussen 2011 en 2021 neemt het aandeel voortijdig schoolverlaters niet geleidelijk af, maar fluctueert per jaar. |
Onder mannen en vrouwen met een Turkse of Marokkaanse herkomst komt voortijdig schoolverlaten ook in 2021 nog relatief vaak voor, maar het is wel afgenomen sinds 2011: 14 procent van de mannen, en 10 procent van de vrouwen met een Turkse of Marokkaanse herkomst, heeft het onderwijs voortijdig verlaten. In 2011 was dat nog respectievelijk 22 en 12 procent. Onder vrouwen met een Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst is het aandeel voortijdig schoolverlaters ook afgenomen tussen 2011 en 2021. Voor mannen met deze herkomst kan vanwege de beperkte omvang van de groep geen informatie gegeven worden.
Studenten met Buiten-Europese herkomst iets ouder bij afstuderen
Hoger onderwijs (ho)-studenten die in het buitenland geboren zijn (exclusief internationale studenten), zijn gemiddeld ouder wanneer zij hun opleiding afronden. Dit geldt vooral op het hbo: waar hbo-studenten gemiddeld 24,6 jaar zijn als zij hun opleiding afronden, zijn in het buitenland geboren hbo-studenten gemiddeld 27,2 jaar. Voor wo-master studenten ligt de gemiddelde afstudeerleeftijd op 24,9 jaar, en bij in het buitenland geboren studenten op 26,3 jaar. Bij wo-bachelor studenten zijn de verschillen kleiner. Daar zijn in het buitenland geboren studenten nog geen jaar ouder dan gemiddeld wanneer zij hun bachelor afronden.