Foto omschrijving: Den Bosch, In allochtone gemeenschappen, zoals de Turkse, Marokkaanse of Antilliaanse gemeenschap, is mantelzorg belangrijk.

Inkomensmobiliteit tussen familiegeneraties naar herkomst

In dit hoofdstuk staat de samenhang in inkomen tussen twee familiegeneraties centraal. Het uitgangspunt is de groep kinderen die in 1995 minderjarig waren en nog bij hun ouder(s) woonden. Het inkomen van de ouders in 1995 wordt vergeleken met dat van de inmiddels volwassen kinderen in 2020. De samenhang in inkomen komt voor zowel in Nederland als in het buitenland geboren kinderen aan bod. Maakt het voor de hier geborenen uit of de ouders ook in Nederland of juist in het buitenland geboren zijn? En wat is de inkomenssamenhang bij mensen met een ‘klassieke’ herkomst: Turkije, Marokko, Suriname, Nederlandse Cariben en Indonesië?

10.1Inleiding

In sociaaleconomisch opzicht verschillen migranten en mensen van de tweede generatie vaak van de gemiddelde bevolking. Zo is hun arbeidsparticipatie lager dan gemiddeld, zijn zij vaker werkloos en hebben ze een relatief laag inkomen (zie hoofdstuk 4 van deze publicatie). De achterstand op sociaaleconomisch terrein van mensen met een herkomst buiten Nederland speelt al decennia lang, maar er is wel een inhaalslag gaande. In de achterstand speelt mee dat de inkomenspositie van (volwassen) kinderen tot op zekere hoogte afhangt van die van hun ouders, en dat dit verband sterker is onder groepen met een niet-Nederlandse achtergrond. Zo hebben mensen met een niet-westerse migratieachtergrond die opgroeiden in een gezin met een laag inkomen later zelf ook vaker een laag inkomen dan mensen met een Nederlandse achtergrond (Van den Brakel en Moonen, 2009). Dit is niet voor alle herkomstlanden het geval. Een recente studie laat zien dat er bij mensen met een Turkse of Marokkaanse herkomst minder sprake is van inkomenssamenhang tussen ouders en kinderen dan bij Surinaamse of Antilliaanse Nederlanders, maar in alle groepen blijft het inkomensniveau onder dat van mensen van Nederlandse herkomst (Jongen, Bolhaar, Van Elk, Koot en Van Vuuren, 2019).

Het onderscheiden van herkomstlanden blijkt daarmee relevant in onderzoek naar intergenerationele inkomensmobiliteit. Hiervoor is een voldoende grote onderzoekspopulatie nodig. Inkomensgegevens van de gehele bevolking zijn pas vanaf 2003 beschikbaar. Bij het vergelijken van de inkomenspositie van ouders uit 2003 met die van hun kinderen in 2016 (zoals bijvoorbeeld in Jongen et al., 2019) zijn de levensfasen van de ouders en (inmiddels volwassen) kinderen echter niet gelijk. In deze bijdrage is daarom voor de inkomensgegevens van ouders gebruik gemaakt van het Regionaal Inkomensonderzoek uit 1995, een steekproefonderzoek dat bedoeld is om op regionaal niveau betrouwbare uitkomsten over inkomens van huishoudens en personen te presenteren. Ongeveer 1 op de 3 inwoners van Nederland behoorde tot de steekproef, waardoor er een voldoende grote onderzoekspopulatie beschikbaar is om herkomstlanden te onderscheiden. In deze studie staan de meest recente uitkomsten van de samenhang in de inkomenspositie tussen twee generaties centraal: ouders in 1995 en (volwassen) kinderen in 2020. Daarbij is onderscheid gemaakt naar mensen met een Nederlandse herkomst, in Nederland geboren mensen met één of twee in het buitenland geboren ouders (de tweede generatie), en migranten (zie CBS, 2022a). Bovendien komen de in inwonertal grootste Buiten-Europese herkomstlanden, Marokko, Turkije, Suriname, Nederlandse Cariben en Indonesië aan bod.

10.2Data en methode

Onderzoekspopulatie

Om de samenhang in het inkomen van twee opeenvolgende generaties te onderzoeken is gebruik gemaakt van gegevens van het Regionaal Inkomensonderzoek (RIO) 1995 en de integrale Inkomensstatistiek 2020. Beide onderzoeken bevatten inkomensgegevens van personen en huishoudens, die voornamelijk afkomstig zijn van de Belastingdienst. Het RIO was gebaseerd op een panelsteekproef die jaarlijks ongeveer een derde van de bevolking omvatte. Het panel startte in 1994 en werd jaarlijks aangevuld om uitval door sterfte of emigratie te compenseren. Het laatste RIO werd in 2009 gehouden. Het CBS beschikt voor de jaren vanaf 2003 over inkomensgegevens van alle inwoners van Nederland, en publiceert op basis van integrale gegevens vanaf 2011.noot1 Bij het samenstellen van de onderzoekspopulatie voor deze bijdrage zijn de volgende criteria gehanteerd:

  • De onderzoekspersonen waren in 1995 nog minderjarig, thuiswonend kind. Het hoofd van het toenmalige huishouden en diens eventuele partner worden in deze bijdrage aangeduid als de ouder(s), maar het zijn niet per se (beide) de biologische ouders.
  • In 2020 waren de onderzoekspersonen hoofdkostwinner of partner van de hoofdkostwinner in het huishouden waartoe ze op dat moment behoorden.

De onderzoekspopulatie bestaat uit 932 332 personen (waarvan 49 procent man), van 25 tot 43 jaar in 2020. Gemiddeld waren zij 33 jaar in 2020. Het hoofd van het huishouden in 1995 was gemiddeld bijna 40 jaar. Ruim 83 procent van de onderzoekspopulatie heeft een Nederlandse herkomst, 13 procent behoort tot de tweede generatie en een kleine 4 procent is migrant. Het aandeel migranten is het grootst onder mensen met een Nederlands-Caribische herkomst, gevolgd door mensen met een Marokkaanse herkomst. Vooral de groep van Indonesische herkomst bestaat uit mensen van de tweede generatie, met meestal één in het buitenland geboren ouder. Bij een Turkse of Marokkaanse herkomst zijn meestal beide ouders in het buitenland geboren.

10.2.1 Onderzoekspopulatie1) naar herkomst, 2020* (%)
herkomst Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland Geboren in het buitenland
Totaal (932) 83,1 6,5 6,8 3,6
Turkije (23) . 6,3 80,5 13,2
Marokko (22) . 5,9 70,9 23,2
Suriname (22) . 23,5 61,5 15,0
Nederlandse Cariben (7) . 45,3 28,0 26,6
Indonesië (19) . 80 14,6 5,5
1) Tussen haakjes de omvang van de herkomstgroepen in duizendtallen

In de verdere studie naar intergenerationele inkomensmobiliteit wordt, vanwege de te kleine omvang van de onderzoekspopulatie, bij mensen van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Caribische of Indonesische herkomst geen onderscheid gemaakt tussen migranten en de tweede generatie. Voor de totale groep met een niet-Nederlandse herkomst is dit wel mogelijk.

Methode

De mate van inkomenssamenhang tussen de ouders in 1995 en de kinderen in 2020 in herkomstgroepen wordt zowel voor de inkomenspositie van het huishouden (indicatief voor de inkomenswelvaart van ieder huishoudenslid), als voor de persoonlijke inkomenspositie onderzocht:

  • De relatieve positie van het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen (zie Begrippen) van de kinderen in 2020 wordt vergeleken met die van de ouders in 1995. Daarbij wordt ook onderzocht hoe vaak kinderen van ouders die in 1995 armoederisico liepen, in 2020 zelf armoederisico lopen.
  • De sociaaleconomische positie en het persoonlijk primair inkomen van de kinderen in 2020 en de ouders in 1995 worden vergeleken. Er wordt onderzocht hoeveel vaders en moeders enerzijds en zonen en dochters anderzijds werk hadden, een uitkering of helemaal geen eigen inkomen. Daarnaast wordt de samenhang tussen het inkomen van de ouders in 1995 en van hun kinderen in 2020 onderzocht.

Bij het samenstellen van de uitkomsten over de intergenerationele mobiliteit in inkomen (uit werk) is er zoveel mogelijk aangesloten bij gangbare methoden voor het meten hiervan, zoals beschreven door onder meer Van den Brakel en Moonen (2011) en Chetty, Hendren, Kline en Saez (2014). Dat houdt in dat de mobiliteit wordt weergegeven door zowel transitiematrices als correlaties. In een transitiematrix is voor elke inkomensgroep (bijvoorbeeld een kwintielgroep) van de ouders te zien tot welke inkomensgroep de kinderen behoren. Vanwege de ontoereikende steekproefomvang en omwille van de overzichtelijkheid zal niet voor elke herkomstgroep en elk herkomstland een transitiematrix worden getoond, maar blijven de uitkomsten beperkt tot de relatieve inkomenspositie (zie Bijlage B10) van de kinderen, en het aandeel dat vergeleken met de ouders is gestegen of gedaald op de inkomensladder.

De correlatie drukt de inkomenssamenhang tussen ouders en kinderen uit in één getal. Correlaties zijn daarmee een compacte aanvulling op transitiematrices en een tegenhanger van intergenerationele inkomensmobiliteit. Hoe groter de correlatie, hoe kleiner de mobiliteit. In een correlatie kan eenvoudig rekening gehouden worden met andere kenmerken die kunnen samenhangen met iemands inkomenspositie.noot2 Iemands positie op de inkomensladder wordt immers niet alleen bepaald door de inkomenspositie van de ouders. Of je man of vrouw bent, hoe je huishouden is samengesteld en wat je opleidingsniveau is, zal, in samenhang met herkomst, ook een rol spelen. De correlatie is de regressiecoëfficiënt uit een lineaire regressieanalyse met de relatieve inkomenspositie van het kind als afhankelijke variabele en de relatieve inkomenspositie van de ouders, en andere kenmerken, als verklarende variabele (zie Bijlage B10). De correlatie heeft een waarde tussen 0 en 1, waarbij 0 staat voor volledige mobiliteit oftewel geen samenhang, en 1 voor volledige samenhang.

Naast geslacht, huishoudenssamenstelling (zowel in 1995 als in 2020) en opleidingsniveau, speelt leeftijd een belangrijke rol in iemands inkomenspositie. In de onderzoekspopulatie van deze studie lopen de levensfasen van de ouders en kinderen niet geheel in de pas: de kinderen zijn gemiddeld 7 jaar jonger. In de gepresenteerde uitkomsten over de correlatie is daarom ook steeds rekening gehouden met het leeftijdsverschil. Dat gebeurt door de leeftijd (zowel in jaren als kwadratisch, want het verband tussen leeftijd en inkomen is niet-lineair, zie CBS (2022b)) van het kind in 2020 en van het huishoudenshoofd in 1995 mee te nemen. In de lineaire regressies is de huishoudenssamenstelling in 1995 onderverdeeld in een- en tweeoudergezinnen met één, twee, of drie of meer kinderen. Voor 2020 zijn alleenstaanden, paren zonder en met kinderen, en eenoudergezinnen onderscheiden. In de analyses is de onderzoekspopulatie verder ingedeeld in mensen met een laag, middelbaar en hoog opleidingsniveau en zijn degenen met een onbekend opleidingsniveau in een aparte, vierde categorie ingedeeld. Bijlagen B10.1 tot en met B10.7 bevatten demografische en sociaaleconomische statistieken van zowel de ouders in 1995 als de kinderen in 2020. Deze contextinformatie is relevant bij de interpretatie van de uitkomsten over inkomensmobiliteit in paragraaf 10.3.

In deze studie is gekozen voor percentielwaarden die de ouders en kinderen hadden in de onderliggende data (i.e. in het RIO 1995 en in de Inkomensstatistiek 2020). Als de ordening was gemaakt binnen de onderzoekspopulatie, dan had dat weinig uitgemaakt voor de geschatte correlaties, maar wel voor het niveau (percentiel) dat de kinderen naar schatting bereiken (in een bepaalde percentielgroep van de ouders). De geschatte niveaus in deze studie doen meer recht aan de werkelijkheid, al maakt het voor de onderlinge vergelijking van herkomstgroepen niet uit. Waar de relatieve positie van het gestandaardiseerd inkomen van ouders in 1995 met een waarde van 42 onder het landelijk gemiddelde lag, kwamen kinderen (57) er bovenuit. Dat heeft te maken met het verschil in huishoudenssamenstelling (zie bijlage B10.1). Huishoudens met kinderen stonden in 2020 hoger op de inkomensladder dan in 1995 (CBS StatLine, 2005; 2021), wat vooral komt doordat er steeds meer tweeverdieners bijkwamen in die periode. Daarnaast is het inkomen van jonge stellen zonder kinderen en van jonge alleenstaanden relatief hoog, want meestal werken zij (beiden) voltijds.

10.3Resultaten

Intergenerationele mobiliteit van inkomenswelvaart

Inkomensoverdracht is beperkt

Inkomenswelvaart, uitgedrukt aan de hand van het gestandaardiseerd inkomen, wordt in beperkte mate doorgegeven van ouders op kinderen. De correlatie is 0,22. Het grootste deel (62 procent) van de kinderen die opgroeiden in een gezin met een inkomen in de hoogste kwintielgroep wist deze gunstige inkomenspositie niet te behouden. Tegelijkertijd slaagde het merendeel (79 procent) van de kinderen uit de minst welvarende gezinnen erin om een betere inkomenspositie dan hun ouders te bereiken. Dit hangt deels samen met het zogenaamde bodem- en plafondeffect. De inkomenspositie van kinderen uit de minste welvarende gezinnen kan immers niet verslechteren, evenmin als die van kinderen uit de rijkste gezinnen kan verbeteren. Maar ook in de middengroepen behoren de kinderen meestal tot een andere inkomensgroep dan de ouders, al is dat in de vierde groep minder dan in met name de tweede inkomensgroep, maar ook in de derde. Dit duidt op een hoge mate van mobiliteit, oftewel op een beperkte samenhang tussen het inkomen van ouders en kinderen. Hoe lager de inkomenspositie van de ouders, hoe hoger het aandeel kinderen dat hun ouders overstijgt. Voor dalen geldt het omgekeerde.

10.3.1 Inkomenskwintielgroep kinderen (2020*) naar inkomenskwintielgroep ouders (%
kwintielgroep kinderen )
kwintielgroepouders 1e kwintielgroep 2e kwintielgroep 3e kwintielgroep 4e kwintielgroep 5e kwintielgroep
1e kwintielgroep 21,2 19,0 23,6 21,4 14,9
2e kwintielgroep 11,5 16,1 26,1 27,1 19,2
3e kwintielgroep 9,6 13,5 23,6 28,6 24,7
4e kwintielgroep 9,0 11,5 20,9 28,1 30,5
5e kwintielgroep 9,2 9,3 17,5 25,5 38,5

Bij inkomensmobiliteit speelt niet alleen een rol of iemand in een hogere of lagere kwintielgroep dan de ouders zit, ook het maken kleine stappen (van minder dan 20 percentielgroepen) voor- of achteruit ten opzichte van de ouders is van belang. De figuren 10.3.2 en 10.3.3 tonen per herkomstgroep zowel het deel dat in een hogere of lagere kwintielgroep zit (‘grote’ stijging of daling) dan de ouders, als het deel dat 1 tot 20 percentielgroepen stijgt of daalt (‘kleine’ stijging of daling).

Kinderen met Nederlandse herkomst overstijgen ouders het vaakst

Van de kinderen met ouders in de eerste vier kwintielgroepen zaten degenen met een Nederlandse herkomst het vaakst in een hogere groep dan hun ouders. Migranten en mensen van de tweede generatie met twee in het buitenland geboren ouders wisten het minst vaak een hogere groep dan hun ouders te bereiken. Wel kwam onder hen een kleine stijging in de eerste kwintielgroep bovengemiddeld vaak voor. De verschillen tussen de herkomstgroepen in stijging zijn kleiner naarmate de ouders een hogere inkomenspositie hadden.

Substantieel dalen op de inkomensladder komt ongeacht de inkomenspositie van de ouders het vaakst voor bij de tweede generatie met beide ouders geboren in het buitenland, op de voet gevolgd door migranten. Bij kinderen met een Nederlandse herkomst was het aandeel dat minimaal één kwintielgroep daalde telkens het kleinst, al was er in de vijfde groep nauwelijks verschil met in Nederland geboren kinderen met één in het buitenland geboren ouder. In de eerste twee kwintielgroepen (waartoe met name in het buitenland geboren ouders behoorden, zie bijlage B10.5) ging het meestal om kleine dalingen, in de hogere groepen (veelal ouders geboren in Nederland) juist om grote dalingen.

10.3.2 Stijgers en dalers naar herkomst kind en inkomenskwintielgroep ouders (%)
kwintiel herkomst Grote stijging Kleine stijging Grote daling Kleine daling
1e kwintiel-
groep
Totaal, 1e kwintiel-
groep
70,6 19,6 . -8,5
1e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland, 1e kwintiel-
groep
73,7 17,7 . -7,6
1e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland, 1e kwintiel-
groep
68,1 21,1 . -9,5
1e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland, 1e kwintiel-
groep
62,3 24,7 . -11,0
1e kwintiel-
groep
Geboren in het buitenland, 1e kwintiel-
groep
64,3 24,0 . -10,0
2e kwintiel-
groep
Totaal, 2e kwintiel-
groep
60,7 20,6 -5,5 -12,5
2e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland, 2e kwintiel-
groep
62,1 20,6 -4,9 -11,7
2e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland, 2e kwintiel-
groep
56,4 20,2 -7,8 -14,8
2e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland, 2e kwintiel-
groep
47,4 20,8 -11,0 -19,8
2e kwintiel-
groep
Geboren in het buitenland, 2e kwintiel-
groep
48,3 20,8 -9,9 -20,0
3e kwintiel-
groep
Totaal, 3e kwintiel-
groep
40,6 25,6 -15,2 -17,3
3e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland, 3e kwintiel-
groep
41,4 26,0 -14,2 -17,2
3e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland, 3e kwintiel-
groep
38,7 23,6 -19,1 -17,4
3e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland, 3e kwintiel-
groep
31,2 21,5 -26,8 -19,4
3e kwintiel-
groep
Geboren in het buitenland, 3e kwintiel-
groep
32,4 21,5 -25,1 -20,0
4e kwintiel-
groep
Totaal, 4e kwintiel-
groep
16,1 29,5 -29,6 -23,4
4e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland, 4e kwintiel-
groep
16,3 30,1 -28,6 -23,6
4e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland, 4e kwintiel-
groep
16,2 27,5 -33,1 -21,7
4e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland, 4e kwintiel-
groep
13,7 21,6 -42,3 -21,1
4e kwintiel-
groep
Geboren in het buitenland, 4e kwintiel-
groep
13,6 24,5 -40,0 -20,6
5e kwintiel-
groep
Totaal, 5e kwintiel-
groep
. 19,5 -47,6 -30,7
5e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland, 5e kwintiel-
groep
. 19,6 -47,3 -31,0
5e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland, 5e kwintiel-
groep
. 19,8 -48,3 -29,6
5e kwintiel-
groep
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland, 5e kwintiel-
groep
. 17,7 -54,2 -26,6
5e kwintiel-
groep
Geboren in het buitenland, 5e kwintiel-
groep
. 18,6 -51,4 -27,4

Relatief weinig stijgers bij klassieke migratielanden, behalve Indonesië

Een grote stijging van minstens 20 percentielgroepen komt relatief vaak voor bij mensen met een Indonesische herkomst. In de laagste kwintielgroep van de ouders is het percentage met een grote stijging bovengemiddeld. Daarmee komen mensen van Indonesische herkomst, net als mensen van Nederlandse herkomst, het vaakst uit de meest ongunstige inkomenspositie van de ouders. Kinderen met een Marokkaanse of Nederlands-Caribische herkomst raken hier het minst vaak uit. Ook voor kinderen met een Turkse of Surinaamse herkomst is het percentage substantiële stijgers aan de onderkant van de inkomensladder lager dan gemiddeld. Daar tegenover staat dat aan de onderkant relatief veel mensen uit deze vier klassieke herkomstlanden een kleine stijging van maximaal 20 percentielgroepen maken. Met ouders in de hoogste inkomensregionen komt dalen relatief veel voor bij kinderen uit deze vier landen. De meeste dalers zijn te vinden onder kinderen met een Turkse of Marokkaanse herkomst.

10.3.3 Stijgers en dalers naar herkomstland kind en inkomenskwintielgroep ouders1) (%)
kwintiel herkomst Grote stijging Kleine stijging Grote daling Kleine daling
1e kwintiel-
groep
Totaal, 1e kwintiel-
groep
70,6 19,6 . -8,5
1e kwintiel-
groep
Turkije, 1e kwintiel-
groep
63,7 23,8 . -10,8
1e kwintiel-
groep
Marokko, 1e kwintiel-
groep
55,8 28,9 . -13,0
1e kwintiel-
groep
Suriname, 1e kwintiel-
groep
62,6 24,6 . -11,0
1e kwintiel-
groep
Nederlandse Cariben, 1e kwintiel-
groep
56,5 28,2 . -12,9
1e kwintiel-
groep
Indonesië, 1e kwintiel-
groep
73,9 18,1 . -7,0
2e kwintiel-
groep
Totaal, 2e kwintiel-
groep
60,7 20,6 -5,5 -12,5
2e kwintiel-
groep
Turkije, 2e kwintiel-
groep
47,3 22,7 -4,8 -19,5
2e kwintiel-
groep
Marokko, 2e kwintiel-
groep
39,7 20,1 -4,4 -25,4
2e kwintiel-
groep
Suriname, 2e kwintiel-
groep
48,8 20,7 -4,4 -19,1
2e kwintiel-
groep
Nederlandse Cariben, 2e kwintiel-
groep
47,7 20,0 -4,2 -20,7
2e kwintiel-
groep
Indonesië, 2e kwintiel-
groep
57,8 20,3 -8,6 -13,6
3e kwintiel-
groep
Totaal, 3e kwintiel-
groep
40,6 25,6 -15,2 -17,3
3e kwintiel-
groep
Turkije, 3e kwintiel-
groep
27,8 22,4 -15,5 -19,9
3e kwintiel-
groep
Marokko, 3e kwintiel-
groep
24,3 18,7 -13,1 -19,4
3e kwintiel-
groep
Suriname, 3e kwintiel-
groep
33,4 21,4 -19,9 -18,9
3e kwintiel-
groep
Nederlandse Cariben, 3e kwintiel-
groep
34,3 22,0 -18,7 -21,0
3e kwintiel-
groep
Indonesië, 3e kwintiel-
groep
40,2 24,1 -18,5 -16,8
4e en 5e kwintiel-
groep
Totaal, 4e en 5e kwintiel-
groep
10,1 25,8 -36,3 -26,1
4e en 5e kwintiel-
groep
Turkije, 4e en 5e kwintiel-
groep
8,4 18,0 -50,3 -22,2
4e en 5e kwintiel-
groep
Marokko, 4e en 5e kwintiel-
groep
10,1 16,7 -55,6 -18,1
4e en 5e kwintiel-
groep
Suriname, 4e en 5e kwintiel-
groep
7,8 21,3 -44,0 -23,6
4e en 5e kwintiel-
groep
Nederlandse Cariben, 4e en 5e kwintiel-
groep
10,4 23,5 -41,1 -25,7
4e en 5e kwintiel-
groep
Indonesië, 4e en 5e kwintiel-
groep
9,0 25,2 -36,8 -25,7
1)De vierde en vijfde kwintielgroep van de ouders zijn samengevoegd vanwege de kleine aantallen stijgers bij met name personen met een Turkse of Marokkaanse herkomst (bijlage B10.5 en B10.6).

Gemiddeld alleen groei in de laagste drie groepen

Kinderen van de ouders die in 1995 tot de laagste kwintielgroep behoorden, bereikten gemiddeld de 48e percentielgroep. Gemiddeld zaten kinderen 38 percentielgroepen hoger dan de ouders. Kinderen met ouders in de hoogste kwintielgroep kwamen gemiddeld in de 66e percentielgroep terecht, dit is een daling van 24 percentielgroepen ten opzichte van de ouders. Ook bij kinderen van ouders in de vierde inkomensgroep was er doorgaans sprake van een daling (zie ook figuur 10.3.2).

10.3.4 Relatieve inkomenspositie (Gemiddeld percentiel)
kwintielgroep ouders Ouders in 1995 Kinderen in 2020*
1e kwintielgroep 10,4 48,4
2e kwintielgroep 30,6 55,8
3e kwintielgroep 49,9 59,7
4e kwintielgroep 69,6 62,6
5e kwintielgroep 89,9 65,9

Mensen van de tweede generatie met twee in het buitenland geboren ouders en migranten stegen in de eerste drie kwintielgroepen van de ouders gemiddeld het minst. Ook daalden ze in de hoogste twee groepen gemiddeld het meest. Kinderen met een Turkse of Marokkaanse herkomst met ouders in de hoogste twee groepen gingen er eveneens relatief veel op achteruit.

10.3.5a Verandering inkomenspositie t.o.v. ouders, 2020* (gemiddelde percentielgroep kinderen)
Inkomenskwintiel-groep ouders Totaal Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland Geboren in het buitenland
1e kwintiel-
groep
38,0 39,5 37,2 33,7 36,0
2e kwintiel-
groep
25,2 26,0 22,7 17,2 18,4
3e kwintiel-
groep
9,7 10,4 7,3 1,5 3,0
4e kwintiel-
groep
-7,0 -6,4 -9,2 -14,7 -13,0
5e kwintiel-
groep
-24,0 -23,6 -25,7 -30,0 -27,4
10.3.5b Verandering inkomenspositie t.o.v. ouders, 2020* (gemiddelde percentielgroep kinderen)
Inkomenskwintiel-groep ouders Totaal Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië
1e kwintiel-
groep
38,0 34,0 29,6 33,1 29,1 41,3
2e kwintiel-
groep
25,2 12,6 17,9 17,0 23,2 17,9
3e kwintiel-
groep
9,7 -0,5 -4,8 2,8 3,9 8,7
4e kwintiel-
groep
-7,0 -17,2 -21,5 -14,4 -12,5 -7,5
5e kwintiel-
groep
-24,0 -39,0 -40,5 -28,2 -24,7 -23,2

Minste inkomenssamenhang bij Turkse en Marokkaanse herkomst

Correlaties (zie paragraaf 2.2) geven een samenvattend beeld van alle inkomensveranderingen ten opzichte van de ouders. De correlaties laten zien dat al dan niet geboren zijn in Nederland en of de ouders elders geboren zijn niet veel uitmaakt voor de inkomenssamenhang. De correlaties liggen in de herkomstgroepen rond de 0,20 (zie tabel B10.8 in de Bijlage). Alleen bij mensen met een Nederlandse herkomst is de correlatie een fractie lager, en is er dus iets meer mobiliteit. Dat is anders bij het onderscheid naar herkomstlanden. Mensen met een Nederlands-Caribische herkomst kennen de minste inkomensmobiliteit: zij hebben een relatief grote correlatie. De correlatie is het kleinst bij mensen met een Turkse of Marokkaanse herkomst, wat ook bleek uit de studie van Jongen et al. (2019).

Bij mensen met een Nederlands-Caribische herkomst is de lage mobiliteit deels toe te schrijven aan een andere huishoudenssamenstelling. In deze groep zijn relatief veel alleenstaanden en eenoudergezinnen te vinden (zie hoofdstuk 1 van deze rapportage). Ook het bovengemiddelde aandeel laag- en middelbaar opgeleiden in beide groepen (zie bijlage B10.4) speelt een rol. Alleenstaanden, eenoudergezinnen en lager opgeleiden hebben doorgaans betrekkelijk weinig inkomen. Door daar rekening mee te houden, wordt de inkomenscorrelatie tussen ouders en kinderen in de genoemde herkomstgroepen kleiner. Bij mensen met een Turkse of Marokkaanse herkomst speelt vooral het relatief grote aandeel laag en middelbaar opgeleiden (zie bijlage B10.4) een rol. De verhoogde mobiliteit bij deze groepen is echter niet geheel hieraan toe te schrijven (zie tabel B10.8). Het komt ook doordat degenen die opgroeiden in een rijk gezin er relatief veel op achteruit gaan, terwijl met ouders onderaan de inkomensladder vooral bij mensen met een Turkse herkomst de stijging vrij weinig afwijkt van de gemiddelde stijging (zie figuur 10.3.5). Bij mensen met een Nederlands-Caribische herkomst geldt het omgekeerde. Een hoge inkomensmobiliteit is daarmee niet per se altijd gunstig.

Intergenerationele overdracht van armoederisico

Marokkaanse Nederlanders met inkomensarme ouders hebben vaakst langdurig laag inkomen

Niet alleen is het voor een deel van de kinderen met een buitenlandse herkomst met ouders in de laagste inkomensgroep moeilijk om deze te ontstijgen, ook een langdurig slechte financiële inkomenssituatie komt relatief vaak voor. Gemiddeld had 1 op de 25 kinderen die opgroeiden in een gezin met een laag inkomen, zelf in 2020 al minimaal vier jaar een laag inkomen. Van kinderen uit een gezin met een inkomen boven de lage-inkomensgrens was het risico op langdurige armoede in 2020 bijna 4 keer zo klein. Vooral kinderen met een Marokkaanse herkomst liepen een langdurig risico op armoede als hun ouders een laag inkomen hadden: ruim 9 procent. Maar ook zonder dat hun ouders in 1995 risico op armoede liepen, was het langdurige armoederisico van mensen met een Marokkaanse herkomst in 2020 met bijna 7 procent verhoudingsgewijs groot (zie ook CBS, 2021). Mensen van Nederlands-Caribische herkomst hadden ook een relatief groot langdurig risico op armoede als hun ouders een laag inkomen hadden. Bij mensen met een Nederlandse of Indonesische herkomst is het langdurig armoederisico vrijwel gelijk, ongeacht of hun ouders een laag inkomen hadden.

Bij mensen met een Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst houdt het verhoogde langdurige armoederisico deels verband met de huishoudenssamenstelling waarin zij leven. Zij zijn relatief vaak alleenstaand of alleenstaande ouder (zie hoofdstuk 1 van deze publicatie), en vooral deze huishoudenstypen kampen met langdurig armoederisico (CBS, 2021). Bij mensen met een Turkse of Marokkaanse herkomst speelt vooral hun gemiddeld lage opleidingsniveau (zie bijlage B10.4) een rol.

10.3.6 Risico op langdurige armoede, 2020* (%)
categorie Ouders laag inkomen Ouders boven lage-inkomensgrens
Totaal 3,9 1,1
. .
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
3 0,9
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland
4,2 1,5
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland
5,7 3,2
Geboren in het buitenland 6,8 3,4
. .
Turkije 4,6 2,9
Marokko 9,3 6,8
Suriname 5,4 2,8
Nederlandse Cariben 7,1 2,5
Indonesië 3,1 1,4

Economische activiteit speelt ook een rol in inkomensoverdracht

Dat het voor met name kinderen met een Marokkaanse herkomst moeilijk is om het armoederisico van hun ouders te ontstijgen, heeft ook te maken met de samenhang in economische activiteit tussen ouders en kinderen. Kinderen hebben in 2020 vaker een uitkering als voornaamste inkomensbron (en daarmee een verhoogd armoederisico, zie CBS (2021)) als de hoofdkostwinnernoot3 van het huishouden overdrachtsinkomen (uitkering, studietoelage of partneralimentatie) had in 1995: gemiddeld 15 procent, tegen ruim 5 procent als de hoofdkostwinner vooral een werkinkomen had (zie ook Van Gaalen, Van den Brakel en Eenkhoorn, 2015). Een bovengemiddeld aandeel mensen met een Marokkaanse herkomst had voornamelijk overdrachtsinkomen in 2020, ongeacht in welke economische thuissituatie ze in 1995 opgroeiden. Het grootste deel (60 procent) van de groep met een Marokkaanse herkomst had in 1995 vooral overdrachtsinkomen, tegen ruim een tiende gemiddeld (zie bijlage B10.7).

Ook bij mensen met een Turkse, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst kwam overdrachtsinkomen relatief vaak voor in 1995, en ging dit vaak gepaard met voornamelijk uitkeringsinkomen in 2020. Mensen van Indonesische herkomst hadden juist bovengemiddeld vaak voornamelijk een inkomen uit werk in 2020, als de hoofdkostwinner in 1995 een uitkering had of studiefinanciering ontving. Dat is in lijn met het relatief grote aandeel stijgers aan de onderkant van de inkomensladder (zie figuur 10.3.3) en een klein langdurig armoederisico bij ouders met een laag inkomen.

10.3.7 Voornamelijk uitkeringsinkomen, 2020* (%)
categorie Hoofdkostwinner werkzaam in 1995 Hoofdkostwinner overdrachtsinkomen in 1995
Totaal 5,2 14,9
. .
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
4,6 12,5
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland
6,9 15,1
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland
12,5 20,7
Geboren in het buitenland 12 19,5
. .
Turkije 12,3 18,4
Marokko 20,1 26,6
Suriname 11,7 20,8
Nederlandse
Cariben
8,8 22,5
Indonesië 6,1 10,5

Intergenerationele mobiliteit van eigen inkomen uit werk

Moeders van mensen met Turkse of Marokkaanse herkomst minst aan het werk in 1995

Bijna 9 op de 10 vaders hadden in 1995 loon en/of winst als belangrijkste bron van inkomsten, terwijl dat bij moeders net iets minder dan de helft was. Vooral wanneer beide ouders in het buitenland zijn geboren of het kind zelf, hadden de moeders relatief vaak een uitkering of helemaal geen inkomen (of studiefinanciering). Met name bij moeders met een Marokkaanse of Turkse herkomst was dit zo. Een kwart eeuw later had ongeacht de herkomst de meerderheid van de zonen en dochters voornamelijk inkomsten uit werk. Wel was het aandeel mensen met werk onder migranten en de tweede generatie met twee in het buitenland geboren ouders relatief laag. Dat gold ook voor zonen en dochters met een Marokkaanse herkomst, en voor dochters met een Turkse herkomst.

10.3.8 Sociaaleconomische positie naar herkomst kind (%)
herkomst Werk Uitkering Geen inkomen of studiefinanciering
Vaders 1995 . . .
Totaal 88,4 8,3 3,3
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
91,8 5,3 2,9
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland
85,5 9,8 4,7
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland
56,6 37,8 5,6
Geboren in het buitenland 58,2 32,3 9,4
Moeders 1995 . . .
Totaal 46,4 13,2 40,4
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
48,4 9,8 41,8
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland
48,4 18,2 33,4
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland
27,9 41 31,1
Geboren in het buitenland 30,2 31,4 38,4
Zonen 2020* . . .
Totaal 90,5 7,1 2,4
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
91,9 5,8 2,2
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland
87,5 8,7 3,8
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland
80,3 16,5 3,2
Geboren in het buitenland 82,2 15,7 2,1
Dochters 2020* . . .
Totaal 85,6 10,2 4,2
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in Nederland
87,5 8,6 3,9
Geboren in Nederland,
1 ouder geboren in buitenland
82,9 12,3 4,9
Geboren in Nederland,
2 ouders geboren in buitenland
71 22,2 6,8
Geboren in het buitenland 74,2 20,4 5,4
10.3.9 Sociaaleconomische positie naar herkomstland kind (%)
herkomst Werk Uitkering Geen inkomen of studiefinanciering
Vaders 1995 . . .
Turkije 55,9 41,1 3,0
Marokko 38,4 52,8 8,9
Suriname 77,3 19,2 3,5
Nederlandse Cariben 84,3 12,1 3,6
Indonesië 87,7 9,2 3,2
Moeders 1995 . . .
Turkije 26,1 44,4 29,5
Marokko 10,6 34,4 55,0
Suriname 45,8 41,4 12,8
Nederlandse Cariben 41,2 39,3 19,5
Indonesië 52,4 14,6 32,9
Zonen 2020* . . .
Turkije 82,8 14,7 2,5
Marokko 72,3 24,9 2,8
Suriname 81,9 15,1 3,0
Nederlandse Cariben 81,8 14,2 4,1
Indonesië 91,0 7,1 1,9
Dochters 2020* . . .
Turkije 68,8 23,4 7,8
Marokko 62,1 29,5 8,5
Suriname 74,9 20,9 4,3
Nederlandse Cariben 75,8 18,8 5,4
Indonesië 85,3 10,5 4,2

Inkomen van zonen met Turkse of Marokkaanse herkomst hangt minst samen met dat van vaders

De correlatie tussen (de percentielgroep van) het bruto inkomen uit werk van vaders in 1995 en zonen in 2020 heeft een waarde van 0,20. Bij zonen met een Turkse of Marokkaanse herkomst is deze correlatie met 0,11 en 0,13 betrekkelijk laag (zie bijlage B10.9). Ook bij zonen die in het buitenland geboren zijn, is dat zo (0,12). Opvallend is de hoge inkomenspositie die deze groep bereikt als hun vader laag op de inkomensladder stond. Hadden de vaders een hoge inkomenspositie, dan wisten de in het buitenland geboren zonen die echter meestal niet vast te houden. Bij de groep met een Nederlands-Caribische herkomst wordt het inkomen van vaders wel in hoge mate doorgegeven op zonen, wat blijkt uit de steile lijn in figuur 10.3.10b.

10.3.10a Relatieve inkomenspositie zoon1), 2020*
percentielgroep vader in 1995 Totaal Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland Geboren in het buitenland
0 52,5 54,1 49,0 50,4 55,6
1 52,7 54,3 49,2 50,6 55,7
2 52,9 54,4 49,4 50,7 55,8
3 53,0 54,6 49,7 50,9 55,9
4 53,2 54,8 49,9 51,0 56,0
5 53,4 55,0 50,1 51,2 56,2
6 53,6 55,2 50,3 51,4 56,3
7 53,8 55,4 50,5 51,5 56,4
8 54,0 55,5 50,7 51,7 56,5
9 54,2 55,7 50,9 51,8 56,6
10 54,4 55,9 51,1 52,0 56,7
11 54,6 56,1 51,3 52,2 56,9
12 54,8 56,3 51,6 52,3 57,0
13 55,0 56,5 51,8 52,5 57,1
14 55,2 56,6 52,0 52,6 57,2
15 55,4 56,8 52,2 52,8 57,3
16 55,6 57,0 52,4 53,0 57,4
17 55,8 57,2 52,6 53,1 57,6
18 56,0 57,4 52,8 53,3 57,7
19 56,2 57,6 53,0 53,4 57,8
20 56,4 57,7 53,2 53,6 57,9
21 56,6 57,9 53,4 53,8 58,0
22 56,8 58,1 53,7 53,9 58,1
23 57,0 58,3 53,9 54,1 58,3
24 57,2 58,5 54,1 54,2 58,4
25 57,4 58,7 54,3 54,4 58,5
26 57,6 58,8 54,5 54,6 58,6
27 57,8 59,0 54,7 54,7 58,7
28 58,0 59,2 54,9 54,9 58,9
29 58,2 59,4 55,1 55,0 59,0
30 58,4 59,6 55,3 55,2 59,1
31 58,6 59,8 55,5 55,4 59,2
32 58,8 59,9 55,8 55,5 59,3
33 59,0 60,1 56,0 55,7 59,4
34 59,2 60,3 56,2 55,8 59,6
35 59,4 60,5 56,4 56,0 59,7
36 59,6 60,7 56,6 56,2 59,8
37 59,8 60,9 56,8 56,3 59,9
38 60,0 61,0 57,0 56,5 60,0
39 60,2 61,2 57,2 56,6 60,1
40 60,4 61,4 57,4 56,8 60,3
41 60,6 61,6 57,7 57,0 60,4
42 60,8 61,8 57,9 57,1 60,5
43 60,9 62,0 58,1 57,3 60,6
44 61,1 62,1 58,3 57,4 60,7
45 61,3 62,3 58,5 57,6 60,8
46 61,5 62,5 58,7 57,8 61,0
47 61,7 62,7 58,9 57,9 61,1
48 61,9 62,9 59,1 58,1 61,2
49 62,1 63,1 59,3 58,2 61,3
50 62,3 63,2 59,5 58,4 61,4
51 62,5 63,4 59,8 58,6 61,6
52 62,7 63,6 60,0 58,7 61,7
53 62,9 63,8 60,2 58,9 61,8
54 63,1 64,0 60,4 59,0 61,9
55 63,3 64,2 60,6 59,2 62,0
56 63,5 64,3 60,8 59,4 62,1
57 63,7 64,5 61,0 59,5 62,3
58 63,9 64,7 61,2 59,7 62,4
59 64,1 64,9 61,4 59,8 62,5
60 64,3 65,1 61,6 60,0 62,6
61 64,5 65,3 61,9 60,1 62,7
62 64,7 65,4 62,1 60,3 62,8
63 64,9 65,6 62,3 60,5 63,0
64 65,1 65,8 62,5 60,6 63,1
65 65,3 66,0 62,7 60,8 63,2
66 65,5 66,2 62,9 60,9 63,3
67 65,7 66,4 63,1 61,1 63,4
68 65,9 66,5 63,3 61,3 63,5
69 66,1 66,7 63,5 61,4 63,7
70 66,3 66,9 63,8 61,6 63,8
71 66,5 67,1 64,0 61,7 63,9
72 66,7 67,3 64,2 61,9 64,0
73 66,9 67,5 64,4 62,1 64,1
74 67,1 67,6 64,6 62,2 64,3
75 67,3 67,8 64,8 62,4 64,4
76 67,5 68,0 65,0 62,5 64,5
77 67,7 68,2 65,2 62,7 64,6
78 67,9 68,4 65,4 62,9 64,7
79 68,1 68,6 65,6 63,0 64,8
80 68,3 68,7 65,9 63,2 65,0
81 68,5 68,9 66,1 63,3 65,1
82 68,7 69,1 66,3 63,5 65,2
83 68,9 69,3 66,5 63,7 65,3
84 69,0 69,5 66,7 63,8 65,4
85 69,2 69,7 66,9 64,0 65,5
86 69,4 69,8 67,1 64,1 65,7
87 69,6 70,0 67,3 64,3 65,8
88 69,8 70,2 67,5 64,5 65,9
89 70,0 70,4 67,7 64,6 66,0
90 70,2 70,6 68,0 64,8 66,1
91 70,4 70,8 68,2 64,9 66,2
92 70,6 70,9 68,4 65,1 66,4
93 70,8 71,1 68,6 65,3 66,5
94 71,0 71,3 68,8 65,4 66,6
95 71,2 71,5 69,0 65,6 66,7
96 71,4 71,7 69,2 65,7 66,8
97 71,6 71,9 69,4 65,9 67,0
98 71,8 72,0 69,6 66,1 67,1
99 72,0 72,2 69,8 66,2 67,2
100 72,2 72,4 70,1 66,4 67,3
1)Geschat m.b.v. lineaire regressianalyse (zie paragraaf 10.2.2).
10.3.10b Relatieve inkomenspositie zoon1), 2020*
percentielgroep vader in 1995 Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië
0 53,6 49,9 50,8 42,2 52,3
1 53,7 50,0 51,0 42,5 52,5
2 53,8 50,1 51,2 42,8 52,7
3 53,9 50,2 51,3 43,1 52,9
4 54,1 50,4 51,5 43,4 53,1
5 54,2 50,5 51,7 43,6 53,3
6 54,3 50,6 51,8 43,9 53,5
7 54,4 50,8 52,0 44,2 53,6
8 54,5 50,9 52,2 44,5 53,8
9 54,6 51,0 52,3 44,8 54,0
10 54,7 51,1 52,5 45,1 54,2
11 54,8 51,3 52,7 45,4 54,4
12 55,0 51,4 52,9 45,7 54,6
13 55,1 51,5 53,0 45,9 54,8
14 55,2 51,7 53,2 46,2 55,0
15 55,3 51,8 53,4 46,5 55,1
16 55,4 51,9 53,5 46,8 55,3
17 55,5 52,0 53,7 47,1 55,5
18 55,6 52,2 53,9 47,4 55,7
19 55,7 52,3 54,0 47,7 55,9
20 55,9 52,4 54,2 47,9 56,1
21 56,0 52,5 54,4 48,2 56,3
22 56,1 52,7 54,5 48,5 56,5
23 56,2 52,8 54,7 48,8 56,6
24 56,3 52,9 54,9 49,1 56,8
25 56,4 53,1 55,0 49,4 57,0
26 56,5 53,2 55,2 49,7 57,2
27 56,6 53,3 55,4 50,0 57,4
28 56,8 53,4 55,5 50,2 57,6
29 56,9 53,6 55,7 50,5 57,8
30 57,0 53,7 55,9 50,8 58,0
31 57,1 53,8 56,0 51,1 58,1
32 57,2 54,0 56,2 51,4 58,3
33 57,3 54,1 56,4 51,7 58,5
34 57,4 54,2 56,5 52,0 58,7
35 57,5 54,3 56,7 52,3 58,9
36 57,7 54,5 56,9 52,5 59,1
37 57,8 54,6 57,0 52,8 59,3
38 57,9 54,7 57,2 53,1 59,5
39 58,0 54,9 57,4 53,4 59,6
40 58,1 55,0 57,5 53,7 59,8
41 58,2 55,1 57,7 54,0 60,0
42 58,3 55,2 57,9 54,3 60,2
43 58,4 55,4 58,0 54,6 60,4
44 58,6 55,5 58,2 54,8 60,6
45 58,7 55,6 58,4 55,1 60,8
46 58,8 55,8 58,6 55,4 61,0
47 58,9 55,9 58,7 55,7 61,1
48 59,0 56,0 58,9 56,0 61,3
49 59,1 56,1 59,1 56,3 61,5
50 59,2 56,3 59,2 56,6 61,7
51 59,3 56,4 59,4 56,8 61,9
52 59,5 56,5 59,6 57,1 62,1
53 59,6 56,7 59,7 57,4 62,3
54 59,7 56,8 59,9 57,7 62,5
55 59,8 56,9 60,1 58,0 62,6
56 59,9 57,0 60,2 58,3 62,8
57 60,0 57,2 60,4 58,6 63,0
58 60,1 57,3 60,6 58,9 63,2
59 60,2 57,4 60,7 59,1 63,4
60 60,4 57,6 60,9 59,4 63,6
61 60,5 57,7 61,1 59,7 63,8
62 60,6 57,8 61,2 60,0 64,0
63 60,7 57,9 61,4 60,3 64,1
64 60,8 58,1 61,6 60,6 64,3
65 60,9 58,2 61,7 60,9 64,5
66 61,0 58,3 61,9 61,2 64,7
67 61,1 58,5 62,1 61,4 64,9
68 61,3 58,6 62,2 61,7 65,1
69 61,4 58,7 62,4 62,0 65,3
70 61,5 58,8 62,6 62,3 65,4
71 61,6 59,0 62,7 62,6 65,6
72 61,7 59,1 62,9 62,9 65,8
73 61,8 59,2 63,1 63,2 66,0
74 61,9 59,3 63,2 63,5 66,2
75 62,0 59,5 63,4 63,7 66,4
76 62,2 59,6 63,6 64,0 66,6
77 62,3 59,7 63,8 64,3 66,8
78 62,4 59,9 63,9 64,6 66,9
79 62,5 60,0 64,1 64,9 67,1
80 62,6 60,1 64,3 65,2 67,3
81 62,7 60,2 64,4 65,5 67,5
82 62,8 60,4 64,6 65,7 67,7
83 62,9 60,5 64,8 66,0 67,9
84 63,1 60,6 64,9 66,3 68,1
85 63,2 60,8 65,1 66,6 68,3
86 63,3 60,9 65,3 66,9 68,4
87 63,4 61,0 65,4 67,2 68,6
88 63,5 61,1 65,6 67,5 68,8
89 63,6 61,3 65,8 67,8 69,0
90 63,7 61,4 65,9 68,0 69,2
91 63,8 61,5 66,1 68,3 69,4
92 64,0 61,7 66,3 68,6 69,6
93 64,1 61,8 66,4 68,9 69,8
94 64,2 61,9 66,6 69,2 69,9
95 64,3 62,0 66,8 69,5 70,1
96 64,4 62,2 66,9 69,8 70,3
97 64,5 62,3 67,1 70,1 70,5
98 64,6 62,4 67,3 70,3 70,7
99 64,7 62,6 67,4 70,6 70,9
100 64,9 62,7 67,6 70,9 71,1
1)Geschat m.b.v. lineaire regressianalyse (zie paragraaf 10.2.2).

Sterke samenhang vaders en dochters bij Caribische of Indonesische herkomst

De correlatie tussen het inkomen uit werk van vaders en dochters van Nederlands-Caribische of Indonesische herkomst is met respectievelijk 0,25 en 0,23 (zie tabel B10.10) verhoudingsgewijs groot. Bij dochters met een Nederlandse herkomst en in Nederland geboren dochters met één in het buitenland geboren ouder (wat vaak het geval is bij dochters met een Nederlands-Caribische of Indonesische herkomst, zie figuur 10.2.1), is de correlatie eveneens groot. Voor deze groepen geldt dat dochters van vaders uit de laagste inkomensgroepen zelf gemiddeld een lage percentielgroep bereiken, terwijl ze met een vader bovenaan de inkomensladder zelf ook een hoog inkomen hebben. Bij dochters met een Turkse of Marokkaanse herkomst is dat laatste niet zo. De inkomenssamenhang met vaders is bij hen vrij laag.

10.3.11a Relatieve inkomenspositie dochter1), 2020*
percentielgroep vader in 1995 Totaal Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland Geboren in Nederland, 1 ouder geboren in buitenland Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in buitenland Geboren in het buitenland
0 37,8 35,5 36,8 44,2 46,5
1 38,0 35,7 37,0 44,3 46,6
2 38,2 35,9 37,2 44,4 46,7
3 38,3 36,1 37,4 44,5 46,7
4 38,5 36,3 37,6 44,6 46,8
5 38,7 36,5 37,8 44,7 46,9
6 38,9 36,8 38,0 44,8 47,0
7 39,1 37,0 38,2 44,9 47,1
8 39,3 37,2 38,5 45,0 47,2
9 39,4 37,4 38,7 45,1 47,3
10 39,6 37,6 38,9 45,2 47,4
11 39,8 37,8 39,1 45,3 47,5
12 40,0 38,0 39,3 45,4 47,6
13 40,2 38,2 39,5 45,5 47,6
14 40,4 38,4 39,7 45,6 47,7
15 40,6 38,7 39,9 45,6 47,8
16 40,7 38,9 40,1 45,7 47,9
17 40,9 39,1 40,3 45,8 48,0
18 41,1 39,3 40,5 45,9 48,1
19 41,3 39,5 40,8 46,0 48,2
20 41,5 39,7 41,0 46,1 48,3
21 41,7 39,9 41,2 46,2 48,4
22 41,8 40,1 41,4 46,3 48,4
23 42,0 40,3 41,6 46,4 48,5
24 42,2 40,5 41,8 46,5 48,6
25 42,4 40,8 42,0 46,6 48,7
26 42,6 41,0 42,2 46,7 48,8
27 42,8 41,2 42,4 46,8 48,9
28 43,0 41,4 42,6 46,9 49,0
29 43,1 41,6 42,8 47,0 49,1
30 43,3 41,8 43,1 47,1 49,2
31 43,5 42,0 43,3 47,2 49,2
32 43,7 42,2 43,5 47,3 49,3
33 43,9 42,4 43,7 47,4 49,4
34 44,1 42,7 43,9 47,5 49,5
35 44,2 42,9 44,1 47,6 49,6
36 44,4 43,1 44,3 47,7 49,7
37 44,6 43,3 44,5 47,8 49,8
38 44,8 43,5 44,7 47,9 49,9
39 45,0 43,7 44,9 48,0 50,0
40 45,2 43,9 45,1 48,1 50,1
41 45,4 44,1 45,4 48,2 50,1
42 45,5 44,3 45,6 48,3 50,2
43 45,7 44,6 45,8 48,4 50,3
44 45,9 44,8 46,0 48,5 50,4
45 46,1 45,0 46,2 48,6 50,5
46 46,3 45,2 46,4 48,7 50,6
47 46,5 45,4 46,6 48,8 50,7
48 46,7 45,6 46,8 48,9 50,8
49 46,8 45,8 47,0 49,0 50,9
50 47,0 46,0 47,2 49,1 50,9
51 47,2 46,2 47,5 49,2 51,0
52 47,4 46,4 47,7 49,3 51,1
53 47,6 46,7 47,9 49,4 51,2
54 47,8 46,9 48,1 49,5 51,3
55 47,9 47,1 48,3 49,6 51,4
56 48,1 47,3 48,5 49,7 51,5
57 48,3 47,5 48,7 49,8 51,6
58 48,5 47,7 48,9 49,9 51,7
59 48,7 47,9 49,1 49,9 51,8
60 48,9 48,1 49,3 50,0 51,8
61 49,1 48,3 49,5 50,1 51,9
62 49,2 48,6 49,8 50,2 52,0
63 49,4 48,8 50,0 50,3 52,1
64 49,6 49,0 50,2 50,4 52,2
65 49,8 49,2 50,4 50,5 52,3
66 50,0 49,4 50,6 50,6 52,4
67 50,2 49,6 50,8 50,7 52,5
68 50,3 49,8 51,0 50,8 52,6
69 50,5 50,0 51,2 50,9 52,6
70 50,7 50,2 51,4 51,0 52,7
71 50,9 50,4 51,6 51,1 52,8
72 51,1 50,7 51,8 51,2 52,9
73 51,3 50,9 52,1 51,3 53,0
74 51,5 51,1 52,3 51,4 53,1
75 51,6 51,3 52,5 51,5 53,2
76 51,8 51,5 52,7 51,6 53,3
77 52,0 51,7 52,9 51,7 53,4
78 52,2 51,9 53,1 51,8 53,4
79 52,4 52,1 53,3 51,9 53,5
80 52,6 52,3 53,5 52,0 53,6
81 52,7 52,6 53,7 52,1 53,7
82 52,9 52,8 53,9 52,2 53,8
83 53,1 53,0 54,1 52,3 53,9
84 53,3 53,2 54,4 52,4 54,0
85 53,5 53,4 54,6 52,5 54,1
86 53,7 53,6 54,8 52,6 54,2
87 53,9 53,8 55,0 52,7 54,3
88 54,0 54,0 55,2 52,8 54,3
89 54,2 54,2 55,4 52,9 54,4
90 54,4 54,5 55,6 53,0 54,5
91 54,6 54,7 55,8 53,1 54,6
92 54,8 54,9 56,0 53,2 54,7
93 55,0 55,1 56,2 53,3 54,8
94 55,1 55,3 56,4 53,4 54,9
95 55,3 55,5 56,7 53,5 55,0
96 55,5 55,7 56,9 53,6 55,1
97 55,7 55,9 57,1 53,7 55,1
98 55,9 56,1 57,3 53,8 55,2
99 56,1 56,3 57,5 53,9 55,3
100 56,3 56,6 57,7 54,0 55,4
1)Geschat m.b.v. lineaire regressianalyse (zie paragraaf 10.2.2).
10.3.11b Relatieve inkomenspositie dochter1), 2020*
percentielgroep vader in 1995 Turkije Marokko Suriname Nederlandse Cariben Indonesië
0 41,7 46,1 43,9 33,1 35,8
1 41,8 46,1 44,0 33,3 36,0
2 41,9 46,2 44,2 33,6 36,2
3 42,0 46,2 44,3 33,8 36,4
4 42,1 46,3 44,4 34,1 36,7
5 42,1 46,4 44,6 34,3 36,9
6 42,2 46,4 44,7 34,6 37,1
7 42,3 46,5 44,8 34,8 37,4
8 42,4 46,5 45,0 35,1 37,6
9 42,4 46,6 45,1 35,3 37,8
10 42,5 46,7 45,2 35,6 38,0
11 42,6 46,7 45,3 35,8 38,3
12 42,7 46,8 45,5 36,1 38,5
13 42,8 46,8 45,6 36,4 38,7
14 42,8 46,9 45,7 36,6 39,0
15 42,9 46,9 45,9 36,9 39,2
16 43,0 47,0 46,0 37,1 39,4
17 43,1 47,1 46,1 37,4 39,6
18 43,1 47,1 46,2 37,6 39,9
19 43,2 47,2 46,4 37,9 40,1
20 43,3 47,2 46,5 38,1 40,3
21 43,4 47,3 46,6 38,4 40,5
22 43,5 47,4 46,8 38,6 40,8
23 43,5 47,4 46,9 38,9 41,0
24 43,6 47,5 47,0 39,1 41,2
25 43,7 47,5 47,1 39,4 41,5
26 43,8 47,6 47,3 39,7 41,7
27 43,8 47,6 47,4 39,9 41,9
28 43,9 47,7 47,5 40,2 42,1
29 44,0 47,8 47,7 40,4 42,4
30 44,1 47,8 47,8 40,7 42,6
31 44,2 47,9 47,9 40,9 42,8
32 44,2 47,9 48,1 41,2 43,1
33 44,3 48,0 48,2 41,4 43,3
34 44,4 48,1 48,3 41,7 43,5
35 44,5 48,1 48,4 41,9 43,7
36 44,6 48,2 48,6 42,2 44,0
37 44,6 48,2 48,7 42,4 44,2
38 44,7 48,3 48,8 42,7 44,4
39 44,8 48,3 49,0 43,0 44,6
40 44,9 48,4 49,1 43,2 44,9
41 44,9 48,5 49,2 43,5 45,1
42 45,0 48,5 49,3 43,7 45,3
43 45,1 48,6 49,5 44,0 45,6
44 45,2 48,6 49,6 44,2 45,8
45 45,3 48,7 49,7 44,5 46,0
46 45,3 48,8 49,9 44,7 46,2
47 45,4 48,8 50,0 45,0 46,5
48 45,5 48,9 50,1 45,2 46,7
49 45,6 48,9 50,2 45,5 46,9
50 45,6 49,0 50,4 45,8 47,2
51 45,7 49,0 50,5 46,0 47,4
52 45,8 49,1 50,6 46,3 47,6
53 45,9 49,2 50,8 46,5 47,8
54 46,0 49,2 50,9 46,8 48,1
55 46,0 49,3 51,0 47,0 48,3
56 46,1 49,3 51,2 47,3 48,5
57 46,2 49,4 51,3 47,5 48,7
58 46,3 49,4 51,4 47,8 49,0
59 46,4 49,5 51,5 48,0 49,2
60 46,4 49,6 51,7 48,3 49,4
61 46,5 49,6 51,8 48,5 49,7
62 46,6 49,7 51,9 48,8 49,9
63 46,7 49,7 52,1 49,1 50,1
64 46,7 49,8 52,2 49,3 50,3
65 46,8 49,9 52,3 49,6 50,6
66 46,9 49,9 52,4 49,8 50,8
67 47,0 50,0 52,6 50,1 51,0
68 47,1 50,0 52,7 50,3 51,3
69 47,1 50,1 52,8 50,6 51,5
70 47,2 50,1 53,0 50,8 51,7
71 47,3 50,2 53,1 51,1 51,9
72 47,4 50,3 53,2 51,3 52,2
73 47,4 50,3 53,3 51,6 52,4
74 47,5 50,4 53,5 51,8 52,6
75 47,6 50,4 53,6 52,1 52,8
76 47,7 50,5 53,7 52,4 53,1
77 47,8 50,6 53,9 52,6 53,3
78 47,8 50,6 54,0 52,9 53,5
79 47,9 50,7 54,1 53,1 53,8
80 48,0 50,7 54,3 53,4 54,0
81 48,1 50,8 54,4 53,6 54,2
82 48,2 50,8 54,5 53,9 54,4
83 48,2 50,9 54,6 54,1 54,7
84 48,3 51,0 54,8 54,4 54,9
85 48,4 51,0 54,9 54,6 55,1
86 48,5 51,1 55,0 54,9 55,4
87 48,5 51,1 55,2 55,1 55,6
88 48,6 51,2 55,3 55,4 55,8
89 48,7 51,3 55,4 55,7 56,0
90 48,8 51,3 55,5 55,9 56,3
91 48,9 51,4 55,7 56,2 56,5
92 48,9 51,4 55,8 56,4 56,7
93 49,0 51,5 55,9 56,7 56,9
94 49,1 51,5 56,1 56,9 57,2
95 49,2 51,6 56,2 57,2 57,4
96 49,2 51,7 56,3 57,4 57,6
97 49,3 51,7 56,4 57,7 57,9
98 49,4 51,8 56,6 57,9 58,1
99 49,5 51,8 56,7 58,2 58,3
100 49,6 51,9 56,8 58,4 58,5
1) Geschat m.b.v. lineaire regressianalyse (zie paragraaf 10.2.2).

Het inkomen van werkende moeders hangt minder sterk samen met dat van hun werkende zonen (0,02) en dochters (0,12) dan dat van werkende vaders. Dat is logisch, aangezien moeders in 1995 beduidend minder verdienden dan hun dochters en met name zonen in 2020 (zie CBS, 2022c). Er zijn vrijwel geen significante verschillen naar herkomst(land) tussen de inkomenscorrelaties, wat te maken heeft met de kleine groep werkende moeders in de onderzoekspopulatie.

10.4Conclusie en discussie

In dit hoofdstuk is een vergelijking gemaakt van het inkomen van twee familiegeneraties. Het uitgangspunt is de groep kinderen die in 1995 minderjarig waren en nog bij hun ouder(s) woonden. Het inkomen van de ouders in 1995 wordt vergeleken met dat van de inmiddels volwassen kinderen in 2020, mits zij toen een eigen huishouding voerden. De correlatie in het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen is met een waarde van 0,22 op een schaal van 0 tot 1 relatief klein. Chetty et al. (2014) rapporteerden iets kleinere correlaties in Denemarken en Canada, en een beduidend hogere in de Verenigde Staten. In Nederland is de samenhang het kleinst bij mensen met een Turkse of Marokkaanse herkomst. Dat betekent niet dat deze groepen hun ouders bovenmatig vaak in inkomen ontstegen, maar vaak is er sprake van een relatief sterke terugval bij kinderen met ouders aan de bovenkant. Dat geldt voor met name mensen die in het buitenland geboren zijn en voor in Nederland geborenen met twee in het buitenland geboren ouders. Mensen met een Nederlandse herkomst stijgen juist meer en dalen minder ten opzichte van hun ouders. Ook het persoonlijk bruto inkomen uit werk van vaders en zonen hangt voor mensen met een Turkse of Marokkaanse herkomst verhoudingsgewijs zwak samen. Bij zonen met een Nederlands-Caribische herkomst is de samenhang juist vrij groot. Dat geldt ook voor dochters met een Nederlands-Caribische herkomst, en ook het bruto verdiende inkomen van dochters met een Indonesische herkomst is relatief sterk gerelateerd aan dat van hun vaders.

In vergelijking met een CPB-onderzoek dat het inkomen van ouders in 2003 en kinderen in 2016 vergeleek (Jongen et al., 2019), was de samenhang tussen de generaties uit 1995 en 2020 kleiner bij mensen met Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Nederlands-Caribische herkomst. Behalve de verschillende databronnen in de onderzoeken kunnen ook conjuncturele omstandigheden een rol spelen. Wanneer bijvoorbeeld zowel de ouders als de kinderen profiteerden van een bloeiende economie, zal de samenhang hoger uitpakken dan wanneer alleen de ouders of de kinderen een hoogconjunctuur meemaken. Daarnaast kan overheidsbeleid de mate van mobiliteit in inkomen beïnvloeden. Investeringen van ouders in hun kinderen zijn mede afhankelijk van bijvoorbeeld onderwijsbeleid en kunnen de mate van mobiliteit meebepalen. Ook fiscale aanpassingen en het terugdringen van loonverschillen kunnen effect hebben op de mobiliteit. Verder kunnen sociaaleconomische ontwikkelingen zoals de gestegen arbeidsdeelname van vrouwen, de toename van flexibele contracten en de groeiende groep zelfstandig ondernemers een rol spelen. Flexwerk komt vooral voor bij in Nederland geborenen met elders geboren ouder(s), terwijl in het buitenland geborenen relatief vaak als zzp’er werken (zie hoofdstuk 3 van deze publicatie). Vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen in hoeverre zulke sociaaleconomische en andere ontwikkelingen de inkomensmobiliteit van herkomstgroepen meebepalen.

10.5Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Brakel, M. van den en L. Moonen (2009). Is armoede erfelijk? Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2009.

Brakel, M. van den en L. Moonen (2011). Inkomensmobiliteit tussen generaties relatief hoog in Nederland.

CBS (2021). Armoede en sociale uitsluiting 2021.

CBS (2022a). CBS introduceert nieuwe indeling bevolking naar herkomst. CBS-nieuwsbericht, 16 februari.

CBS (2022b). Materiële Welvaart in Nederland 2022.

CBS (2022c). Inkomen werkende vrouwen sinds 1977 met ruim 60 procent gestegen. CBS-nieuwsbericht, 8 maart.

CBS StatLine (2005). Huishoudens naar inkomensgroepen 1990–2000. Geraadpleegd op 28 april 2022.

CBS StatLine (2021). Inkomen van huishoudens; inkomensklassen, huishoudenskenmerken. Geraadpleegd op 28 april 2022.

Chetty, R., N. Hendren, P. Kline, E. Saez, 2014, Where is the land of opportunity? The geography of intergenerational mobility in the United States, The Quarterly Journal of Economics, 129 (4), 1553–1623.

Gaalen, R. van, M. van den Brakel en E. Eenkhoorn (2015). Wie opgroeit in een uitkeringsgezin heeft later bovengemiddeld vaak een uitkering. Sociaaleconomische trends.

Jongen, E., J. Bolhaar, R. van Elk, P. Koot en D. van Vuuren (2019). Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond. CPB-Policy Brief, juni.

Moonen, L. en M. van den Brakel (2011). Measuring intergenerational income mobility. CBS-paper.

Noten

Voor 2011 stelde het CBS de inkomensuitkomsten op landelijk niveau samen uit het Inkomenspanelonderzoek, en op (diep)regionaal niveau uit het RIO. Het Inkomenspanelonderzoek is stopgezet met ingang van 2015, het RIO in 2010.

Strikt genomen kan dit ook in transitiematrices, maar dat blaast de hoeveelheid uitkomsten zodanig op dat de overzichtelijkheid verloren gaat.

De voornaamste inkomensbron van het huishouden in 1995 is niet voorhanden in de onderliggende data. De hoofdkostwinner is de meestverdienende in het huishouden.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Redactie

Martine de Mooij, Dion Dieleman, Kirsten van Houdt en Lucille Mattijssen

Eindredactie

Annelie Hakkenes, Karolien van Wijk en Paul de Winden

Opmaak figuren

Saskia Stavenuiter en Karolien van Wijk

Monitordeel

  1. Bevolking
    Han Nicolaas en Dominique van Roon
  2. Wonen
    Dion Dieleman, Mariëtte Goedhuys, Aafke Heringa en Hans Vreeken
  3. Onderwijs
    Sascha de Breij, Frank Linder en Lucille Mattijssen
  4. Sociaaleconomische positie
    Marion van den Brakel, Willem Gielen, Kirsten van Houdt, Noortje Pouwels, Marlou van de Sande, Sander van Schie
  5. Criminaliteit
    Charlotte Brand, Elianne Derksen, Lona Verkooijen en Wim Vissers
  6. Gezondheid
    Elianne Derksen, Kim Knoops, Lucille Mattijssen Floor van Oers en Laura Voorrips
  7. Sociale samenhang en participatie
    Hans Schmeets

Verdiepend deel

  1. Verschillen tussen bevolkingsgroepen in COVID-19‑ziekenhuisopnamen in 2020
    Coen van Duin en Anton Kunst (Amsterdam UMC, Public and Occupational Health)
  2. Schoolloopbanen van de tweede generatie
    Joeke Kuyvenhoven (NIDI) en Marjolijn Das
  3. Inkomensmobiliteit tussen familiegeneraties naar herkomst
    Marion van den Brakel

Erratum

Ondanks de zorgvuldigheid waarmee deze publicatie is samengesteld, zijn er achteraf enkele onvolkomenheden geconstateerd. Onze excuses hiervoor.

Datum: 23 maart 2023

Tabel 1.9 is aangepast, omdat de cijfers over het aandeel in Nederland geboren onder de totale bevolking onjuist waren. Ook bij overige landen, in de onderste regel, werden verkeerde cijfers genoemd.

Figuur 6.3a is aangepast, omdat het totaalcijfer van personen geboren in Nederland met één of twee ouders geboren in het buitenland onjuist was.

Datum: 29 november 2022

In de tekst over huwelijkspartnerkeuze in hoofdstuk 1 werden twee verkeerde cijfers genoemd. In de longread en de PDF is de tekst aangepast met de juiste cijfers.