Foto omschrijving: Een medewerker verlijmd een de spiegel in de scanner van een melkrobot.

Sociaal­economische positie

De tweede generatie is minder vaak afhankelijk van een uitkering en heeft vaker betaald werk dan de eerste generatie migranten. Ook heeft de tweede generatie gemiddeld een hoger inkomen dan de eerste generatie. Dit hoofdstuk beschrijft de sociaaleconomische positie van mensen met een migrantieachtergrond. Het begin van het hoofdstuk beschrijft de sociaaleconomische positie in het algemeen en verder in het hoofdstuk worden arbeidsparticipatie, uitkeringsafhankelijkheid en inkomens in meer detail weergegeven.

Sociaaleconomische positie

De sociaaleconomische positie van 20- tot 65‑jarigen wordt vastgesteld op basis van de voornaamste inkomstenbron. De volgende vier sociaaleconomische categorieën worden onderscheiden:

  1. Werkzaam. Het inkomen uit arbeid of als zelfstandige is de voornaamste bron van inkomsten.
  2. Uitkeringsontvanger. Iemand waarvoor een uitkering inkomensverzekering wegens werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, uitkering sociale voorziening of pensioen de voornaamste inkomstenbron is.
  3. School(kind) of student. Iemand die onderwijs volgt. Als een student wel inkomen heeft uit een bijbaan en dit is minder dan de lage inkomensgrens, dan wordt deze toch aangeduid als student. Als iemand die studeert meer verdient dan de lage inkomensgrens, dan wordt deze gezien als werkzaam.
  4. Geen inkomen. Iemand zonder eigen inkomen (binnen een huishouden met inkomen). Het is mogelijk dat iemand buiten Nederland wordt betaald door een buitenlandse (onder)aannemer waardoor misschien in Nederland geen inkomen wordt waargenomen. Hierdoor kan deze persoon (onterecht) in de categorie ‘geen inkomen’ terechtkomen.

De sociaaleconomische positie wordt alleen vastgesteld voor mensen in particuliere huishoudens met inkomen.noot1 Vervolgens wordt gekeken wat de voornaamste inkomstenbron is. Bij het bepalen van de sociaaleconomische positie wordt een persoon altijd ingedeeld in de categorie waar hij of zij het meeste inkomen uit krijgt.

Migranten uit nieuwe EU-landen steeds vaker werkzaam

Vooral mensen (20 tot 65 jaar) uit de nieuwe EU-landen lijken qua inkomensbron op mensen met een Nederlandse achtergrond. Mensen met een Nederlandse achtergrond hadden in 2018 als voornaamste inkomensbron loon uit werk of winst uit een eigen bedrijf (bij mannen was dit 84 procent en bij vrouwen 75 procent). Ruim 4 op de 5 Polen had in 2018 als voornaamste inkomensbron loon uit werk of winst uit een eigen bedrijf; 10 procent had een uitkering. Ook bij Bulgaren en Roemenen was inkomen uit arbeid de voornaamste inkomensbron (Bulgaarse mannen 85 procent, Bulgaarse vrouwen 66 procent, Roemeense mannen 85 procent en Roemeense vrouwen 75 procent). Mensen met een achtergrond uit de nieuwe EU-landen zijn vanaf 2011 steeds vaker werkzaam. Onder Roemenen is de sterkste toename te zien; in 2011 was 68 procent werkzaam en in 2018 was dit 79 procent.

Binnen de vier grootste niet-westerse groepen in Nederland (mensen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond) is de werkzame populatie in de leeftijd van 20 tot 65 jaar kleiner dan onder de groep uit de nieuwe EU-landen. Van de mannen tussen de 20 en 65 jaar met een Turkse, Antilliaanse of Surinaamse achtergrond heeft ongeveer 70 procent een betaalde baan of een eigen bedrijf als voornaamste inkomstenbron. Onder mannen met een Marokkaanse achtergrond in dezelfde leeftijdscategorie is dit met 63 procent lager. Onder vrouwen is het percentage werkenden lager, vooral onder Turkse (48 procent) en Marokkaanse (44 procent) vrouwen. Tussen de 19 en 33 procent van de mannen en vrouwen in de vier grootste niet-westerse groepen is afhankelijk van een uitkering. Onder Turken en Marokkanen komt het relatief vaak voor dat iemand, meestal een vrouw, geen eigen inkomen heeft. De verdeling van de inkomstenbronnen veranderde tussen 2011 en 2018 niet veel voor deze vier groepen.

Onder mensen (van 20 tot 65 jaar) afkomstig uit vluchtelingenlanden is werk vaak niet de voornaamste inkomstenbron. Afghanen en Iraniërs hebben in 2018 het vaakst inkomen uit werk: respectievelijk 64 en 61 procent (mannen) en 36 en 50 procent (vrouwen). Mensen uit Syrië en Eritrea, die vooral in de periode 2014–2016 naar Nederland kwamen, hebben minder vaak werk: onder mannen is dit 25 procent (Syriërs) en 32 procent (Eritreeërs). De grootste groep heeft een uitkering, meestal bijstand. Door deze recente grote instroom is het aandeel werkenden in deze groepen afgenomen.

3.1a Sociaaleconomische positie van mannen (20 tot 65 jaar), naar achtergrond, 2011 (%)
Geen inkomen Uitkeringsontvanger (school)kind of student Werkzaam
Nederlands 1 15 4 81
Westers 3 17 5 76
Nieuwe EU 4 7 4 85
Pools 3 7 2 88
Bulgaars 8 3 8 81
Roemeens 8 9 8 75
Overig nieuwe EU 3 12 5 80
Overig westers 3 17 5 75
Niet-westers 3 25 7 65
Turks 2 24 6 68
Marokkaans 3 32 6 60
Surinaams 2 21 7 69
Antilliaans 2 21 12 65
Afghaans 3 30 13 55
Eritrees 1 61 6 31
Irakees 2 45 8 45
Iraans 3 31 9 58
Somalisch 1 60 7 32
Syrisch 2 36 8 54
Overig niet-westers 4 18 8 70
3.1b Sociaaleconomische positie van vrouwen (20 tot 65 jaar), naar achtergrond, 2011 (%)
Geen inkomen Uitkeringsontvanger (school)kind of student Werkzaam
Nederlands 10 16 4 70
Westers 12 18 5 65
Nieuwe EU 15 12 4 69
Pools 13 13 3 71
Bulgaars 25 10 8 57
Roemeens 19 11 7 64
Overig nieuwe EU 13 13 6 68
Overig westers 11 19 5 65
Niet-westers 13 28 9 50
Turks 16 33 8 43
Marokkaans 21 33 8 39
Surinaams 4 24 7 65
Antilliaans 3 25 15 57
Afghaans 17 42 16 25
Eritrees 7 71 6 17
Irakees 14 51 12 23
Iraans 11 32 13 45
Somalisch 5 74 8 14
Syrisch 18 42 10 30
Overig niet-westers 15 21 9 55
3.1c Sociaaleconomische positie van mannen (20 tot 65 jaar), naar achtergrond, 2018* (%)
Geen inkomen Uitkeringsontvanger (school)kind of student Werkzaam
Nederlands 1 11 4 84
Westers 3 12 5 81
Nieuwe EU 2 6 3 88
Pools 2 7 2 90
Bulgaars 4 5 6 85
Roemeens 4 5 6 85
Overig nieuwe EU 3 6 7 83
Overig westers 3 13 5 79
Niet-westers 3 24 7 67
Turks 3 22 5 70
Marokkaans 3 29 5 63
Surinaams 3 20 6 72
Antilliaans 2 19 10 69
Afghaans 2 24 10 64
Eritrees 0 53 15 32
Irakees 2 38 6 54
Iraans 3 30 6 61
Somalisch 1 42 7 50
Syrisch 0 68 7 25
Overig niet-westers 3 16 8 73
3.1d Sociaaleconomische positie van vrouwen (20 tot 65 jaar), naar achtergrond, 2018* (%)
Geen inkomen Uitkeringsontvanger (school)kind of student Werkzaam
Nederlands 7 14 5 75
Westers 10 15 5 71
Nieuwe EU 9 13 4 74
Pools 8 14 2 76
Bulgaars 15 13 6 66
Roemeens 12 9 5 75
Overig nieuwe EU 10 10 8 72
Overig westers 10 16 5 70
Niet-westers 12 29 8 52
Turks 15 31 7 48
Marokkaans 18 33 6 44
Surinaams 4 24 6 66
Antilliaans 3 24 14 59
Afghaans 14 37 13 36
Eritrees 2 80 10 8
Irakees 11 47 10 32
Iraans 10 32 8 50
Somalisch 5 66 10 19
Syrisch 4 81 6 9
Overig niet-westers 14 19 8 59

Tweede generatie minder uitkeringsafhankelijk

Onder bijna alle groepen heeft een groter deel een uitkering om in haar of zijn levensonderhoud te voorzien dan onder mensen met een Nederlandse achtergrond. De tweede generatie heeft minder vaak een uitkering dan de eerste generatie.

Onder 20- tot 35‑jarigen met een Nederlandse achtergrond heeft 6 procent een uitkering als voornaamste inkomstenbron. Van de mensen van 35 tot 50 jaar heeft 9 procent een uitkering tegen 20 procent van de 50- tot 65‑jarigen. Binnen dezelfde leeftijdsgroepen is de eerste generatie migranten veel vaker afhankelijk van een uitkering. Bij de tweede generatie migranten is het aandeel mensen dat een uitkering ontvangt lager. Vooral onder mensen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond is het percentage dat een uitkering ontvangt in de oudste leeftijdsgroep (50 tot 65 jaar) beduidend lager voor de tweede generatie dan voor de eerste generatie (bijna 30 procentpunt lager). Echter, ook voor de tweede generatie is het percentage dat een uitkering ontvangt nog steeds hoger dan onder mensen met een Nederlandse achtergrond.

Ook wat betreft het aandeel werkenden doet de tweede generatie het beter dan de eerste generatie. Het grootste verschil tussen de generaties is weer te zien bij Turken en de Marokkanen in de leeftijdsgroep 50 tot 65 jaar. In deze leeftijdsgroep was 37 procent van de eerste generatie met Turkse achtergrond werkzaam tegenover 74 procent van de tweede generatie; de eerste generatie met Marokkaanse achtergrond was 34 procent werkzaam tegenover 70 procent van de tweede generatie. Ook bij de Antillianen zien we voor alle leeftijdsgroepen relatief grote verschillen tussen de generaties wat betreft het aandeel werkenden.

Bij mensen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond is voor alle leeftijdsgroepen het percentage dat geen inkomen heeft lager voor de tweede generatie dan voor de eerste generatie. Het percentage 20- tot 35‑jarigen dat studeert is bij alle groepen, met uitzondering van Antillianen, hoger onder de tweede generatie dan onder de eerste generatie.

3.2a Voornaamste inkomstenbron van personen met Turkse en Nederlandse achtergrond, 2018* (%)
Zonder inkomen Uitkeringsontvanger (school)kind of student Werkzaam
20 tot 35 jaar Turks, eerste generatie, 20 tot 35 jaar 14 12 5 68
20 tot 35 jaar Turks, tweede generatie, 20 tot 35 jaar 4 13 17 66
20 tot 35 jaar Nederlands, 20 tot 35 jaar 1 6 15 78
35 tot 50 jaar Turks, eerste generatie, 35 tot 50 jaar 11 27 0 62
35 tot 50 jaar Turks, tweede generatie, 35 tot 50 jaar 5 24 0 71
35 tot 50 jaar Nederlands, 35 tot 50 jaar 3 9 0 89
50 tot 65 jaar Turks, eerste generatie, 50 tot 65 jaar 12 51 0 37
50 tot 65 jaar Turks, tweede generatie, 50 tot 65 jaar 5 22 0 74
50 tot 65 jaar Nederlands, 50 tot 65 jaar 7 20 0 73
3.2b Voornaamste inkomstenbron van personen met Marokkaanse en Nederlandse achtergrond, 2018* (%)
Zonder inkomen Uitkeringsontvanger (school)kind of student Werkzaam
20 tot 35 jaar Marokkaans, eerste generatie, 20 tot 35 jaar 16 23 5 57
20 tot 35 jaar Marokkaans, tweede generatie, 20 tot 35 jaar 5 18 16 61
20 tot 35 jaar Nederlands, 20 tot 35 jaar 1 6 15 78
35 tot 50 jaar Marokkaans, eerste generatie, 35 tot 50 jaar 13 32 0 54
35 tot 50 jaar Marokkaans, tweede generatie, 35 tot 50 jaar 5 28 0 66
35 tot 50 jaar Nederlands, 35 tot 50 jaar 3 9 0 89
50 tot 65 jaar Marokkaans, eerste generatie, 50 tot 65 jaar 14 51 0 34
50 tot 65 jaar Marokkaans, tweede generatie, 50 tot 65 jaar 7 23 0 70
50 tot 65 jaar Nederlands, 50 tot 65 jaar 7 20 0 73
3.2c Voornaamste inkomstenbron van personen met Surinaamse en Nederlandse achtergrond, 2018* (%)
Zonder inkomen Uitkeringsontvanger (school)kind of student Werkzaam
20 tot 35 jaar Surinaams, eerste generatie, 20 tot 35 jaar 3 13 13 71
20 tot 35 jaar Surinaams, tweede generatie, 20 tot 35 jaar 2 13 18 66
20 tot 35 jaar Nederlands, 20 tot 35 jaar 1 6 15 78
35 tot 50 jaar Surinaams, eerste generatie, 35 tot 50 jaar 3 20 0 77
35 tot 50 jaar Surinaams, tweede generatie, 35 tot 50 jaar 3 19 0 78
35 tot 50 jaar Nederlands, 35 tot 50 jaar 3 9 0 89
50 tot 65 jaar Surinaams, eerste generatie, 50 tot 65 jaar 4 36 0 61
50 tot 65 jaar Surinaams, tweede generatie, 50 tot 65 jaar 5 23 0 73
50 tot 65 jaar Nederlands, 50 tot 65 jaar 7 20 0 73
3.2d Voornaamste inkomstenbron van personen met Antilliaanse en Nederlandse achtergrond, 2018* (%)
Zonder inkomen Uitkeringsontvanger (school)kind of student Werkzaam
20 tot 35 jaar Antilliaans, eerste generatie, 20 tot 35 jaar 2 15 30 54
20 tot 35 jaar Antilliaans, tweede generatie, 20 tot 35 jaar 2 12 22 64
20 tot 35 jaar Nederlands, 20 tot 35 jaar 1 6 15 78
35 tot 50 jaar Antilliaans, eerste generatie, 35 tot 50 jaar 3 26 0 71
35 tot 50 jaar Antilliaans, tweede generatie, 35 tot 50 jaar 3 13 0 84
35 tot 50 jaar Nederlands, 35 tot 50 jaar 3 9 0 89
50 tot 65 jaar Antilliaans, eerste generatie, 50 tot 65 jaar 3 38 0 58
50 tot 65 jaar Antilliaans, tweede generatie, 50 tot 65 jaar 4 19 0 77
50 tot 65 jaar Nederlands, 50 tot 65 jaar 7 20 0 73

Arbeidsparticipatie van mensen met migratieachtergrond weer gestegen

Mensen met een niet-westerse achtergrond hebben minder vaak werk dan personen met een Nederlandse of nieuwe-EU achtergrond. In 2019 had 72,3 procent van de mensen met een nieuwe-EU achtergrond en 70,1 procent van de mensen met een Nederlandse achtergrond betaald werk, tegenover 61,7 procent van de mensen met een niet-westerse achtergrond. Van deze laatstgenoemde groep hadden mensen met een Surinaamse achtergrond het vaakst een betaalde baan (67,6 procent) en mensen met een Marokkaanse achtergrond het minst vaak (56,5 procent).

Na de start van de economische crisis in 2008, nam de arbeidsparticipatie onder alle groepen af, al was de afname bij de groep met een niet-westerse achtergrond sterker. De afgelopen jaren is de nettoarbeidsparticipatie ook bij mensen met een niet-westerse migratie­achtergrond weer gestegen, al was die toename niet bij alle groepen even geleidelijk en sterk. Bij mensen met een Marokkaanse achtergrond is tussen 2018 en 2019 een (lichte) daling te zien van de nettoarbeidsparticipatie, maar was deze desondanks al weer hoger dan op het hoogtepunt van voor de crisis. Bij mensen met een Antilliaanse of Surinaamse achtergrond was dat bijvoorbeeld nog niet het geval.

3.3 Nettoarbeidsparticipatie, naar achtergrond (% van 15- tot 75-jarigen)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Nieuwe EU
2003 65,9 52,3 45,8 61,6 57,7 63,1
2004 65,5 50,4 46,6 61,1 58,8 62,8
2005 65,8 50,6 49,0 61,5 59,1 59,9
2006 66,6 51,6 49,0 63,1 60,3 61,5
2007 68,1 55,9 54,0 64,4 62,7 65,0
2008 69,0 58,9 54,6 68,0 64,8 66,8
2009 68,9 59,4 54,1 64,9 59,9 64,4
2010 68,3 55,4 53,0 61,4 60,4 64,5
2011 68,0 58,7 55,3 63,3 57,5 66,4
2012 67,9 57,2 51,7 61,2 61,4 67,7
2013 67,1 53,5 52,6 60,4 58,3 67,9
2014 66,5 53,0 50,8 60,2 55,6 66,1
2015 67,1 54,1 49,5 60,3 57,0 64,8
2016 67,4 56,9 54,4 59,0 56,5 68,7
2017 68,3 58,1 54,2 62,0 55,3 69,3
2018 69,1 61,2 57,4 66,5 60,3 69,3
2019 70,1 63,5 56,5 67,6 64,4 72,3

Man-vrouw verschil in arbeidsparticipatie relatief groot bij Turkse achtergrond

Het verschil tussen mannen en vrouwen in het hebben van betaald werk is vooral groot onder mensen met een Turkse achtergrond. Bij deze groep hadden mannen in 2019 aanzienlijk vaker betaald werk dan vrouwen (73,6 tegen 52,7 procent). Ter vergelijking: bij mensen met een Nederlandse achtergrond had 74,3 procent van de mannen en 65,9 procent van de vrouwen een baan. Ook bij de groep met een Marokkaanse achtergrond was het verschil tussen mannen en vrouwen relatief groot. Dat het man-vrouw verschil ook groot is bij mensen met een nieuwe-EU achtergrond komt vooral doordat de mannen relatief vaak betaald werk hebben (80,1 procent tegen 64,4 bij vrouwen).

Nederlandse jongeren van 15 tot 25 jaar hadden vaker een baan (69,5 procent) dan jongeren met een migratieachtergrond. Met name van de jongeren met een Antilliaanse achtergrond werkte een relatief kleine groep (45,8 procent). Vergeleken met andere niet-westerse groepen hadden jongeren met een Surinaamse achtergrond met 58,3 procent het vaakst betaald werk. Ook onder 25- tot 45‑jarigen werkten degenen met een migratieachtergrond minder vaak dan mensen met een Nederlandse achtergrond. Bij 45- tot 75‑jarigen zijn de verschillen ten opzichte van de personen met een Nederlandse achtergrond juist weer kleiner. Dat hangt ook samen met de hogere gemiddelde leeftijd van mensen met een Nederlands achtergrond in deze leeftijdsgroep, waardoor een groter deel al gepensioneerd is.

Tweede generatie niet-westers vaker betaald werk dan eerste generatie

De niet-westerse tweede generatie werkte in 2019 vaker (67,2 procent) dan de eerste generatie (58,6 procent). Bij de leeftijdsgroep van 25 tot 45 jaar was het verschil tussen de eerste en tweede generatie met een niet-westerse achtergrond nog wat groter. Toch werkte ook de niet-westerse tweede generatie van 25 tot 45 jaar nog minder vaak (77,5 procent) dan mensen met een Nederlandse achtergrond in dezelfde leeftijdscategorie (89,7 procent).

Hoogopgeleiden en middelbaar opgeleiden hebben vaker betaald werk dan laagopgeleiden. Dit geldt zowel voor mensen met als zonder migratieachtergrond. Zo had 82,8 procent van de hoogopgeleiden met een Nederlandse achtergrond en 73,1 procent van de middelbaar opgeleiden in 2019 werk; bij laagopgeleiden was dat met 50,3 procent aanzienlijk lager. Onder mensen met een nieuwe-EU achtergrond hadden laagopgeleiden wel vaker werk dan onder personen met een andere achtergrond. Verder had van de laagopgeleide mensen met een Antilliaanse (41,3 procent) en Marokkaanse achtergrond (41,7 procent) een kleiner deel betaald werk dan van de laagopgeleiden van de andere groepen. Hoogopgeleide mensen met een Antilliaanse of Surinaamse achtergrond hadden vaker werk dan hoogopgeleiden met een andere achtergrond.

3.4Nettoarbeidsparticipatie, naar achtergrond en achtergrondkenmerken, 2019

Nederlands Westers waaronder Niet-westers waarvan
nieuwe EU Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans overig niet-westers
% 15- tot 75-jarige bevolking
Totaal 70,1 67,6 72,3 61,7 63,5 56,5 67,6 64,4 60,1
 
Geslacht
Mannen 74,3 71,1 80,1 68,0 73,6 63,5 70,6 68,4 66,0
Vrouwen 65,9 64,4 66,1 55,6 52,7 49,3 65,0 60,4 54,2
 
Leeftijd
15 tot 25 jaar 69,5 54,3 49,2 53,3 54,5 53,1 58,3 45,8 52,7
25 tot 45 jaar 89,7 83,3 81,6 70,9 74,2 64,1 81,0 79,2 67,3
45 tot 75 jaar 59,4 60,4 64,6 55,5 54,4 47,4 60,8 56,9 55,5
 
Generatie
Eerste 67,0 74,1 58,6 59,7 53,2 63,6 60,4 58,0
waaronder 25 tot 45 jaar 81,5 81,9 66,4 71,7 61,4 79,5 75,3 63,5
Tweede 68,2 65,1 67,2 67,7 60,6 72,6 70,9 66,4
waaronder 25 tot 45 jaar 85,6 . 77,5 76,2 67,0 81,7 84,1 82,2
 
Opleidingsniveau
Laag 50,3 47,8 60,8 46,4 49,0 41,7 50,8 41,3 46,5
Middelbaar 73,1 67,8 72,5 69,0 73,3 66,0 72,2 68,5 66,1
Hoog 82,8 79,9 77,8 76,0 77,9 76,4 84,4 85,8 70,8

Bron:CBS

Relatief lage werkloosheid onder mensen met Nederlandse of westerse achtergrond

Mensen met een Nederlandse achtergrond waren met 2,6 procent van de beroepsbevolking het minst vaak werkloos. Werklozen zijn mensen zonder werk die recent naar een baan hebben gezocht en daarvoor ook beschikbaar zijn. Ook bij de mensen met een westerse migratieachtergrond lag het werkloosheidspercentage met 4,4 relatief laag. Binnen deze groep was het werkloosheidspercentage onder mensen met een nieuwe-EU achtergrond (6,1 procent) wel wat hoger. De beroepsbevolking met een niet-westerse achtergrond was het vaakst werkloos (7,3 procent). Van de vier meest voorkomende niet-westerse achtergronden was het werkloosheidspercentage bij de groep met een Turkse achtergrond het laagst.

Werkloosheid ook gedaald onder mensen met migratieachtergrond

Tussen 2014 en 2019 is de werkloosheid onder alle groepen gedaald. Deze daling was relatief sterk onder mensen met een Turkse achtergrond: waar in 2014 nog 15,0 procent van de beroepsbevolking werkloos was, was dit in 2019 afgenomen tot 5,4 procent. Ook onder mensen met een Antilliaanse achtergrond was de afname in de werkloosheid relatief groot: van 19,5 procent in 2014 naar 7,3 procent van de beroepsbevolking in 2019. Bij mensen met een nieuwe-EU achtergrond bereikte het werkloosheidspercentage het hoogste punt in 2015, maar daarna zette ook bij deze groep een daling door. Hierdoor lag het percentage werklozen in 2019 bij bijna alle groepen weer lager dan in 2008, net voor de economische crisis. Alleen voor de mensen met een nieuwe-EU achtergrond was dat niet zo.

3.5 Werkloosheid, naar achtergrond (% van 15- tot 75-jarige beroepsbevolking)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Nieuwe EU
2003 3,9 11,1 17,0 9,7 13,1 8,7
2004 4,6 13,3 16,3 11,3 14,2 9,4
2005 4,7 13,4 16,8 13,3 14,8 8,5
2006 4,1 13,1 13,6 10,0 13,5 8,6
2007 3,4 8,5 9,8 8,4 10,3 5,9
2008 3,0 8,1 8,7 6,6 10,1 4,7
2009 3,5 8,5 11,5 9,9 11,4 8,6
2010 4,1 10,6 13,6 10,7 11,7 7,8
2011 3,9 10,1 11,9 9,4 15,5 7,4
2012 4,6 12,6 17,7 13,4 15,0 8,2
2013 5,8 14,8 17,8 15,7 18,2 7,9
2014 6,1 15,0 19,4 15,4 19,5 10,3
2015 5,6 14,2 18,2 14,5 17,0 11,1
2016 4,9 12,1 13,3 13,3 15,1 8,3
2017 3,9 9,6 11,3 11,1 13,7 6,8
2018 3,1 7,4 7,5 7,0 8,4 6,6
2019 2,6 5,4 8 6,2 7,3 6,1

Vrouwen waren in 2019 onder de beroepsbevolking met een nieuwe-EU achtergrond bijna dubbel zo vaak werkloos als mannen. Ook bij mensen met een Turkse achtergrond waren vrouwen vaker werkloos dan mannen. Bij mensen met een Marokkaanse achtergrond waren mannen juist vaker werkloos dan vrouwen.

Onder mensen met een westerse achtergrond was de eerste generatie iets vaker werkloos dan de tweede; bij de niet-westerse groep was er geen verschil zichtbaar tussen de generaties. Bij mensen met een Turkse, Marokkaanse en Surinaamse achtergrond was de tweede generatie vaker werkloos, maar doordat van de mensen met een overig niet-westerse achtergrond juist de eerste generatie vaker werkloos was, is dit niet terug te zien in het totaalcijfer.

Werkloosheid hoogst onder laagopgeleiden met Antilliaanse achtergrond

Laagopgeleiden zijn ongeacht hun (migratie)achtergrond vaker werkloos dan middelbaar- of hoogopgeleiden. Met name van de laagopgeleide beroepsbevolking met een Antilliaanse achtergrond was een relatief grote groep werkloos (15,1 procent in vergelijking met 3,3 procent van de hoogopgeleiden).

3.6Werkloosheid, naar achtergrond en achtergrondkenmerken, 2019

Nederlands Westers waaronder Niet-westers waarvan
nieuwe EU Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans overig niet-westers
% 15- tot 75-jarige beroepsbevolking
Totaal 2,6 4,4 6,1 7,3 5,4 8,0 6,2 7,3 8,5
                   
Geslacht                  
Mannen 2,7 4,3 4,1 7,3 4,2 9,3 6,3 6,7 8,6
Vrouwen 2,6 4,6 7,9 7,4 7,1 6,3 6,1 8,0 8,5
                   
Leeftijd                  
15 tot 25 jaar 5,4 9,8 14,6 11,9 8,7 14,4 13,5 . 11,0
25 tot 45 jaar 1,9 3,8 4,6 6,3 5,0 6,0 3,8 6,0 8,2
45 tot 75 jaar 2,3 3,6 6,5 6,0 4,1 6,6 5,7 4,8 7,2
                   
Generatie                  
Eerste   4,8 5,6 7,3 4,2 5,7 5,9 7,4 9,2
Tweede   4,1 8,2 7,3 6,6 10,2 6,5 7,1 6,6
                   
Opleidings­niveau                  
Laag 4,5 7,2 9,0 11,2 8,4 13,7 9,1 15,1 11,8
Middelbaar 2,5 5,0 4,9 6,4 4,2 4,9 7,4 6,7 7,6
Hoog 1,8 2,9 6,1 4,9 4,0 4,5 2,1 3,3 6,8

Bron:CBS

Een op de zes niet-westerse jongeren in de beroepsbevolking werkloos in 2019

Jongeren van 15 tot 25 jaar zijn vaker werkloos dan ouderen in de beroepsbevolking. Dit verschil tussen jongeren en ouderen komt onder andere doordat een groot deel van de jongeren nog onderwijs volgt en op zoek is naar een bijbaan. Onderwijsvolgende 15- tot 25‑jarigen zijn vaker niet werkzaam, maar wel op zoek naar werk dan de groep jongeren die geen onderwijs meer volgt.

In 2019 waren de niet-westerse jongeren in de beroepsbevolking vaker werkloos dan de jongeren met een Nederlandse achtergrond. Het verschil tussen deze groepen was nog wat groter onder jongeren die geen opleiding meer volgden. De jeugdwerkloosheid piekte in 2013 om daarna weer te dalen. Zo nam de werkloosheid onder 15- tot 25‑jarigen met een Nederlandse achtergrond af van 11 procent in 2013 naar 5 procent in 2019. De groep werkloze niet-westerse jongeren daalde in dezelfde periode van ruim 25 procent naar 12 procent. Bij jongeren met een westerse achtergrond zette de daling in het percentage werklozen in de beroepsbevolking wat later in: van ruim 15 procent in 2015 naar 10 procent in 2019.

3.7 Jeugdwerkloosheid, naar achtergrond (% van 15- tot 25-jarige beroepsbevolking)
Jaar Nederlands Westers Niet-westers
2003 8,4 11,6 19,4
2004 9,6 15,4 20,8
2005 9,9 14,0 23,9
2006 8,5 12,0 19,6
2007 8,2 11,5 15,9
2008 7,1 12,1 15,9
2009 8,8 11,8 17,9
2010 9,3 11,9 21,5
2011 8,1 12,9 20,5
2012 9,5 14,5 24,5
2013 10,9 14,5 25,4
2014 10,3 15,3 24,9
2015 8,9 15,4 22,1
2016 8,9 12,9 20,7
2017 7,2 11,2 16,8
2018 6,0 11,4 11,2
2019 5,4 9,8 11,9

Mensen met niet-westerse achtergrond behoren vaker tot onbenut arbeidspotentieel

Van de mensen met een niet-westerse achtergrond behoorde in 2019 een groter deel tot het onbenut arbeidspotentieel (14 procent) dan van mensen met een westerse (9 procent) of Nederlandse achtergrond (7 procent). Van de niet-westerse groepen was het onbenut arbeidspotentieel het kleinst onder mensen met een Turkse achtergrond (10 procent) en het grootst onder mensen met een Antilliaanse achtergrond (16 procent).

Onbenut arbeidspotentieel

Het onbenut arbeidspotentieel bestaat uit:

  • werklozen;
  • mensen zonder betaald werk die wel recent naar werk hebben gezocht maar niet direct beschikbaar zijn;
  • mensen zonder betaald werk die niet recent hebben gezocht maar wel direct beschikbaar zijn;
  • deeltijdwerkers die meer uren willen werken en hiervoor op korte termijn beschikbaar zijn.

In deze publicatie is het werkloosheidspercentage gebaseerd op de beroepsbevolking en het aandeel onbenut arbeidspotentieel op de totale bevolking.

Onder vrouwen was het onbenut arbeidspotentieel in 2019 over het algemeen iets groter dan onder mannen. Bij mensen met een nieuwe-EU achtergrond was het verschil tussen mannen (8 procent) en vrouwen (15 procent) groter, terwijl het onbenut arbeidspotentieel voor mannen en vrouwen met een niet-westerse achtergrond gelijk was.

Jongeren van 15 tot 25 jaar behoorden in 2019 relatief vaak tot het onbenut arbeidspotentieel in vergelijking met ouderen. Dit was zowel voor mensen met als zonder migratieachtergrond het geval. Bij personen met een Marokkaanse, Surinaamse of Turkse achtergrond was het onbenut arbeidspotentieel groter onder de tweede generatie dan onder de eerste generatie. Verder was het onbenut arbeidspotentieel kleiner bij hoogopgeleiden dan bij laag- en middelbaaropgeleiden, vooral bij mensen met een migratieachtergrond.

3.8Onbenut arbeidspotentieel, naar achtergrond en achtergrondkenmerken, 2019

Nederlands Westers waaronder Niet-westers waarvan
nieuwe EU Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans overig niet-westers
% 15- tot 75-jarige bevolking
Totaal 7 9 12 14 10 14 13 16 15
 
Geslacht
Mannen 6 8 8 14 10 14 13 17 15
Vrouwen 7 10 15 14 11 14 13 15 15
 
Leeftijd
15 tot 25 jaar 13 16 18 18 14 18 21 24 17
25 tot 45 jaar 6 9 11 14 10 14 12 16 16
45 tot 75 jaar 5 8 12 11 8 10 11 11 13
 
Generatie
Eerste 10 12 14 8 11 12 16 16
Tweede 9 11 14 12 16 15 16 13
 
Onderwijs­niveau
Laag 7 10 15 15 11 15 14 21 16
Middelbaar 7 11 12 14 10 14 15 16 15
Hoog 6 8 10 12 9 10 8 10 14

Bron:CBS

Werkenden met westerse achtergrond zijn vaakst zzp’er

Werkenden met een niet-westerse achtergrond hebben vaker flexwerk dan personen met een Nederlandse achtergrond. Flexwerkers werken als werknemer met een flexibele arbeidsrelatie of als zelfstandige zonder personeel (zzp’er). In deze groep zitten relatief veel uitzend-, oproep- en invalkrachten. In 2019 had 27 procent van de werkenden met een eerste generatie niet-westerse achtergrond een baan als werknemer met een flexibel dienstverband. Bij de niet-westerse werkenden van de tweede generatie was zelfs 42 procent werknemer met een flexibele arbeidsrelatie. Hierbij speelt mee dat de laatstgenoemde groep jonger is. Van de werkenden met een Nederlandse of westerse achtergrond had respectievelijk 20 en 22 procent een flexibele arbeidsrelatie als werknemer. Daarnaast werkten mensen met een westerse achtergrond in 2019 vaker (15 procent van de werkzame beroepsbevolking) als zzp’er dan mensen met een Nederlandse achtergrond (12 procent). Bij de werkenden met een niet-westerse achtergrond was dat 12 procent onder de eerste generatie en 10 procent onder de tweede generatie.

3.9 Werkzame beroepsbevolking met flexwerk, naar achtergrond, 2019 (% 15- tot 75-jarigen)
Achtergrond Werknemer met flexibel dienstverband Zzp'er
Nederlands 19,6 12,1
Westers 22,0 14,8
Niet-westers,
eerste generatie
27,4 12,3
Niet-westers,
tweede generatie
42,3 9,6

Mensen met niet-westerse achtergrond relatief vaak in dienstverlenende beroepen

Van de mensen met een niet-westerse achtergrond werkte 16 procent in 2019 in dienstverlenende beroepen. Dat is bijna dubbel zo vaak als bij de groep met een Nederlandse of westerse achtergrond. Ook werkten mensen met een niet-westerse achtergrond relatief vaak in transport- en logistiekberoepen. In pedagogische-, bedrijfseconomische en administratieve- en managerberoepen waren mensen met een niet-westerse achtergrond juist (wat) ondervertegenwoordigd in vergelijking met de andere twee groepen.

Mensen met een westerse achtergrond werkten in 2019 relatief vaak in creatieve en taalkundige-, bedrijfseconomische en administratieve- en ICT-beroepen. Daarentegen waren werkenden met een westerse achtergrond naar verhouding juist wat minder vaak werkzaam in commerciële- en zorg en welzijn-beroepen. Verder werkten mensen met een Nederlandse achtergrond vaker in een zorg- en welzijn-, agrarisch en managerberoep dan mensen met een (niet-) westerse achtergrond.

3.10Beroep, naar achtergrond, 2019

  Nederlands Westers Niet-westers
  % 15- tot 75-jarige werkzame beroepsbevolking
Beroepsklasse      
Pedagogische beroepen 7 7 5
Creatieve en taalkundige beroepen 3 4 2
Commerciële beroepen 11 10 11
Bedrijfseconomische en administratieve beroepen 19 20 16
Managers 6 5 4
Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen 3 4 3
Technische beroepen 14 16 15
ICT beroepen 4 6 4
Agrarische beroepen 3 1 1
Zorg en welzijn beroepen 15 11 13
Dienstverlenende beroepen 8 9 16
Transport en logistiek beroepen 7 7 10
Overig 1 2 1

Bron:CBS

Koks beroepsgroep met meeste niet-westerse migranten

Tussen 2017 en 2019 had van alle werkenden gemiddeld 11 procent een niet-westerse achtergrond. Dit percentage was met 25 het hoogst bij de beroepsgroep kok. Ook onder schoonmakers was het aandeel met een niet-westerse achtergrond met 24 procent relatief hoog. Beroepsgroepen waar relatief weinig personen met een niet-westerse achtergrond werken waren zijn veetelers (1 procent) en land- en bosbouwers (2 procent).

Van de werkzame beroepsbevolking had 10 procent een westerse achtergrond. Onder auteurs en taalkundigen (22 procent) en beeldend kunstenaars (18 procent) was dit naar verhouding groot. Bij de beroepsgroepen veetelers (3 procent) en land- en bosbouwers (5 procent) werkten juist relatief weinig mensen met een westerse achtergrond. In deze beroepsgroepen werkten naar verhouding de meeste personen met een Nederlandse achtergrond.

3.11Beroepsgroepen met hoogste en laagste aandelen werkenden per achtergrond, 2017/2019

Top-5 beroepen met hoogste percentage   Top-5 beroepen met laagste percentage  
% 15- tot 75-jarige werkzame beroepsbevolking
Nederlands      
Veetelers 96 Productiemachinebedieners 67
Land- en bosbouwers 93 Assemblagemedewerkers 65
Leerkrachten basisonderwijs 89 Schoonmakers 63
Gespecialiseerd verpleegkundigen 89 Koks 63
Vrachtwagenchauffeurs 88 Hulpkrachten bouw en industrie 61
Totaal 79    
       
Westers      
Auteurs en taalkundigen 22 Gespecialiseerd verpleegkundigen 6
Beeldend kunstenaars 18 Laboranten 6
Docenten hoger onderwijs en hoogleraren 17 Managers zorginstellingen 5
Uitvoerend kunstenaars 17 Land- en bosbouwers 5
Biologen en natuurwetenschappers 17 Veetelers 3
Totaal 10    
       
Niet-westers      
Koks 25 Fysiotherapeuten 4
Schoonmakers 24 Managers productie 4
Hulpkrachten bouw en industrie 23 Dekofficieren en piloten 4
Assemblagemedewerkers 22 Land- en bosbouwers 2
Keukenhulpen 22 Veetelers 1
Totaal 11    

Bron:CBS

Daling bijstandsuitkeringen onder mensen met niet-westerse achtergrond

Mensen met een niet-westerse achtergrond hebben vaker een bijstandsuitkering dan personen met een Nederlandse achtergrond. In 2019 had van de vier grootste niet-westerse groepen in Nederland 8 procent (Surinamers en Turken) tot 13 procent (Marokkanen) een bijstandsuitkering; voor mensen met een Nederlandse achtergrond was dit 2 procent. De afhankelijkheid van een bijstandsuitkering onder mensen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond is de laatste jaren wel gedaald. Door slechtere economische omstandigheden was de bijstandsafhankelijkheid onder deze groepen sinds 2008 toegenomen, maar de laatste jaren is sprake van een daling. De bijstandsafhankelijkheid van mensen met een Nederlandse achtergrond is al vele jaren laag en nauwelijks onderhevig aan schommelingen. De oververtegenwoordiging in de bijstand van mensen met een migratieachtergrond is de laatste jaren dus afgenomen.

3.12 Mensen met bijstandsuitkering, naar achtergrond, september (% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans
2000 2,3 12,8 16,9 11,8 17,2
2001 2,1 11,7 15,9 10,7 16,1
2002 2,1 11,1 15,3 10,0 15,2
2003 2,1 11,3 15,6 10,1 15,7
2004 2,1 11,2 15,7 10,1 15,7
2005 2,1 11,1 15,7 9,8 15,0
2006 1,9 10,2 14,7 9,0 12,9
2007 1,8 9,3 13,6 8,0 11,1
2008 1,6 8,5 12,5 7,1 9,5
2009 1,7 8,7 12,8 7,5 10,1
2010 1,8 9,1 13,4 8,0 11,2
2011 1,8 9,2 13,9 8,5 11,6
2012 1,9 9,1 13,9 8,5 11,8
2013 2,1 9,6 14,6 9,2 12,5
2014 2,2 9,9 15,0 9,7 13,2
2015 2,2 9,7 15,0 9,6 13,1
2016 2,2 9,5 14,7 9,4 12,8
2017 2,1 9,1 14,0 8,9 11,9
2018 2,0 8,5 13,2 8,1 10,7
2019* 1,9 8,0 12,5 7,6 9,9

Ongeacht hun (migratie)achtergrond hebben vrouwen vaker een bijstandsuitkering dan mannen. Ook oudere mensen hebben ongeacht hun achtergrond in het algemeen vaker een bijstandsuitkering dan jongere personen. Bij personen met een niet-westerse achtergrond bestaat er tussen generaties een groot verschil in de afhankelijkheid van bijstand. In 2019 had 4 procent van de niet-westerse tweede generatie een bijstandsuitkering tegen 17 procent van de eerste generatie. Voor mensen met een westerse migratieachtergrond zijn de verschillen tussen de generaties minder groot.

3.13Mensen met bijstandsuitkering, naar achtergrond en achtergrondkenmerken, september 2019*

Nederlands Westers Niet-westers waarvan
Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans overig niet-westers
% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd
Totaal 1,9 3,1 12,2 8,0 12,5 7,6 9,9 16,0
 
Geslacht
Mannen 1,6 2,4 10,5 6,1 10,6 6,2 7,7 14,4
Vrouwen 2,3 3,7 13,9 10,1 14,4 8,9 12,1 17,6
 
Leeftijd
15 tot 25 jaar 0,7 0,7 2,9 1,0 1,7 1,5 2,1 4,8
25 tot 45 jaar 1,8 2,2 11,7 6,4 11,7 7,2 9,7 15,6
45 jaar tot AOW-leeftijd 2,5 5,1 19,6 14,9 22,7 10,7 16,4 26,4
 
Generatie
Eerste 3,2 16,7 12,0 19,1 10,0 13,4 19,5
Tweede 3,0 4,0 3,5 5,5 5,1 4,1 2,1

Bron:CBS

Vaak bijstand voor vluchtelingen

Vluchtelingen zijn na aankomst in Nederland relatief vaak afhankelijk van een bijstandsuitkering. Die bijstandsafhankelijkheid is ook na een langere verblijfsduur in Nederland nog hoog. Bij een verblijfsduur van negen jaar of langer heeft 22 procent van de Afghanen en 42 procent van de Somaliërs een bijstandsuitkering. Dit is veel hoger dan personen met een Nederlandse, Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond. Onder Somaliërs is het aandeel met een bijstandsuitkering hoger onder de groep die al langer in Nederland verblijft.

Syriërs ontvangen (relatief) vaak een bijstandsuitkering wanneer zij nog niet lang in Nederland verblijven (minder dan 3 jaar). Vluchtelingen kunnen een bijstandsuitkering krijgen zodra zij een verblijfsvergunning en een woning hebben. Syriërs verkregen de afgelopen jaren verhoudingsgewijs snel een verblijfsvergunning en vervolgens een woning (CBS, 2018). Vergeleken met andere groepen vluchtelingen kregen zij al een woning terwijl zij nog beperkt ingeburgerd waren en hun afstand tot de arbeidsmarkt nog groot was. Asielzoekers uit andere landen verbleven langer in de asielopvang, waar ze geen bijstandsuitkering maar leefgeld ontvingen.

3.14 Mensen met bijstandsuitkering naar verblijfsduur in Nederland, vluchtelingengroepen, september 2019* (% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Achtergrond tot 3 jaar in Nederland 3 tot 6 jaar in Nederland 6 tot 9 jaar in Nederland 9 jaar of langer in Nederland
Totaal 46,0 46,4 34,1 27,4
Afghaans 26,6 30,7 29,6 21,6
Iraaks 32,5 41,1 41,4 30,9
Iraans 17,4 30,3 26,6 19,2
Somalisch 29,6 31,6 35,5 42,4
Syrisch 61,6 50,8 38,6 28,0

Recente immigranten uit nieuwe EU-landen kleine bijstandsafhankelijkheid

Anders dan vluchtelingen die nog maar kort in Nederland verblijven, doen immigranten uit nieuwe EU-landen die korter dan drie jaar in Nederland zijn nauwelijks een beroep op de bijstand (0,3 procent). De bijstandsafhankelijkheid van deze groepen neemt wel toe met de verblijfsduur in Nederland; bij een verblijf van langer dan negen jaar in Nederland heeft 5 procent van deze groep een bijstandsuitkering. Wel zijn er verschillen tussen immigranten uit de nieuwe EU-landen: Bulgaarse immigranten zijn bijvoorbeeld vaker afhankelijk van een bijstandsuitkering (8 procent bij een verblijfsduur van meer dan negen jaar) dan die uit Polen (4 procent).

3.15 Mensen met bijstandsuitkering naar verblijfsduur in Nederland, nieuwe EU, september 2019* (% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Achtergrond tot 3 jaar in Nederland 3 tot 6 jaar in Nederland 6 tot 9 jaar in Nederland 9 jaar of langer in Nederland
Totaal 0,3 1,5 2,5 4,5
Pools 0,2 1,1 1,8 3,6
Bulgaars 0,9 3,8 5,6 8,4
Roemeens 0,2 1,3 3,1 4,9
Overig nieuwe EU 0,3 1,6 2,6 5,3

Daling werkloosheidsuitkeringen

Onder alle groepen is het percentage mensen met een werkloosheidsuitkering sinds 2014 gestaag gedaald. In 2019 had ongeveer 2 procent van de mensen met een Nederlandse, westerse migratieachtergrond en niet-westerse migratieachtergrond een werkloosheidsuitkering.

3.16 Mensen met werkloosheidsuitkering, naar achtergrond, september (% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans
2000 1,3 2,3 1,6 1,5 1,1
2001 1,1 2,2 1,5 1,3 1,0
2002 1,3 2,7 1,9 1,8 1,5
2003 1,8 3,7 2,9 2,8 2,5
2004 2,1 4,1 3,5 3,5 3,1
2005 2,1 3,7 3,0 3,3 3,0
2006 1,8 2,9 2,4 2,5 2,4
2007 1,5 2,6 2,2 2,1 2,0
2008 1,2 2,2 1,9 1,9 1,8
2009 1,9 3,2 2,9 3,4 3,5
2010 2,0 2,9 2,5 3,5 3,5
2011 2,0 2,8 2,5 3,5 3,4
2012 2,5 3,0 2,8 4,0 4,0
2013 3,5 3,9 3,5 5,2 4,9
2014 3,6 3,8 3,4 5,2 4,7
2015 3,2 3,1 2,7 4,4 3,8
2016 3,1 3,0 2,6 4,2 3,5
2017 2,6 2,5 2,2 3,6 3,0
2018 2,1 2,1 1,9 2,9 2,4
2019* 1,7 1,9 1,7 2,6 2,2

In het algemeen geldt dat hoe ouder iemand is, hoe vaker zij een werkloosheidsuitkering krijgen. Dit geldt ongeacht hun (migratie)achtergrond. Net als de verschillen tussen achtergrond zijn ook de verschillen tussen mannen en vrouwen en generaties relatief klein als het gaat om het ontvangen van een werkloosheidsuitkering.

3.17Mensen met werkloosheidsuitkering, naar achtergrond en achtergrondkenmerken, september 2019*

Nederlands Westers Niet-westers waarvan
Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans overig niet-westers
% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd
Totaal 1,7 2,1 1,8 1,9 1,7 2,6 2,2 1,4
 
Geslacht
Mannen 1,6 2,0 2,0 2,1 2,0 2,6 2,3 1,6
Vrouwen 1,8 2,2 1,6 1,8 1,4 2,6 2,1 1,2
 
Leeftijd
15 tot 25 jaar 0,3 0,4 0,6 0,8 0,8 0,7 0,5 0,4
25 tot 45 jaar 1,6 2,0 2,1 2,4 2,3 3,2 2,5 1,5
45 jaar tot AOW-leeftijd 2,3 2,9 2,2 2,0 1,5 2,9 3,1 2,0
 
Generatie
Eerste 2,0 1,8 1,9 1,6 2,8 2,4 1,4
Tweede 2,2 1,8 2,0 1,7 2,4 1,9 1,2

Bron:CBS

Arbeidsongeschiktheid stabiel

De afgelopen jaren is het percentage mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering onder alle groepen nagenoeg stabiel. Mensen met een Antilliaanse achtergrond hadden in 2019 minder vaak een arbeidsongeschiktheidsuitkering (5,7 procent) dan mensen met een Nederlandse achtergrond (6,5 procent). Onder de groep met een Turkse, Marokkaanse, of Surinaamse achtergrond komt een arbeidsongeschiktheidsuitkering met 9 tot 11 procent vaker voor.

3.18 Mensen met arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, naar achtergrond, september (% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans
2000 8,2 12,9 8,9 7,7 3,7
2001 8,3 13,3 9,2 7,9 3,7
2002 8,5 13,4 9,3 8,2 3,9
2003 8,4 13,2 9,2 8,2 4,0
2004 8,2 12,8 9,0 8,1 4,0
2005 7,9 11,7 8,3 7,7 4,0
2006 7,4 10,6 7,7 7,4 3,9
2007 7,3 10,6 7,8 7,5 4,1
2008 7,2 10,6 8,0 7,6 4,3
2009 7,2 10,7 8,2 7,8 4,5
2010 7,0 10,7 8,4 7,8 4,7
2011 7,0 10,9 8,8 8,1 5,0
2012 7,0 11,1 9,1 8,3 5,3
2013 7,0 11,3 9,4 8,5 5,6
2014 7,0 11,4 9,7 8,7 6,0
2015 6,7 11,2 9,8 8,6 6,0
2016 6,6 11,3 9,7 8,6 6,0
2017 6,6 11,3 9,7 8,6 5,9
2018 6,5 11,2 9,6 8,5 5,8
2019* 6,5 11,1 9,6 8,5 5,7

Arbeidsongeschiktheid komt vaker voor onder 45‑plussers dan onder jongeren. Dit geldt zowel voor mensen met als zonder migratieachtergrond. Wel neemt arbeidsongeschiktheid meer toe met leeftijd bij mensen met een migratieachtergrond dan onder mensen met een Nederlandse achtergrond. Bij mensen met een westerse migratieachtergrond krijgt de tweede generatie vaker een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan de eerste generatie. Bij mensen met een niet-westerse achtergrond is dit andersom: daar krijgt de eerste generatie vaker een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan de tweede generatie.

3.19Mensen met arbeidsongeschiktheidsuitkering, naar achtergrond en achtergrondkenmerken, september 2019*

Nederlands Westers Niet-westers waarvan
Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans overig niet-westers
% personen van 15 jaar tot AOW-leeftijd
Totaal 6,5 4,9 6,6 11,1 9,6 8,5 5,7 2,9
 
Geslacht
Mannen 6,1 4,6 6,6 10,2 10,7 7,9 5,8 3,1
Vrouwen 6,8 5,1 6,5 12,1 8,5 9,1 5,6 2,6
 
Leeftijd
15 tot 25 jaar 1,4 0,8 1,4 1,8 1,6 1,7 2,0 1,0
25 tot 45 jaar 5,2 3,0 5,0 7,5 9,1 6,5 5,7 2,1
45 jaar tot AOW-leeftijd 9,3 8,7 12,6 22,4 17,0 13,4 8,8 5,8
 
Generatie
Eerste 3,1 7,4 15,7 13,2 11,4 6,2 2,8
Tweede 7,2 5,1 6,0 5,8 5,4 4,9 3,2

Bron:CBS

Vluchteling vaker werkloosheids- of arbeids­ongeschiktheids­uitkering bij langere verblijfsduur

Onder vluchtelingen die in 2019 nog geen drie jaar in Nederland verblijven is het percentage met een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering minder dan 1 procent. Dit komt doordat de arbeidsdeelname van vluchtelingen aanvankelijk laag is en zij daardoor minder beroep kunnen doen op deze uitkeringen. Naarmate de verblijfsduur toeneemt, neemt de arbeidsdeelname toe en daarmee ook het percentage vluchtelingen met een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Onder vluchtelingen die negen jaar of langer in Nederland verblijven, is het percentage met een werkloosheidsuitkering ongeveer 2 procent. Dit is vergelijkbaar (zie eerder dit hoofdstuk) met het percentage mensen met een andere (migratie)achtergrond dat een werkloosheidsuitkering krijgt. Het percentage met een arbeidsongeschiktheidsuitkering varieert van 4 procent onder Afghanen en Somaliërs tot 8 procent onder Iraniërs die negen jaar of langer in Nederland verblijven. Ook dit is min of meer vergelijkbaar met hoe vaak personen met een Nederlandse of niet-westerse achtergrond een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen.

Ook voor immigranten uit nieuwe EU-landen is het percentage dat een werkloosheidsuitkering krijgt ongeveer 2 tot 3 procent. Net als bij vluchtelingen neemt het percentage dat een arbeidsongeschiktheidsverzekering krijgt toe met de verblijfsduur in Nederland.

Ook inkomen van mensen met migratieachtergrond stijgt

De economische crisis zorgde na 2008 voor een sterke toename van de werkloosheid en een daling van het gemiddeld inkomen voor alle mensen ongeacht hun achtergrond. In 2014 stegen bijna alle inkomens voor het eerst weer sinds de economische crisis en deze stijging zette in de jaren daarna door. Voor bijna alle groepen zijn de inkomens in 2018 boven het niveau van 2011.

Inkomen

Met inkomen wordt in dit hoofdstuk het gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per persoon bedoeld. Hiervoor is het gestandaardiseerd huishoudensinkomen toegekend aan alle mensen in het huishouden. Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Het besteedbaar inkomen bestaat uit het bruto-inkomen verminderd met betaalde inkomensoverdrachten, premies inkomensverzekeringen, premies ziektekostenverzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen. Deze correctie vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze is het welvaartsniveau van verschillende typen huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.

Het inkomen van mensen met een Nederlandse achtergrond bedroeg in 2018 gemiddeld 34,6 duizend euro. Dat is bijna 10 duizend euro meer dan dat van mensen met een niet-westerse achtergrond. Binnen de vier grootste niet-westerse groepen hebben mensen met een Surinaamse achtergrond met 28,1 duizend euro het hoogste inkomen en mensen met een Marokkaanse achtergrond het laagste inkomen (22,5 duizend euro).

Het gemiddeld inkomen van mensen met een Poolse achtergrond (25 duizend euro) was in 2018 vergelijkbaar met dat van degenen met een niet-westerse achtergrond, ondanks dat Polen veel vaker betaald werk hadden (zie begin hoofdstuk 3). Van de mensen uit de nieuwe EU-landen hadden degenen met een Bulgaarse achtergrond in 2018 het laagste inkomen (21,5 duizend euro).

Vluchtelingen laagste inkomen

Mensen uit vluchtelingengroepen hebben de laagste inkomens. Dit was het sterkst voor mensen uit Syrië en Eritrea; het gemiddeld inkomen van deze groepen bedroeg respectievelijk 15,2 en 15,3 duizend euro in 2018. Zij zijn het minst lang in Nederland en het vaakst afhankelijk van een uitkering. De inkomens van mensen uit Iran zijn met gemiddeld 25,1 duizend euro het hoogst binnen de vluchtelingengroepen. Dit kan meerdere redenen hebben. Ten eerste, komen uit Iran relatief veel arbeidsmigranten in plaats van asielmigranten. Verder zijn mensen uit Iran gemiddeld genomen langer in Nederland dan bijvoorbeeld personen uit Syrië en Eritrea en zijn zij doorgaans hoger opgeleid dan personen uit andere vluchtelinglanden.

Voor bijna alle herkomstgroepen zijn de inkomens in 2018 hoger dan in 2011. Qua inkomensontwikkeling wijken de recent gearriveerde vluchtelingen echter af. De groep Syriërs zagen hun gemiddeld inkomen na 2011 dalen. Dit hangt samen met de hereniging van statushouders met hun familieleden. Meestal hebben statushouders en hun later gearriveerde partners nog geen betaald werk (Dagevos, Huijnk, Maliepaard en Miltenburg, 2018). Door gezinshereniging daalt hun inkomen (het gestandaardiseerde inkomen per persoon), omdat het met meer gezinsleden gedeeld moet worden.

3.20 Gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen, 20- tot 65-jarigen, naar achtergrond (1 000 euro (in prijzen van 2018))
Achtergrond 2018* 2016 2013 2011
Nederlands 34,6 33,8 31,1 32,2
Westers 31,8 31,4 29,1 30,5
Nieuwe EU 24,9 24,0 22,1 23,8
Pools 25,0 23,9 21,9 23,5
Bulgaars 21,5 20,0 17,9 19,0
Roemeens 26,7 26,8 25,3 26,1
Overig nieuwe EU 25,9 25,5 23,4 26,1
Overig westers 33,3 32,9 30,0 31,2
Niet-westers 24,9 23,9 21,6 22,5
Turks 24,9 23,3 20,7 21,4
Marokkaans 22,5 21,3 19,3 20,1
Surinaams 28,1 27,1 24,8 25,8
Antilliaans 25,0 24,1 22,0 23,1
Afghaans 21,3 19,8 17,1 17,6
Eritrees 15,3 14,3 14,7 15,4
Irakees 20,4 19,0 16,6 17,2
Iraans 25,1 24,0 21,3 22,0
Somalisch 17,1 15,6 14,3 14,7
Syrisch 15,2 15,3 17,3 18,5
Overig niet-westers 26,6 25,5 22,9 23,6

Tweede generatie hoger inkomen dan eerste generatie

Het inkomen van de tweede generatie ligt hoger dan dat van de eerste generatie. De inkomens van de tweede generatie zijn meestal wel lager dan de inkomens van mensen met een Nederlandse achtergrond.

3.21Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen van 20- tot 65-jarigen, naar achtergrond, 2018*

Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans
eerste generatie tweede generatie eerste generatie tweede generatie eerste generatie tweede generatie eerste generatie tweede generatie
x 1 000 euro
Totaal 34,6 24,1 26,1 21,2 24,5 27,9 28,4 23,2 28,9
 
Leeftijd
20 tot 35 jaar 31,7 23,7 26,1 21,2 24,1 25,6 27,4 19,0 26,0
35 tot 50 jaar 34,5 24,3 26,2 21,3 25,7 28,0 29,6 25,1 33,2
50 tot 65 jaar 36,8 23,9 34,3 21,0 29,5 28,5 34,9 26,1 37,2

Bron:CBS

In de Turkse en Marokkaanse gemeenschap hebben 20- tot 35‑jarigen uit de tweede generatie meer inkomen dan hun leeftijdsgenoten uit de eerste generatie (respectievelijk 10 en 14 procent meer). Ook in de leeftijdsgroep van 35 tot 50 jaar is het inkomen bij Turken en Marokkanen van de tweede generatie hoger dan in de eerste generatie (respectievelijk 8 procent en 21 procent). Het inkomen van de tweede generatie Turken en Marokkanen in de leeftijd van 50 tot 65 jaar is ruim 40 procent hoger dan dat van de eerste generatie. Het inkomen van de tweede generatie Turken en Marokkanen is in alle leeftijdsgroepen wel substantieel lager dan dat van leeftijdsgenoten met een Nederlandse achtergrond. Dit is deels te wijten aan hun lager opleidingsniveau (zie ook hoofdstuk 2 van dit rapport).

De tweede generatie Antillianen van 20 tot 35 jaar heeft 37 procent meer inkomen dan leeftijdsgenoten uit de eerste generatie; onder 35- tot 50‑jarigen is dat 32 procent meer. Ook de tweede generatie van 50 tot 65 jaar doet het beter qua inkomen (43 procent meer inkomen). Het inkomen van de tweede generatie Antillianen in de verschillende leeftijdsgroepen nadert het inkomen van de Nederlandse leeftijdsgenoten meer dan dat van de eerste generatie. In de leeftijdscategorie 50 tot 65 jaar is het inkomen van de tweede generatie Antillianen hoger dan dat van mensen met een Nederlandse achtergrond. Ook bij Surinamers zien we voor elke leeftijdsgroep dat de tweede generatie een hoger inkomen heeft dan de eerste generatie (bij 20 tot 35 jaar 7 procent meer en bij 35 tot 50 jaar 6 procent meer en bij 50 tot 65 jaar is het inkomen van de tweede generatie 23 procent hoger dan van de eerste generatie).

Bij mensen met een Nederlandse achtergrond loopt het inkomen op met de leeftijd. Behalve onder Antillianen is onder de eerste generatie migranten bijna geen stijging te zien naar leeftijd, terwijl dit wel het geval is onder de tweede generatie. Doorgaans bouwen mensen in de loop van hun carrière een steeds hoger inkomen op en blijven veelal dat hoge inkomen vasthouden totdat zij stoppen met werken. Vooral de oudere eerste generatie migranten deden bij aankomst in Nederland en daarna veelal laaggeschoold werk en sindsdien is hun inkomen relatief weinig gestegen.

Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Dagevos, J., Huijnk, W., Maliepaard, M. & Miltenburg, E. (2018). Syriërs in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Noten

In tegenstelling tot de rest van het rapport en de vorige editie van het rapport wordt hier enkel gefocust op personen in particuliere huishoudens met waargenomen inkomen. Mensen die in particuliere huishoudens wonen zonder waargenomen inkomen worden buiten beschouwing gelaten bij deze analyses, net als degenen in institutionele huishoudens. Dit is een relatief kleine groep (ongeveer 1,5 procent). Mensen uit nieuwe EU-landen (vooral Bulgarije en Roemenië) komen relatief vaak voor in deze groep.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2019–2020 2019 tot en met 2020
2019/2020 Het gemiddelde over de jaren 2019 tot en met 2020
2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2019 en eindigend in 2020
2017/’18–2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2017/’18 tot en met 2019/’20

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Redactie

Martine de Mooij, Dion Dieleman, Sabrina de Regt

Eindredactie

Annelie Hakkenes

Opmaak figuren

Annelie Hakkenes

Janneke Hendriks

Mart Landman

Hans Westerbeek

Monitordeel

  1. Bevolking
    Han Nicolaas en Dominique van Roon
  1. Onderwijs
    Dion Dieleman en Frank Linder
  1. Sociaaleconomische positie
    Willem Gielen, Noortje Pouwels, Sabrina de Regt en Sander van Schie
  1. Criminaliteit
    Kim Knoops, Sabrina de Regt en Wim Vissers
  1. Gezondheid
    Kim Knoops, Sabrina de Regt en Laura Voorrips
  1. Sociale samenhang en participatie
    Hans Schmeets

Verdiepend deel

  1. De transitie van onderwijs naar arbeidsmarkt
    Niels Kooiman
  1. De rol van gezin, opleiding en migratieachtergrond bij veroordeelde jongvolwassenen
    Dion Dieleman, Ruben van Gaalen en Sabrina de Regt
  1. Familienetwerken van niet-westerse oudere migranten
    Tineke Fokkema (NIDI) en Marjolijn Das