Foto omschrijving: Schoolkinderen van de basisschool krijgen lessen.

Onderwijs

Ten opzichte van tien jaar geleden volgt een groter deel van de leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond een hoger onderwijsniveau, zowel in het voortgezet onderwijs als in het middelbaar onderwijs. Ditzelfde geldt voor deelnemers met een Nederlandse achtergrond, maar deze stijging is minder sterk. Hierdoor neemt het verschil in deelname aan hogere niveaus tussen leerlingen met een Nederlandse en een niet-westerse achtergrond geleidelijk aan af.

Dit hoofdstuk beschrijft de onderwijsposities, onderwijskeuzes en schooluitval van jongeren met een migratieachtergrond in verschillende fases van het onderwijs. Ook verschillen in opleidingsniveau van de tweede generatie worden besproken.

Stijging leerlingen met Turkse of Marokkaanse achtergrond met havo- of vwo-advies zet door

Het aandeel leerlingen dat in groep 8 van de basisschool een definitief advies krijgt voor havo of vwo verschilt naar migratieachtergrond. Sinds het schooljaar 2014/’15 is een brede stijging in het aandeel met ten minste havo-advies te zien onder alle migratieachtergronden. Deze groei lijkt de laatste jaren echter minder hard te gaan. Met uitzondering van leerlingen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond is het aandeel leerlingen met havo- of vwo-advies voor de overige groepen iets gedaald. Desondanks is het aandeel leerlingen met minstens havo-advies voor de meeste groepen nog altijd hoger dan vijf jaar terug.

Vooral de stijging in het aandeel leerlingen met havo- of vwo-advies onder leerlingen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond springt in het oog: dit aandeel steeg in vijf jaar tijd met zo’n 10 procentpunt. In het schooljaar 2018/’19 kreeg 39 procent van de leerlingen met een Turkse achtergrond havo-advies of hoger en van de leerlingen met een Marokkaanse achtergrond was dit 45 procent. Ondanks de stijgende trend is dat nog altijd fors lager dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond, van wie 58 procent in 2018/’19 havo- of vwo-advies kreeg. Leerlingen met een Antilliaanse achtergrond kregen in datzelfde schooljaar het minst vaak een havo-advies of hoger (34 procent). Ongeacht hun achtergrond kregen jongens en meisjes nagenoeg even vaak minimaal een havo-advies.

Schooladvies in groep 8

Leerlingen van groep 8 in het basisonderwijs kregen tot en met het schooljaar 2013/’14 een advies voor het voortgezet onderwijs van de leerkracht nádat de eindtoets was gemaakt. Vanaf het schooljaar 2014/’15 krijgen leerlingen een schooladvies van de leerkracht vóórdat de eindtoets is afgenomen. Dit advies is onder meer gebaseerd op leerprestaties, aanleg en ontwikkeling op de basisschool. Wanneer de eindtoets beter wordt gemaakt dan verwacht, dan moet de basisschool het schooladvies heroverwegen. Een deel van de adviezen wordt daarna herzien. In het definitieve leerkrachtadvies zijn de herziene adviezen meegenomen (Rijksoverheid, 2020).

2.1 Aandeel groep-8-leerlingen met havo- of vwo-advies, naar achtergrond (%)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
2008/'09 59 31 33 42 36 51
2009/'10 58 31 33 42 36 50
2010/'11 57 30 34 41 33 49
2011/'12 57 31 34 43 36 50
2012/'13 55 29 34 41 34 48
2013/'14 54 28 35 41 34 47
2014/'15 54 28 36 41 32 47
2015/'16 56 33 37 45 37 50
2016/'17 59 38 42 45 38 52
2017/'18 59 38 44 49 37 53
2018/'19* 58 39 45 45 34 51

Eerste en tweede generatie in het onderwijs

In deze rapportage hebben de onderwijscijfers betrekking op zowel de eerste als tweede generatie, tenzij anders aangegeven. Gedurende de tijd kan het aandeel van een generatie op de totale groep veranderen. Voor de meeste groepen is dit in de periode 2008 tot en met 2019 nauwelijks het geval. In deze periode is meer dan 90 procent van de jongeren (10 tot 15 jaar oud) met een Turkse, Marokkaanse of Surinaamse achtergrond van de tweede generatie (CBS, 2020). Alleen onder leeftijdsgenoten met een Antilliaanse achtergrond nam het aandeel van de tweede generatie toe in de onderzoeksperiode. In 2008 was 66 procent van deze jongeren van de tweede generatie, in 2019 was dat 85 procent. Verschillen in het aandeel van de tweede generatie kunnen van invloed zijn op de schoolprestaties van leerlingen binnen deze groep. Leerlingen met een tweede generatie migratieachtergrond volgen namelijk overwegend een hoger onderwijsniveau dan leerlingen met een eerste generatie achtergrond (CBS, 2019a; CBS, 2019b).

Bij jongeren (10 tot 15 jaar oud) met een overig niet-westerse achtergrond is binnen de onderzoeksperiode ook sprake van variatie in het aandeel van de tweede generatie. In 2008 was 66 procent van deze jongeren van de tweede generatie (CBS, 2020). Dit nam toe tot bijna 80 procent in 2014. Sindsdien is het aandeel met een tweede generatie onder jongeren met een overig niet-westerse migratieachtergrond weer gedaald. Dit komt onder meer door de toestroom van nieuwe vluchtelingen, voornamelijk uit Syrië. Behalve verschillen in het aandeel generatie verschilt dus ook het aandeel in samenstelling qua land van herkomst (van de ouders) van de groep jongeren met een overig niet-westerse achtergrond door de tijd heen.

Ook meer leerlingen met Surinaamse, Turkse of Marokkaanse achtergrond naar havo/vwo

In het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs hebben de meeste leerlingen hun definitieve keuze voor de te volgen onderwijssoort gemaakt. Leerlingen met een niet-westerse achtergrond gaan voornamelijk naar het vmbo, terwijl leerlingen met een Nederlandse achtergrond vrijwel even vaak naar vmbo als naar havo/vwo gaan. Wel gaan leerlingen binnen alle groepen langzaamaan steeds vaker naar havo/vwo.

De eerder genoemde stijging in het aandeel groep-8‑leerlingen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond dat een havo- of vwo-advies krijgt, lijkt zich door te zetten in de schoolprestaties op de middelbare school. In 2019/’20 volgde 33 procent van de Marokkaanse leerlingen en 31 procent van de leerlingen met een Turkse migratieachtergrond havo/vwo in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs. Bij de leerlingen met een Marokkaanse migratieachtergrond vormt deze stijging onderdeel van een geleidelijk proces dat al sinds 2005/’06 is ingezet. Bij leerlingen met een Turkse migratieachtergrond is vooral sinds 2016/’17 het aandeel leerlingen op havo/vwo toegenomen. Ook onder leerlingen met een Surinaamse migratieachtergrond is de stijging in het aandeel havo-/vwo-leerlingen de laatste jaren doorgezet. In het schooljaar 2019/’20 volgde 39 procent van de Surinaamse leerlingen havo/vwo in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs. De laatste jaren volgt ongeveer 30 procent van de leerlingen met een Antilliaanse migratieachtergrond en 45 procent van de leerlingen met een overig niet-westerse migratieachtergrond onderwijs op havo/vwo.

2.2 Aandeel leerlingen havo/vwo1) in leerjaar 3 van voortgezet onderwijs2), naar achtergrond (%)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
2005/'06 45 21 20 30 27 40
2006/'07 46 22 20 30 29 41
2007/'08 47 22 22 32 30 42
2008/'09 48 22 22 34 32 43
2009/'10 49 23 23 32 30 44
2010/'11 49 25 24 32 30 44
2011/'12 49 24 24 32 28 43
2012/'13 49 23 25 33 29 43
2013/'14 49 23 26 34 29 43
2014/'15 48 24 26 34 28 43
2015/'16 48 24 28 35 31 43
2016/'17 48 24 29 37 30 44
2017/'18 49 26 32 37 30 44
2018/'19 50 28 32 38 32 44
2019/'20* 51 31 33 39 29 45
1) Inclusief algemeen leerjaar 3.
2) Exclusief praktijkonderwijs.

Iraanse leerlingen vaker dan Nederlandse naar havo/vwo

Tot de groep leerlingen met een overig niet-westerse migratieachtergrond behoren ook leerlingen uit vluchtelingengroepen uit Afghanistan, Irak, Iran, Somalië en Syrië. Onder hen gaan leerlingen met een Iraanse achtergrond in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs vaker naar havo/vwo dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond. Meer dan de helft van de leerlingen met een Iraanse achtergrond zat in schooljaar 2019/’20 in een havo- of vwo-klas. Leerlingen met een Somalische of Syrische achtergrond gaan juist veel minder vaak naar havo/vwo: ongeveer 1 op de 5. Onder meisjes is dit met 1 op de 4 iets hoger. Het aandeel leerlingen op havo/vwo in leerjaar 3 met een Syrische of Somalische achtergrond is daarmee minder dan de helft van leerlingen met een Nederlandse achtergrond.

2.3 Aandeel leerlingen havo/vwo1)  in leerjaar 3 van voortgezet onderwijs2), vluchtelingengroepen, 2019/’20* (%)
Achtergrond Jongens Meisjes
Nederlands 47 54
Afghaans 44 47
Irakees 32 40
Iraans 53 60
Somalisch 20 22
Syrisch 19 25
1) Inclusief algemeen leerjaar 3.
2) Exclusief praktijkonderwijs.

Bij Syriërs neemt aandeel leerlingen met havo/vwo af

Voor de meeste vluchtelingengroepen geldt dat het aandeel leerlingen dat in leerjaar 3 naar havo/vwo gaat redelijk stabiel is of gestaag toeneemt (ondanks enige fluctuaties). Voor leerlingen met een Syrische achtergrond geldt dit echter niet. In 2013/’14 ging 37 procent van de Syrische leerlingen naar havo of vwo, in 2019/’20 was dat gedaald tot 22 procent. Dit verschil gaat samen met de komst van de recente stroom vluchtelingen uit Syrië. De migratiegeschiedenis van de Syrische leerlingen die in 2019/’20 in leerjaar 3 zaten verschilt sterk van de groep die in 2013/’14 in leerjaar 3 zat. Zo was in 2013/’14 een kwart van de leerlingen met een Syrische achtergrond van de eerste generatie, terwijl dit in 2019/’20 voor ruim 83 procent van de leerlingen gold.

2.4 Aandeel leerlingen havo/vwo1) in leerjaar 3 van voortgezet onderwijs2), naar achtergrond, vluchtelingengroepen (%)
Jaar Nederlands Afghaans Irakees Iraans Somalisch Syrisch
2013/'14 49 43 32 52 22 37
2014/'15 48 38 37 52 21 36
2015/'16 48 43 36 51 22 28
2016/'17 48 42 36 49 25 27
2017/'18 49 44 39 54 21 28
2018/'19 50 46 39 48 21 25
2019/'20 51 45 36 57 21 22
1) Inclusief algemeen leerjaar 3.
2) Exclusief praktijkonderwijs.

Niet-westerse leerlingen vaker op lagere vmbo-niveaus

Binnen het vmbo volgen leerlingen met een niet-westerse achtergrond vaker de vmbo-basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-b) dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond. Ten opzichte van tien jaar geleden zijn wel verschuivingen te zien. Het aandeel leerlingen op vmbo-b neemt af en het aandeel leerlingen dat de gemengde of theoretische leerweg volgt of op havo zit neemt toe. Dit geldt voor leerlingen van alle (migratie)achtergronden. Onder leerlingen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond is het aandeel op het vmbo-b met 11 à 12 procentpunt het sterkst gedaald ten opzichte van tien jaar terug.

Leerlingen met een Nederlandse of overig niet-westerse achtergrond gaan relatief het vaakst naar havo of vwo. Het verschil met de andere groepen in het aandeel leerlingen op havo wordt echter steeds kleiner. Alleen het percentage leerlingen met een Antilliaanse achtergrond op havo of vwo blijft achter. Ten opzichte van tien jaar geleden is hun aandeel op havo 2 procentpunt gestegen, en op vwo met 3 procentpunt zelfs licht gedaald.

2.5Voortgezet onderwijs; deelname leerjaar 31), naar achtergrond, 2019/'20*

Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
%
Vmbo-basisberoeps 8 17 16 13 19 13
Vmbo-kaderberoeps 14 21 18 19 22 16
Vmbo- gemengd en theoretisch 28 31 33 29 29 26
Havo2) 27 20 21 24 18 25
Vwo 24 11 12 15 11 20

Bron:CBS

1)Exclusief praktijkonderwijs.

2)Inclusief algemeen leerjaar 3.

Slagingspercentage niet-westerse leerlingen blijf achter

In alle onderwijssoorten binnen het voortgezet onderwijs slagen leerlingen met een Nederlandse achtergrond vaker voor hun eindexamen dan leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond. Leerlingen met een Turkse achtergrond slagen het minst vaak voor vwo. De slagingspercentages op vwo en havo liggen bij leerlingen met een Nederlandse achtergrond rond de 90 procent. Leerlingen met andere achtergrond hebben sinds schooljaar 2005/’06 dit slagingspercentage niet weten te evenaren.

Op het vmbo liggen de slagingspercentages voor zowel leerlingen met een Nederlandse achtergrond als leerlingen met een migratieachtergrond hoger dan op havo en vwo. Voor vmbo- gemengd/theoretisch (vmbo-g/t) slaagt ongeveer 94 procent van de leerlingen met een Nederlandse achtergrond en 85 procent van de leerlingen met een Turkse achtergrond; voor de overige leerlingen is dit ongeveer 90 procent. Bij vmbo-kaderberoeps (vmbo-k) slaagt ongeveer 97 procent van de leerlingen met een Nederlandse achtergrond; voor leerlingen met een niet-westerse achtergrond liggen deze percentages op 90 procent of hoger. Op vmbo-b liggen alle slagingspercentages boven de 95 procent. Onder leerlingen met een Nederlandse achtergrond slaagt liefst 99 procent.

2.6a Slagingspercentages vwo, naar achtergrond (%)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
2005/'06 94 74 81 82 91 86
2006/'07 93 77 78 81 88 84
2007/'08 93 76 78 79 91 83
2008/'09 92 70 79 77 89 82
2009/'10 91 65 72 77 87 80
2010/'11 90 68 76 76 85 80
2011/'12 89 61 67 70 84 77
2012/'13 93 74 80 82 93 83
2013/'14 91 65 72 77 87 82
2014/'15 93 75 79 82 92 85
2015/'16 92 73 78 81 89 83
2016/'17 92 71 77 77 88 83
2017/'18 93 72 77 83 82 84
2018/'19* 92 75 79 78 83 83
2.6b Slagingspercentages havo, naar achtergrond (%)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
2005/'06 90 71 79 77 85 81
2006/'07 91 71 80 81 87 81
2007/'08 91 74 81 81 85 81
2008/'09 88 68 78 76 86 77
2009/'10 87 66 73 76 80 78
2010/'11 87 68 74 77 75 75
2011/'12 88 66 77 79 84 78
2012/'13 90 70 78 81 82 79
2013/'14 89 70 80 80 86 82
2014/'15 89 75 77 80 84 79
2015/'16 90 75 79 79 87 84
2016/'17 89 75 76 80 78 80
2017/'18 89 73 78 79 80 79
2018/'19* 90 77 75 80 81 81
2.6c Slagingspercentages vmbo-g/t, naar achtergrond (%)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
2005/'06 96 82 88 89 91 92
2006/'07 95 80 87 89 93 90
2007/'08 95 83 86 90 91 91
2008/'09 96 83 87 89 90 90
2009/'10 95 83 87 88 88 90
2010/'11 94 80 85 88 90 89
2011/'12 92 75 81 85 89 87
2012/'13 93 76 84 84 87 86
2013/'14 95 83 86 87 90 90
2014/'15 95 85 87 89 93 91
2015/'16 95 84 89 91 90 91
2016/'17 94 83 86 89 91 90
2017/'18 94 83 85 87 86 89
2018/'19* 94 85 87 88 90 90
2.6d Slagingspercentages vmbo-k, naar achtergrond (%)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
2005/'06 97 87 92 94 93 95
2006/'07 97 84 92 93 93 93
2007/'08 97 89 92 92 94 94
2008/'09 96 86 89 91 92 89
2009/'10 96 86 88 90 92 92
2010/'11 95 87 91 92 92 92
2011/'12 95 80 89 91 90 92
2012/'13 94 81 88 92 94 91
2013/'14 96 87 91 91 93 92
2014/'15 96 88 90 92 94 93
2015/'16 97 90 92 94 95 94
2016/'17 97 92 93 95 93 94
2017/'18 96 90 91 93 91 92
2018/'19* 97 90 92 94 93 94
2.6e Slagingspercentages vmbo-b, naar achtergrond (%)
Jaar Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
2005/'06 96 87 91 92 89 92
2006/'07 96 88 91 93 93 94
2007/'08 97 91 93 95 93 94
2008/'09 97 92 93 96 96 96
2009/'10 97 93 93 95 94 94
2010/'11 96 90 91 95 95 93
2011/'12 97 90 93 96 95 94
2012/'13 97 92 96 96 96 93
2013/'14 98 92 94 95 97 95
2014/'15 98 95 96 98 97 95
2015/'16 98 95 97 98 98 97
2016/'17 99 95 97 97 98 97
2017/'18 98 95 96 97 97 97
2018/'19* 99 95 97 96 98 97

Gemiddeld eindexamencijfer verschilt weinig tussen herkomstgroepen

Het gemiddelde cijfer over alle eindexamenvakken lag in het schooljaar 2018/’19 voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs vrij dicht bij elkaar, ongeacht onderwijssoort en migratieachtergrond: gemiddeld was dit cijfer 6,7. Geslaagden op het vwo haalden met 6,8 gemiddeld het hoogste cijfer. Voor alle onderwijssoorten geldt dat geslaagden met een Nederlandse achtergrond het hoogste gemiddelde cijfer haalden. Over alle onderwijssoorten was dit gemiddeld een 6,7. Dit cijfer lag 0,2 punt hoger dan het laagste gemiddelde cijfer dat geslaagden met een Turkse of Marokkaanse achtergrond haalden.

Voor de vakken Nederlands en Engels geldt ook dat het gemiddelde eindcijfer van de verschillende groepen dicht bij elkaar ligt. Voor iedere onderwijssoort is steeds ongeveer hetzelfde patroon zichtbaar. Voor het vak Nederlands haalden geslaagden met een Nederlandse achtergrond binnen alle onderwijssoorten het hoogste gemiddelde cijfer, terwijl geslaagden met een Turkse achtergrond op bijna elk niveau gemiddeld het laagste cijfer hadden. Het verschil tussen deze gemiddelden is niet groot; tussen de 0,2 en 0,3 punten.

Voor het vak Engels haalden geslaagden met een Antilliaanse achtergrond binnen elke onderwijssoort, uitgezonderd vwo, het hoogste cijfer. Ook geslaagden met een Surinaamse of overig niet-westerse achtergrond scoorden goed op Engels. Daarna komen geslaagden met een Nederlandse achtergrond, gevolgd door leerlingen met een Marokkaanse achtergrond. Ook bij Engels halen geslaagden met een Turkse achtergrond gemiddeld het laagste cijfer.

2.7 Gemiddeld eindcijfer voor Nederlands, naar achtergrond, 2018/'19
categorie Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
Vmbo-basisberoeps 6,63 6,38 6,45 6,51 6,45 6,39
Vmbo-kaderberoeps 6,44 6,25 6,31 6,33 6,28 6,25
Vmbo-gemengd 6,43 6,17 6,28 6,38 6,22 6,26
Vmbo-theoretisch 6,51 6,35 6,38 6,37 6,35 6,33
Havo 6,41 6,21 6,26 6,28 6,30 6,23
Vwo 6,58 6,27 6,34 6,43 6,40 6,42
2.8 Gemiddeld eindcijfer voor Engels, naar achtergrond, 2018/'19
cat Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
Vmbo-basisberoeps 6,94 6,64 6,78 7,17 7,38 7,15
Vmbo-kaderberoeps 6,64 6,41 6,51 6,83 6,97 6,94
Vmbo-gemengd 6,50 6,26 6,30 6,72 6,87 6,71
Vmbo-theoretisch 6,76 6,51 6,60 6,86 7,08 6,96
Havo 6,85 6,69 6,72 6,98 7,08 7,01
Vwo 7,10 6,86 6,87 7,13 7,15 7,18

Percentage mbo-4‑studenten stijgt

Het aandeel studenten aan mbo-4 is de afgelopen tien jaar gestegen, ongeacht de (migratie)achtergrond van de studenten. Hier tegenover staat een daling van het aandeel studenten op mbo-2‑niveau. In het studiejaar 2019/’20 deed iets meer dan de helft van de mbo-studenten met een Turkse, Marokkaans of Surinaamse achtergrond een studie op mbo-4‑niveau; voor studenten met een Nederlandse achtergrond was dit 59 procent. Ook het aandeel mbo-3‑studenten is in tien jaar tijd gedaald, maar minder sterk dan het aandeel mbo-2‑studenten. Voor alle groepen ligt het aandeel studenten op mbo-3‑niveau tussen de 17 en 26 procent. Relatief weinig studenten doen de entree-opleiding (mbo-1‑niveau); voor de meeste groepen ligt dit lager dan 5 procent. Mbo-studenten met een Antilliaanse of overig niet-westerse achtergrond deden relatief vaker een entree-opleiding: respectievelijk 8 procent en 16 procent. De groep overig niet-westers bestaat hoofdzakelijk uit eerste generatie Syriërs, Eritreeërs en Somaliërs. Van deze groep zullen veel personen een schakelklas hebben gedaan, met extra taallessen, om vervolgens drempelloos de entree-opleiding in te stromen.

2.9 Mbo-studenten1), naar achtergrond en niveau (%)
Achtergrond Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4
Nederlands . . . .
2009/'10 3 24 28 45
2019/'20* 1 14 25 59
Turks . . . .
2009/'10 7 33 24 36
2019/'20* 4 22 20 54
Marokkaans . . . .
2009/'10 7 31 23 39
2019/'20* 4 22 17 57
Surinaams . . . .
2009/'10 6 27 28 40
2019/'20* 4 20 23 53
Antilliaans . . . .
2009/'10 10 32 26 33
2019/'20* 8 25 26 42
Overig niet-westers . . . .
2009/'10 11 30 24 35
2019/'20* 16 26 17 41
1) Inclusief extranei.

Economische studie populair bij niet-westerse mbo’ers

Mbo’ers (zowel mannen als vrouwen) met een niet-westerse achtergrond kiezen vaker voor een studie in een economische richting dan mbo’ers met een Nederlandse achtergrond. Ongeveer 4 op de 10 studenten met een Surinaamse, Marokkaanse of Turkse achtergrond kiest voor deze richting. Techniek is bij niet-westerse mbo-studenten juist minder in trek dan bij studenten met een Nederlandse achtergrond.

2.10Mbo-studenten1), naar studierichting en achtergrond, 2019/'20*

Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
%
Economie 29 40 41 43 35 35
Techniek 30 20 14 18 19 18
Zorg en Welzijn 34 35 39 34 37 29
Overig 8 5 6 5 9 18

Bron:CBS

1) Inclusief extraneï.

Ondanks lichte stijging nog altijd minder voortijdig schoolverlaters vanuit mbo

Het merendeel van het voortijdig schoolverlaten gebeurt vanuit een mbo-opleiding. Leerlingen met een niet-westerse achtergrond verlaten vaker voortijdig het onderwijs dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond. In 2004/’05 lag dit percentage rond 9 procent voor mbo’ers met een Nederlandse achtergrond en was het 16 procent voor mbo-studenten met een niet-westerse achtergrond. In 2019/’20 is dit gedaald naar 5 procent voor mbo-studenten met een Nederlandse achtergrond en naar gemiddeld 9 procent voor mbo’ers met een niet-westerse achtergrond.

Startkwalificatie en voortijdig schoolverlaters

Een diploma op ten minste havo-, vwo- of mbo-2‑niveau geldt als een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. De kans op (duurzaam) werk is met een startkwalificatie beduidend groter dan zonder starkwalificatie. Leerlingen die het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie worden aangeduid als voortijdig schoolverlaters.

De laatste jaren is het aandeel voortijdig schoolverlaters onder de meeste groepen leerlingen weer wat toegenomen. Alleen onder mbo’ers met een Marokkaanse achtergrond bleef het aandeel nagenoeg gelijk, met 9 procent voortijdig schoolverlaters in 2019/’20. Onder mbo-studenten met een overig niet-westerse achtergrond steeg het aandeel voortijdig schoolverlaters de laatste jaren het sterkst, van 8 procent in 2017/’18 naar 10 procent in 2019/’20.

2.11 Voortijdig schoolverlaters vanuit mbo 22 jaar of jonger, naar migratieachtergrond1)
Schooljaar Nederlands (oude methode) Turks (oude methode) Marokkaans (oude methode) Surinaams (oude methode) Antilliaans (oude methode) Overig niet-westers (oude methode) Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
2004/'05 9,4 15 15,2 16,2 17 17,1 . . . . . .
2005/'06 7,9 13,1 13,7 14,2 14,7 14,7 . . . . . .
2006/'07 7,7 12,7 14,1 13,3 15,7 13,1 . . . . . .
2007/'08 7,2 11,6 13,9 13,4 16,5 12,7 . . . . . .
2008/'09 6,7 9,7 12,1 12,3 14,1 10,6 . . . . . .
2009/'10 6,4 10,1 12,2 11,7 14,1 11,2 . . . . . .
2010/'11 6,2 10,3 12,6 11,7 14,7 11,1 . . . . . .
2011/'12 5,9 9,9 11,4 10,4 12,9 10,6 . . . . . .
2012/'13 5,3 9,1 10,8 9,5 11,8 9,7 5,2 9,1 10,6 9,4 11,6 9,6
2013/'14 . . . . . . 4,7 8,9 10,5 8,8 10,7 9,4
2014/'15 . . . . . . 4,4 8,4 9,9 8,5 9,9 9,1
2015/'16 . . . . . . 4,2 7,6 9,4 7,9 9,7 8,4
2016/'17 . . . . . . 4,0 7,0 9,0 8,0 10,0 8,0
2017/'18 . . . . . . 5,0 7,0 9,0 9,0 10,0 9,0
2018/'19 . . . . . . 5,0 8,0 9,0 9,0 11,0 10,0
Stippellijn: oude methode. Doorgetrokken lijn: nieuwe methode.1) Inclusief extraneï

Verschil in onderzoeksmethode bepaling voortijdig schoolverlaters

De gegevens over voortijdig schoolverlaters zijn gebaseerd op de directe door- en uitstroom tussen twee opeenvolgende schooljaren (het basisjaar t en het bestemmingsjaar t+1) binnen het door de overheid bekostigde voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs. Leerlingen en studenten uit het basisjaar worden als voortijdig schoolverlaters gekwalificeerd wanneer ze in het bestemmingsjaar geen onderwijs meer volgen én niet in het bezit zijn van een startkwalificatie.

Tot en met 2011/’12 werden alle leerlingen en studenten die op 1 oktober in het basisjaar (t) stonden ingeschreven in het door de overheid bekostigd onderwijs meegenomen in de onderzoekspopulatie. Vanaf 2012/’13 is dat niet langer het geval. Vanaf dat moment behoren leerlingen en studenten die op 1 oktober van het bestemmingsjaar (t+1) staan ingeschreven in het praktijkonderwijs, de Engelse Stroom, het Internationaal Baccalaureaat en het speciaal onderwijs niet meer tot de onderzoekspopulatie, evenals diegenen die op dat moment een vrijstelling van de leerplicht hebben.

Afname voortijdig schoolverlaters grootst onder Turkse en Marokkaanse mannen

Behalve de voortijdige uitval per schooljaar is ook bekend hoe groot de totale groep jongeren van 18 tot 25 jaar zonder startkwalificatie is. Ook deze groep is kleiner geworden ten opzichte van tien jaar geleden, waarbij de krimp het grootst is bij mannen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. Bij deze groep nam het aandeel zonder startkwalificatie af van 23,6 procent in 2009 naar 16,1 procent in 2019. Bij de mannen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond betrof het een afname van 18,9 procent naar 11,7 procent. Bij de vrouwen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond was de daling van vergelijkbaar niveau (van 12,1 procent naar 5,2 procent). Bij de vrouwen met een Turkse of Marokkaanse migratieachtergrond was de afname het kleinst (van 10,9 procent naar 7,7 procent). Vrouwen met een Nederlandse achtergrond en vrouwen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond hebben het vaakst een startkwalificatie: respectievelijk 5,0 procent en 5,2 procent heeft geen startkwalificatie. Dit is 2,7 procentpunt lager dan vrouwen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond.

Mannen hebben vaker geen startkwalificatie dan vrouwen, ongeacht hun migratie­achtergrond. Net als in 2009, is in 2019 het aandeel mannen met een Nederlandse achtergrond zonder startkwalificatie (8,4 procent) aanzienlijk lager dan dat van mannen met Turks/Marokkaanse (16,1 procent) of Surinaams/Antilliaanse achtergrond (11,7 procent).

2.12 Voortijdig schoolverlaters, 18 tot 25 jaar, naar achtergrond (%)
Achtergrond 2019 2009
Nederlands . .
Mannen 8,4 12,5
Vrouwen 5,0 8,6
Turks/Marokkaans . .
Mannen 16,1 23,6
Vrouwen 7,7 10,9
Surinaams/Antilliaans . .
Mannen 11,7 18,9
Vrouwen 5,2 12,1

Studenten met niet-westerse achtergrond iets ouder bij afstuderen

Studenten met een niet-westerse migratieachtergrond waren gemiddeld ruim een jaar ouder dan studenten met een Nederlandse achtergrond wanneer zij in 2018/’19 afstudeerden voor een voltijdstudie in het hoger onderwijs. Hbo’ers met een Antilliaanse achtergrond die een hbo-bachelor halen zijn ruim 25 jaar oud, bij de andere groepen lag de gemiddelde leeftijd tussen de 24,3 en 24,8 jaar. Gediplomeerden met een Nederlandse achtergrond zijn gemiddeld ruim 23 jaar als zij een hbo-bachelor diploma halen.

Bij wo-bachelors zijn de verschillen in leeftijd iets kleiner. Studenten met een Nederlandse achtergrond halen gemiddeld net voor hun 22e een wo-bachelor diploma, voor studenten met een niet-westerse achtergrond ligt de leeftijd tussen 22,6 en 22,9 jaar. Bij wo-masters zijn de verschillen tussen de groepen iets groter dan bij wo-bachelors. Jongeren met een Nederlandse achtergrond zijn gemiddeld 24,6 jaar oud als ze hun wo-master afronden, terwijl jongeren met een Marokkaanse achtergrond iets ouder zijn: gemiddeld 25,2 jaar. Bij jongeren met een andere niet-westerse migratieachtergrond ligt de leeftijd bij afstuderen iets hoger dan onder jongeren met een Marokkaanse migratieachtergrond. Leerlingen met een Turkse achtergrond zijn met gemiddeld 25,9 jaar het oudst wanneer zij afstuderen voor een wo-master.

Dit leeftijdsverschil bij afstuderen komt enerzijds doordat studenten met een niet-westerse achtergrond langer over een zelfde studietraject doen dan studenten met een Nederlandse achtergrond en anderzijds doordat personen met een niet-westerse achtergrond meer ‘stapelen’.noot1 Zoals blijkt uit de cijfers over schooladviezen aan het einde van het basisonderwijs, krijgen leerlingen met een migratieachtergrond minder vaak een havo- of vwo-advies. Mede hierdoor komen zij vaker dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond op het vmbo en mbo terecht en hebben relatief vaak later toegang tot het hoger onderwijs. Zij komen bijvoorbeeld in het hbo via de route vmbo-mbo-4 of vmbo-havo in plaats van rechtstreeks vanuit de havo. Van de studenten die in 2018/’19 hun hbo-bachelor haalden, had van de gediplomeerden met een Nederlandse achtergrond ruim 70 procent havo of vwo als vooropleiding en 27 procent mbo-4; bij gediplomeerden met een Turkse, Marokkaanse of Surinaamse achtergrond had ongeveer 50 procent havo of vwo als vooropleiding en 40 tot bijna 50 procent mbo. Van de wo-studenten met een Nederlandse achtergrond die in 2018/’19 hun master haalden had ruim driekwart vwo als vooropleiding, terwijl dit bij afgestudeerden met een Turkse of Marokkaanse achtergrond iets meer dan de helft was.

2.13 Gemiddelde leeftijd bij behalen diploma hoger onderwijs naar soort diploma en achtergrond, 2018/'191)
Diploma Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
Hbo-bachelor 23,22 24,60 24,25 24,80 25,14 24,66
Wo-bachelor 21,93 22,87 22,72 22,78 22,55 22,62
Wo-master 24,56 25,90 25,17 25,76 25,50 25,74
1) Exclusief internationale studenten

Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening populair bij niet-westerse studenten

Niet-westerse studenten met een Turkse, Marokkaanse of Surinaamse achtergrond kiezen in het hoger onderwijs vooral voor de richting ‘recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening’. Ook studenten met een Antilliaanse achtergrond en studenten met een overige niet-westerse achtergrond kiezen vaker voor deze richting dan studenten met een Nederlandse achtergrond. Van de studenten met een Marokkaanse achtergrond kiest bijna een kwart voor de gezondheidszorg; voor studenten met Turkse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond is dit ongeveer een vijfde.

De keuze in studierichting verschilt tussen mannen en vrouwen, ongeacht hun (migratie)achtergrond. Bij alle groepen kiest ongeveer 10 procent van de mannen voor ‘gezondheidszorg en welzijn’, terwijl dit bij vrouwen een stuk hoger ligt. Van de studentes met een Marokkaanse achtergrond kiest een derde deze richting, bij overig niet-westerse studentes is dit bijna een vijfde. Bij andere groepen is het aandeel vrouwen met een studierichting ‘gezondheidszorg en welzijn’ ongeveer een kwart. Weinig mannen kiezen de studierichting ‘onderwijs’, variërend van 2 procent bij overig niet-westerse mannelijke studenten tot 7 procent bij studenten met een Nederlandse achtergrond. Voor vrouwen ligt het aandeel dat onderwijs als studierichting kiest tussen 6 procent voor overig niet-westerse studentes en 17 procent voor Marokkaanse studentes. Mannen kiezen relatief wat vaker voor de richting ‘recht, administratie en zakelijke dienstverlening’. Bij mannelijke studenten met een Marokkaanse achtergrond is dit bijna de helft, bij Nederlandse studenten bijna een derde. Ongeveer een derde van alle vrouwelijke studenten kiest voor ‘recht, administratie en zakelijke dienstverlening’, met uitzondering van de studenten met een Nederlandse achtergrond van wie een vijfde van de vrouwen voor deze richting kiest.

2.14Ingeschrevenen in het hoger onderwijs1) naar studierichting en achtergrond, 2019/'20*

Nederlands Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers
%
Onderwijs 11 11 12 7 9 4
Journalistiek, gedrag en maatschappij 11 9 6 10 10 13
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening 26 37 39 37 32 31
Gezondheidszorg en welzijn 17 19 24 20 18 14
Overige richtingen 35 24 19 26 31 39

Bron:CBS

1)Exclusief internationale studenten.

Relatief veel hoogopgeleiden onder personen met overig niet-westerse achtergrond

Bij het vaststellen van het opleidingsniveau is een indeling in drie categorieën gehanteerd: laag, middelbaar en hoog opgeleid. Voor de meeste herkomstgroepen geldt dat het grootste deel middelbaar is opgeleid. Mensen met een overig niet-westerse achtergrond vormen een uitzondering, van hen is bijna de helft hoogopgeleid. Daarmee is deze groep gemiddeld iets vaker hoogopgeleid dan personen met een Nederlandse achtergrond (44 procent hoogopgeleiden). Binnen de tweede generatie van de vier grootste niet-westerse groepen in Nederland zijn mensen met een Antilliaanse achtergrond het vaakst hoogopgeleid: 40 procent. Van de tweede generatie Marokkanen en Turken is ongeveer een kwart hoogopgeleid.

2.15 Onderwijsniveau van 25- tot 45-jarigen1) naar achtergrond (tweede generatie), 2018  (%)
Achtergrond Laag Middelbaar Hoog
Nederlands 13,3 43,2 43,6
Turks 23,4 51,4 25,2
Marokkaans 24,0 48,6 27,4
Surinaams 18,7 48,2 33,1
Antilliaans 16,8 43,4 39,7
Overig niet-westers 13,4 38,5 48,0
1) Exclusief onderwijsvolgenden.

Vrouwen hebben relatief vaker een hoge opleiding afgerond dan mannen. Vooral bij de groep met een Marokkaanse, Antilliaanse, Surinaamse, of overig niet-westerse achtergrond zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen groot: gemiddeld 10 à 11 procentpunt. Bij vrouwen en mannen met een Nederlandse of Turkse achtergrond is dit verschil 7 à 8 procentpunt.

Opleidingsniveau

Het hoogst behaalde opleidingsniveau (stand per 1 oktober 2018) dat hier gebruikt is komt uit het opleidingsniveaubestand van het CBS. In dit bestand zijn verschillende bronnen gecombineerd (registers en steekproeven). Hoewel de dekking van het opleidingsniveaubestand steeds verder wordt uitgebreid, wordt een selectief deel van de Nederlandse bevolking niet waargenomen. Voor jonge mensen die hun opleiding in Nederland hebben gevolgd is de dekkingsgraad (voldoende) hoog. Daarom is ervoor gekozen het opleidingsniveau te laten zien van de Nederlandse bevolking van 25 tot 45 jaar. Zij zijn tussen 1973 en 1993 in Nederland geboren. Bij mensen met een migratieachtergrond betreft het dus alleen de tweede generatie. Mensen die nog een opleiding volgen zijn buiten beschouwing gelaten.

Tweede generatie Iraniërs van 25 tot 35 jaar is hoogopgeleid

In de jaren tachtig kwamen veel asielmigranten uit Iran, Irak en Afghanistan naar Nederland. Vanuit Iran kwamen vooral hoogopgeleide mensen die het zich konden veroorloven om naar het Westen te vluchten (Dourleijn en Dagevos, 2011). De kinderen die zij kregen behoren tot de tweede generatie. Ook deze tweede generatie Iraniërs (geboren in de periode 1983–1993) is relatief hoogopgeleid: 56 procent heeft een hoog opleidingsniveau. De tweede generatie Afghanen en Irakezen hebben met 48 procent hoogopgeleiden eveneens een relatief hoog opleidingsniveau. Onder personen van 25 tot 35 jaar (ook geboren in de periode 1983–1993) met een Nederlandse achtergrond is 45 procent hoogopgeleid. Opvallend is het grote verschil in opleidingsniveau tussen mannen en vrouwen. Bij de tweede generatie Iraniërs ligt het aandeel hoogopgeleide vrouwen 19 procentpunt hoger dan het aandeel hoogopgeleide mannen. Onder tweede generatie Irakezen en Afghanen bedraagt dit verschil 15 procentpunt. Bij de hoogopgeleiden met een Nederlandse achtergrond is het verschil tussen vrouwen en mannen met bijna 10 procentpunt het kleinst.

Opleidingsniveau: keuze van de groepen

Bij de keuze van de te onderscheiden groepen (naar migratieachtergrond x geslacht x leeftijd) is rekening gehouden met de grootte van de groep en het betrouwbaarheidsinterval. Tweede generatie Afghanen en Irakezen zijn daarom samengenomen in een groep; zij lijken onderling niet al te veel te verschillen in de verdeling naar onderwijsniveau. De groep tweede generatie Iraniërs is groter en kan wel afzonderlijk worden beschouwd. De groep tweede generatie Somaliërs is te klein om betrouwbare gegevens van te kunnen tonen. Voor samenvoegen met de hiervoor genoemde groepen wijken zij qua onderwijsniveau te veel af. Bij de tweede generatie Afghanen plus Irakezen en Iraniërs zijn alleen personen in de leeftijd van 25 tot 35 jaar meegenomen.

2.16 Onderwijsniveau van 25- tot 35-jarigen1) naar geslacht en achtergrond (tweede generatie), 2018  (%)
Achtergrond Geslacht Laag Middelbaar Hoog
Nederlands Totaal, Nederlands 11,3 44,0 44,7
Nederlands Mannen, Nederlands 12,9 47,3 39,8
Nederlands Vrouwen, Nederlands 9,7 40,6 49,7
Afghaans en Irakees Totaal, Afghaans en Irakees 10,7 41,4 47,9
Afghaans en Irakees Mannen, Afghaans en Irakees 15,5 43,8 40,7
Afghaans en Irakees Vrouwen, Afghaans en Irakees 5,3 38,6 56,1
Iraans Totaal, Iraans 11,7 29,4 58,9
Iraans Mannen, Iraans 15,1 35,2 49,7
Iraans Vrouwen, Iraans 8,0 22,9 69,1
1) Exclusief onderwijsvolgenden.

Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS (2019a). Trends in Nederland 2019. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd op 9 september 2020.

CBS (2019b). Jaarrapport Landelijke Jeugdmonitor 2019. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd op 9 september 2020.

CBS (2020). Bevolking; leeftijd, migratieachtergrond, geslacht en regio, 1 januari. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd op 3 augustus 2020.

Dourleijn, E. & Dagevos, J. (2011). Vluchtelingengroepen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Rijksoverheid (2020). Schooladvies toelating voortgezet onderwijs. Geraadpleegd op 27 oktober 2020.

Noten

Een voorbeeld van stapelen is een leerling die een vmbo-t-diploma haalt en vervolgens doorstroomt naar de havo.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2019–2020 2019 tot en met 2020
2019/2020 Het gemiddelde over de jaren 2019 tot en met 2020
2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2019 en eindigend in 2020
2017/’18–2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2017/’18 tot en met 2019/’20

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Redactie

Martine de Mooij, Dion Dieleman, Sabrina de Regt

Eindredactie

Annelie Hakkenes

Opmaak figuren

Annelie Hakkenes

Janneke Hendriks

Mart Landman

Hans Westerbeek

Monitordeel

  1. Bevolking
    Han Nicolaas en Dominique van Roon
  1. Onderwijs
    Dion Dieleman en Frank Linder
  1. Sociaaleconomische positie
    Willem Gielen, Noortje Pouwels, Sabrina de Regt en Sander van Schie
  1. Criminaliteit
    Kim Knoops, Sabrina de Regt en Wim Vissers
  1. Gezondheid
    Kim Knoops, Sabrina de Regt en Laura Voorrips
  1. Sociale samenhang en participatie
    Hans Schmeets

Verdiepend deel

  1. De transitie van onderwijs naar arbeidsmarkt
    Niels Kooiman
  1. De rol van gezin, opleiding en migratieachtergrond bij veroordeelde jongvolwassenen
    Dion Dieleman, Ruben van Gaalen en Sabrina de Regt
  1. Familienetwerken van niet-westerse oudere migranten
    Tineke Fokkema (NIDI) en Marjolijn Das