Sociale en maatschappelijke participatie
Personen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker actief als vrijwilliger of in het verenigingsleven dan personen met een westerse of niet-westerse achtergrond. Verschillen in contacten met vrienden, familie en buren zijn minder groot. Dit hoofdstuk richt zich op de overeenkomsten en verschillen tussen herkomstgroepen op diverse aspecten van sociale en maatschappelijke participatie: sociale contacten met familie, vrienden en buren, het verlenen van informele hulp, de inzet als vrijwilliger en deelname aan het verenigingsleven.
Frequenter contact met familie bij Nederlandse achtergrond
Aan de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder is in het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn gevraagd hoe vaak ze contact hebben met (1) familie of gezinsleden die niet bij hen in huis wonen; (2) vrienden, vriendinnen of echt goede kennissen; (3) buren. Dit contact bestaat uit zowel persoonlijke ontmoetingen, telefonische of schriftelijke contacten als contact via e-mail, sms, chat of berichtjes. Personen met een Nederlandse achtergrond hadden iets vaker wekelijks contact met familie dan personen met een westerse of niet-westerse achtergrond. Van de groep met een niet-westerse achtergrond heeft 81 procent op weekbasis contact met vrienden, vaker dan andere groepen. Wel hebben ze minder vaak contact met buren dan personen met een Nederlandse of westerse achtergrond. Gecorrigeerd voor leeftijdsopbouw, man/vrouw-verdeling en opleidingsniveau verdwijnen de verschillen voor vrienden- en burencontact. Dit komt door de leeftijdsverschillen tussen de herkomstgroepen. Jongeren hebben vaker contact met vrienden en minder vaak met buren, en personen met een niet-westerse achtergrond zijn gemiddeld jonger. Voor wat betreft familiecontact onderscheiden de drie groepen zich nog wel.
Binnen de vier grote niet-westerse groepen blijkt dat rond 85 procent van de personen met een Surinaamse, Marokkaanse, Turkse of Antilliaanse achtergrond wekelijks contact heeft met familie en zo’n 80 procent wekelijks contact met vrienden. Het aandeel personen met een overig niet-westerse achtergrond dat wekelijks contact heeft met familie is lager (76 procent), maar ze verschillen niet in hun vriendencontact. Het vriendencontact varieert van 78 procent bij de Surinaamse tot 84 procent bij de Antilliaanse herkomstgroep. De leeftijdsopbouw speelt hierbij een rol: na correctie zijn er geen verschillen in contact met vrienden en familie tussen de vijf groepen.
Marokkaanse en Turkse achtergrond vaakst burencontact
De verschillen bij het wekelijks burencontact zijn sterker. Het aandeel personen met een Marokkaanse achtergrond dat wekelijks contact heeft met buren is met 68 procent het hoogst, gevolgd door de Turkse (66 procent), Surinaamse (62 procent), Antilliaanse (53 procent) en de overig niet-westerse groep (49 procent). Ook na correctie voor bevolkingssopbouw en opleidingsniveau blijven deze verschillen in stand. Dit betekent dat personen met een Marokkaanse of Turkse achtergrond frequenter wekelijks contact hebben met hun buren dan personen met een Nederlandse achtergrond. Dat de totale groep personen met een niet-westerse achtergrond relatief minder vaak contact met hun buren heeft, is vooral toe te schrijven aan de tweede generatie: daar geeft 56 procent aan minstens wekelijks contact met de buren te hebben, tegen 59 procent bij de eerste generatie.
Er bestaan ook verschillen tussen generaties wat betreft wekelijks familiecontact. Driekwart van de in een westers land geboren personen heeft ten minste iedere week contact met de familie; dat is minder vaak dan bij personen van de tweede generatie of personen met een niet-westerse achtergrond (ongeacht generatie).
9 op 10 personen van tweede generatie met niet-westerse achtergrond vriendencontact
Negen op de tien personen met een niet-westerse achtergrond van de tweede generatie zien of spreken hun vrienden een keer per week of vaker; van de andere groepen is dat zo’n driekwart. Vooral de correctie voor leeftijd maakt de verschillen echter beduidend kleiner: het vriendencontact neemt bij de eerste generatie toe tot zo’n 77 procent en neemt bij de tweede generatie af tot zo’n 81 procent.
Personen met Marokkaanse achtergrond geven veel informele hulp
Ongeveer een derde van de personen met een Nederlandse of westerse achtergrond heeft in een periode van vier weken minstens een keer informele hulp gegeven. Informele hulp is onbetaalde hulp die buiten organisaties om in de vrije tijd gegeven wordt aan anderen buiten het eigen huishouden. Bij de personen met een niet-westerse achtergrond is dat 27 procent. Personen met een Turkse, Antilliaanse of overige niet-westerse achtergrond geven minder vaak informele hulp dan diegenen met een Marokkaanse en Surinaamse achtergrond.
De tweede generatie verleent vaker informele hulp dan de eerste generatie. De westerse tweede generatie verschilt niet met personen met een Nederlandse achtergrond. De correctie voor leeftijd doet hier heel weinig aan af omdat er niet zo’n sterke relatie is tussen informele hulp geven en leeftijd.
Minst vrijwilligerswerk bij Surinaamse achtergrond
Wie vrijwilligerswerk doet komt in contact met anderen waardoor sociale netwerken kunnen ontstaan die van belang zijn voor de sociale samenhang. Niet-beroepsmatig participeren in georganiseerd verband heeft dus, naast een maatschappelijke, ook een sociale functie.
Bijna de helft van de bevolking verricht vrijwilligerswerk (49 procent). Personen met een Nederlandse achtergrond doen dit vaker dan personen met een buitenlandse achtergrond. Dit verandert niet na correctie voor leeftijd, opleidingsniveau en geslacht. Van de niet-westerse groepen zijn personen met een Marokkaanse en Antilliaanse achtergrond vaker actief als vrijwilliger dan personen met een Turkse, Surinaamse of overig niet-westerse achtergrond. Van de personen met een Surinaamse herkomst deed 35 procent vrijwilligerswerk; het minst van alle onderscheiden herkomstgroepen. Met 47 procent die vrijwilligerswerk doet, komt de westerse tweede generatie het dichtst in de buurt bij personen met een Nederlandse achtergrond.
Deelname aan verenigingsleven onder Turkse achtergrond het laagst
Deelname aan verenigingsleven is ook een indicator voor betrokkenheid bij de samenleving. Van de Nederlandse bevolking neemt 44 procent minstens een keer per maand deel aan activiteiten van verenigingen: 35 procent doet dit minstens een keer per week, 10 procent maandelijks en 13 procent minder dan een keer per maand. Personen met een Nederlandse achtergrond zijn hierin het actiefst. Dat beeld verandert nauwelijks wanneer de drie herkomstgroepen niet zouden verschillen in man/vrouw–verdeling, leeftijdsopbouw en opleidingsniveau. Van personen met een niet-westerse achtergrond zijn Turken het minst actief. De westerse tweede generatie, met 45 procent deelnemers, lijkt in deelnemen aan verenigingsleven het meest op personen met een Nederlandse achtergrond. Deze groep onderscheidt zich duidelijk van de in Nederland geboren personen met een niet-westerse achtergrond en personen van de eerste generatie.