Samenvatting

Het Jaarrapport Integratie bevat een overzicht van de mate waarin personen met een migratieachtergrond en personen met een Nederlandse achtergrond naar elkaar toegroeien. Daarbij wordt ingegaan op verschillen en overeenkomsten tussen deze groepen en de mate waarin deze groepen zich naar elkaar toe hebben bewogen in de afgelopen jaren.

Hoofdstuk 1: Bevolking

Op 1 januari 2018 bestond de Nederlandse bevolking voor 23 procent uit personen met een migratieachtergrond. De afgelopen drie jaar groeide de Nederlandse bevolking vooral door immigratie: meer dan driekwart van de groei is het gevolg van internationale migratie. Daarbij worden immigranten niet alleen gedreven door de arbeidsmarkt, ook asiel- en gezinsmigratie zijn belangrijke redenen om in Nederland te komen wonen.

De komst van migranten en de kinderen die zij krijgen, zorgt ervoor dat de samenstelling van de Nederlandse bevolking langzaam verandert. Op 1 januari 2018 had 23 procent van de Nederlandse bevolking een migratieachtergrond. Dat is 1 procentpunt meer dan drie jaar eerder. Van deze mensen is iets minder dan de helft in Nederland geboren en behoort daarmee tot de tweede generatie.

Van de kinderen die in 2017 in Nederland werden geboren, is ongeveer 14 procent een kind van tweede generatie personen met een migratieachtergrond. De totale groep kinderen van de tweede generatie is in Nederland met 1,9 procent van de Nederlandse bevolking tot 50 jaar nog behoorlijk klein. Verder geldt dat de groep kinderen van de niet-westerse tweede generatie veel jonger is dan bij de westerse tweede generatie: bijna 86 procent is minderjarig en meer dan 70 procent is jonger dan 12 jaar.

[ Ontbreekt! ]

Immigranten laten een divers beeld zien omtrent de samenstelling van het huishouden. Zo vormen Eritreeërs in meer dan driekwart van de gevallen een eenpersoonshuishouden. Ook Roemenen, Polen en vooral Bulgaren vormen relatief vaak eenpersoonshuishoudens. Als zij wel een paar vormen, is dit betrekkelijk vaak met een partner met een Nederlandse achtergrond. Dit geldt het sterkst voor Roemenen.

Personen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond trouwden in 2017 voornamelijk met een partner van gelijke herkomst. Tweede generatie Marokkanen trouwen iets vaker met een partner uit een andere migratiegroep of Nederlandse achtergrond dan tweede generatie Turken. Tweede generatie Surinamers en vooral Antillianen trouwen aanzienlijk vaker met een partner met een Nederlandse achtergrond. Stellen (zowel gehuwd als ongehuwd samenwonenden) met twee Turkse of twee Marokkaanse partners zijn net zo stabiel als koppels met beiden een Nederlandse achtergrond. Het minst stabiel zijn gemengde stellen van een man met een Turkse of Marokkaanse achtergrond en een vrouw met een Nederlandse achtergrond.

Vrouwen van de tweede generatie krijgen gemiddeld minder kinderen dan de eerste generatie migranten. Binnen de tweede generatie krijgen vrouwen met een Marokkaanse achtergrond gemiddeld nog steeds de meeste kinderen. Het gemiddelde kindertal voor Turkse, Surinaamse of Antilliaanse vrouwen verschilt weinig van die van vrouwen met een Nederlandse achtergrond.

Migranten wonen relatief vaak in de grote steden. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag heeft iets meer dan de helft van de inwoners een migratieachtergrond; in Utrecht een derde. Over het algemeen woont de tweede generatie minder vaak in de grote steden dan de eerste generatie. Inwoners met een achtergrond uit Oost-Europese landen die meer recentelijk zijn toegetreden tot de Europese Unie, wonen in vergelijking met de vier grootste niet-westerse migrantengroepen meer verspreid over Nederland. Zij wonen relatief vaak in gebieden met veel agrarische bedrijvigheid.

Hoofdstuk 2: Onderwijs

Groep-8-leerlingen met een Nederlandse achtergrond krijgen nog steeds vaker een havo/vwo-advies dan leerlingen met een migratieachtergrond. Het aandeel Turkse en Marokkaanse leerlingen met havo/vwo-advies is wel hoger dan tien jaar geleden. Ook in leerjaar 3 zijn Marokkaanse en Turkse leerlingen steeds vaker op havo of vwo te vinden. In schooljaar 2005/’06 ging een op de vijf Marokkaanse jongeren in leerjaar 3 naar havo/vwo, in schooljaar 2016/’17 was dat bijna een op drie. Leerlingen met een Iraanse achtergrond volgen het vaakst havo/vwo in leerjaar 3, vaker dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond. Afghaanse en Irakese leerlingen gaan minder vaak naar havo/vwo dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond, maar vaker dan leerlingen uit de grootste niet-westerse herkomstgroepen.

Binnen het vmbo volgen leerlingen met een niet-westerse achtergrond vaker vmbo-basisberoeps dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond. Ten opzichte van tien jaar geleden zijn slechts kleine verschuivingen te zien. Het aandeel leerlingen op het vmbo-basisberoeps neemt iets af en het aandeel leerlingen op het vmbo-gemengd en -theoretisch en op de havo neemt licht toe.

In alle onderwijssoorten binnen het voortgezet onderwijs slagen leerlingen met een Nederlandse achtergrond vaker voor hun eindexamen dan leerlingen met een niet-westerse achtergrond. Er is weinig verschil in het gemiddelde eindcijfer voor Nederlands en Engels. Bij dat laatste vak scoren Antilliaanse en overige niet-westerse leerlingen iets hoger dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond.

Studenten aan het mbo volgen steeds vaker een opleiding op het hoogste mbo-niveau. Dit geldt voor alle herkomstgroepen, waarbij de stijging onder studenten met een Turkse achtergrond het grootst is. Voortijdig schoolverlaten onder mbo’ers is de afgelopen tien jaar flink gedaald onder alle herkomstgroepen, hoewel schoolverlaten zonder startkwalificatie onder niet-westerse mbo-studenten nog steeds twee keer zo hoog is als onder studenten met een Nederlandse achtergrond.

In het hoger onderwijs zijn studenten met een niet-westerse achtergrond gemiddeld iets ouder bij afstuderen dan studenten met een Nederlandse achtergrond. Enerzijds doen niet-westerse studenten iets langer over hun hoger onderwijs opleiding, anderzijds zijn ze gemiddeld al iets ouder bij aanvang van de opleiding omdat zij vaker opleidingen stapelen.

Het opleidingsniveau onder 25- tot 45-jarigen die geen opleiding meer volgen, is het hoogst onder personen met een overig niet-westerse achtergrond, hoger dan onder hun Nederlandse leeftijdsgenoten. In het bijzonder geldt dit voor de Iraanse, Irakese en Afghaanse tweede generatie 25- tot 35-jarigen. Opvallend is het grote verschil tussen mannen en vrouwen. Hoewel ook de mannen uit deze herkomstlanden hoger opgeleid zijn dan mannen met een Nederlandse achtergrond zijn vooral de Iraanse, Irakese en Afghaanse vrouwen vaker hoger opgeleid dan vrouwen (en mannen) met een Nederlandse achtergrond.

Hoofdstuk 3: Sociaaleconomische positie

Ongeveer driekwart van de personen met een Nederlandse en Poolse achtergrond heeft werk als belangrijkste inkomstenbron. Ook het merendeel van de Roemenen en Bulgaren behalen voornamelijk inkomen uit werk, maar zij hebben nog relatief vaak geen (waargenomen) inkomen. Onder personen met een niet-westerse achtergrond is de uitkeringsafhankelijkheid beduidend hoger. De meeste vluchtelingen die recent naar Nederland kwamen zijn afhankelijk van een uitkering.

Bij de kinderen van immigranten, de zogenoemde tweede generatie, zijn significante verbeteringen ten opzichte van hun ouders zichtbaar wat betreft uitkeringsafhankelijkheid. Onder bijna alle herkomstgroepen is echter de kans nog steeds groter dat een persoon een uitkering nodig heeft om in haar of zijn levensonderhoud te voorzien dan onder mensen met een Nederlandse achtergrond. Deze kans is wel kleiner als een persoon hier geboren is en dus een tweede generatie achtergrond heeft.

Personen met een niet-westerse achtergrond hebben minder vaak werk dan personen met een Nederlandse of nieuwe EU achtergrond. In de laatste jaren is de netto arbeidsparticipatie van personen met een Marokkaanse, Surinaamse of Turkse achtergrond weer wat gestegen, al is die toename niet bij alle groepen even sterk. Bij personen met een Antilliaanse achtergrond was deze in 2017 ten opzichte van 2015 juist licht gedaald.

Hoogopgeleiden hebben over het algemeen vaker betaald werk dan laagopgeleiden. Onder hoogopgeleiden heeft ongeveer vier op de vijf werk, ongeacht de achtergrond. Onder laagopgeleiden hebben met name personen met een Antilliaanse achtergrond aanzienlijk minder vaak werk dan laagopgeleiden met een Nederlandse achtergrond. Personen met een niet-westerse achtergrond werken vaker met een flexibel dienstverband dan personen met een Nederlandse achtergrond. Dit geldt vooral voor de werkzame tweede generatie, van hen heeft 45 procent een flexibel dienstverband. Dit hangt samen met de jonge leeftijd van de tweede generatie.

De werkloosheid is onder alle herkomstgroepen gedaald sinds 2014. De daling van de werkloosheid was relatief het grootst onder mensen met een Marokkaanse achtergrond, de groep waar de werkloosheid tijdens de crisis het hardst was gestegen. De werkloosheid ligt onder alle niet-westerse bevolkingsgroepen nog steeds hoger dan onder personen met een Nederlandse achtergrond. Laagopgeleiden zijn bij alle herkomstgroepen vaker werkloos dan middelbaar- of hoogopgeleiden. Binnen elk onderwijsniveau zijn mensen met een niet-westerse achtergrond echter meer dan twee keer zo vaak werkloos als mensen met een Nederlandse achtergrond. Mensen met een niet-westerse achtergrond behoren vaker tot het onbenut arbeidspotentieel dan mensen met een Nederlandse achtergrond. Voor alle herkomstgroepen geldt dat het onbenut arbeidspotentieel het hoogst is onder jongeren en laagopgeleiden.

Onder personen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse achtergrond is de afhankelijkheid van een bijstandsuitkering in 2016 en 2017 gedaald. Zij zijn nog steeds wel vaker afhankelijk van een bijstandsuitkering dan mensen met een Nederlandse achtergrond. Onder personen met een overige niet-westerse achtergrond is het aandeel met een bijstandsuitkering wel gestegen. Dit heeft te maken met de instroom van vluchtelingen in 2015 en 2016, die de eerste jaren grotendeels afhankelijk zijn van bijstand. Ook na langere tijd in Nederland ontvangt een groot deel van de vluchtelingen nog steeds bijstand. Na een verblijf van negen jaar of langer ontvangen zij vaker bijstand dan mensen uit de vier grootste niet-westerse herkomstgroeperingen.

Werkloosheidsuitkeringen komen onder alle herkomstgroepen ongeveer evenveel voor. Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen komen onder alle herkomstgroepen tot 45 jaar ook ongeveer evenveel voor, maar onder 45-plussers vaker bij personen met een Turkse, Marokkaanse of Surinaamse achtergrond.

De betere positie op de arbeidsmarkt en lagere uitkeringsafhankelijkheid van personen met een Nederlandse achtergrond resulteren in een hoger inkomen ten opzichte van personen met een niet-westerse achtergrond. Ondanks dat immigranten uit de nieuwe EU vaak werk als belangrijkste inkomensbron hebben, ligt ook hun inkomen lager dan dat van personen met een Nederlandse achtergrond. Personen uit vluchtelingengroepen hebben de laagste inkomens.

De tweede generatie lijkt steeds meer op leeftijdsgenoten met een Nederlandse achtergrond. Onder deze groepen is het inkomen hoger naarmate men ouder is. Vooral onder de oudere Antillianen en Surinamers van de tweede generatie (50 tot 65 jaar) is het verschil klein met hun leeftijdsgenoten met een Nederlandse achtergrond.

Hoofdstuk 4: Criminaliteit

Het aandeel personen dat als verdachte van een misdrijf geregistreerd wordt, is de afgelopen 13 jaar met ongeveer de helft afgenomen bij zowel personen met een Nederlandse achtergrond als bij de vier grootste niet-westerse herkomstgroepen. Bij personen uit landen die meer recentelijk toetraden tot de Europese Unie daalde dit aandeel met ongeveer een kwart. Kijkend naar geslacht zijn mannen ongeacht hun achtergrond vaker verdacht van een misdrijf dan vrouwen. Mannen met een Nederlandse achtergrond zijn bijna vier maal zo vaak verdacht van een misdrijf dan Nederlandse vrouwen. Bij de groep met een niet-westerse achtergrond is dit verschil met vijf maal iets groter. Onder personen met een Turkse achtergrond is het man-vrouw verschil het grootst (7 maal). In bijna alle leeftijdsgroepen zijn mensen met een Antilliaanse achtergrond het vaakst verdacht van een misdrijf. Alleen onder jongvolwassenen is het aandeel verdachten groter bij mensen met een Marokkaanse achtergrond.

Personen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker verdacht van misdrijven wanneer ze in een dichtbevolkte buurt wonen. Bij personen met een westerse of niet-westerse migratieachtergrond is dit patroon minder sterk zichtbaar. Verder zijn de eerste generatie jongeren van niet-westerse afkomst iets vaker verdacht van een misdrijf dan de tweede generatie jongeren, maar deze verschillen zijn klein.

Voor bijna alle herkomstgroepen is het aandeel door de rechter schuldig verklaarden in de periode 2005–2016 gedaald. Bij mensen met een Nederlandse achtergrond en bij de vier grootste niet-westerse herkomstgroepen is dit aandeel bijna gehalveerd. Ook onder herkomstgroepen met een hoog aandeel vluchtelingen en onder personen uit de nieuwe EU nam het aantal schuldig verklaarden af, maar onder laatstgenoemde groep was de daling minder sterk.

Vrouwen met een Antilliaanse, Marokkaanse, Surinaamse of nieuwe EU achtergrond worden vaker schuldig bevonden aan misdrijven dan vrouwen met een Nederlandse achtergrond. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn het grootst bij schuldig verklaarden met een Turkse achtergrond (13 maal). Bij vrouwen met een Antilliaanse achtergrond waren de verschillen voor schuldigverklaring het kleinst (5 maal). Verder lagen in alle vijf bekeken migrantengroepen de percentages schuldig verklaarde jongeren van de eerste generatie hoger dan die van de tweede generatie. Bij personen met een migratieachtergrond is het percentage schuldig verklaarden in de bevolking relatief hoog in zowel niet-stedelijke buurten als in zeer stedelijke buurten. Bij personen zonder migratieachtergrond is deze het hoger naarmate de stedelijkheid toeneemt.

In de periode 2012/2013 tot 2016/2017 zijn personen met een Nederlandse, westerse of niet-westerse achtergrond minder vaak slachtoffer geweest van veelvoorkomende criminaliteit. Wel ligt het aandeel slachtoffers bij de vier grootste niet-westerse herkomstgroepen hoger dan bij personen met een Nederlandse achtergrond. Mannen met een Nederlandse achtergrond waren iets vaker slachtoffer van criminaliteit dan vrouwen met een Nederlandse achtergrond. Bij de westerse en niet-westerse groepen speelde leeftijd een meer onderscheidende rol. Verder blijkt het aandeel slachtoffers hoger onder personen met een tweede generatie niet-westerse herkomst dan onder de eerste generatie met dezelfde herkomst.

Het verschil in algemene onveiligheidsbeleving tussen herkomstgroepen is de afgelopen jaren afgenomen. In 2016/2017 voelde 35 procent van de mensen met een niet-westerse achtergrond zich in algemene zin wel eens onveilig. Van de personen met een Nederlandse achtergrond bedroeg dit 34 procent. Vooral personen met een Surinaamse achtergrond voelen zich in vergelijking met personen met een Nederlandse achtergrond nog altijd vaker onveilig. Verder geldt dat personen van de tweede generatie zich vaker onveilig voelen dan personen van de eerste generatie.

Personen met een niet-westerse achtergrond ervaren vaker onveiligheidsgevoelens in de eigen buurt dan personen met een Nederlandse achtergrond. Wel zijn inwoners met een Turkse of Marokkaanse afkomst zich de laatste jaren veiliger gaan voelen in hun buurt. Verder geven vrouwen vaker aan dan mannen dat ze zich wel eens onveilig voelen in hun buurt. Vooral vrouwen met een niet-westerse achtergrond hebben deze onveiligheidsgevoelens naar verhouding vaak (26 procent).

Bij personen met een Nederlandse of westerse achtergrond neemt het aandeel dat zich wel eens onveilig voelt in de buurt af met leeftijd. Oudere en jongere niet-westerse inwoners voelen zich daarentegen even vaak onveilig in hun buurt. Onder personen met een westerse achtergrond voelt de eerste generatie zich vaker onveilig in de buurt dan de tweede generatie.

Hoofdstuk 5: Gezondheid

Personen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond ervaren hun gezondheid minder vaak als (zeer) goed dan mensen met een Nederlandse achtergrond. Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen van de eerste generatie ervaren de eigen gezondheid minder vaak als (zeer) goed dan de tweede generatie. Bij Marokkanen en Turken is het verschil tussen de generaties het grootst.

Personen met een Marokkaanse achtergrond rookten tussen 2013–2017 minder vaak dan mensen met een Nederlandse achtergrond. Turken rookten met 35 procent juist relatief vaak. Marokkanen en Turken van de eerste generatie roken vaker dan hun herkomstgenoten van de tweede generatie. Bij Surinamers en Antillianen verschilt het aandeel rokers niet of nauwelijks tussen de generaties. Verder hebben personen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond vaker ernstig overgewicht dan mensen zonder migratieachtergrond. Bij deze herkomstgroeperingen kampt de eerste generatie vaker met obesitas dan de tweede generatie. Hierbij speelt leeftijd een belangrijke rol. De eerste generatie is gemiddeld ouder en ouderen hebben over het algemeen vaker ernstig overgewicht dan jongeren.

Voor iedere leeftijdsgroep geldt dat de zorgkosten van mannen en vrouwen met Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse afkomst in 2016 hoger waren dan van mensen met een Nederlandse, westerse of overige niet-westerse achtergrond. De zorgkosten voor vrouwen tot 65 jaar waren in alle migratiegroepen hoger dan voor mannen. Wanneer wordt gecorrigeerd voor leeftijdsverschillen, blijkt dat de zorgkosten van mensen met een niet-westerse achtergrond 14 procent hoger zijn dan voor personen met een Nederlandse achtergrond. De zorgkosten voor personen met een Surinaamse, Turkse en Antilliaanse afkomst lagen circa 24 procent hoger; voor mensen met een Marokkaanse afkomst ligt dit 15 procent hoger dan voor mensen met een Nederlandse achtergrond.

Vooral de kosten voor GGZ-zorg en geneesmiddelen onder niet-westerse mannen zijn relatief hoog ten opzichte van mannen met een Nederlandse achtergrond. Voor Antilliaanse, Surinaamse en Marokkaanse mannen waren in 2016 de gemiddelde kosten voor GGZ per persoon ongeveer het dubbele van de kosten van mannen met een Nederlandse achtergrond.

Hoofdstuk 6: Sociale en maatschappelijke participatie

Personen met een Nederlandse achtergrond hebben vaker wekelijks contact met familie dan personen met een migratieachtergrond. Mensen met een niet-westerse achtergrond hebben juist vaker wekelijks contact met vrienden. Wanneer rekening wordt gehouden met verschillen in leeftijdsopbouw zijn er geen verschillen meer in contact met vrienden en buren. Personen met een niet-westerse achtergrond zijn gemiddeld jonger dan personen met een Nederlandse achtergrond en jongeren hebben vaker contact met vrienden en minder vaak met buren.

Van de personen met een Nederlandse of westerse achtergrond geeft ongeveer een derde één keer in de vier weken informele hulp. Onder niet-westerse immigranten is dit met 27 procent iets lager. Personen met een Marokkaanse of Surinaamse achtergrond geven vaker informele hulp dan diegenen met een Turkse, Antilliaanse of overig niet-westerse achtergrond. Verder verleent de tweede generatie vaker informele hulp dan eerste generatie immigranten.

Bijna de helft van de bevolking verricht vrijwilligerswerk. Personen met een Nederlandse achtergrond doen dit vaker dan personen met een andere achtergrond. Van de niet-westerse groepen zijn personen met een Marokkaanse en Antilliaanse achtergrond het vaakst en Surinamers het minst vaak actief als vrijwilliger. Met 47 procent die vrijwilligerswerk doet, komt de westerse tweede generatie het dichtst in de buurt van personen met een Nederlandse achtergrond.

Personen met een Nederlandse achtergrond nemen het vaakst deel aan activiteiten van verenigingen. Dat beeld verandert nauwelijks wanneer de drie herkomstgroepen (Nederlands, westers en niet-westers) niet zouden verschillen in man/vrouw–verdeling, leeftijdsopbouw en opleidingsniveau. De westerse tweede generatie lijkt in deelnemen aan verenigingsleven het meest op personen met een Nederlandse achtergrond.

Hoofdstuk 7: Veranderingen in de relatie- en gezinsvorming binnen de tweede generatie

Het hoofdstuk Veranderingen in relatie- en gezinsvorming binnen de tweede generatie toont de verschillen in patronen op gebied van samenwonen, trouwen en kinderen krijgen tussen tweede generatie migranten en personen met een Nederlandse achtergrond van dezelfde leeftijd. Tevens gaat dit hoofdstuk in op het aangaan van gemengde relaties onder de verschillende tweede generatie groepen en over de cohorten.

De leeftijd waarop de tweede generatie personen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond een eerste relatie aangaat, trouwt en een eerste kind krijgt, neemt toe. Zo is meer dan de helft van de Turkse tweede generatie geboren in 1980 op 25-jarige leeftijd getrouwd, voor het jongste geboortecohort bedraagt dit 32 procent. Verder gaan jongere geboortecohorten Surinaamse Nederlanders minder vaak op jonge leeftijd samenwonen dan oudere cohorten. Beide ontwikkelingen zijn in lijn met eerdere ontwikkelingen onder personen met een Nederlandse achtergrond.

Bijna alle jongere cohorten stellen het krijgen van kinderen uit. De tweede generatie Antilliaanse vrouwen zijn de enige uitzondering. De demografische transitie die zich eerder al heeft voorgedaan onder vrouwen met een Nederlandse achtergrond, lijkt zich nu ook te manifesteren onder vrouwen met een migratieachtergrond. De grootste verschillen tussen de geboortecohorten zijn binnen de Turkse tweede generatie te zien.

De analyses laten ook zien dat er verschillen bestaan in het demografisch gedrag van jongvolwassenen van wie twee ouders in het buitenland geboren zijn versus degenen met één in het buitenland geboren ouder. De Turkse en Marokkaanse tweede generatie met twee buitenlandse ouders verschilt meer van personen met een Nederlandse achtergrond dan wanneer slechts één ouder in het buitenland geboren. De laatste groep huwt later en is minder vaak getrouwd voordat ze 21, 26 of 31 jaar zijn dan de tweede generatie met twee in het buitenland geboren ouders. Omtrent ouderschap laten de analyses deels een ander beeld zien. Turks en Marokkaans Nederlandse vrouwen met één buitenlandse ouder krijgen vaker voor hun 21e een kind dan met twee buitenlandse ouders. Dit terwijl vrouwen met een Nederlandse achtergrond op die leeftijd het minst vaak al een kind hebben. Het percentage vrouwen van de tweede generatie Surinaamse en Antilliaanse vrouwen met één buitenlandse ouder dat een kind heeft voor de leeftijd van 21 jaar ligt wel dichter bij dat van vrouwen met een Nederlandse achtergrond dan wanneer beide ouders uit het buitenland komen.

De resultaten laten ook een verschil zien tussen mannen en vrouwen alsmede tussen de verschillende bestudeerde herkomstgroepen. Zo geldt voor de Turkse en Marokkaanse tweede generatie en personen met een Nederlandse achtergrond dat vrouwen op vrijwel elke leeftijd vaker zijn getrouwd dan mannen. Het verschil in huwelijksleeftijd tussen mannen en vrouwen is echter wel een stuk groter onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders dan onder personen met een Nederlandse achtergrond.

De meeste Turkse en Marokkaanse Nederlanders binnen de onderzochte populatie zijn getrouwd met een partner met dezelfde migratieachtergrond als zijzelf. De herkomst van de eerste huwelijkspartner hangt samen met de leeftijd waarop men voor het eerst in het huwelijk treedt. De Turkse en Marokkaanse tweede generatie die na hun 25e trouwt, trouwt vaker buiten de eigen herkomstgroep. De eerste samenwoonpartner van de Surinaamse en Antilliaanse tweede generatie heeft vaker een Nederlandse achtergrond dan de eerste huwelijkspartner van de Turkse en Marokkaanse tweede generatie. Jongere cohorten hebben vaker een tweede generatie partner dan oudere cohorten.

Turkse en Marokkaanse Nederlanders geboren in het jongere cohort kiezen vaker voor een tweede generatie en een Nederlandse partner in plaats van een eerste generatie partner dan het oudere cohort. Dit geldt als ze voor hun 26e getrouwd zijn, maar ook wanneer ze tussen de leeftijd van 26 en 30 jaar trouwen. Vrouwen hebben een kleinere kans dan mannen op een tweede generatie huwelijkspartner of een huwelijkspartner met een Nederlandse achtergrond. De kans op het hebben van een partner met een Nederlandse achtergrond in plaats van een eerste generatie partner verschilt sterk tussen de Turkse en Marokkaanse tweede generatie met één of twee buitenlandse ouders.

Turkse en Marokkaanse Nederlanders met een hoog of middelbaar opleidingsniveau hebben over het algemeen een grotere kans dan laag opgeleiden op een partner van de tweede dan de eerste generatie. Voor hoogopgeleide Turkse Nederlanders geldt dat zij ook een grotere kans hebben op een huwelijkspartner met een Nederlandse achtergrond dan laagopgeleiden. Het verschil tussen de cohorten in de herkomst van de partner is over het algemeen groter voor mannen dan voor vrouwen.

Hoofdstuk 8: Schooluitval onder de tweede generatie

Diverse studies brachten de arbeidsmarktposities van voortijdige schoolverlaters in kaart alsook de positie van voortijdig schoolverlaters qua opleidingsniveau, arbeid, inkomen, uitkering en criminaliteit zes jaar na schoolverlaten. Ze lieten zien dat voortijdig schoolverlaten een negatief effect heeft op de uitkomsten in deze verschillende levensdomeinen. Het hoofdstuk Schooluitval onder tweede generatie jongeren laat de patronen in schooluitval onder jongeren met een tweede generatie migratieachtergrond zien in vergelijking met jongeren van Nederlandse achtergrond. Behalve voor de al vaker bestudeerde jongeren met een tweede generatie Marokkaanse, Turkse, Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond, zijn deze patronen ook voor jongeren met een tweede generatie Chinese achtergrond in kaart gebracht. Een persoon met schooluitval wordt als volgt gedefinieerd: iemand die ooit het vmbo, havo, vwo (zowel in het voortgezet onderwijs als in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) of een mbo 1 of 2 opleiding heeft verlaten zonder diploma. Dit wordt in dit hoofdstuk als schooluitval gedefinieerd, ook als iemand later het onderwijs weer ingestroomd is en alsnog een diploma en/of startkwalificatie heeft behaald.

De studie laat zien dat dat schooluitval vaker voorkomt onder mannen dan onder vrouwen. De tweede generatie met een migratieachtergrond uit een van de vier grootste niet-westerse groepen valt vaker uit op school dan degenen zonder een migratieachtergrond. Dit geldt zowel voor mannen als vrouwen. Enkel de groep met een Chinese tweede generatie migratieachtergrond vormt een uitzondering op dit patroon. Onder deze groep komt schooluitval minder vaak voor dan bij andere groepen met een migratieachtergrond en met een Nederlandse achtergrond.

Verder laat de analyse zien dat schooluitval in de meeste gevallen een eenmalige ervaring is. Voor zowel mannen als vrouwen met verschillende migratieachtergronden geldt dat het in circa 80 procent van de gevallen bij één keer schooluitval in de schoolloopbaan blijft. Schooluitval in het mbo komt het vaakst voor, gevolgd door het vo en vavo. Leerlingen met een Nederlandse en Chinese achtergrond vallen relatief vaker uit het vo dan leerlingen met een andere achtergrond. Het merendeel van de schooluitvallers stroomt bovendien niet opnieuw in en/of heeft geen startkwalificatie behaald. Dit toont aan dat eenmaal uit het systeem, terugkeren in het onderwijs niet eenvoudig is.

De mate van stedelijkheid van de woonomgeving is ook van belang voor de kans op schooluitval. Voor alle herkomstgroepen lijkt uitval vaker voor te komen in de meer stedelijke gebieden dan in een minder stedelijke woonomgeving. De effecten zijn voor sommige groepen groter dan voor anderen. Onder vrouwen in zeer stedelijke woonomgevingen vallen vrouwen met een Antilliaanse achtergrond het vaakst uit van alle achtergronden. Ook vrouwen met een Nederlandse achtergrond vallen vaker uit in zeer stedelijke woonomgevingen. Voor vrouwen met een Turkse, Marokkaanse of Surinaamse achtergrond zijn de verschillen naar mate van stedelijkheid klein. De schooluitval onder vrouwen met een Chinese migratieachtergrond is laag en verschilt weinig naar de mate van stedelijkheid. Met uitzondering van mannen met een Marokkaanse migratieachtergrond geldt dat schooluitval vaker voorkomt bij mannen die wonen in meer stedelijke woonomgevingen. Verder blijkt dat mannen met een Marokkaanse migratieachtergrond twee keer zo vaak uitvallen op het mbo als vrouwen met een Marokkaanse migratieachtergrond. Schooluitval in het mbo komt vaker voor in meer stedelijke woonomgevingen, ongeacht de herkomst van de mbo’er. Daarnaast blijkt dat jongeren uit oudere geboortecohorten (1990 tot en met 1994) grotere kans hebben op schooluitval dan jongere geboortecohorten (1995 tot en met 1998).

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Copyright foto’s: Hollandse Hoogte

Disclaimer en copyright

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2017–2018 2017 tot en met 2018
2017/2018 Het gemiddelde over de jaren 2017 tot en met 2018
2017/’18 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2017 en eindigend in 2018
2015/’16–2017/’18 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2015/’16 tot en met 2017/’18

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Redactie

Martine de Mooij, Caroline Bloemendal en Dion Dieleman

Eindredactie

Annelie Hakkenes-Tuinman

Opmaakcoördinatie

Roel Schaart

Monitordeel

  1. Bevolking
    Carel Harmsen, Vincent de Heij, Niels Kooiman en Dominique van Roon
  2. Onderwijs
    Marijke Hartgers, Nelet Kuipers en Frank Linder
  3. Sociaaleconomische positie
    Ruben van Gaalen, Willem Gielen, Vincent de Heij, Frank Hoekema en Johan van Rooijen
  4. Criminaliteit
    Jurriën de Jong, Rob Kessels, Rianne Kloosterman, Michelle van Rosmalen en Wim Vissers
  5. Gezondheid
    Jan-Willem Bruggink en Laura Voorrips
  6. Sociale samenhang en participatie
    Hans Schmeets

Verdiepend deel

  1. Veranderingen in relatie- en gezinsvorming binnen de tweede generatie
    Gusta Wachter (NIDI/KNAW/RuG) en Helga de Valk (NIDI/KNAW/RuG)
  2. Schooluitval onder de tweede generatie
    Eva van der Heijden (IISG/KNAW/LEI) en Helga de Valk (NIDI/KNAW/RuG)