Aanpak huiselijk geweld en kinder­mishandeling in cijfers

3.1Omvang, aard, en kenmerken

Op basis van de meest actuele gegevens uit bestaand onderzoek wordt in deze paragraaf een schatting gegeven van de omvang van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen slachtoffers van huiselijk geweld en van kindermishandeling. Voor de prevalentie van kindermishandeling zijn uitkomsten uit het onderzoeksprogramma van het WODC uit 2019 naar de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling gebruikt. Meer specifiek is gebruik gemaakt van het overkoepelde syntheserapport van het WODC en twee deelstudies: een zelfrapportagestudie kindermishandeling onder scholieren van de Radboud Universiteit en een informantenstudie kindermishandeling onder professionals die werken met kinderen van Universiteit Leiden / TNO Child Health. Op basis van deze onderzoeken worden ook enkele (persoons)kenmerken van slachtoffers beschreven.

Op basis van de recent door het CBS en WODC gepubliceerde Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld 2020 wordt inzicht gegeven in de prevalentie van huiselijk geweld en de mate waarin slachtoffers van huiselijk (en seksueel) geweld het geweld bespreken met anderen. Daarnaast wordt in deze paragraaf de aard van het geweld beschreven op basis van gegevens van Veilig Thuis. De Veilig Thuis organisaties zijn het adviespunt en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling.noot1 Ten slotte wordt in deze paragraaf nader gekeken naar plegers van huiselijk geweld op basis van een recidiveonderzoek van het WODC, waarbij recidive is gedefinieerd in termen van strafzaken.noot2

Geschat aantal slachtoffers van huiselijk geweld

In de periode maart-april 2020 gaf 8 procent van de personen van 16 jaar en ouder aan in de afgelopen 12 maanden slachtoffer te zijn geweest van een of meerdere vormen van huiselijk geweld.noot3 Dit zijn omgerekend 1,2 miljoen personen. Huiselijk geweld omvat een of meer vormen van fysiek geweld in huiselijke kring, dwingende controle in huiselijke kring, stalking door een ex-partner en seksueel geweld in huiselijke kring. Zes procent van de personen van 16 jaar en ouder geeft aan in de afgelopen 12 maanden tenminste een van de vormen van huiselijk geweld structureel, dat wil zeggen (bijna) dagelijks, wekelijks of maandelijks te hebben meegemaakt.noot4 Alle vormen van dwingende controle en stalking door ex-partner zijn als structureel meegeteld. Het betreft een minimumschatting omdat onbekend is hoeveel personen slachtoffer werden van meerdere vormen van geweld, die afzonderlijk niet structureel voorkwamen maar bij elkaar wel optellen tot ‘structureel geweld’.

1 200 000 personen van 16 jaar en ouder (8 procent) geven aan in afgelopen 12 maanden slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld Buitenvorm Binnenvorm

Slachtofferschap van huiselijk geweld neemt af naarmate men ouder wordt. Zo werd 24 procent van de 16- tot 18-jarigen slachtoffer tegen 3 procent van de 65-plussers. Vrouwen zijn iets vaker slachtoffer dan mannen (9 tegen 7 procent). Verder zijn alleenstaande ouders relatief vaak slachtoffer van huiselijk geweld. Ook het welvaartsniveau is gerelateerd aan huiselijk geweld: slachtofferschap komt vaker voor bij personen in huishoudens met een lager welvaartsniveau.

3.1.1 Slachtofferschap huiselijk geweld in afgelopen 12 maanden (% personen van 16 jaar en ouder)
categories2 Percentage slachtofferschap huiselijk geweld in afgelopen 12 maanden
totaal , totaal 8,3
geslacht vrouwen, geslacht 9,2
geslacht mannen, geslacht 7,3
leeftijd 16 tot 18 jaar, leeftijd 23,9
leeftijd 18 tot 24 jaar, leeftijd 18,2
leeftijd 24 tot 45 jaar, leeftijd 9,6
leeftijd 45 tot 65 jaar, leeftijd 6,6
leeftijd 65 jaar of ouder, leeftijd 2,8
plaats in het huishouden thuiswonend kind, plaats in het huishouden 18
plaats in het huishouden alleenstaande, plaats in het huishouden 8,2
plaats in het huishouden partner, geen kinderen, plaats in het huishouden 5,1
plaats in het huishouden partner, met kinderen, plaats in het huishouden 6,6
plaats in het huishouden alleenstaande ouder, plaats in het huishouden 14,3
welvaart eerste (laagste) kwintiel, welvaart 10,6
welvaart tweede kwintiel, welvaart 9,5
welvaart derde kwintiel, welvaart 7,9
welvaart vierde kwintiel, welvaart 8
welvaart vijfde (hoogste kwintiel), welvaart 6,8
Bron: CBS/WODC

60 tot 90 procent van de slachtoffers van huiselijk of seksueel geweld bespreekt het geweld met iemand (figuur 3.1.2). Dit percentage is het hoogst bij slachtoffers van stalking door de ex-partner (90 procent). Ze bespreken het geweld het vaakst met een vriend of vriendin. Slachtoffers van online seksuele intimidatie hebben er het minst vaak met iemand over gesproken (62 procent); als zij erover spreken doen ook zij dit het vaakst met een vriend of vriendin. De drie vormen van seksueel geweld in figuur 3.1.2 omvatten alle vormen van seksuele intimidatie en geweld. Dit kan zowel binnen als buiten de huiselijke kring plaatsvinden. Een deel van het seksueel geweld dat in de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld is onderzocht valt daardoor buiten de scope van deze impactmonitor, namelijk het seksueel geweld dat buiten de huiselijke kring plaatsvindt.

3.1.2 Met iemand gepraat over huiselijk en seksueel geweld, bevolking van 16 jaar en ouder (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)
Met iemand gepraat totaal Met partner Met ander gezins- of familielid Met vriend / vriendin Met hulpverlener (bijv. huisarts, psycholoog, maatschappelijk werker) Met medewerker van Veilig Thuis Met hulpverlener van het Centrum Seksueel Geweld Met politie Met iemand anders Geen antwoord
Fysiek geweld in huiselijke kring 76,2 35,6 33,7 29,6 24,3 3,8 0 7,6 10,6 1,4
Dwingende controle in huiselijke kring 80,6 34,3 36,3 43,4 33,9 4,1 0 6,4 10,9 3
Stalking door ex-partner 89,9 28,6 44,2 58,3 30 3,5 0 10,2 11 1,3
Niet-fysieke seksuele intimidatie 67,1 30,1 15,1 43,4 5,7 0,2 0,2 1,6 7,3 1,9
Fysiek seksueel geweld 70,2 27 13,9 50,2 7,2 0,6 0,8 2,1 5,9 1
Online seksuele intimidatie 62,2 21,1 12,3 41 4,4 0,3 0,3 2,2 5,9 1,3
Bron: CBS/WODC

Geschat aantal slachtoffers kindermishandeling

Ruim 1 op de 10 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs is in het voorgaande jaar slachtoffer geworden van kindermishandeling. Dit blijkt uit schattingen op basis van de zelfrapportagestudie van de Radboud Universiteit onder middelbare scholieren in 2016. Dit komt neer op ongeveer 105 duizend scholieren. Psychologische agressie (d.w.z. dreigen met slaan) en fysiek geweld tegen de scholier komen het vaakst voor. Van de meisjes rapporteert 15 procent slachtoffer te zijn geworden in het jaar voorafgaand aan het onderzoek; van de jongens is dit 10 procent. Seksueel misbruik dat is gepleegd door een ander minderjarig gezinslid of een meer- of minderjarige die niet tot het gezin behoort, is in deze studie wel meegeteld als kindermishandeling. Fysiek en psychisch geweld wordt alleen meegeteld wanneer dit door de ouders is gepleegd. Verder valt het getuige zijn van fysiek geweld tussen de ouders hier wel onder de definitie van kindermishandeling, maar niet het getuige zijn van geweld tussen overige gezinsleden. Ook is verwaarlozing niet meegenomen in de definitie van slachtoffer van kindermishandeling in het voorgaande jaar.noot5

12% v an scholie r en in de ee r ste vier jaar v an het v oo r tgezet onde r wijs is in het v oo r gaande jaar slachto ff er gewo r den v an kindermishandeling 3% v an a l le minderjarigen heeft in 2017 te maken gehad met kindermishandeling S l a c h t o ff e r s k i n d erm i s h a n d e l i n g

Op basis van een andere bron, de informantenstudie onder professionals van Universiteit Leiden/TNO Child Health, hebben naar schatting tussen de 89 duizend en 127 duizend kinderen van 0 tot en met 17 jaar in 2017 te maken gehad met kindermishandeling. Dit komt neer op ongeveer 3 procent van alle minderjarigen. Voor deze totaalschatting van de prevalentie is ook gebruik gemaakt van gegevens van Veilig Thuis. De meeste kinderen waarover wordt gerapporteerd door de informanten, zijn slachtoffer van emotionele en/of fysieke verwaarlozing. Volgens de informantenrapportages zijn meisjes en jongens even vaak slachtoffer van kindermishandeling, maar meisjes zijn wel vaker slachtoffer van seksueel misbruik en emotionele mishandeling. Voor adolescente meisjes (12 tot en met 17 jaar) wordt bovendien vaker mishandeling gerapporteerd dan voor adolescente jongens.

De definitie van kindermishandeling in de informantenstudie komt sterk overeen met de definitie zoals die in hoofdstuk 2 is opgenomen, waarbij emotionele mishandeling slechts beperkt is meegenomen. In het zelfrapportageonderzoek komen meer slachtoffers van kindermishandeling in beeld dan in de informantenstudie indien wordt gekeken naar dezelfde leeftijdsgroep (12 t/m 17‑jarigen). Dit is niet verrassend, gezien de verschillen in opzet van de studies. Zo bepaalt een respondent in een zelfrapportagestudie zelf of hij of zij een bepaald voorval heeft ervaren (zonder gehinderd te worden door kennis over formele definities). Hierbij zullen vrijwel zeker situaties worden gerapporteerd die door professionals niet ernstig genoeg worden bevonden om als kindermishandeling te worden gekwalificeerd. Ook zullen bij seksueel misbruik buiten het gezin of de familie mogelijk voorvallen worden gemeten die strikt genomen niet in een afhankelijkheidsrelatie hebben plaatsgevonden. En bovendien wordt in zelfrapportage slachtofferschap gerapporteerd dat door professionals niet zou worden gesignaleerd. Voor een diepgaander bespreking van de verschillen tussen beide studies en hoe deze verschillen kunnen resulteren in zowel onder- als overschatting van de prevalentie van kindermishandeling, wordt verwezen naar Ten Boom & Wittebrood (2019).

3.1.3 Prevalentieschatting slachtofferschap kindermishandeling, naar geslacht (%)
Totaal Jongens Meisjes
Zelfrapportage scholieren (VO, klas 1-4) 12 10 15
Informantenstudie (kinderen 0-17 jaar)¹ 3 . .
Bron: Radboud Universiteit Nijmegen (scholierenonderzoek) en Universiteit Leiden/TNO (informantenstudie)
1) Geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes

Voor 29 procent van alle slachtoffers is door de informanten meer dan één vorm van kindermishandeling gerapporteerd. Uit de informantenstudie blijkt voorts dat de kans op kindermishandeling beduidend groter is (ongeveer 3 tot 5 keer zo hoog) in gezinnen met een laag opleidingsniveau dan in gezinnen met een hoog opleidingsniveau. Ook is de kans op kindermishandeling groter in gezinnen waarin geen van de ouders betaald werk verricht dan in gezinnen met ten minste één werkende ouder. Ten slotte is de kans ook groter in gezinnen met een niet-Nederlandse migratieachtergrond (eerste generatie) dan in gezinnen met een Nederlandse migratieachtergrond (inclusief kinderen van niet-Nederlandse migratieachtergrond vanaf de derde generatie).

Samenloop slachtofferschap van huiselijk geweld en kindermishandeling binnen gezinnen

Binnen gezinnen kan geweld plaatsvinden tussen de verschillende gezinsleden. Dit noemen we samenloop van kindermishandeling met ander huiselijk geweld binnen gezinnen. Dit kan zijn tussen ouders en kinderen, tussen ouders onderling en tussen de kinderen onderling. Hieronder wordt in het bijzonder mishandeling door één of beide ouders tegen ten minste één kind én geweld tussen ouders onderling (inclusief ex-partner en nieuwe partner) binnen een bepaalde periode beschreven.

Bij 2,5 procent van álle scholieren in de zelfrapportagestudie is sprake van samenloop van fysiek geweld tussen de ouders en kindermishandeling gericht op de scholier zelf. Onder de groep scholieren die slachtoffer was van kindermishandeling, was bij 17 procent tevens sprake van fysiek geweld tussen de ouders. Ook bij deze percentages geldt dat verwaarlozing niet is meegeteld bij de definitie van kindermishandeling, omdat er gekeken is naar kindermishandeling in het voorgaande jaar.

Aard van het geweld en/of de mishandeling

Kindermishandeling en huiselijk geweld komen voor in allerlei verschillende vormen. Op basis van de vermoedelijke aard van het geweld zoals dat is vastgelegd bij de adviezen en meldingen bij Veilig Thuis, kan hiervan een beeld worden gevormd. Veilig Thuis is het adviespunt en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Slachtoffers, omstanders en professionals kunnen contact opnemen met Veilig Thuis als zij een vermoeden hebben van kindermishandeling en/of huiselijk geweld.noot6 Veilig Thuis kan advies en ondersteuning geven over wat degene, die contact opneemt met Veilig Thuis, zelf kan doen. Is dit niet mogelijk of is de situatie te complex of ernstig? Dan kan de beller een melding doen en komt Veilig Thuis in actie.

Op hoofdlijnen worden de volgende soorten geweld en mishandeling onderscheiden: kindermishandeling, ouderenmishandeling, geweld tegen ouders, (ex-) partnergeweld of overig huiselijk geweld (bijvoorbeeld tussen broers/zussen). Het is belangrijk om hierbij te beseffen dat het gaat om de vermoedens van de adviesvrager of melder over de aard van het geweld. Dit kan afwijken van de daadwerkelijke aard van het geweld. Ook kan later, tijdens de verdere inzet van Veilig Thuis, blijken dat er nog méér aan de hand is dan alleen de door de adviesvrager of melder genoemde aard van het geweld. Eén advies of melding kan gaan over meerdere soorten van geweld.

De meeste adviezen en meldingen gaan over situaties waarbij de adviesvrager/melder een vermoeden heeft van kindermishandeling (figuren 3.1.4 en 3.1.5.). Ook zijn er 17 duizend adviezen en 15 duizend meldingen in het eerste halfjaar van 2020 ontvangen over andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling.

3.1.4 Aard van geweld/mishandeling van gestarte adviezen 1) (aantal gestarte adviezen)
Gestarte adviezen 1e halfjaar 2020* 2e halfjaar 2019 1e halfjaar 2019
Kindermishandeling 30330 27370 24700
Geweld tegen ouders 1490 1295 1100
(Ex-)Partnergeweld 12950 11160 9625
Ouderenmishandeling (ouder dan 65 jaar) 1855 2140 1645
Huiselijk geweld overig 5345 5025 5280
Andere problematiek... 17090 16530 15310
Onbekend 355 750 3955
1) Er kunnen meerdere aarden van geweld/mishandeling van toepassing zijn op één advies
3.1.5 Aard van geweld/mishandeling van ontvangen meldingen 1) (aantal ontvangen meldingen)
Ontvangen meldingen 1e halfjaar 2020* 2e halfjaar 2019 1e halfjaar 2019
Kindermishandeling 30090 30440 25150
Geweld tegen ouders 3240 2955 2535
(Ex-)Partnergeweld 23000 22690 18590
Ouderenmishandeling (ouder dan 65 jaar) 1260 1390 1100
Huiselijk geweld overig 8145 8575 8505
Andere problematiek... 15010 17155 17530
Onbekend 2820 2405 6645
1) Er kunnen meerdere aarden van geweld/mishandeling van toepassing zijn op één melding

Kenmerken plegers huiselijk geweld

De informatie in deze paragraaf over plegers van huiselijk geweld is gebaseerd op recidiveonderzoek van het WODC (Blokdijk e.a. (2019) en de WODC recidivemonitor). De onderzoeksgroep bestaat uit daders van huiselijk geweld die in de periode 2008 tot en met 2015 door het Openbaar Ministerie (OM) zijn vervolgd en waarbij het plegen van huiselijk geweld bewezen werd verklaard. Hierbij is de definitie van huiselijk geweld leidend zoals die in deze periode werd gehanteerd door het OM. Deze is: ‘geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd’. Deze kring bestaat uit (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Het gaat daarbij om fysiek geweld (zoals mishandeling), seksueel geweld, stalking en bedreiging. Betrouwbare informatie over daders van kindermishandeling ontbreekt en is daarom niet opgenomen in deze rapportage.

Van de in 2015 veroordeelde daders van huiselijk geweld is 91 procent man. Dit aandeel is hoger dan het aandeel mannen onder alle in 2015 strafrechtelijk veroordeelden (82 procent). Van de daders van huiselijk geweld is 64 procent 30 jaar of ouder, tegenover 55 procent van alle daders. Slechts 3 procent is minderjarig, tegenover ruim 6 procent van de gehele daderpopulatie.

In ruim driekwart van de veroordelingen gaat het om eenvoudige mishandeling en nog eens 14 procent gaat om bedreigingen; de overige, veel minder vaak voorkomende vormen van geweld, betroffen onder andere zware mishandeling, belaging en moord/doodslag.

3.2Vergroting bereik Veilig Thuis

Het is van belang dat het bereik van Veilig Thuis als het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling zo groot mogelijk is; iedereen met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling moet de weg naar Veilig Thuis zo snel mogelijk kunnen vinden.

64 425 meldingen heeft Veilig Thuis ontvangen in het eerste halfjaar van 2020 Buitenvorm Binnenvorm

In deze paragraaf worden uitkomsten over het eerste halfjaar van 2020 getoond, op basis van het CBS onderzoek Beleidsinformatie Veilig Thuis. In deze periode hebben de Veilig Thuis organisaties 58 500 keer advies (en ondersteuning) gegeven. Dit is 10 procent meer dan in het eerste halfjaar van 2019. Daarnaast hebben de Veilig Thuis organisaties 64 425 meldingen ontvangen in het eerste halfjaar van 2020; dit is 2 procent minder dan in het eerste halfjaar van 2019.

3.2.1 Aantal gestarte adviezen en ontvangen meldingen bij Veilig Thuis (Aantal)
Onderwerpen_3 1e halfjaar 2019 2e halfjaar 2019 1e halfjaar 2020*
Gestarte adviezen 53145 54540 58500
Ontvangen meldingen 65075 66730 64425

55,6 procent van de adviezen in het eerste halfjaar van 2020 zijn gegeven aan beroeps­matige adviesvragers en 42,9 procent aan burgers (zie figuur 3.2.2). De vergelijking met het eerste halfjaar van 2019 is lastig te maken, omdat er in het eerste halfjaar van 2019 nog relatief veel adviezen waren waarvan de organisatie van de adviesvrager niet bekend was.

3.2.2 Gestarte adviezen door Veilig Thuis naar organisatie adviesvrager (%)
Gegeven adviezen door Veilig Thuis naar organisatie adviesvrager 1e halfjaar 2020* 1e halfjaar 2019
Preventieve basisvoorzieningen 1) 2,1 2,5
Huisarts 2,7 2,8
GGZ 5,4 5,9
Overig gezondheidszorg 2) 4,4 4,8
Kinderopvang 1,3 1,6
Onderwijs, inclusief leerplicht 8,8 9,8
Jeugdhulp/zorg 9 9,2
Politie 2,9 2,4
Justitie en veiligheid, exclusief politie 3,3 2,8
Maatschappelijk werk 7 7,7
Beroepsmatig overig 8,7 7,2
Burger 42,9 34,1
Onbekend 1,5 9,2
1) Hieronder wordt verstaan: GGD, jeugdgezondheidszorg, verloskundigenpraktijk, kraamzorg, ambulance
2) Hieronder wordt verstaan: ziekenhuis, verzorgings- of verpleeghuis, gehandicaptenzorg

Met merendeel van de meldingen aan Veilig Thuis in het eerste halfjaar 2020 is gedaan

door de politienoot7 (66,5 procent; zie figuur 3.2.3a). Het aandeel meldingen van de politie is iets gestegen ten opzichte van het eerste halfjaar van 2019 (62,3 procent).

Figuur 3.2.3b toont het percentage meldingen door de overige soorten melders. De overige beroepsmatige melders nemen 23,4 procent van alle meldingen voor hun rekening, 9,2 procent van alle meldingen is gedaan door burgers. Een groot aantal professionals is op basis van de wet ‘Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ verplicht om een stappenplan te doorlopen als hij of zij vermoedens heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling.noot8 Dit geldt voor professionals die werkzaam zijn in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie.

3.2.3a Ontvangen meldingen Veilig Thuis gesplitst naar politie en overig (%)
Ontvangen meldingen Veilig Thuis gesplitst naar politie en overig Politie Overig
1e halfjaar 2019 62,3 37,7
2e halfjaar 2019 66,2 33,8
1e halfjaar 2020* 66,5 33,5
3.2.3b Ontvangen meldingen Veilig Thuis naar organisatie melder 1) (%)
Ontvangen meldingen Veilig Thuis naar organisatie�melder 1e halfjaar 2020* 1e halfjaar 2019
Preventieve basisvoorzieningen 2) 2,8 2,7
Huisarts 1,2 1,0
Overig gezondheidszorg 3) 3,4 3,1
GGZ 1,7 1,9
Kinderopvang 0,3 0,3
Onderwijs, inclusief leerplicht 3,3 3,6
Jeugdhulp/zorg 2,7 2,7
Justitie en veiligheid, exclusief politie 1,0 1,0
Maatschappelijk werk 2,2 2,3
Beroepsmatig overig 4,8 4,6
Burger 9,2 6,9
Onbekend 1,0 7,6
1) Vanwege de leesbaarheid is het percentage meldingen van de politie niet opgenomen in de figuur.
2) Hieronder wordt verstaan: GGD, jeugdgezondheidszorg, verloskundigenpraktijken, kraamzorg, ambulance.
3) Hieronder wordt verstaan: ziekenhuis, verzorgings- of verpleeghuis, gehandicaptenzorg.

In de contacten met de adviesvrager c.q. melder vraagt Veilig Thuis ook hoe lang zij dénken dat het geweld of de mishandeling al duurt. Hierbij kan gekozen worden uit een aantal categorieën. De ervaring leert dat adviesvragers en melders dit soms een moeilijke vraag vinden en het eigenlijk niet weten. De Veilig Thuis medewerk(st)er probeert de adviesvrager/melder toch een categorie te laten kiezen, waarbij er vaak gekozen wordt voor de kortste categorie (‘niet langer dan een week’) als men het écht niet weet. In de praktijk blijkt dat dit gegeven desondanks soms niet gevuld wordt in de administraties van Veilig Thuis en de duur van het geweld dus onbekend blijft; deze gevallen zijn meegeteld in de categorie ‘niet langer dan een week’. In figuren 3.2.4a en 3.2.4b is te zien wat de vermoedelijke duur van het geweld is bij de gestarte adviezen en de ontvangen meldingen. In 39 procent van de meldingen gaf de melder aan dat de duur van het geweld niet langer dan een week was; bij adviezen dacht 29 procent van de adviesvragers dat.

3.2.4a (Vermoedelijke) duur van het geweld van gestarte adviezen (aantal)
Duur geweld: niet langer dan 1 week Duur geweld: > 1 week, < 1 maand Duur geweld: > 1 maand, < 6 maanden Duur geweld: > 6 maanden, < 1 jaar Duur geweld: > 1 jaar,< 5 jaar Duur geweld: langer dan 5 jaar
1e halfjaar 2019 16880 5510 10550 8260 8770 3175
2e halfjaar 2019 15300 6745 11705 9005 8830 2955
1e halfjaar 2020* 17030 7375 12920 9195 8960 3025
3.2.4b (Vermoedelijke) duur van het geweld van ontvangen meldingen (aantal)
Duur geweld: niet langer dan 1 week Duur geweld: > 1 week, < 1 maand Duur geweld: > 1 maand, < 6 maanden Duur geweld: > 6 maanden, < 1 jaar Duur geweld: > 1 jaar,< 5 jaar Duur geweld: langer dan 5 jaar
1e halfjaar 2019 31275 4860 9430 7270 9660 2580
2e halfjaar 2019 26340 6295 11910 9025 10390 2770
1e halfjaar 2020* 25000 6570 11375 8455 10425 2595

Bij ontvangst van een melding schat Veilig Thuis als eerste de aard en de ernst van de melding in; dit is de zogeheten veiligheidstaxatie. In 41 procent van de ontvangen meldingen betrof het een melding van acute en/of structureel onveilige casuïstiek; in het 1e halfjaar van 2019 was dit nog 38 procent. In de overige gevallen ging het bijvoorbeeld om een eenmalige onveilige situatie, om een multi-problematische leefsituatie of waren er geen zorgen over de veiligheid.

Meldingen met acute en/of structureel onveilige casuïstiek 41% van de ontvangen meldingen betrof een melding van - acute onveilige casuïstiek - en/of structureel onveilige casuïstiek 59% - een eenmalige onveilige situatie - een multi-problematische leefsituatie - geen zorgen over de veiligheid O v e r i g e m e l d i n g e n van de ontvangen meldingen betroffen bijvoorbeeld

Op basis van de veiligheidstaxatie besluit Veilig Thuis of ze de vervolgstappen bij Veilig Thuis zelf beleggen, of dat ze de melding doorsturen naar een lokale hulpverlenende instantie, die dan aan de slag gaat met de betrokkenen. Ook kijken ze of er al een hulpverlener betrokken is bij het gezin. In dat geval kijkt Veilig Thuis, samen met de hulpverlener, of deze de melding mee kan nemen in zijn traject en of ondersteuning van Veilig Thuis hierbij nodig is. De vervolgstappen kunnen ook belegd worden bij het cliëntsysteem zelf óf er kan besloten worden dat er in het geheel geen vervolgstappen nodig zijn. Ook kan het een nieuwe melding betreffen op een al lopende casus. In dat geval neemt Veilig Thuis de informatie uit de nieuwe melding mee in de lopende casus.

Als de vervolgstappen bij Veilig Thuis zelf worden belegd zijn er twee mogelijkheden: de dienst ‘Onderzoek’ of de dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’. De dienst ‘Onderzoek’ is gericht op het bevestigen of weerleggen van de gemelde vermoedens van huiselijk geweld en/of kindermishandeling en het vervolgens zo nodig vaststellen van veiligheidsvoorwaarden en inzetten van vervolghulp. De dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’ is gericht op het organiseren van de directe veiligheid van de betrokkenen en het inzetten van vervolghulp.

Om een beeld te krijgen van de gekozen vervolgstappen, is gekeken naar alle casussen waarbinnen een veiligheidsbeoordeling is uitgevoerd en/of waarbinnen Veilig Thuis een dienst ‘Onderzoek’ of ‘Voorwaarden en Vervolg’ is gestart in een bepaalde periode. In het eerste halfjaar van 2020 is in 77 procent van deze casussen besloten tot een directe overdracht (naar het lokale veld, een reeds betrokken hulpverlenende instantie, een multidisciplinair team of naar het cliëntsysteem zelf). In 9 procent is een dienst ‘Onderzoek’ gestart en in 17 procent een dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’.

3.2.5 Percentage casussen naar vervolgstap na veiligheidsbeoordeling (%)
1e halfjaar 2019 2e halfjaar 2019 1e halfjaar 2020*
Overdracht buiten Veilig Thuis 77,9 76 76,6
Onderzoek 10,7 8,8 9
Voorwaarden en Vervolg 14,4 17,6 16,6

3.3Verbinding zorg en veiligheid

Voor een optimale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een goede verbinding nodig tussen de zorgketen enerzijds en de justitie- en veiligheidsketen anderzijds. Dit geldt zowel bij het in beeld krijgen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling als bij het stoppen en duurzaam oplossen van het geweld.

De politie is dan ook een belangrijke partij als het gaat om meldingen aan Veilig Thuis. Door de politie zijn in het eerste halfjaar van 2020 43 508 meldingen bij Veilig Thuis gedaan.noot9noot10 Dit is 2,6 procent minder dan in het eerste halfjaar van 2019 (figuur 3.3.1). In heel 2019 meldde de politie ruim 88,5 duizend gevallen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling.

3.3.1 Aantal meldingen door politie aan Veilig Thuis
Periode Aantal
1e hj 2018 42758
2e hj 2018 42042
1e hj 2019 44665
2e hj 2019 44054
1e hj 2020 43508
Bron: Politie

Zoals in paragraaf 3.2 is beschreven, was bijna 41 procent van de door Veilig Thuis ontvangen meldingen in het eerste halfjaar van 2020 een melding van acute en/of structureel onveilige casuïstiek. Dit betrof 2 535 meldingen van acute onveiligheid en 23 730 meldingen van structurele onveiligheid. 51 procent van deze acute onveilige situaties en 63 procent van de structureel onveilige situaties werd gemeld door de politie (zie figuren 3.3.2 en 3.3.3).

3.3.2 Meldingen van acuut onveilige situaties naar organisatie melder (%)
1e halfjaar 2020 * 1e halfjaar 2019
Preventieve basisvoorzieningen 3,7 4,3
Huisarts 2,3 2,2
GGZ 2,5 2,7
Overig gezondheidzorg 6,3 6,4
Kinderopvang 0,3 0,7
Onderwijs, inclusief leerplicht 5 7,3
Jeugdhulp/zorg 3,6 3,5
Politie 51 43,5
Justitie en veiligheid, exclusief politie 1,2 1,1
Maatschappelijk werk 2,7 3,4
Beroepsmatig overig 6,9 7,7
Burger 11,7 11,5
Onbekend 2,5 5,7
3.3.3 Meldingen van structureel onveilige situaties naar organisatie melder (%)
1e halfjaar 2020 * 1e halfjaar 2019
Preventieve basisvoorzieningen 2,2 2,3
Huisarts 1,3 1,4
GGZ 2,3 2,9
Overig gezondheidszorg 2,5 2,6
Kinderopvang 0,3 0,4
Onderwijs, inclusief leerplicht 4,1 5,1
Jeugdhulp/zorg 3,5 3,9
Politie 63,4 58,4
Justitie en veiligheid, exclusief politie 0,5 0,6
Maatschappelijk werk 3,3 3,6
Beroepsmatig overig 5,5 5,5
Burger 10,4 8,4
Onbekend 0,7 5,1

Op elk moment kan Veilig Thuis vaststellen dat er geen zorgen (meer) zijn over de veiligheid of dat een andere organisatie de verantwoordelijkheid kan overnemen voor de veiligheidssituatie. Veilig Thuis kan in dat geval naar vele partijen overdragen zoals zorginstellingen, scholen, maatschappelijk werk, het cliëntsysteem zelf of naar partijen in het justitie en veiligheidsdomein. Op basis van alle overdrachten in casussen die in het eerste halfjaar van 2020 zijn afgesloten, kan geconcludeerd worden dat er weinig overdrachten naar het justitie- en veiligheidsdomein plaatsvinden. In 0,5 procent van de in het eerste halfjaar 2020 afgesloten casussen waarin minstens één overdracht is geweestnoot11, is een overdracht naar de politie geweest. Dit percentage is gelijk gebleven ten opzichte van het eerste halfjaar 2019. In 0,7 procent was er een overdracht (verzoek tot onderzoek) aan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Dit percentage is iets gedaald, in het eerste halfjaar 2019 was het 0,8 procent. Naast deze overdrachten aan politie en RvdK kunnen (sommige) betrokkenen van een dergelijke casus ook nog zijn overgedragen aan andere partijen.

In het eerste halfjaar van 2020 zijn door Veilig Thuis 14 860 casussen afgesloten, die betrekking hadden op acute of structureel onveilige situatiesnoot12 en waarin er minstens één overdracht is geweest.noot13 In 0,6 procent van deze casussen is een overdracht aan de politie geweest. De overdrachten aan het Openbaar Ministerie in deze casussen zijn op de vingers van één hand te tellen (0,0 procent). In het eerste halfjaar 2019 waren deze percentages hetzelfde.

Als een kind ernstig in de knel dreigt te raken, helpt de Raad voor de Kinderbescherming om samen met het kind en de ouders de beste oplossing te zoeken. Alleen als het echt niet anders kan, wordt de rechter erbij betrokken, maar het draait altijd om het belang van het kind. Als de (fysieke) veiligheid en de ontwikkeling van het kind gevaar lopen, dan voert de RvdK een onderzoek uit naar de noodzaak en/of toegevoegde waarde van een kinderbeschermingsmaatregel. De RvdK voert in dit verband twee typen onderzoek uit: onderzoeken naar een kinderbeschermingsmaatregel en onderzoeken naar een maatregel ná ondertoezichtstelling (OTS). Bij onderzoeken van de tweede soort loopt er al een OTS en is de gecertificeerde instelling die de OTS uitvoert van mening dat de opgelegde OTS niet binnen aanvaardbare termijn het gewenste resultaat zal bereiken, namelijk dat ouders de verantwoording voor de opvoeding weer zelfstandig op kunnen pakken (eventueel met vrijwillige hulp).

In het eerste halfjaar van 2020 heeft de RvdK 7 628 onderzoeken (naar een kinder­beschermings­maatregel of naar een maatregel ná OTS)noot14 afgerond, dit zijn er 805 minder dan in het eerste halfjaar van 2019. In 956 van de afgeronde onderzoeken naar een kinderbeschermingsmaatregel werd bij aanvang van het onderzoek direct een voorlopige ondertoezichtstelling aangevraagd, bij 54 onderzoeken werd bij de start direct al een voorlopige voogdij aangevraagd. In het onderzoek beoordeelt de raadsonderzoeker of verplichte hulp de beste oplossing is voor het kind. Als verplichte hulp noodzakelijk wordt geacht, doet de RvdK een verzoek (rekest) aan de rechter voor een kinder­beschermings­maatregel (ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging met als resultaat voogdij).noot15 In 70% van de 7 628 afgeronde onderzoeken diende de RvdK een rekest in voor een gezagsbeëindigde maatregel (resulterend in voogdij) of een OTS (figuur 3.3.4).

3.3.4 Aantal afgeronde onderzoeken 1) RvdK naar besluit
Rekest Ondertoezichtstelling Rekest Ondertoezichtstelling + maatregel uithuisplaatsing Gezagsbeëindigende maatregel (direct)/rekest gezagsbeëindigende maatregel na OTS Geen (nieuwe) kinderbeschermingsmaatregel gevraagd
1e halfjaar 2020 3521 1122 692 2293
2e halfjaar 2019 3483 1181 697 2251
1e halfjaar 2019 3888 1244 721 2580
Bron: Raad voor de Kinderbescherming
1) Alleen onderzoeken naar kinderbeschermingsmaatregel en onderzoeken naar maatregel ná OTS

Als de rechter vervolgens besluit tot het opleggen van een jeugdbeschermingsmaatregel, wordt de maatregel uitgevoerd door een gecertificeerde instellingen (GI). In het eerste halfjaar van 2020 zijn er 5 180 (voorlopige) ondertoezichtstellingen gestart bij de GI’s. Dit zijn er 7,4 procent minder dan in het eerste halfjaar van 2019.

3.4Verbetering outcome

Outcome-indicatoren geven aan of het beoogde resultaat is bereikt, bijvoorbeeld of het geweld is gestopt en of het welzijn is verbeterd. De uitkomsten in deze paragraaf zijn verkregen uit cohortonderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar het effect van de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld (zie paragraaf 4.7 voor een korte beschrijving van dit cohortonderzoek). In de periode 2016–2020 voert het Verwey-Jonker Instituut een grootschalig cohortonderzoek uit in 13 van de 26 Veilig Thuis-regio’s in Nederland.noot16 In het cohortonderzoek worden anderhalf jaar lang gezinnen met kinderen gevolgd, waar (ex-) partnergeweld en/of kindermishandeling speelt. Dit gebeurt vanaf het moment van melding bij Veilig Thuis. Tijdens het onderzoek vinden drie meetmomenten plaats, één kort na de melding bij Veilig Thuis, de tweede meting een jaar na de eerste meting en de derde meting een half jaar na de tweede meting.

Afname of stoppen van geweld

Een belangrijke vraag in het cohortonderzoek is of de kindermishandeling en het partnergeweld in het gezin daadwerkelijk zijn gestopt of verminderd. In de 576 gezinnen die aan alle drie de metingen hebben deelgenomen, is een duidelijk afname te zien van het totaalgeweld. Bij de eerste meting waren er gemiddeld 79 incidenten (van kinder­mishandeling en/of partnergeweld) per gezin in het jaar voorafgaand aan de meting. Bij de tweede meting daalde dit naar gemiddeld 36 incidenten en bij de derde meting naar gemiddeld 20 incidenten. Onder deze daling van het gemiddelde aantal incidenten ligt een gevarieerder beeld per gezin. Tussen de eerste en tweede meting was er in 21 procent van de gezinnen sprake van een toename van het geweld en in 62 procent van een afname. Tussen de tweede en derde meting was er in 17 procent van de gezinnen meer geweld en in 53 procent minder geweld.

Het aantal incidenten van partnergeweld nam af van gemiddeld 64 incidenten per gezin bij de eerste meting, naar 26 bij de tweede meting en 13 bij de derde meting. In gevallen waarin kinderen getuige zijn geweest van dit geweld tussen partners, is er ook sprake van kindermishandeling. Als er alleen gekeken wordt naar het aantal incidenten van directe kindermishandeling (dus exclusief kindermishandeling in de vorm van getuige van partnergeweld), nam het aantal incidenten van kindermishandeling af van gemiddeld 12 bij de eerste meting, naar 8 bij de tweede meting en 5 bij de derde meting.

Ervaren veiligheid bij ouders en kinderen

Het veiligheidsgevoel dat ouders ervaren is in het cohortonderzoek gemeten met behulp van een vragenlijst naar de kwaliteit van leven.noot17 Het veiligheidsgevoel is uitgedrukt in een rapportcijfer tussen de 1 en 10. Bij de eerste meting geven ouders hun veiligheidsgevoel gemiddeld een 7,5. Deze score loopt iets op bij de tweede meting (7,8) en bij de derde meting (8,1).

Voor de ervaren veiligheid van de kinderen is gekeken naar hun emotionele reactiviteit (emotionele reactie op conflicten tussen oudersnoot18). Hoe hoger de kinderen hierop scoren, hoe groter het gevoel van onveiligheid. In figuur 3.4.1. is te zien dat de emotionele reactiviteit bij de tweede en derde meting lager ligt dan bij de eerste meting, maar nog wel hoger blijft (meer ervaren onveiligheid) dan bij kinderen in gezinnen waar geen sprake is van geweld (de referentiegroep).

3.4.1 Emotionele reactiviteit kinderen
1 Cijfer
Referentiegroep 8,6
1e meting 11,7
2e meting (1 jaar na 1e meting) 10,4
3e meting (1/2 jaar na 2e meting) 10,1
Bron: Verwey-Jonker Instituut

Beoordeling welzijn

Voor de beoordeling van het welzijn van ouders en kinderen in deze gezinnen is zowel gekeken naar de ervaren kwaliteit van leven als naar de mate waarin ouders en kinderen last hebben van klinische traumaklachten.

Het rapportcijfer dat de ouders in de cohortstudie geven voor de kwaliteit van levennoot19 stijgt licht van 7,0 bij de eerste meting naar 7,3 bij de derde meting. De kwaliteit van leven van kinderen is gemeten aan de hand van vragen op verschillende deelgebieden van hun leven (lichamelijk welzijn, psychisch welbevinden, relatie met ouders, relatie met vrienden, school). De uitkomst wordt weergegeven in een T-score, waarbij de gemiddelde score van een referentiegroep van Nederlandse jongeren 54,1 is. Hoe hoger de score, hoe hoger de ervaren kwaliteit van leven. Bij de eerste meting scoorden de kinderen in de cohortstudie 48,8. Dit stijgt licht naar 50,1 bij de tweede meting en 50,9 bij de derde meeting, maar blijft dus lager dan de score van de referentiegroep.noot20

Ten tijde van de eerste meting had 15,5 procent van de ouders last van klinische traumaklachten.noot21 Dit nam af tot 11,6 procent en 9,7 procent bij de tweede en derde meting. Dit is nog steeds hoger dan in een steekproef onder de algemene Nederlandse bevolking (6,7 procent).

De mate waarin er bij de betrokken kinderen sprake is van een klinisch trauma is zowel aan de ouders gevraagd (over kinderen tot 12 jaar) als aan de kinderen zelf (vanaf 8 jaar).noot22 In figuur 3.4.2 is te zien dat het percentage kinderen met trauma zoals gerapporteerd door de kinderen lager ligt dan het percentage zoals ouders dat rapporteren. Het percentage op basis van de invulling door de ouders is bij de tweede en derde meting gedaald. De hele lichte daling in het percentage op basis van de invulling door de kinderen is statistisch niet significant.

3.4.2 Percentage kinderen met trauma (%)
Meting volgens kinderen volgens ouders
1e meting 11,6 34,6
2e meting (jaar na 1e meting) 9,8 28,2
3e meting (1/2 jaar na 2e meting) 9,6 23,1
Bron: Verwey-Jonker Instituut

Opvoedingsrelatie tussen ouders en kinderen

De opvoedstress zoals ouders die ervaren, is in de cohortstudie gemeten aan de hand van de NOSI-K vragenlijst.noot23 De score van een referentiegroep op deze vragenlijst is 40,4. Een lagere score betekent minder stress. Ouders in de cohortstudie ervaren met een score van 50,6 bij de eerste meting meer stress dan de referentiegroep. Bij de tweede en derde meting daalt de score naar 47,6 en 46,2, maar blijft nog steeds hoger dan in de referentiegroep.

Ook de veiligheid in de hechting tussen ouders en kinderen is in kaart gebracht. Zowel ouders als kinderen (vanaf 8 jaar) hebben hiervoor een vragenlijstnoot24 ingevuld. De hechting wordt uitgedrukt in een cijfer van 1 tot 5, waarbij een hogere score overeenkomt met een betere hechting. De verschillen tussen de scores op de drie meetmomenten zijn statistisch niet significant, figuur 3.4.3 toont de scores op het 1e meetmoment. Voor de rapportage door de kinderen kunnen de scores vergeleken worden met de scores van een referentiegroep. Daaruit blijkt dat de kinderen in de cohortstudie minder veilig gehecht zijn dan kinderen in de referentiegroep.

3.4.3 Hechting tussen ouder en kind
Score 1e meting Referentiewaarde
Moeder over gehechtheid met moeder (n = 446) 4,1 .
Vader over gehechtheid met vader (n = 144) 3,9 .
Kind over gehechtheid met moeder (n = 242) 3,9 4,25
Kind over gehechtheid met vader (n = 233) 3,5 3,86
Bron: Verwey-Jonker Instituut

Tevredenheid cliënten over de ontvangen hulp

Voor gezinnen in de cohortstudie zal doorgaans een hulpverleningstraject zijn ingezet, alle gezinnen zijn immers gemeld bij Veilig Thuis. 79,5 procent van de gezinnen heeft formele hulp ontvangen in de anderhalf jaar na melding bij Veilig Thuis, 83 procent van de gezinnen heeft informele hulp ontvangen.

Op basis van het oordeel dat ouders in de cohortstudie gaven over nut en belang van de geboden hulp, is in kaart gebracht hoe tevreden zij waren over die hulp. Op dezelfde wijze is de tevredenheid van de kinderen over de door hen ontvangen ggz-hulp en jeugdhulp in beeld gebracht (figuur 3.4.4). Over de informele hulp is de tevredenheid hoger dan over de formele hulp.

3.4.4 Tevredenheid ouders en kinderen over ontvangen hulp (%)
(heel) tevreden meer tevreden dan ontevreden meer ontevreden dan tevreden (heel) ontevreden
Ouders over door hen ontvangen formele hulp 64,5 28,7 5,2 1,6
Ouders over door hen ontvangen informele hulp 83,3 16,1 0,6 0
Ouders over door kinderen ontvangen formele hulp 58 32,4 5,6 4
Ouders over door kinderen ontvangen informele hulp 75,7 20,4 3,5 0,4
Kinderen over door hen ontvangen ggz- en jeugdhulp 49,1 26,4 13,2 11,3
Bron: Verwey-Jonker Instituut

Ouders hebben gemiddeld van 3,2 instellingen formele hulp ontvangen met een maximum van 14 verschillende instellingen. Kinderen hebben gemiddeld van 2,2 instellingen formele hulp ontvangen, met een maximum van 12 instellingen.

Recidive daders huiselijk geweld

De informatie over recidive onder daders van huiselijk geweld is gebaseerd op recidive­onderzoek van het WODC (Blokdijk e.a. (2019) en de WODC recidivemonitor), waarbij gekeken is naar recidive in termen van strafzaken.noot25

In de figuur hieronder wordt de tweejarige recidiveprevalentie van daders van huiselijk geweld afgezet tegen de gehele populatie van personen die in 2015 zijn veroordeeld. Hieruit valt op te maken dat 30 procent van de daders van huiselijk geweld binnen twee jaar na 2015 een nieuwe strafzaak heeft voor een misdrijf (algemene recidive). Dit is iets hoger dan de algemene recidiveprevalentie onder alle in 2015 veroordeelde daders (28 procent). Van de daders van huiselijk geweld heeft 14 procent binnen twee jaar een nieuwe geweldstrafzaak op zijn naam staan. Voor de gehele populatie ligt dit op 8 procent. Tot slot heeft ruim 7 procent van de personen die in 2015 werden veroordeeld voor huiselijk geweld binnen twee jaar een nieuwe strafzaak in verband met het plegen van huiselijk geweld (specifieke huiselijk-geweld-recidive).

3.4.5 Percentage feitelijke tweejarige recidive van veroordeelden in 2015 (%)
Algemene recidive Geweldsrecidive Huiselijk gewelds-recidive
Daders huiselijk geweld (N=7 716) 29,7 14,1 7,4
Alle daders (N=134 434) 27,9 7,6 .
Bron: Recidive-onderzoek WODC

Noten

Het begrip recidive is in de gehele keten van betrokken organisaties uiteraard veel breder (bijvoorbeeld gezinnen waarover opnieuw een melding bij Veilig Thuis wordt gedaan na een periode zonder geweld). Nadere afstemming tussen al deze betrokken partijen is nodig om tot een zinvolle definitie van deze bredere vorm van recidive te komen.

Op basis van Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld 2020 van CBS/WODC. Verbale agressie is hierbij niet meegeteld. Het percentage huiselijk geweld inclusief verbale agressie bedraagt 33 procent.

Het percentage structureel huiselijk geweld inclusief structurele verbale agressie bedraagt 8 procent.

Bij de vragen over verwaarlozing kon de scholier geen tijdsperiode aangeven, de scholier moest aangeven of er ooit sprake van is geweest. Daarom is verwaarlozing niet meegenomen in de definitie van slachtofferschap in het afgelopen jaar.

Voor professionals geldt een meldcode.

De cijfers in deze paragraaf over het aantal meldingen bij Veilig Thuis door de politie (op basis van Beleidsinformatie VT) wijkt af van de cijfers op basis van de politieregistraties in paragraaf 3.3. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen hoe deze verschillen kunnen worden geduid.

Dit betreft de meldingen met status ‘definitief’ in het BHV-registratiesysteem van de politie.

Dit cijfer op basis van de politieregistratie wijkt af van de cijfers over het aantal meldingen bij Veilig Thuis door de politie (op basis van Beleidsinformatie VT) in paragraaf 3.2. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen hoe deze verschillen kunnen worden geduid.

In het 1e halfjaar van 2020 zijn er 50 760 casussen afgesloten. In 35 120 van deze afgesloten casussen heeft er minstens 1 overdracht plaatsgevonden.

Bij minstens één van de meldingen in de betreffende casus heeft Veilig Thuis bij de veiligheidstaxatie van de melding de conclusie getrokken dat het gaat om acute of structureel onveilige situatie.

In het 1e halfjaar van 2020 zijn er in totaal 19 880 casussen met acute of structurele onveilige situaties afgesloten.

Elk onderzoek heeft betrekking op één kind.

Een eventuele bij de start van het onderzoek al aangevraagde voorlopige ondertoezichtstelling of voogdij wordt niet meegeteld bij het aantal ingediende rekesten na afloop van het onderzoek.

Dit zijn de volgende 13 Veilig Thuis regio’s: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Flevoland, Gooi en Vechtstreek, Groningen, IJsselland, Kennemerland, Noordoost-Brabant, Midden-Brabant, Twente en Zaanstreek-Waterland.

Manchester Short Assessment of quality of life (MANSA). Van 622 ouders is de score op ervaren veiligheid voor alle drie de meetmomenten bekend.

Op basis van een uitvraag onder deze kinderen op basis van de Security in the Interparental Subsystem Scale Child Report (SIS) methodiek. Emotionele reactiviteit is gevoeligheid voor intense, langdurige en ontregelde uitingen van angst, waakzaamheid of nood. Emotionele reactiviteit is een onderdeel van de emotionele veiligheid in relatie tot ruzie tussen ouders. Van 384 kinderen is een score bekend voor alle drie de meetmomenten.

Op basis van de MANSA-vragenlijst is van 626 ouders de score bekend voor alle drie de meetmomenten.

Kidscreen-10 methodiek. Uitkomsten zijn gebaseerd op gegevens van 214 kinderen. De stijging tussen de tweede en derde meting is niet significant.

Met klinisch trauma wordt een (medisch) gediagnosticeerd trauma bedoeld. Vastgesteld op basis van Trauma Symptoms Inventory lijst, die van 561 ouders bekend is voor alle drie de meetmomenten.

540 ouders vulden de Trauma Symptom Checklist for Young Children (TSCYC) in, 229 kinderen de Trauma Symptom Checklist for Children (TSCC). Beiden vragenlijsten hebben intern een norm of er wel of niet sprake is van een klinisch trauma.

Nijmeegse Ouderlijke Stress Index - verkorte versie; gemeten bij 890 ouders.

Security Scale vragenlijst.

Het begrip recidive is in de gehele keten van betrokken organisaties uiteraard veel breder (bijvoorbeeld gezinnen waarover opnieuw een melding bij Veilig Thuis wordt gedaan na een periode zonder geweld). Nadere afstemming tussen al deze betrokken partijen is nodig om tot een zinvolle definitie van deze bredere vorm van recidive te komen.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2019–2020 2019 tot en met 2020
2019/2020 Het gemiddelde over de jaren 2019 tot en met 2020
2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2019 en eindigend in 2020
2017/’18–2019/’20 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2017/’18 tot en met 2019/’20

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.