Meer dan de som der delen: de productiviteitsbonus van marktverdeling en bedrijvendynamiek
Om het nationale productiviteitsbeeld te kunnen duiden, is het goed om ook onder het macro-economische oppervlak te kijken. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hoe het niveau en de groei van de productiviteit van de Nederlandse industrie en handel is opgebouwd uit de productiviteit van onderliggende bedrijven, de samenstelling van de bedrijvenpopulatie en veranderingen daarin. We kijken onder andere naar de rol van de marktverdeling, de internationalisering van bedrijven en de bedrijvendynamiek in termen van oprichtingen, opheffingen en fusies en overnames.
3.1Inleiding
Om het nationale productiviteitsbeeld te kunnen duiden, is het goed om ook onder het macro-economische oppervlak te kijken. In hoofdstuk 1 is bekeken welke verschillen er tussen bedrijfstakken bestaan en hoe verschuivingen over de tijd de macro-economische groei bepalen. Van de productiviteitsverschillen tussen typen bedrijven is uitvoerig studie gemaakt in het vorige hoofdstuk. In het huidige hoofdstuk staat centraal hoe deze heterogeniteit op bedrijfsniveau zich door vertaalt naar de productiviteit van een bedrijfstak. Niet alleen de gemiddelde productiviteit van de bedrijven is daarbij van belang, maar ook de relatieve grootte van de bedrijven. Daarnaast hangt de ontwikkeling van productiviteit binnen een bedrijfstak niet alleen af van de productiviteitsgroei binnen bedrijven, als gevolg van bijvoorbeeld innovatie en de inzet van nieuwe kennis en technologie, maar zijn ook de dynamiek van de bedrijvenpopulatie en de verdeling van arbeid en kapitaal binnen een bedrijfstak daarbij belangrijke bepalende factoren.
Zoals in hoofdstuk 1 besproken, is er sprake van een vertraging van de macro-economische productiviteitsgroei. Een belangrijke pijler van productiviteitsgroei is het proces van creatieve destructie; dat wil zeggen het economische proces waarin doorlopend nieuwe innovaties worden ontwikkeld die voor bestaande technologieën in de plaats komen, nieuwe bedrijven concurreren met gevestigde bedrijven en nieuwe vormen van werk bestaande activiteiten vervangen (Aghion et al., 2021; Schumpeter, 1934). Een belangrijk ingrediënt daarvoor is een efficiënt marktmechanisme, waarin productieve bedrijven kunnen groeien ten opzichte van minder productieve concurrenten, en waarin minder goed presterende bedrijven plaatsmaken voor innovatieve nieuwkomers. Met andere woorden, een goed werkend marktmechanisme leidt tot een goede verdeling van de productiemiddelen in een economie, ook wel allocatieve efficiëntie genoemd (Bartelsman et al., 2009; 2013).
Tegelijkertijd zijn er internationaal tekenen dat dit proces van creatieve destructie hapert. In de Verenigde Staten is er sprake van een vermindering in het aantal oprichtingen en ook andere maatstaven voor de activiteit van jonge bedrijven en marktdynamiek laten over de langere termijn een afname zien (Decker et al., 2017; 2020), wat een drukkend effect heeft op de productiviteitsgroei. Voor Nederland laten Freeman et al. (2021) zien dat bedrijvendynamiek een belangrijke determinant is van productiviteitsgroei, maar dat deze dynamiek in de periode 2006–2016 is afgenomen en daarmee bijdraagt aan de productiviteitsvertraging – met name in de dienstensector.
Internationale handel speelt ook een rol in dit perspectief. Zo verbeterden bedrijven hun productiviteit in Chili als gevolg van de liberalisering van de handel en de daarmee gepaard gaande toename in importconcurrentie; in veel sectoren leidde dit tot verdere productiviteitsverbeteringen uit de herverdeling (reallocatie) van productiemiddelen en marktaandeel richting de meer efficiënte, over het algemeen internationaal georiënteerde producenten (Pavcnik, 2002). Een hogere handelsopenheid stelde bedrijven dus in staat om productiever te worden, waarbij er nog een extra bonus was doordat productievere bedrijven ook konden groeien. Vanuit een theoretisch perspectief leggen ook Melitz en Ottaviano (2008) deze link tussen liberalisering van de handel en macro-productiviteit.
Tegen deze achtergrond zullen we in dit hoofdstuk kijken naar de rol en mate van afnemende bedrijvendynamiek. Dit komt aan bod in paragraaf 3.2. Daarnaast zullen we ingaan op het belang van de productiviteitsbonus door allocatieve efficiëntie voor het productiviteitsniveau van een bedrijfstak (paragraaf 3.3) en kwantificeren we ook de bijdrage van de verschillende componenten van bedrijvendynamiek aan de productiviteitsgroei, waaronder oprichtingen en opheffingen, maar ook fusies en overnames en verschuivingen in marktaandelen (paragraaf 3.4).
Bij de analyses is speciale aandacht voor de bijdrage van exporteurs van goederen. Doorgaans wordt gevonden dat exporteurs productiever zijn dan niet-exporteurs: hoe vertaalt dit zich in de productiviteit van de betreffende bedrijfstak en wat is de rol van exporteurs in de verschillende productiviteitscomponenten? Dit geeft inzicht in of naast de directe productiviteitswinst voor een bedrijf door te exporteren (zie hoofdstuk 4), de productiviteit van een bedrijfstak nog verder profiteert als gevolg van marktverdeling.
We maken gebruik van dezelfde data als in hoofdstuk 2 van deze Internationaliseringsmonitor. Deze dataset betreft bedrijven met rechtspersoonlijkheid (bv’s en nv’s) met meer dan 1 werkzame persoon. Vanwege de link naar de goederenexport richten we ons in dit hoofdstuk op de bedrijven in de industrie en de handel (auto-, groot- en detailhandel), die het leeuwendeel van de totale Nederlandse goederenexport voor hun rekening nemen (Herbers et al., 2022). Verder richten we ons op de multifactorproductiviteit (mfp) als productiviteitsmaatstaf, waarbij deze (net als in hoofdstuk 2) is bepaald aan de hand van de methode van Ackerberg et al. (2015). In de bijlage van hoofdstuk 4 wordt nog ingegaan op die methode.
3.2Afnemende bedrijvendynamiek in industrie en handel
Een uitgebreide literatuur, ruwweg beginnend bij het werk van Baily et al. (1992), laat zien dat de productiviteitsgroei van een bedrijfstak enerzijds wordt bepaald door de productiviteitsgroei van bedrijven en verschuivingen in marktaandelen, en anderzijds door nieuwe bedrijven die toetreden tot de markt en bedrijven die failliet gaan of stoppen met hun activiteiten. In deze paragraaf wordt de dynamiek van de bekeken onderzoekspopulatie in de afgelopen vijftien jaar in beeld gebracht.noot1 In 2021 ging het om iets meer dan 50 duizend bedrijven, oftewel 13 procent van de in totaal bijna 375 duizend bedrijven die de Nederlandse industrie en de auto-, groot- en detailhandel in 2021 op enig moment telde. In werkgelegenheid omvat de doelpopulatie 75 procent van alle werkzame personen in de industrie en auto-, groot- en detailhandel in 2021.
In de afgelopen jaren schommelde dit aantal rond de 50 duizend zoals blijkt uit figuur 3.2.1. Na de financiële crisis van 2008 daalde het aantal bedrijven, om in 2011 weer te herstellen. In de jaren daarna, die gekenmerkt werden door economische laagconjunctuur, daalde het aantal bedrijven weer licht. Vanaf 2016 groeide het aantal bedrijven weer gestaag. De meeste bedrijven in Nederland maken deel uit van het zogeheten microbedrijf, waar minder dan 10 personen werkzaam zijn. Onze doelpopulatie bestaat voor circa 59 procent uit zulke bedrijven. Grotere bedrijven (niet-microbedrijven), met 10 of meer werkzame personen, vormen 41 procent van de bedrijven van de doelpopulatie.
Jaar | Microbedrijven | Niet-microbedrijven |
---|---|---|
2007 | 29,185 | 22,430 |
2008 | 29,575 | 21,750 |
2009 | 29,795 | 21,320 |
2010 | 28,860 | 20,610 |
2011 | 30,425 | 21,335 |
2012 | 29,985 | 21,140 |
2013 | 29,620 | 20,665 |
2014 | 29,345 | 20,010 |
2015 | 29,155 | 19,815 |
2016 | 29,065 | 19,830 |
2017 | 29,115 | 19,955 |
2018 | 29,235 | 20,470 |
2019 | 29,085 | 20,715 |
2020 | 29,185 | 20,810 |
2021* | 29,740 | 20,925 |
Dalende bedrijvendynamiek, vooral bij microbedrijven
Figuur 3.2.2 geeft de dynamiek in de onderzochte bedrijvenpopulatie weer aan de hand van het verloop van oprichtingen en opheffingen. Het verloop is gemeten als het aandeel van de som van het aantal oprichtingen en opheffingen in de betreffende populatie (churn rate in het Engels). Hier wordt wederom onderscheid gemaakt naar microbedrijven, met meer dan 1 maar minder dan 10 werkzame personen, en grotere bedrijven. Uit figuur 3.2.2 volgen een aantal observaties. Zo is de dynamiek het grootst onder bedrijven met meer dan 1 en minder dan 10 werkzame personen (micro) en ligt deze voor de grotere bedrijven (>10 werkzame personen) structureel lager. In beide deelgroepen neemt de dynamiek af over de tijd, met een opvallende daling tussen 2007 en 2010 in de dynamiek onder microbedrijven. Nieuw opgerichte bedrijven starten natuurlijk over het algemeen klein. Daarna is de kans op opheffingen voor met name jonge, kleine bedrijven hoog vanwege de hoge onzekerheid op bedrijfssucces, wat de hogere dynamiek in die groep verklaart (Calvino et al., 2015; Freeman et al., 2021). Opgemerkt moet worden dat in de totale Nederlandse bedrijvenpopulatie de dynamiek bij microbedrijven nog veel hoger ligt, met name onder zzp-bedrijven.
De opleving in het verloop in 2021 bij de grotere bedrijven komt grotendeels door een toename in het aandeel opheffingen onder grotere bedrijven. Dit hangt samen met de coronacrisis.
Jaar | Microbedrijven | Niet-microbedrijven |
---|---|---|
2007 | 8,7 | 3,7 |
2008 | 7,3 | 2,9 |
2009 | 6,6 | 3,1 |
2010 | 4,3 | 2,1 |
2011 | 4,8 | 2,0 |
2012 | 5,1 | 1,8 |
2013 | 5,6 | 2,1 |
2014 | 5,1 | 2,0 |
2015 | 4,6 | 1,7 |
2016 | 4,9 | 1,5 |
2017 | 4,3 | 1,1 |
2018 | 3,8 | 1,0 |
2019 | 4,1 | 1,2 |
2020 | 3,8 | 1,0 |
2021* | 3,5 | 1,6 |
1)Bedrijven in de industrie en handel met rechtspersoonlijkheid (bv's en nv's) en meer dan 1 werkzame persoon. |
Verloop in industriële bedrijven kleiner dan in de handel
Per bedrijfstak komt het algemene beeld van afnemende dynamiek ook duidelijk naar voren, zoals figuur 3.2.3 laat zien. Na een kleine opleving in de dynamiek tussen 2010 en 2013 daalt het verloop in beide populaties weer redelijk gestaag. Het duidelijkst doet dit zich voor in de auto-, groot- en detailhandel, maar ook in de industrie nam de dynamiek in de afgelopen 15 jaar af. Kortom, in beide bedrijfstakken is er een duidelijke neerwaartse trend.
Jaar | Auto-, groot- en detailhandel | Industrie |
---|---|---|
2007 | 7,1 | 5,2 |
2008 | 5,9 | 4,3 |
2009 | 5,3 | 4,8 |
2010 | 3,4 | 3,4 |
2011 | 3,6 | 3,7 |
2012 | 3,8 | 3,6 |
2013 | 4,3 | 3,8 |
2014 | 4,1 | 3,1 |
2015 | 3,7 | 2,7 |
2016 | 3,8 | 2,9 |
2017 | 3,2 | 2,4 |
2018 | 2,9 | 2,1 |
2019 | 3,1 | 2,4 |
2020 | 2,9 | 2,0 |
2021* | 2,8 | 2,4 |
1)Bedrijven in de industrie en handel met rechtspersoonlijkheid (bv's en nv's) en meer dan 1 werkzame persoon. |
3.3Opbouw van productiviteitscijfers: de rol van marktverdeling
In hoofdstuk 1 is laten zien dat productiviteit verschilt van bedrijfstak tot bedrijfstak en dat bedrijfstakken in verschillende mate bijdragen aan de totale productiviteit van een economie, waarbij ook de omvang van de bedrijfstak een rol speelt. Als we verder inzoomen op de bedrijfstakcijfers gaat eenzelfde soort principe op met betrekking tot hoe deze zijn opgebouwd uit de productiviteit en omvang van de onderliggende bedrijven. Naast de productiviteit van bedrijven, wordt de totale productiviteit van bedrijfstakken ook bepaald door de verdeling van productiemiddelen en output tussen bedrijven. Dit fenomeen staat bekend als allocatieve efficiëntie. Dit is in feite een soort productiviteitsbonus, die het gevolg is van het feit dat goed presterende bedrijven in een bepaalde bedrijfstak ook een hoger marktaandeel behalen. Een bedrijfstak met een paar grote hoogproductieve bedrijven en veel kleine laagproductieve bedrijven zal een lage gemiddelde productiviteit hebben, maar juist een hoge allocatieve efficiëntie hebben. Andersom, als door bijvoorbeeld restricties op de arbeids- of kapitaalmarkt goed presterende bedrijven lastig financiering of nieuwe werknemers kunnen krijgen, kan dat erin resulteren dat productiemiddelen teveel bij minder presterende bedrijven terecht komen, wat ook wel misallocatie wordt genoemd (Hsieh en Klenow, 2009; Bun en de Winter, 2022).
Marktverdeling bepalend voor productiviteit
De totale productiviteit van een bedrijfstak kan worden gezien als de optelsom van de gemiddelde bedrijfsproductiviteit en de allocatieve efficiëntie (zie Olley en Pakes, 1996). De allocatieve efficiëntie is hier in feite de relatie tussen de bedrijfsproductiviteit en de bedrijfsomvang, beiden in relatieve termen.
Figuur 3.3.1 brengt voor 2012 en 2019 in beeld hoe de mfp per bedrijfstak is opgebouwd uit de gemiddelde productiviteit en allocatieve efficiëntie. De bedrijfsomvang (die wordt gebruikt om te bepalen hoeveel gewicht een bedrijf krijgt in het totaal) is daarbij gemeten in termen van de (nominale) toegevoegde waarde (Melitz en Polanec, 2015).
Uit de figuur blijkt dat de productiviteit van een bedrijfstak vooral wordt bepaald door het gemiddelde productiviteitsniveau van de bedrijven (in beide jaren gemiddeld voor zo’n drie vierde). Allocatieve efficiëntie is echter zeker niet onbelangrijk. In alle bedrijfstakken wordt een substantiële productiviteitsbonus behaald doordat grotere bedrijven ook gemiddeld productiever zijn en die kan flink oplopen, in 2019 variërend van 12 tot 53 procent. Gemiddeld was de productiviteit per bedrijfstak daardoor een kwart hoger (28 procent indien gewogen met de omvang van de bedrijfstakken). Wel is sprake van verschillen tussen bedrijfstakken. Ter illustratie: in de voedings- en genotmiddelenindustrie is de allocatieve efficiëntie goed voor ongeveer 21 procent van de totale productiviteit. In 2012 was dat nog 34 procent. In de machine-industrie was de allocatieve efficiëntie in 2019 goed voor ruim de helft van de productiviteit, terwijl dit in 2012 nog ongeveer een derde was.
, | Gemiddelde productiviteit | Allocatieve efficiëntie |
---|---|---|
Voedings-, genotmiddelenindustrie | . | . |
2019 | 79,1 | 20,9 |
2012 | 65,9 | 34,1 |
Textiel-, kleding-, lederindustrie | . | . |
2019 | 79,0 | 21,0 |
2012 | 80,5 | 19,5 |
Hout-, papier-, grafische industr. | . | . |
2019 | 78,2 | 21,8 |
2012 | 78,5 | 21,5 |
Chemie en farmaceutische industrie | . | . |
2019 | 66,8 | 33,2 |
2012 | 77,7 | 22,3 |
Kunststof- en bouwmateriaalindustr | . | . |
2019 | 80,5 | 19,5 |
2012 | 79,5 | 20,5 |
Basismetaal, metaalprod.-industrie | . | . |
2019 | 83,3 | 16,7 |
2012 | 81,1 | 18,9 |
Elektrische en elektron. industrie | . | . |
2019 | 54,2 | 45,8 |
2012 | 66,0 | 34,0 |
Machine-industrie | . | . |
2019 | 46,5 | 53,5 |
2012 | 67,5 | 32,5 |
Transportmiddelenindustrie | . | . |
2019 | 84,6 | 15,4 |
2012 | 77,1 | 22,9 |
Overige industrie en reparatie | . | . |
2019 | 87,8 | 12,2 |
2012 | 78,1 | 21,9 |
Autohandel en -reparatie | . | . |
2019 | 82,0 | 18,0 |
2012 | 82,0 | 18,0 |
Groothandel en handelsbemiddeling | . | . |
2019 | 72,1 | 27,9 |
2012 | 68,6 | 31,4 |
Detailhandel (niet in auto's) | . | . |
2019 | 78,8 | 21,2 |
2012 | 79,8 | 20,2 |
Productiviteitsbonus blijft nagenoeg gelijk
De bijdrage van allocatieve efficiëntie is in een aantal bedrijfstakken groter geworden tussen 2012 en 2019, zoals in de chemie en farmaceutische industrie, de machine-industrie en elektrische en elektronische industrie. Dit betekent dat, in relatieve zin, de meer productieve bedrijven in deze bedrijfstakken groter zijn geworden door meer marktaandeel te behalen. Echter, als we kijken naar bijvoorbeeld de voedings- en genotmiddelenindustrie of naar de overige industrie en reparatie, komt naar voren dat de efficiëntie van de allocatie afgenomen is. Waar het beeld in de industrie wat gevarieerd is, zien we in de handelssector een min of meer gelijkblijvende of lichte afname van de bijdrage van de allocatieve efficiëntie. Gemiddeld genomen bleef de productiviteitsbonus gelijk, hetgeen de resultante is van een kleine krimp in de handel en een lichte groei in industrie.
Bijdrage exporteurs aan de gemiddelde productiviteit van een bedrijfstak gekrompen
Internationale ondernemers zijn doorgaans grotere en productievere bedrijven dan hun niet-exporterende concurrenten. Interessant is te bekijken hoe dit zich vertaalt in de bijdrage aan de productiviteit van de bedrijfstak. Figuur 3.3.2 en figuur 3.3.3 maken inzichtelijk wat de bijdrage is van exporteurs vis-à-vis de niet-exporterende bedrijven aan zowel de gemiddelde productiviteit als de allocatieve efficiëntie.
Uit figuur 3.3.2 blijkt dat exporterende bedrijven relatief gezien een positieve bijdrage leveren aan de gemiddelde productiviteit binnen de industrie. De figuur toont het relatieve verschil tussen de gemiddelde productiviteit voor alle bedrijven in de bedrijfstak ten opzichte van de gemiddelde productiviteit van niet-exporterende bedrijven. Dit verschil is de mate waarin de exporteurs bijdragen aan het verhogen van het gemiddelde van het totaal. De doorgaans positieve bijdrage is het gevolg van een doorgaans hogere productiviteit in die groep en een hoger aandeel in de populatie. Alleen in de chemische en farmaceutische industrie was er een negatieve bijdrage in 2019. In deze industrie is sprake van een klein aantal niet-exporteurs, dat in 2019 gemiddeld een hogere productiviteit had dan de exporteurs. In de handelssector leveren exporteurs vooral een grote bijdrage in de groothandel, maar minder in de auto- en nog minder in de detailhandel, in overeenstemming met het aantal exporteurs in die bedrijfstakken. Opvallend genoeg is de bijdrage van de exporteurs in de meeste bedrijfstakken afgenomen tussen 2012 en 2019, soms zelfs tot slechts enkele procenten, hetgeen samenhangt met een krimpende productiviteitsvoorsprong van exporteurs (zie ook tabel 3.6.2 in de bijlage).
, | Bijdrage exporteurs t.o.v. niet-exporteurs |
---|---|
Voedings-, genotmiddelenindustrie | . |
2019 | 17,4 |
2012 | 15,7 |
Textiel-, kleding-, lederindustrie | . |
2019 | 18,3 |
2012 | 15,8 |
Hout-, papier-, grafische industr. | . |
2019 | 2 |
2012 | 8,7 |
Chemie en farmaceutische industrie | . |
2019 | -15,6 |
2012 | 20,2 |
Kunststof- en bouwmateriaalindustr | . |
2019 | 0,7 |
2012 | 29,3 |
Basismetaal, metaalprod.-industrie | . |
2019 | 1,4 |
2012 | 7,8 |
Elektrische en elektron. industrie | . |
2019 | 1,9 |
2012 | 13,4 |
Machine-industrie | . |
2019 | 3,4 |
2012 | 13,6 |
Transportmiddelenindustrie | . |
2019 | 3,2 |
2012 | 7,2 |
Overige industrie en reparatie | . |
2019 | 4,4 |
2012 | 6,3 |
Autohandel en -reparatie | . |
2019 | 6,6 |
2012 | 7 |
Groothandel en handelsbemiddeling | . |
2019 | 10,8 |
2012 | 17,8 |
Detailhandel (niet in auto's) | . |
2019 | 3,7 |
2012 | 2,7 |
Exporteurs spelen ook een belangrijke rol in allocatieve efficiëntie. In alle bedrijfstakken dragen deze bedrijven substantieel meer bij dan niet-exporteurs, zie figuur 3.3.3. Dit wijst er op dat bedrijven die groter en productiever zijn ook vaker exporteren. In de hoogtechnologische bedrijfstakken zoals de chemische en farmaceutische industrie, de machine- en de elektrische en elektrotechnische industrie wordt zo goed als de gehele productiviteitsbonus bepaald door deze groep. De bijdrage van niet-exporteurs aan allocatieve efficiëntie is in de overige industrie en in de handel relatief wat groter dan in de andere bedrijfstakken. In die bedrijfstakken zitten dus ook wat meer relatief grotere, productievere bedrijven die zich alleen op de binnenlandse markt richten. Deze resultaten wijzen erop dat bedrijven die productiviteitswinsten behalen door te gaan exporteren, doorgaans ook een hoger marktaandeel kunnen behalen en daarmee een bonus creëren voor de bedrijfstak.
, | Exporteurs | Niet-exporteurs |
---|---|---|
Voedings-, genotmiddelenindustrie | . | . |
2019 | 17,4 | 6,1 |
2012 | 35,3 | 6,4 |
Textiel-, kleding-, lederindustrie | . | . |
2019 | 21,1 | 2,5 |
2012 | 16,9 | 4,9 |
Hout-, papier-, grafische industr. | . | . |
2019 | 21,8 | 2,8 |
2012 | 19 | 5,2 |
Chemie en farmaceutische industrie | . | . |
2019 | 41,6 | 0 |
2012 | 23,3 | 1,9 |
Kunststof- en bouwmateriaalindustr | . | . |
2019 | 20,9 | 0,8 |
2012 | 18,5 | 4,5 |
Basismetaal, metaalprod.-industrie | . | . |
2019 | 15,6 | 2,8 |
2012 | 17,1 | 3,9 |
Elektrische en elektron. industrie | . | . |
2019 | 60,5 | 0,7 |
2012 | 38,8 | 2,8 |
Machine-industrie | . | . |
2019 | 75,9 | 0,6 |
2012 | 37,7 | 1,6 |
Transportmiddelenindustrie | . | . |
2019 | 15,3 | 1,4 |
2012 | 22,3 | 3,6 |
Overige industrie en reparatie | . | . |
2019 | 8,8 | 4,2 |
2012 | 17,6 | 7,1 |
Autohandel en -reparatie | . | . |
2019 | 12,6 | 7,2 |
2012 | 12,4 | 7,4 |
Groothandel en handelsbemiddeling | . | . |
2019 | 25,8 | 6,9 |
2012 | 29,7 | 8 |
Detailhandel (niet in auto's) | . | . |
2019 | 18,1 | 5,8 |
2012 | 14,2 | 8,4 |
1) De bijdrage van de allocatieve efficiëntie van niet-exporteurs in de chemie en farmaceutische industrie is licht negatief (-1,1 procentpunt) maar omwille van de presentatie in de figuur op 0 gezet. |
3.4Bedrijvendynamiek en de groei van productiviteit
Paragraaf 3.3 liet zien dat de marktverdeling invloed heeft op het totale productiviteitsniveau van een bedrijfstak: de mate van allocatieve efficiëntie. Die verdeling van productiemiddelen verandert over de tijd: in figuur 3.3.1 zagen we dat de productiviteitsbonus van de allocatieve efficiëntie redelijk constant gebleven is. In deze paragraaf zoomen we in op de ontwikkeling van de productiviteit en bekijken we de impact van dat er bedrijven bij komen of juist verdwijnen, en bedrijven ook groeien of krimpen. Oftewel, hoe het proces van creatieve destructie in een bedrijfstak doorwerkt in de ontwikkeling van de productiviteit.
De productiviteitsverandering van een bedrijfstak kunnen we toeschrijven aan groepen bedrijven met een onderscheid naar nieuwe bedrijven, bedrijven die verdwijnen of bestaande bedrijven die hun activiteiten continueren (Balk, 2015; Melitz en Polanec, 2015). Voor de groep van continuerende bedrijven kan bovendien worden bepaald wat de rol is van (de verandering in) de genoemde allocatieve efficiënte en daarnaast de verandering in de gemiddelde bedrijfsproductiviteit. Al met al gaat het hier dus om vier componenten:
Productiviteitsverandering van bedrijfstak =
Gemiddelde productiviteitsverandering continuerende bedrijven +
Verandering in de allocatieve efficiëntie binnen de groep continuerende bedrijven +
Bijdrage van nieuwe bedrijven +
Bijdrage verdwijnende bedrijven
De bijdrage van nieuwe en verdwijnende bedrijven wordt gemeten door het verschil in productiviteitsniveau met de groep continuerende bedrijven, gewogen aan de hand van de relatieve grootte van die groepen. Nieuwe bedrijven dragen bij aan een groei van de productiviteit als ze productiever zijn dan de reeds bestaande bedrijven in de markt. Het verdwijnen van een bedrijf heeft juist een positieve bijdrage als deze minder productief is dan zijn concurrenten. Dit raakt aan het proces van creatieve destructie en efficiënte marktwerking: idealiter worden slecht presterende, niet innovatieve bedrijven verdreven door beter presterende, innovatieve nieuwkomers.
Een belangrijk punt ten opzichte van de analyse in paragraaf 3.3 is dat het gemiddelde daar alle bedrijven in een jaar betreft; hier gaat het alleen om de verandering bij alleen continuerende bedrijven. Ook de verandering in de allocatieve efficiëntie betreft hier alleen de continuerende bedrijven. De effecten van nieuwe bedrijven en die van die verdwijnen worden nu apart gekwantificeerd en dit omvat zowel hun impact op het gemiddelde als op de allocatieve efficiëntie.
Substantiële rol bedijvendynamiek voor groei multifactorproductiviteit
Figuur 3.4.1 geeft de bijdragen van de verschillende componenten weer per bedrijfstak. Een bedrijf telt als een nieuw bedrijf als het ergens in die periode na 2012 is ontstaan; een verdwenen bedrijf bestond in 2012, maar niet meer in 2019.
Het valt op dat er veel variatie is tussen bedrijfstakken in de mate waarin de verschillende componenten bijdragen, net als in de richting van die bijdrage. Als voorbeeld: in de textielindustrie is er sprake van een relatief sterke krimp van de productiviteit van gemiddeld 3,9 procent per jaar, die voor een groot deel lijkt te zijn veroorzaakt door een afname van de gemiddelde productiviteit bij continuerende bedrijven. De totale ontwikkeling in de chemische industrie is daarentegen positief (gemiddeld 1,7 procent per jaar), wat het resultaat is van tegenstrijdige krachten maar vooral werd gedreven door toetreding van relatief productieve nieuwkomers. In de vervaardiging van elektrische en elektrotechnische apparatuur en de machine-industrie was er sprake van een forsere groei, met name door een groter marktaandeel voor de meer productieve continuerende bedrijven.
Gemiddeld genomen laten deze bedrijfstakken een productiviteitsgroei van rond de 11 procent zien over de gehele periode. De bijdrage hieraan van de gemiddelde groei van de bestaande bedrijven van 4 procentpunt is daarin vrij klein. Merk op dat deze bijdrage gelijk staat aan de productiviteitsgroei van deze bedrijven, wat wordt geassocieerd met dat bedrijven innoveren en investeren in nieuwe technologie en menselijk kapitaal. Dit deel van de productiviteitsgroei lijkt op basis van deze resultaten wat achter te blijven. Nog eens 2 procentpunt van de gemiddelde totale groei komt voor rekening van de in- en uitstroom van bedrijven; zo’n 5 procentpunt is ten slotte toe te schrijven aan grotere marktaandelen voor bestaande productieve bedrijven. Wel is deze laatste bijdrage vooral zo hoog vanwege de machine- en elektrische/elektronische industrie; zonder die bedrijfstakken valt deze component terug naar een gemiddelde bijdrage van 0,2 procentpunt. Tezamen met de resultaten uit paragraaf 3.3, waar werd getoond dat het aandeel van de allocatieve efficiëntie in het niveau van mfp gemiddeld gelijk is gebleven, lijkt het er dus op dat deze component van de productiviteit weliswaar niet is afgenomen, maar dat er ook maar weinig groei aan wordt ontleend.
Bedrijfstak | Verandering gemiddelde (continuerende bedrijven) | Verandering in allocatieve efficiëntie (continuerende bedrijven) | Bijdrage nieuwe bedrijven | Bijdrage verdwijnende bedrijven |
---|---|---|---|---|
Voedings-, genotmiddelenindustrie | -11,8 | -5,9 | -5,5 | -4,0 |
Textiel-, kleding-, lederindustrie | -3,6 | 1,1 | 2,4 | 1,3 |
Hout-, papier-, grafische industr. | 6,5 | 0,9 | 3,4 | 4,0 |
Chemie en farmaceutische industrie | -10,8 | 14,1 | 21,0 | -9,7 |
Kunststof- en bouwmateriaalindustr | 5,5 | -0,1 | 2,6 | 1,2 |
Basismetaal, metaalprod.-industrie | 6,4 | -0,2 | -1,7 | 2,1 |
Elektrische en elektron. industrie | 15,7 | 25,3 | -2,0 | -0,8 |
Machine-industrie | 8,9 | 38,5 | -9,2 | 8,0 |
Transportmiddelenindustrie | 8,3 | -6,3 | 1,9 | 1,8 |
Overige industrie en reparatie | 3,4 | -5,5 | 0,1 | -3,1 |
Autohandel en -reparatie | 5,3 | -2,6 | 4,6 | 4,3 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 11,5 | 0,2 | 1,9 | -2,2 |
Detailhandel (niet in auto's) | 2,6 | 5,4 | 1,1 | 4,3 |
1) Geïmpliceerde totale groei wijkt af van officiële mfp-groei in groeirekeningen, vanwege afbakening en selectie van onderzoekspopulatie, maar ook door conceptuele en methodologische verschillen. |
In het kort geven deze resultaten aan dat er een substantiële rol is voor het proces van bedrijvendynamiek in het bepalen van de productiviteitsgroei, naast puur en alleen de groei van productiviteit van de bedrijven in een bepaalde bedrijfstak.noot2 Bovendien is deze rol verschillend per bedrijfstak, alhoewel deze resultaten geen uitsluitsel bieden over wat er schuilt gaat onder die verschillen. Het is mogelijk dat er bedrijfstak-specifieke karakteristieken zijn die dit verklaren, zoals de mate van (internationale) concurrentie, marktwerking en investeringen in nieuwe technologie en menselijk kapitaal (Freeman et al., 2021). Anderzijds kan het ook te maken hebben met specifieke ontwikkelingen (bijvoorbeeld prijzen van grondstoffen) en gebeurtenissen (bijvoorbeeld grote reorganisaties) per bedrijfstak in het onderzochte tijdvak. Op dit moment is daar nog verder onderzoek naar nodig.
Continuerende exporteurs dragen het meest bij aan mfp-groei
Net als bij de analyse in paragraaf 3.3 is het interessant om te bekijken wat de bijdrage is van wel en niet-exporterende bedrijven aan de verschillende componenten die de totale productiviteitsgroei van een bedrijfstak bepalen. We zullen eerst kijken naar de bijdrage binnen de continuerende bedrijven en daarna naar die binnen de groep van nieuwe en verdwijnende bedrijven.
In figuur 3.4.2 wordt bekeken in welke mate exporteurs een rol spelen in de bijdrage van continuerende bedrijven, zowel voor wat betreft de verandering in de gemiddelde productiviteit als in de allocatie. Beide componenten worden in de meeste bedrijfstakken met name bepaald door exporteurs, in positieve dan wel negatieve zin, want de bijdrage kan ook negatief zijn. Om deze orde van grootte goed in te schatten is het goed om die te vergelijken met het aandeel van exporteurs in het totaal aantal bedrijven in de bedrijfstak (zie tabellen 3.6.1 en 3.6.2 in de bijlage).noot3 Zo is in de detailhandel het aandeel exporteurs relatief laag maar komt de verandering in de allocatieve efficiëntie wel bijna volledig op hun conto. Ook de bijdrage aan de (positieve) verandering in de gemiddelde productiviteit is relatief hoog ten opzichte van het aandeel exporteurs. Per saldo dragen exporteurs dus bovenmatig bij aan de productiviteitsgroei in die bedrijfstak, door een gemiddeld hogere productiviteitsgroei dan andere, niet-exporterende continuerende bedrijven, maar ook doordat bovengemiddeld productieve exporteurs een hoger marktaandeel konden bemachtigen.
In de voedings- en genotmiddelenindustrie is het beeld heel anders. Bedrijven in de onderzoekspopulatie in deze bedrijfstak maakten een negatieve productiviteitsgroei door. Exporteurs zijn hier grotendeels bepalend voor, met name in de negatieve bijdrage van continuerende bedrijven, wat aangeeft dat hogere marktaandelen in 2019 juist in mindere mate verbonden waren aan een hogere productiviteit dan in 2012.
Opvallend is dat de componenten soms in tegengestelde richting gaan. Dat is bijvoorbeeld het geval in de chemische industrie. De gemiddelde productiviteit van continuerende bedrijven is daar gedaald, hetgeen wordt gecompenseerd door een betere verdeling. Dit patroon wordt bijna volledig bepaald door exporteurs en benadrukt dat er een complexe dynamiek schuil kan gaan onder geaggregeerde cijfers.
Bedrijfstak | Aandeel in verandering van de gemiddelde productiviteit | Aandeel in verandering van de allocatieve efficiëntie |
---|---|---|
Voedings-, genotmiddelenindustrie | -68,0 | -98,2 |
Textiel-, kleding-, lederindustrie | -88,5 | 73,8 |
Hout-, papier-, grafische industr. | 52,8 | 77,0 |
Chemie en farmaceutische industrie | -98,1 | 98,1 |
Kunststof- en bouwmateriaalindustr | 77,9 | 47,5 |
Basismetaal, metaalprod.-industrie | 56,3 | -83,2 |
Elektrische en elektron. industrie | 90,0 | 99,0 |
Machine-industrie | 88,4 | 98,8 |
Transportmiddelenindustrie | 77,7 | -95,2 |
Overige industrie en reparatie | 62,8 | -54,1 |
Autohandel en -reparatie | 35,0 | -99,5 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 80,3 | 53,2 |
Detailhandel (niet in auto's) | 48,1 | 98,9 |
1) Het getoonde percentage is de bijdrage van exporteurs, ten opzichte van de som van de (absolute) bijdragen van exporteurs en niet-exporteurs. Dit is een manier om met eventuele positieve en negatieve bijdragen om te gaan, welke kunnen leiden tot moeilijk interpreteerbare aandelen. Een bedrijf is aangemerkt als exporteur als het in 2012 of 2019 (of in beide jaren) exporteert. |
Exporteurs bepalend voor bijdrage toe- en uittreders aan productiviteitsgroei
De figuren 3.4.3 en 3.4.4 laten de bijdragen van de nieuwe en verdwijnende bedrijven zien aan de totale mfp-groei per sector, opgesplitst naar exporteurs en niet-exporteurs. Bovendien worden nieuwe en verdwijnende bedrijven verder onderscheiden naar of er wel of geen sprake was van respectievelijk een oprichting of opheffing van het bedrijf. Bij zowel oprichtingen als opheffingen ‘om een andere reden’, zal het voornamelijk gaan om fusies en overnames.
In de industrie wordt de bijdrage van zowel nieuwe als verdwijnende bedrijven vooral bepaald door de categorie exporteurs die nieuw waren of zijn verdwenen om een andere reden dan oprichting of opheffing (met andere woorden: exporteurs die waarschijnlijk betrokken waren bij een fusie of overname). Deze bedrijven droegen positief bij aan de mfp-groei: de nieuwe bedrijven omdat zij productiever zijn dan bestaande bedrijven, de verdwijnende bedrijven omdat ze juist minder productief waren. De overige categorieën verkleinden juist dit effect, maar het saldo bleef in beide gevallen positief.
In de handel wordt de bijdrage van nieuwe bedrijven eveneens vooral bepaald door exporteurs, zowel door de categorie nieuw-opgericht als die van de niet nieuw-opgerichte. De bijdrage van de verdwijnende bedrijven pakt per saldo negatief uit, omdat de positieve bijdrage van de exporteurs teniet wordt gedaan door de niet-exporteurs. Dit betekent dat er in de handel niet-exporterende bedrijven verdwenen, die productiever waren dan het gemiddelde continuerende bedrijf. Met name de bedrijven die verdwenen zonder dat er sprake was van een opheffing spelen een grote rol, bij zowel de positieve bijdrage van exporteurs als de negatieve bijdrage van niet-exporteurs.
Samenvattend geeft dit beeld aan dat er in het proces van creatieve destructie door toe- en uittreding van bedrijven, in beide sectoren een mogelijk sterke rol is van fusies en overnames, waarbij met name exporteurs betrokken lijken te zijn.
Type bedrijf | Geen oprichting of opheffing, geen exporteur | Wel oprichting of opheffing, geen exporteur | Geen oprichting of opheffing, wel exporteur | Wel oprichting of opheffing, wel exporteur |
---|---|---|---|---|
Nieuw | -0,2 | 0,0 | 0,8 | 0,0 |
Verdwijnend | -0,4 | -0,2 | 1,3 | -0,3 |
1) Het aandeel is gemiddeld over de bedrijfstakken. |
Type bedrijf | Geen oprichting of opheffing, geen exporteur | Wel oprichting of opheffing, geen exporteur | Geen oprichting of opheffing, wel exporteur | Wel oprichting of opheffing, wel exporteur |
---|---|---|---|---|
Nieuw | -0,3 | 0,5 | 1,0 | 0,7 |
Verdwijnend | -1,3 | -0,6 | 1,5 | 0,1 |
1) Het aandeel is gemiddeld over de bedrijfstakken. |
Mogelijk grotere rol nieuwe en verdwijnende bedrijven?
In de meeste bedrijfstakken levert het verloop van bedrijven een substantiële bijdrage aan de totale productiviteitsontwikkeling. Niettemin zijn over het algemeen bestaande bedrijven wel belangrijker voor deze ontwikkeling, wat in lijn is met de omvang van die groep en ook met de bevindingen in andere studies. Er zijn echter wel redenen waarom de bijdrage van het verloop mogelijk wordt onderschat. Ten eerste bekijken we hier de bedrijven met meer dan 1 werkzame persoon en is de dekking van kleine bedrijven in onze data wat minder goed dan voor de grotere bedrijven. Omdat de dynamiek in de populatie microbedrijven relatief groot is (zie paragraaf 3.2), is het aannemelijk dat de bijdrage van het verloop hiermee wordt onderschat.
Ten tweede blijkt de kwantificering van de rol van het verloop gevoelig voor de manier waarop wordt omgegaan met de extremen in de mfp-schattingen. Door meetfouten is het gebruikelijk dat een klein deel van productiviteitsschattingen sterk afwijkt van de rest. Het is daarbij lastig om te bepalen of het echt gaat om een meetfout of een bedrijf dat (mogelijk incidenteel) buitensporig goed of slecht heeft gepresteerd. Dit soort waarnemingen (ook wel uitbijters genoemd) kunnen grote vertekeningen in de uitkomsten veroorzaken en worden in onderzoek daarom vaak buiten de analyse gehouden. Met name in de groothandel, textiel- en transportmiddelenindustrie zien we dat de totale productiviteit substantieel wordt bepaald door het verloop van bedrijven als we deze uitbijters wel meenemen. Dit betreft relatief vaak bedrijven die nieuw zijn of verdwijnen, zonder dat dit het gevolg is van een oprichting of opheffing. Dit zou er op kunnen wijzen dat fusies en overnames mogelijk een grotere rol spelen dan getoond in figuur 3.4.3. Om dit te kunnen vaststellen is echter nog nader onderzoek nodig.
3.5Samenvatting en conclusie
Niet alleen de productiviteitsgroei binnen bedrijven, als gevolg van bijvoorbeeld innovatie en de inzet van nieuwe kennis en technologie, is van belang voor de productiviteitsgroei van een bedrijfstak. Ook de dynamiek van de bedrijvenpopulatie en de marktverdeling zijn daarbij belangrijke factoren. In dit hoofdstuk is nader ingegaan op de rol van die dynamiek en verdeling voor productiviteit en productiviteitsgroei van de industrie en de handel voor de periode 2012–2019.
Allereerst is de mate van afnemende bedrijvendynamiek in de industrie en handel bekeken. Vanaf 2007 zien we in beide sectoren een duidelijke afname van dynamiek gemeten aan de hand van oprichtingen en opheffingen van bedrijven, met name in het microbedrijf.
Vervolgens is gekeken naar het belang van allocatieve efficiëntie voor het niveau van de productiviteit, dat wil zeggen de mogelijke productiviteitsbonus die volgt uit een hoger marktaandeel voor meer productieve bedrijven. In alle bedrijfstakken wordt een dergelijke bonus behaald: in 2019 gemiddeld zo’n 28 procent en variërend van 12 tot 53 procent. Deze bonus kan met name worden toegeschreven aan exporterende bedrijven en is door de tijd heen redelijk constant gebleven. In de industrie is er per bedrijfstak een wat meer gevarieerd beeld voor wat betreft de toe- of afname van de allocatieve efficiëntie, terwijl in de handelssector er slechts een lichte afname is te zien. De productiviteitsvoorsprong van exporteurs neemt daarentegen sterk af.
Tot slot zijn ook de bijdrage van verschillende componenten van bedrijvendynamiek aan de productiviteitsgroei gekwantificeerd, waaronder oprichtingen en opheffingen, maar ook fusies en overnames. Ook hier is sprake van een gevarieerd beeld over de bedrijfstakken, hetgeen mogelijk samenhangt met verschillen in bijvoorbeeld marktstructuur, technologie of internationale concurrentie. Niettemin geven deze resultaten aan dat er een substantiële rol is voor het proces van bedrijvendynamiek voor het bepalen van de productiviteitsgroei, naast puur en alleen de groei van productiviteit van de bedrijven in een bepaalde bedrijfstak. Ook de componenten van de groei worden met name bepaald door exporteurs. Verder wijzen de resultaten op een relatief sterke rol van fusies en overnames in het proces van creatieve destructie door toe- en uittreding van bedrijven, waarbij met name exporteurs betrokken lijken te zijn.
De resultaten in dit hoofdstuk geven aan dat naast bekende determinanten van productiviteit zoals innovatie, inzet van ICT en nieuwe technologie, managementkwaliteit, et cetera, er ook een belangrijke rol is voor het proces van creatieve destructie in relatie tot bedrijvendynamiek en marktverdeling. De gemiddelde productiviteitsgroei blijft echter wat achter en de groei die wordt ontleend aan allocatieve efficiëntie lijkt vrij constant. Bij beide componenten lijkt er daarom ruimte voor verbetering om te ontkomen aan de vertraging van de productiviteitsgroei.
Macro-economische productiviteitsgroei heeft in die zin baat bij een efficiënt werkend marktmechanisme dat enerzijds ruimte laat voor innovatieve nieuwe bedrijven die gevestigde bedrijven kunnen uitdagen en mogelijk verdringen en waarbij anderzijds arbeid en kapitaal ingezet kunnen worden door bedrijven die er het best mee presteren om hun marktaandeel te vergroten. De productiviteitsvoordelen die uit export kunnen worden behaald, komen daarbij macro-economisch nog beter tot hun recht als exporteurs kunnen groeien, wat aanknopingspunten biedt voor beleid op het snijvlak van marktwerking en handelsbeleid.
3.6Bijlage
N | mfp 2012 | mfp 2019 | exporteurs 2012 | exporteurs 2019 | |
---|---|---|---|---|---|
gemiddelde (log) | % | ||||
Voedings-, genotmiddelenindustrie | 1 526 | 8,57 | 8,48 | 61 | 57 |
Textiel-, kleding-, lederindustrie | 507 | 10,33 | 10,33 | 85 | 76 |
Hout-, papier-, grafische industrie | 1 834 | 9,92 | 10,07 | 62 | 55 |
Chemie en farmaceutische industrie | 550 | 9,58 | 9,57 | 90 | 91 |
Kunststof- en bouwmateriaalindustrie | 695 | 10,01 | 10,11 | 85 | 83 |
Basismetaal, metaalproductie-industrie | 3 417 | 10,33 | 10,43 | 61 | 59 |
Elektrische en elektronische industrie | 991 | 10,62 | 10,81 | 83 | 80 |
Machine-industrie | 1 586 | 10,45 | 10,54 | 87 | 89 |
Transportmiddelenindustrie | 626 | 10,10 | 10,25 | 73 | 67 |
Overige industrie en reparatie | 2 911 | 10,42 | 10,49 | 53 | 52 |
Autohandel en -reparatie | 5 253 | 10,02 | 10,13 | 42 | 36 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 20 649 | 10,50 | 10,67 | 76 | 74 |
Detailhandel (niet in auto's) | 11 058 | 9,93 | 10,06 | 23 | 15 |
2012 | 2019 | 2012 | 2019 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
niet-exporteur | exporteur | niet-exporteur | exporteur | niet-exporteur | exporteur | niet-exporteur | exporteur | |
% | log mfp | |||||||
Voedings-, genotmiddelenindustrie | 8 | 92 | 5 | 95 | 8,41 | 8,69 | 8,31 | 8,59 |
Textiel-, kleding-, lederindustrie | 6 | 94 | 3 | 97 | 10,17 | 10,38 | 10,14 | 10,36 |
Hout-, papier-, grafische industrie | 16 | 84 | 15 | 85 | 9,84 | 9,99 | 10,05 | 10,08 |
Chemie en farmaceutische industrie | 1 | 99 | 2 | 98 | 9,37 | 9,60 | 9,73 | 9,55 |
Kunststof- en bouwmateriaalindustrie | 4 | 96 | 4 | 96 | 9,72 | 10,07 | 10,11 | 10,11 |
Basismetaal, metaalproductie-industrie | 14 | 86 | 17 | 83 | 10,25 | 10,39 | 10,41 | 10,43 |
Elektrische en elektron. industrie | 2 | 98 | 2 | 98 | 10,49 | 10,66 | 10,79 | 10,81 |
Machine-industrie | 1 | 99 | 1 | 99 | 10,31 | 10,47 | 10,50 | 10,54 |
Transportmiddelenindustrie | 8 | 92 | 5 | 95 | 10,03 | 10,14 | 10,22 | 10,26 |
Overige industrie en reparatie | 25 | 75 | 25 | 75 | 10,36 | 10,48 | 10,44 | 10,52 |
Autohandel en -reparatie | 38 | 62 | 30 | 70 | 9,95 | 10,14 | 10,07 | 10,22 |
Groothandel en handelsbemiddeling | 12 | 88 | 13 | 87 | 10,33 | 10,57 | 10,56 | 10,70 |
Detailhandel (niet in auto's) | 51 | 49 | 35 | 65 | 9,91 | 10,09 | 10,02 | 10,18 |
3.7Literatuur
Literatuur
Ackerberg, D. A., Caves, K. & Frazer, G. (2015). Identification properties of recent production function estimators. Econometrica, 83(6), 2411–2451.
Aghion, P., Antonin, C. & Bunel, S. (2021). The power of creative destruction. In The Power of Creative Destruction. Harvard University Press.
Baily, M. N., Hulten, C., Campbell, D., Bresnahan, T. & Caves, R. E. (1992). Productivity dynamics in manufacturing plants. Brookings papers on economic activity. Microeconomics, 1992, 187–267.
Balk, B. M. (2015). The Dynamics of Productivity Change: A Review of the Bottom-Up Approach.
Bartelsman, E., Haltiwanger, J. & Scarpetta, S. (2009). Measuring and Analyzing Cross-country Differences in Firm Dynamics. In T. Dunne, J. Bradford Jensen & M. J. Roberts (Red.), Producer Dynamics: New Evidence from Micro Data. University of Chicago Press, 15–76.
Bartelsman, E., Haltiwanger, J. & Scarpetta, S. (2013). Cross-Country Differences in Productivity: The Role of Allocation and Selection. American Economic Review, 103(1), 305–34.
Bun, M. & Winter, de, J. (2022). Capital and labor misallocation in the Netherlands. Journal of Productivity Analysis, 57(1), 93–113.
Calvino, F., Criscuolo, C. & Menon, C. (2015). Cross-country evidence on start-up dynamics, OECD Science. Technology and Industry Working Papers, 2015/06. Parijs: OECD Publishing.
Decker, R. A., Haltiwanger, J., Jarmin, R. S. & Miranda, J. (2017). Declining dynamism, allocative efficiency, and the productivity slowdown. American Economic Review, 107(5), 322–26.
Decker, R. A., Haltiwanger, J., Jarmin, R. S. & Miranda, J. (2020). Changing business dynamism and productivity: Shocks versus responsiveness. American Economic Review, 110(12), 3952–90.
Foster, L., Haltiwanger, J. & Syverson, C. (2008). Reallocation, firm turnover, and efficiency: Selection on productivity or profitability?. American Economic Review, 98(1), 394–425.
Freeman, D., Bettendorf, L., Heuvelen, van, G. H. & Meijerink, G. (2021). The contribution of business dynamics to productivity growth in the Netherlands (No. 427). CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis.
Herbers, D., Loog, B., Peeters, T. & Rud, I. (2022). Kenmerken van internationaal handelende bedrijven. In D. Herbers & M. Jaarsma (Red.), Nederland Handelsland 2022; Import, export en investeringen. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Hsieh, C. T. & Klenow, P. J. (2009). Misallocation and manufacturing TFP in China and India. The Quarterly journal of economics, 124(4), 1403–1448.
Melitz, M. J. & Ottaviano, G. I. (2008). Market size, trade, and productivity. The Review of Economic Studies, 75(1), 295–316.
Melitz, M. J. & Polanec, S. (2015). Dynamic Olley‐Pakes productivity decomposition with entry and exit. The Rand journal of economics, 46(2), 362–375.
Olley, G. S. & Pakes, A. (1996). The Dynamics of Productivity in the Telecommunications Equipment Industry. Econometrica, 64(1297), 1263.
Pavcnik, N. (2002). Trade liberalization, exit, and productivity improvements: Evidence from Chilean plants. The Review of economic studies, 69(1), 245–276.
Schumpeter, J. A. (1934). Theory of economic development. Harvard economics studies. Cambridge Massachussetts: Harvard University.
Noten
Het gaat in deze sectie om alle bedrijven (bv’s en nv’s met meer dan 1 werkzame persoon) in de industrie en handel op basis van het Bedrijfsdemografisch Kader. In de rest van het hoofdstuk is sprake van een verdere selectie van bedrijven waarvoor productiviteit kan worden berekend, zoals in hoofdstuk 2 en 4.
In de literatuur wordt vaak gevonden dat de ‘within’-groei bij continuerende bedrijven (de verandering in hun gemiddelde productiviteit) sterk bepalend is. De bijdrage van de productiviteitsverandering bij continuerende bedrijven lijkt in deze resultaten daarom aan de lage kant. Dit hangt ten eerste samen met het feit dat wij niet jaar-op-jaar maar over een langere periode kijken. Dit betekent dat er relatief veel nieuwe en verdwijnende bedrijven zijn en dat nieuwe bedrijven ook gemiddeld een aantal jaar hebben gehad om zich te ontwikkelen. Ten tweede is het zo dat de wiskundige methode (Melitz en Polanec, 2015) deze bijdrage bepaalt met een ongewogen gemiddelde en dit representeert daarmee vooral de groei bij kleinere bedrijven. Deze was in de onderzochte periode relatief laag te noemen, in lijn met het macro-economische beeld. De literatuur maakt ook vaak gebruik van methoden waar sprake is van een gewogen groei (zie bijvoorbeeld Foster et al., 2008) wat de bijdrage van de gemiddelde productiviteit van continuerende bedrijven verhoogt, zoals ook opgemerkt door Decker et al. (2017). Het voordeel van de Melitz-Polanec methode is dat de resultaten direct de rol van de verandering in allocatieve efficiëntie laten zien.
De totale gemiddelde productiviteit kan worden gezien als de som van de gemiddelde productiviteit van exporteurs en niet-exporteurs, gewogen naar het aandeel in de populatie. Om te bekijken of exporteurs meer bijdragen dan verwacht is het dus zinnig om met dit aandeel te vergelijken. Bij de bijdrage aan allocatieve efficiëntie speelt omvang in termen van toegevoegde waarde een belangrijke rol, dus wordt hiervoor vergeleken met het aandeel van exporteurs in de toegevoegde waarde.