De productiviteitsparadox vanuit Nederlands perspectief
Productiviteit meet hoe efficiënt productie-inputs, zoals arbeid en kapitaal, in een economie worden gebruikt om een bepaald outputniveau te produceren. Het is een belangrijke bepalende factor bij het verbeteren van de levensstandaard. De afgelopen jaren is de productiviteit in Nederland en veel andere landen over de hele wereld gestagneerd, zo niet gedaald. Waarom is productiviteit belangrijk voor de economie? Hoe wordt het gemeten? Hoe doet de Nederlandse economie het ten opzichte van andere landen? Hoeveel dragen de verschillende productiemiddelen (arbeid, kapitaal) en productiviteit bij aan de Nederlandse economische groei? Zijn er verschillen tussen Nederlandse bedrijfstakken wat betreft productiviteit en is er samenhang met internationalisering en R&D? Deze en meer vragen komen aan bod in dit hoofdstuk.
1.1Inleiding
‘Productivity isn’t everything, but in the long run it is almost everything’
Paul Krugman: Amerikaanse neokeynesiaanse econoom, columnist, winnaar Nobelprijs voor de Economie en hoogleraar in de economie en internationale betrekkingen aan de Princeton University
Productiviteit is een belangrijk hulpmiddel bij het analyseren van de economische prestaties van landen, bedrijfstakken of bedrijven (Syverson, 2011). Toename van inputs teneinde de output te vergroten, legt kosten op aan de samenleving: meer arbeid betekent minder vrije tijd (bij een gelijkblijvende populatie); meer investeringen in kapitaal betekent een verlaging van de huidige consumptie (of minder sparen). Productiviteitsgroei (algemeen gedefinieerd als de verandering van outputvolume ten opzichte van de verandering van inputvolume) is dus de kans om de output te verhogen zonder de input te verhogen en deze kosten te maken (BLS, z.d.). En hoe productiever een economie is – hoe efficiënter ze kapitaal en arbeid gebruikt – hoe groter de materiële welvaart.
‘Improved productivity means less human sweat, not more’
Henry Ford: Amerikaanse industrieel en oprichter van Ford Motor Company
Productiviteit meet hoe efficiënt productie-inputs, zoals arbeid, kapitaal en intermediaire goederen en diensten (gebruik van energie, materiaal en diensten), in een economie worden gebruikt om een bepaald outputniveau te produceren (zie figuur 1.1.1). Output is de totale productie of de toegevoegde waarde van een bedrijf, een bedrijfstak of van de hele economie. Het kiezen van de totale productie of de toegevoegde waarde als output bepaalt automatisch de inputfactoren. De totale productie wordt gemaakt met arbeid, kapitaal en intermediaire goederen en diensten. Op de toegevoegde waarde is het verbruik al in mindering gebracht; je zou dus kunnen zeggen dat de toegevoegde waarde wordt ‘geproduceerd’ met arbeid en kapitaal (De Bondt et al., 2021). Productiviteit kunnen we bepalen op macroniveau, voor een land als geheel, maar ook op mesoniveau voor een bedrijfstak, of zelfs op microniveau, voor een specifiek bedrijf.
‘Focus on being productive instead of being busy’
Timothy Ferriss: Amerikaanse ondernemer, investeerder, auteur, podcaster en gastdocent aan Princeton University
Figuur 1.1.2 toont het belang aan van een stijging van de arbeidsproductiviteit voor de economische groei (lees: bbp) in Nederland. In de periode na de Tweede Wereldoorlog was de economische groei bijna volledig toe te schrijven aan een stijging van de arbeidsproductiviteit. Het aantal gewerkte uren (lees: arbeidsvolume) per inwoner is in deze periode nagenoeg constant gebleven. De ontwikkeling van de productiviteit per arbeidsjaar wordt in figuur 1.1.2 weergegeven door het verschil tussen de ontwikkeling van het bbp en aantal arbeidsjaren per inwoner. Dankzij productiviteitsstijgingen heeft het Nederlandse bedrijfsleven sinds 1948 vijf keer meer goederen en diensten kunnen produceren met een relatief kleine toename van het aantal gewerkte uren.
Jaar | Bbp per inwoner | Arbeidsvolume per inwoner |
---|---|---|
1948 | 100 | 100 |
1949 | 105,4 | 99,7 |
1950 | 108,2 | 98,8 |
1951 | 109 | 97,6 |
1952 | 109,4 | 96 |
1953 | 117,4 | 96,7 |
1954 | 124,1 | 98,2 |
1955 | 131,3 | 98,8 |
1956 | 135,5 | 98,9 |
1957 | 137,8 | 98,2 |
1958 | 134,7 | 96,1 |
1959 | 138,8 | 95,5 |
1960 | 149,4 | 96,1 |
1961 | 151,9 | 96,4 |
1962 | 156,2 | 96,9 |
1963 | 159,1 | 96,9 |
1964 | 170,6 | 97,4 |
1965 | 177,1 | 96,9 |
1966 | 179,6 | 96,4 |
1967 | 186,8 | 94,9 |
1968 | 197,3 | 94,8 |
1969 | 208,4 | 95,4 |
1970 | 218,4 | 95,5 |
1971 | 225,5 | 95,2 |
1972 | 231,2 | 93,7 |
1973 | 241,3 | 93,8 |
1974 | 247,3 | 93,6 |
1975 | 245,8 | 92,6 |
1976 | 253,9 | 92,2 |
1977 | 258 | 92,1 |
1978 | 263,6 | 92,4 |
1979 | 267,4 | 93,4 |
1980 | 268,9 | 93,9 |
1981 | 264,3 | 92,2 |
1982 | 259,4 | 89,8 |
1983 | 263,6 | 88 |
1984 | 270,5 | 87,9 |
1985 | 276,6 | 89,1 |
1986 | 282,9 | 90,7 |
1987 | 286,9 | 91,6 |
1988 | 294,3 | 92,4 |
1989 | 306 | 93,9 |
1990 | 316,1 | 95,8 |
1991 | 321,4 | 96,3 |
1992 | 325 | 96,8 |
1993 | 326,5 | 96,2 |
1994 | 334 | 95,6 |
1995 | 342,6 | 96,8 |
1996 | 352,9 | 98,6 |
1997 | 366,4 | 101,1 |
1998 | 381,5 | 103,5 |
1999 | 397,9 | 105,4 |
2000 | 411,9 | 106,3 |
2001 | 418,1 | 107,1 |
2002 | 415,8 | 106,2 |
2003 | 414,4 | 104,3 |
2004 | 421 | 103,2 |
2005 | 428,6 | 103,1 |
2006 | 442,8 | 105,2 |
2007 | 459 | 108 |
2008 | 467,7 | 109,6 |
2009 | 448,2 | 107,8 |
2010 | 451,6 | 106,6 |
2011 | 456,6 | 106,7 |
2012 | 450 | 105,6 |
2013 | 448,3 | 104 |
2014 | 453,2 | 103,5 |
2015 | 460,3 | 104,4 |
2016 | 468,3 | 106,1 |
2017 | 479 | 108,1 |
2018 | 487,6 | 110,7 |
2019 | 493 | 112,6 |
2020* | 473,8 | 112,1 |
2021* | 497,0 | 114,2 |
Kortom, productiviteitsgroei is cruciaal om de lonennoot1 en de levensstandaard te verhogen, en helpt de koopkracht van consumenten te vergroten om vervolgens weer de vraag naar goederen en diensten te laten groeien zonder dat per se meer inzet van arbeid en kapitaal nodig is. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het feit dat over de lange termijn de werkweek substantieel is verkort en er veel meer mensen part-time zijn gaan werken. Productiviteit wordt beschouwd als een belangrijke bron van economische groei en concurrentievermogen en is daarmee fundamenteel verbonden met aspecten als internationalisering, innovatie en bedrijvendynamiek. Door globalisering moeten bedrijven continu blijven concurreren. Bijvoorbeeld door nieuwe producten, processen, technologieën te implementeren of door nog productiever en efficiënter te werken.
‘Productivity is being able to do things that you were never able to do before’
Franz Kafka: Duitstalige Tsjechische schrijver die wordt gezien als een van de belangrijkste auteurs van de twintigste eeuw
De ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit kan worden toegerekend aan de verschillende productiefactoren. Door meer te investeren in kapitaal, zoals bijvoorbeeld computers of machines, kan met minder mensen meer worden geproduceerd. Daarnaast kan de arbeidsproductiviteit toenemen door beter geschoold of meer ervaren personeel. Verandering in de output die niet aan veranderingen in de samenstelling van de arbeidspopulatie en/of het ingezette kapitaal kan worden toegerekend, wordt multifactorproductiviteit (mfp) genoemd. Er zijn verschillende verklarende factoren voor economische groei die niet tot stand komt door inzet van meer kapitaal of meer arbeid. Eén daarvan is technologische vooruitgang: het maakt werknemers productiever. Ze kunnen bijvoorbeeld nieuwe digitale vaardigheden verwerven of manieren vinden om hun werk sneller te doen. Technologische vooruitgang is ook verantwoordelijk voor het aanzienlijk verhogen van de output. Met meer geavanceerde machines kunnen fabrikanten dezelfde output produceren, maar sneller of beter dan voorheen. Of ze kunnen ook meer output produceren met dezelfde hoeveelheid input omdat machines efficiënter zijn (Nasrudin, 2022).
‘We need to change the way we look at the economy. There are a lot of things that we don’t measure well’
Christine Lagarde: voorzitter van de Europese Centrale Bank en voormalig directeur van het Internationaal Monetair Fonds
Structurele economische groei is de mate waarin de productiecapaciteit van een economie toeneemt. Die groeiende productiecapaciteit wordt bepaald door drie factoren: kapitaal, arbeid en multifactorproductiviteit. Hoe meer machines, computers en fabrieken, hoe meer een economie kan produceren. Hoe meer uren er gewerkt wordt, hoe meer we kunnen produceren. En ten slotte: hoe productiever kapitaal en arbeid gebruikt worden, hoe meer we kunnen produceren (Erken et al., 2019). Erken et al. (2019) voorspelden dat de bbp‐groei in periode 2020‐2030 volledig gedragen gaat worden door toenemende inzet van kapitaal en multifactorproductiviteit. Multifactorproductiviteit is op lange termijn verbonden met innovatie en efficiëntie en daarmee een belangrijke pijler van economische groei (Roelandt et al., 2019). Innovatienoot2, verduurzaming, digitalisering en investeringen in menselijk kapitaal worden vaak gezien als aanknopingspunten voor het verhogen van de structurele economische groei (Camps, 2019; Dieppe, 2021; Syverson, 2011). Ook een efficiënte marktwerking, die ervoor zorgt dat meer productieve bedrijven kunnen groeien en de minst productieve bedrijven uit de markt worden verdreven door meer efficiënte toetreders, speelt een belangrijk rol voor macro-economische productiviteit (Muzi et al., 2022).noot3
Onderzoeksvragen
Specifiek staan de volgende vragen centraal in dit hoofdstuk:
- Wat is het belang van productiviteit voor de Nederlandse economie?
- Hoe meten we productiviteit?
- Hoe ontwikkelt de Nederlandse productiviteit zich in vergelijking met andere landen?
- Welke bijdrage hebben de verschillende productiemiddelen (arbeid, kapitaal) en productiviteit geleverd aan de economische groei?
- In hoeverre verschillen Nederlandse bedrijfstakken wat betreft productiviteit?
- Zijn export- en import-intensieve bedrijfstakken meer productief en dragen ze meer bij aan de macro-economische productiviteit?
- Investeren productievere bedrijfstakken meer in R&D?
Leeswijzer
Dit hoofdstuk start in paragraaf 1.2 met een maatstaf voor het begrip productiviteit. In paragraaf 1.3 vergelijken we de Nederlandse productiviteitsgroei met die van andere landen. Vervolgens worden in paragraaf 1.4 de uitkomsten van de Nederlandse groeirekeningen gepresenteerd: de determinanten van economische groei worden gekwantificeerd. Daarnaast wordt ook de samenhang tussen internationalisering, R&D en productiviteit bekeken. Om het effect van de structuurverandering in de Nederlandse economie te onderzoeken is in paragraaf 1.5 een zogenoemde shift-share analysenoot4 uitgevoerd. Paragraaf 1.6 concludeert en vat het hoofdstuk tenslotte samen.
1.2Hoe meten we productiviteit?
Productiviteit is een concept dat technologische efficiëntie meet. Doordat er verschillende soorten output en input zijn, zijn er ook verschillende soorten productiviteit: arbeidsproductiviteit, kapitaalproductiviteit en multifactorproductiviteit (ook wel totale factorproductiviteit genoemd).
Arbeids- en kapitaalproductiviteit
Arbeidsproductiviteit is de meest gebruikte productiviteitsmaatstaf en meet de output (of toegevoegde waarde) bijvoorbeeld per gewerkt uur of per werkzame persoon. De verbeterde materiële welvaart door economische groei kan goed worden gemeten aan de hand van de arbeidsproductiviteit. Kapitaalproductiviteit wordt gemeten als output per eenheid kapitaal en geeft de efficiëntie aan waarmee kapitaal in het productieproces wordt ingezet. Productiviteitsgrootheden zoals arbeidsproductiviteit of kapitaalproductiviteit kunnen worden gebruikt om de hoeveelheid geproduceerde output per eenheid van een bepaald inputniveau te bepalen (Syverson, 2011). Arbeidsproductiviteit is een veelgebruikte maatstaf voor productiviteit doordat de inzet van arbeid over de tijd relatief makkelijk te meten is en in veel statistische bronnen beschikbaar is.
Multifactorproductiviteit
Na het berekenen van de bijdragen van arbeid en kapitaal-inputs aan de outputgroeinoot5, kan de zogenaamde multifactorproductiviteit worden afgeleid. Multifactorproductiviteit (mfp) is het deel van de volumeontwikkeling van de output dat niet wordt veroorzaakt door de veranderingen in het gebruik van inputs. Het geeft weer hoe efficiënt de verschillende productiefactoren worden gecombineerd. Multifactorproductiviteit ontstaat door slimme combinaties van arbeid en kapitaal: een nieuwe machine of nieuwe software wordt vooral productief in combinatie met daarop geschoolde mensen en omgekeerd. Ook een slimme inrichting van het werk kan mensen en kapitaal opeens extra productief maken. Multifactorproductiviteit is een graadmeter voor de verbetering van de doelmatigheid in het productieproces dankzij technologische vooruitgang, schaalvoordelen, veranderingen in bezettingsgraden maar ook incidentele factoren, zoals weersomstandigheden (bijvoorbeeld in de landbouw) (De Bondt et al., 2021; Stegeman, z.d.; Hinrichs, 2019; OESO, 2016).
Arbeidsproductiviteit, daarentegen, geeft alleen de productie per eenheid arbeidsinput weer en houdt geen rekening met kapitaalinput. Multifactorproductiviteit is niet gekoppeld aan een toename van de kwantiteit of zelfs kwaliteit van de gemeten inputs, maar eerder aan de manier waarop ze worden gebruikt. Echter, in de praktijk is het niet altijd mogelijk om op een adequate manier rekening te houden met kwaliteitsverschillen tussen inputs (bijvoorbeeld ervaring van werknemers of ouderdom van een machine); in dat geval reflecteren de productiviteitscijfers ook deze verschillen. Een mfp-cijfer op zichzelf zegt overigens niet zoveel; het moet altijd in verhouding geanalyseerd worden ofwel als ontwikkeling door de tijd, ofwel ten opzichte van andere landen, bedrijfstakken of bedrijven.
Solow groeimodel
Hoe de productiviteit van een land of bedrijf wordt bepaald, kan worden toegelicht op basis van het klassieke werk van Robert Solow. De groeirekeningen-methodologie in dit hoofdstuk kan worden gezien als een aanpassing van het Solow-model op de systematiek van de nationale rekeningen.
Het Solow-model is een theoretisch raamwerk dat via het productiemodel probeert te verklaren waarom er inkomensverschillen zijn tussen landen. Het is belangrijk om te begrijpen wat een land helpt zijn welvaart te laten groeien. Solow bestudeerde in 1956 hoe arbeid (bijvoorbeeld arbeiders) en kapitaal (bijvoorbeeld machines) gecombineerd kunnen worden om goederen en diensten te produceren die uiteindelijk bepalend zijn voor de levensstandaard. Hij heeft er in 1987 de Nobel Memorial Prize voor Economie voor ontvangen.
De totale hoeveelheid goederen of diensten die een land produceert, kan toenemen door arbeid, kapitaal of beide te vergroten. De wiskundige uitdrukking die Solow daarvoor gebruikt, is ontleend aan het werk van Cobb en Douglas (1928):
waarin:
- (hier: toegevoegde waarde)
- (ook wel totale factorproductiviteit genoemd in wetenschappelijke literatuur; in deze Internationaliseringsmonitor hebben we gekozen om de term multifactorproductiviteit te gebruiken)
In wiskundige termen is eigenlijk niets anders dan een combinatie van kapitaal en arbeid door het (gewogen, geometrische) gemiddelde te nemen. Dan is productiviteit dus feitelijk het verschil tussen die combinatie van inputs en de daadwerkelijke geproduceerde output.
Daarnaast is economische groei niet alleen afhankelijk van de productiefactoren kapitaal en arbeid, maar ook van het zogeheten Solow-residu: de ‘A-term’ in de wiskundige vergelijking. Dit laatste vangt de technologische ontwikkeling (Batabyal, 2022; Solow, 1956; 1957). Het Solow-residu geeft de outputgroei weer die niet verklaard kan worden uit de groei van de hoeveelheid (fysiek) kapitaal per eenheid arbeid. Een economie kan op lange termijn alleen door technologische ontwikkeling een hoger groeipercentage bereiken (Sent & Kroese, 2021). Deze technologische vooruitgang zorgt voor een continue toename in de productiviteit van arbeid en kapitaal.
In hoofdstuk 2 van deze Internationaliseringsmonitor analyseren we de (multifactor)productiviteit van Nederlandse bedrijven en hoe deze zich heeft ontwikkeld bij verschillende typen bedrijven. Hiervoor gebruiken we microdata met informatie over de bedrijven en de multifactorproductiviteit op bedrijfsniveau.
1.3Macro-economisch beeld: hoe doet Nederland het t.o.v. andere landen?
Volgens cijfers van de Conference Board stond Nederland in 2021 wereldwijd op de 11e plaats qua arbeidsproductiviteit. Dat betekent dat Nederlandse bedrijven in internationaal opzicht doorgaans bovengemiddeld innoverend en efficiënt werken: er wordt relatief veel waarde toegevoegd met de arbeid die het productieproces in gaat. Het afgelopen decennium is de Nederlandse arbeidsproductiviteit echter nauwelijks nog gestegen. In 2010 had Nederland nog de 7e hoogste arbeidsproductiviteit ter wereld. Sindsdien vlakt de groei van de Nederlandse arbeidsproductiviteit af ten opzichte van andere landen. Deze daling vond plaats in een tijd van snelle technologische veranderingen, toenemende participatie van bedrijven en landen in mondiale waardeketens en stijgende opleidingsniveaus van de beroepsbevolking, wat allemaal in het algemeen wordt geassocieerd met een hogere productiviteitsgroei. De groeivertraging is bekend komen te staan als de productivity slowdown. Een opmerkelijk verschijnsel in tijden van mondiale en technologische vooruitgang. Deze schijnbare tegenstelling wordt aangeduid als de productivity paradox (zie o.a. Gordon, 2012; 2016; OESO, 2016). Nederland volgt daarmee de trend die in meer Westerse landen, zoals het Verenigd Koninkrijk (zie bijvoorbeeld Ilzetzki, 2020) en de Verenigde Staten (zie bijvoorbeeld Manyika et al., 2017), te zien is.
Productiviteitsparadox
De groei van arbeidsproductiviteit is de bepalende factor geweest voor de groei van de Nederlandse welvaart na de Tweede Wereldoorlog. De arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland is de laatste decennia (zie o.a. Grabska et al., 2017), net als in vele andere ontwikkelde economieën (zie o.a. Goldin et al., 2021), echter sterk vertraagd. De groei van de Nederlandse arbeidsproductiviteit (gemeten als het reëel bbp gedeeld door de arbeidsinput) is kleiner dan in vergelijkbare landen, zie figuur 1.3.1. Volgens de OESO bedroeg de jaarlijkse groei van het Nederlandse reëel bbp per gewerkt uur gemiddeld 0,6 procent van 2001 tot 2021; dat is minder dan de 0,8 procent groei in het eurogebied en de 1,1 procent in de G7‑landen. Groeide de Nederlandse arbeidsproductiviteit in de periode 1950–1975 structureel nog met zo’n 4 procent per jaar (Roelandt et al., 2019), het jaarlijkse groeipercentage ligt na 2010 gemiddeld op slechts 0,4 procent (OESO, 2022). De structurele arbeidsproductiviteitsgroei blijft echter al jaren achter, op een korte opleving na ten tijde van de opkomst van het internet vanaf halverwege de jaren 90 van de vorige eeuw en de IT-boom rond de eeuwwisseling.
Jaar | Eurozone (19 landen) | EU-27 | G7 | Nederland |
---|---|---|---|---|
1995 | . | . | 1,4644 | -1,5057 |
1996 | 1,0943 | 1,2922 | 1,9254 | 0,3697 |
1997 | 1,8669 | 1,9422 | 1,8892 | 2,2080 |
1998 | 1,0652 | 1,7420 | 1,9670 | 2,4555 |
1999 | 1,3821 | 2,1235 | 2,5820 | 2,2071 |
2000 | 2,3876 | 3,2288 | 2,8670 | 3,2321 |
2001 | 1,4909 | 2,0526 | 1,8609 | 1,0101 |
2002 | 0,8458 | 1,9543 | 2,0973 | 0,7299 |
2003 | 0,4854 | 0,9331 | 1,8800 | 1,3204 |
2004 | 1,1983 | 1,6140 | 2,0261 | 1,7247 |
2005 | 0,8875 | 1,1220 | 1,6770 | 2,3879 |
2006 | 1,4090 | 1,6508 | 1,0421 | 1,4873 |
2007 | 0,9022 | 0,9380 | 0,9586 | 0,8934 |
2008 | -0,2215 | -0,2618 | 0,4559 | 0,5741 |
2009 | -1,1021 | -1,1674 | 0,5639 | -2,2557 |
2010 | 2,5592 | 2,9882 | 2,4105 | 2,0651 |
2011 | 1,5039 | 1,7891 | 0,7247 | 0,6408 |
2012 | 0,5949 | 0,5438 | 0,4635 | -0,1488 |
2013 | 0,9215 | 0,9137 | 0,9475 | 0,7599 |
2014 | 0,7388 | 0,6745 | 0,6109 | 0,7405 |
2015 | 1,0882 | 1,3846 | 0,9593 | 0,9829 |
2016 | 0,2727 | 0,4367 | 0,3393 | -0,1559 |
2017 | 1,5080 | 1,7396 | 1,1923 | 0,5439 |
2018 | 0,1029 | 0,7143 | 0,7637 | -0,3211 |
2019 | 0,6649 | 1,0449 | 1,0994 | -0,6692 |
2020 | 1,9140 | 0,9235 | 2,5016 | -1,0870 |
2021 | -0,1705 | 0,3884 | -0,9487 | 1,5211 |
Bron: CBS, OESO |
In de literatuur (zie o.a. OESO, 2016 en voor Nederland: De Bondt et al., 2021; Grabska et al., 2017) worden een aantal mogelijke oorzaken voor de vertraging van de productiviteitsgroei gegeven, waaronder:
- het effect van de Grote Recessie;
- recente innovaties zoals ICT, hoewel ook revolutionair, werden sneller geadopteerd en hebben een kortere impact gehad op productiviteitsgroei;
- verschuivingen in de economische structuur en verdienstelijking van de economie;
- de volgende golf van productiviteitsgroei gedreven door technologische doorbraken in bijvoorbeeld kunstmatige intelligentie, robotica, big data, 3D-printen, nanotechnologie, biotechnologie, kan achterlopen op de innovaties;
- veel van de nieuwe technologieën, met name degene die verband houden met de digitale economie, spelen een andere transformerende rol dan eerdere technologische innovatiesnoot6;
‘We zien overal computers om ons heen, maar niet in de productiviteitsstatistieken’
Robert Solow: Amerikaanse econoom, winnaar Nobelprijs voor Economie en emeritus hoogleraar economie aan het Massachusetts Institute of Technology
Het is moeilijk om de vinger te leggen op de stokkende productiviteitsgroei, ook omdat het meten van productiviteit niet eenvoudig is. Mede door digitalisering en globalisering is het meten van zowel de outputkant (lees: bbp) als de inputkant van de economie en daarmee productiviteit moeilijker geworden. Digitalisering verandert de economie en samenleving in snel tempo. Denk aan het gemak van online winkelen, internetbankieren, aankopen van goederen of diensten via platforms waarbij transacties tussen personen gebeuren via een online tussenstation, zoals AirBnB en Uber. De vraag dringt zich dan ook op of de bestaande technieken om output te meten nog wel toereikend zijn om deze snel aan belang winnende trends te vangen. OESO onderzoek (zie o.a. Ahmad & Schreyer, 2016; Ahmad et al., 2017) concludeert dat het systeem van macro-economische statistieken (de nationale rekeningen) per saldo de uitdagingen omtrent digitalisering aankan, maar dat er veel praktische meetproblemen zijn. Bijvoorbeeld waar het aankomt op het correct meenemen van prijs- en kwaliteitsveranderingen of met betrekking tot het raakvlak van digitalisering met internationalisering (zoals aankopen van huishoudens bij buitenlandse webwinkels) zijn er nog aanzienlijke uitdagingen.
Er zijn verschillende datasets met gegevens over de macro-economische groei van de arbeidsproductiviteit beschikbaar. In het vervolg van deze paragraaf gebruiken we EU KLEMS & INTANProd datanoot7 om de productiviteitsgroei van Nederland te vergelijken met die van andere landen, en dan met name de grootste handelspartners. Deze database bevat metingen van output- en inputgroei en afgeleide variabelen zoals multifactorproductiviteit op bedrijfstakniveau. Het acroniem ‘KLEMS’ staat voor analyse van inputs voor kapitaal (K), arbeid (L), energie (E), materialen (M) en diensten (S).
Hoe verhoudt Nederland zich t.o.v. van haar belangrijke handelspartners qua productiviteitsgroei?
Figuur 1.3.2 laat zien hoe de groei in arbeidsproductiviteitnoot8 in Nederland en haar vijf belangrijkste handelspartnersnoot9 zich ontwikkelde over de periode 1996–2019. Ook de gemiddelde arbeidsproductiviteitgroei in de EU-27 wordt weergegeven. Uit de figuur blijkt dat de trend van arbeidsproductiviteitgroei in Nederland in grote mate vergelijkbaar is met die van Duitsland, het VK en de EU-27. In de laatste twee decennia is te zien dat de productiviteitgroei vertraagt, vooral na de financiële crisis in 2009. Gemiddeld was de groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland in de periode 2010–2019 zo’n 0,53 procent. Dat is lager dan in veel andere landen: het gemiddelde in de EU-27 was 1,24 procent en in de VS 0,83. De arbeidsproductiviteitgroei in het VK was in de periode 2010–2019 met 0,51 procent zeer vergelijkbaar. Uit de internationale literatuur blijkt dat de financiële crisis een substantieel schadelijk effect heeft gehad op de productiviteitsgroei in veel landen (zie bijvoorbeeld Oulton & Sebastiá‐Barriel, 2017; Cerra et al., 2021). De naweeën van de financiële crisis zijn echter niet de enige verklaring voor de vertraging van de arbeidsproductiviteitgroei in Nederland (Roelandt et al., 2019), evenals in veel andere landen (bijvoorbeeld Van Ark en Venables (2021) voor het VK), en daarom blijft dit een puzzel.
Een andere manier om te kijken hoe Nederland zich verhoudt tot andere landen is aan de hand van de bijdrage van mfp aan de groei in de toegevoegde waarde.noot10 Figuur 1.3.3 laat zien dat die bijdrage in Nederland vooral de laatste decennia van de geobserveerde periode laag is, met een aantal dieptepunten onder het 0‑niveau. Deze situatie blijkt erger te zijn dan in onze belangrijkste Europese handelspartners of de VS. Zo is de gemiddelde mfp-groei in Nederland in de periode 2010–2019 zo’n 0,01 procent terwijl dit in België 0,26 procent is en in Duitsland 0,81 procent.
Het verschil in de productiviteitsgroei tussen landen wordt veroorzaakt door verschillende factoren. Onder andere zijn er verschillen in R&D-investeringen, menselijk kapitaal, binnenlandse competitie, buitenlandse competitie via handel, technologische ontwikkeling en ondernemerschap (o.a. Erken et al., 2018; Syverson, 2011; Linh, 2021). Hoe deze factoren een rol spelen in, én beïnvloed kunnen worden om een sterkere productiviteitsgroei te bereiken is een belangrijke vraag voor beleidmakers. Wat in het ene land werkt, hoeft niet per se in een ander land te werken. Zo suggereren Lind & Ramondo (2022) een aanzienlijke specialisatie over de hele wereld: sommige landen hebben hoge innovatiepercentages, terwijl andere landen afhankelijk zijn van diffusie. Hoewel innovatie sterk gecorreleerd is met economische groei, zijn er veel landen met een hoog inkomen die voornamelijk produceren met behulp van al verspreide ideeën.
Handelsopenheid en productiviteit
Handelsopenheid wordt in de internationale literatuur vaak genoemd als een belangrijke aanjager van de macro-economische productiviteitsgroei (zie bijvoorbeeld Alcalá & Ciccone, 2004; Amirkhalkhali & Dar, 2019). Een grotere handelsopenheid zorgt voor meer concurrentie en daarmee druk op binnenlandse bedrijven om efficiënter te produceren. Meer concurrentie zorgt er voor dat alleen de meer productieve bedrijven overleven. Exporterende bedrijven verhogen hun productiviteit ook door de betere toegang tot intermediaire producten (Melitz & Trefler, 2012; zie ook hoofdstuk 3 van deze Internationaliseringsmonitor). Een ander kanaal dat een belangrijke rol kan spelen in de relatie tussen handelsopenheid en productiviteit is kennisoverdracht via handel, oftewel learning-by-doing.noot11 In hoofdstuk 4 van deze Internationaliseringsmonitor wordt de relatie tussen internationalisering en productiviteit op bedrijfsniveau onderzocht.
In internationale vergelijkingen stond Nederland in 2019 op de 15e plaats van de meest open landen ter wereld op het gebied van handel.noot12 Handelsopenheid wordt gemeten als de geaggregeerde waarde van invoer en uitvoer van goederen en diensten over een periode in een land, gedeeld door het bbp over dezelfde periode in hetzelfde land. Hoe verhouden landen met een hoog en een laag niveau van handelsopenheid zich in de ranking van de productiviteitsgroei? Aan de hand van EU KLEMS & INTANProd data vergelijken we de mfp-groei in een aantal landen die een verschillend niveau van handelsopenheid hebben. Ondanks het feit dat in de periode 1996–2019 handelsopenheid in alle landen groter is geworden, is de ranking van landen voor wat betreft het niveau van handelsopenheid vrijwel constant gebleven. Als we kijken naar productiviteit, blijkt dat de gemiddelde productiviteitsgroei in landen met een laag niveau van handelsopenheid vaak onder een half procent is gebleven of zelfs negatief was, zie figuur 1.3.4. Tegelijkertijd was de productiviteitsgroei in relatief open handelslanden boven een half procent, zie figuur 1.3.5. Opvallend is dat de groei met name hoog was in de landen die gedurende deze periode zijn toegetreden tot de EU (Tsjechië, Bulgarije, Hongarije en de Baltische staten). In Nederland en België – relatief open landen met betrekking tot handel – was de gemiddelde productiviteitsgroei betrekkelijk laag.
Land | Gem. mfp-groei in 1996/2019 |
---|---|
VS | 0,5795 |
Japan | 0,2671 |
Italië | -0,2445 |
VK | 0,4184 |
Frankrijk | 0,5326 |
Spanje | -0,2278 |
Duitsland | 0,6951 |
Finland | 0,8549 |
Portugal | -0,3559 |
Zweden | 0,0629 |
Bron: Wereldbank, EU KLEMS & INTANProd | |
1)De landen in de grafiek zijn gesorteerd naar gelang de handelsopenheid: de VS hebben de laagste handelsopenheid. |
Land | Gem. mfp-groei in 1996/2019 |
---|---|
Oostenrijk | 0,5894 |
Tsjechië | 0,7601 |
Letland | 2,0388 |
Bulgarije | 1,8118 |
Nederland | 0,3207 |
Litouwen | 1,7182 |
België | 0,2103 |
Estland | 1,8262 |
Hongarije | 0,9451 |
Bron: Wereldbank, EU KLEMS & INTANProd | |
1)De landen in de grafiek zijn gesorteerd naar gelang de handelsopenheid: Hongarije heeft de hoogste handelsopenheid. |
1.4Nederlandse groeirekeningen: de anatomie van productiviteit
Economische groei kan dus bewerkstelligd worden door ofwel veranderingen in de inzet van kapitaal of arbeid, ofwel door een efficiëntere inzet van kapitaal en arbeid: dat is de multifactorproductiviteit (mfp). In de Nederlandse groeirekeningennoot13 – een onderdeel van de nationale rekeningen gericht op macro- en meso-economische analyse van economische groei en productiviteit – wordt onderscheiden welke bijdragen de verschillende productiemiddelen en mfp hebben geleverd aan de economische groei van de commerciële sectornoot14 (CBS, 2022a). Na de internationale productiviteitsvergelijking in paragraaf 1.3 zoomen we hier dus in op de productiviteit in Nederland en haar bedrijfstakken.
Toegenomen inzet van arbeid draagt meeste bij aan economische groei
Tussen 1996 en 2021 groeide het volume van de toegevoegde waarde door de Nederlandse commerciële sector jaarlijks met gemiddeld 2,1 procent. Uit een decompositie van deze groei blijkt in welke mate de productiefactoren verantwoordelijk zijn voor de economische groei. De productiefactor arbeid droeg met 1,1 procentpunt gemiddeld het meest bij aan de economische groei. Dat er in Nederland steeds meer waarde toegevoegd werd (bbp-groei), werd dus voornamelijk mogelijk gemaakt door een toegenomen bijdrage van arbeid. Daarvan was 0,8 procentpunt een bijdrage in uren (meer werkgelegenheid) en 0,4 procentpunt een bijdrage van het compositie-effect: bestaande arbeid levert meer op, ofwel de kwaliteit is hoger. De groei van mfp was verantwoordelijk voor gemiddeld 0,6 procentpunt per jaar; toegenomen gebruik van kapitaal droeg voor zo’n 0,4 procentpunt bij. Daarvan was ICT-kapitaal (computers, software, cloud-diensten, e.d.) met een bijdrage van 0,3 procentpunt het belangrijkst. Niet-ICT kapitaal (machines, gebouwen, e.d.) was verantwoordelijk voor 0,1 procentpunt van de economische groei in de Nederlandse commerciële sector.
In figuur 1.4.1 worden de verschillende componenten aan de groei of krimp van de Nederlandse toegevoegde waarde per jaar uitgesplitst. Daarbij valt op dat de mfp-verandering (in absolute zin) het grootst was in de jaren van grote economische krimp (2009 en 2020) of groei (1997–2000, 2021).
jaar | Mfp | Arbeid | ICT-kapitaal | Niet-ICT-kapitaal |
---|---|---|---|---|
1996 | 0,4 | 2,7 | 0,2 | 0,5 |
1997 | 2,6 | 2,0 | 0,3 | 0,1 |
1998 | 1,6 | 2,9 | 0,5 | 0,3 |
1999 | 2,0 | 2,3 | 0,6 | 0,5 |
2000 | 3,1 | 0,8 | 0,6 | 0,5 |
2001 | -0,5 | 1,8 | 0,5 | 0,5 |
2002 | -0,5 | -0,2 | 0,4 | 0,1 |
2003 | 0,3 | -0,6 | 0,3 | 0,0 |
2004 | 0,9 | 1,0 | 0,2 | 0,3 |
2005 | 2,0 | 0,5 | 0,2 | -0,3 |
2006 | 1,4 | 2,4 | 0,3 | -0,1 |
2007 | 1,5 | 2,4 | 0,4 | 0,2 |
2008 | 0,4 | 1,2 | 0,4 | 0,7 |
2009 | -3,7 | -0,7 | 0,3 | -0,2 |
2010 | 0,8 | -0,1 | 0,2 | 0,3 |
2011 | 1,2 | 1,2 | 0,2 | -0,4 |
2012 | -1,3 | -0,1 | 0,2 | 0,0 |
2013 | -0,5 | -0,2 | 0,2 | 0,4 |
2014 | 1,3 | 0,7 | 0,2 | -0,8 |
2015 | 1,5 | 0,7 | 0,1 | -0,4 |
2016 | 0,0 | 1,7 | 0,5 | 0,2 |
2017 | 1,2 | 1,6 | 0,4 | 0,0 |
2018 | 0,2 | 2,0 | 0,3 | 0,2 |
2019 | -0,4 | 2,1 | 0,1 | 0,2 |
2020 | -3,8 | -1,9 | 0,2 | 0,2 |
2021 | 3,0 | 2,7 | 0,2 | 0,1 |
Ook in Nederland vertraging productiviteitsgroei zichtbaar
De vertraging van de productiviteitsgroeinoot15 zoals die in meer Westerse economieën waargenomen wordt, is ook met behulp van de Nederlandse groeirekeningen inzichtelijk te maken. In figuur 1.4.2 staat de gemiddelde groei in mfp voor de commerciële sector in drie tijdsperioden. Waar de gemiddelde jaarlijkse groei van mfp tussen 1996 en 2001 nog 1,5 procent bedroeg, was dat in 2002–2011 nog 0,4 procent en daalde tussen 2012 en 2021 tot 0,1 procent.
mfp-groei | |
---|---|
1996-2001 | 1,5 |
2002-2011 | 0,4 |
2012-2021 | 0,1 |
In de industrie en handel is productiviteitsgroei de belangrijkste pijler onder economische groei
De bedrijfstakken die de meeste waarde toevoegen in Nederland zijn de handel en de industrie. Voor beide bedrijfstakken geldt dat de mfp-groei de belangrijkste factor was voor de toename van de toegevoegde waarde. In figuur 1.4.3 wordt de gemiddelde bijdrage van de verschillende productiefactoren aan de volumeverandering van de toegevoegde waarde per bedrijfstak uitgesplitst. Industriële bedrijven kenden tussen 1996 en 2021 een gezamenlijke gemiddelde economische groei van 2,0 procent. Met een gemiddelde bijdrage van 1,7 procentpunt speelde mfp daarin een grote rol. Arbeid was niet verantwoordelijk voor economische groei in deze bedrijfstak, en de inzet van ICT-kapitaal (0,2 procentpunt) en niet-ICT kapitaal (0,1 procentpunt) in heel beperkte mate.
Bij de bedrijfstak handel droeg de mfp-groei, met 1,6 procentpunt, ook het meeste bij aan de groei van de toegevoegde waarde van 3,0 procent gemiddeld. Inzet van arbeid (0,9 procentpunt) en kapitaal (0,3 procentpunt ICT-kapitaal en 0,2 procentpunt niet-ICT kapitaal) waren in mindere mate verantwoordelijk voor de groei.
Een andere grote bedrijfstak in Nederland is de gezondheids- en welzijnszorg. Uit figuur 1.4.3 blijkt dat hier de productiviteit afnam aangezien de mfp-bijdrage aan de economische groei in deze bedrijfstak negatief was. De toename in de toegevoegde waarde door deze bedrijfstak is voornamelijk te verklaren door de toegenomen inzet van arbeid. Dat de werkgelegenheid en daarmee de productie toeneemt in deze bedrijfstak hangt met name samen met de vergrijzing van de samenleving. De delfstoffenwinning springt er ook uit met een dalende toegevoegde waarde, met name door een lagere productiviteit maar ook door minder inzet van niet-ICT kapitaal en arbeid. Naast grote prijsfluctuaties die in deze bedrijfstak spelen, werd ook de winning van gas in Nederland afgebouwd in de afgelopen jaren. De bedrijfstak informatie en communicatie kende daarnaast de grootste gemiddelde jaarlijkse groei, waarbij mfp-groei en de bijdrage van arbeid het grootst waren.
categorie | Mfp | Arbeid | ICT-kapitaal | Niet-ICT-kapitaal |
---|---|---|---|---|
Delfstoffenwinning | -3,1 | -0,2 | 0,0 | -1,9 |
Industrie | 1,7 | 0,0 | 0,2 | 0,1 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 0,6 | 0,2 | 0,0 | 0,3 |
Vervoer en opslag | 1,3 | 0,5 | 0,1 | 0,0 |
Informatie en communicatie | 2,3 | 2,5 | 0,9 | 0,5 |
Zakelijke dienstverlening | -0,9 | 2,5 | 0,4 | 0,5 |
Handel | 1,6 | 0,9 | 0,3 | 0,2 |
Financiële dienstverlening | 1,1 | 0,3 | 0,6 | -0,2 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 1,4 | 1,0 | 0,3 | 0,0 |
Horeca | -1,3 | 1,1 | 0,1 | 0,1 |
Energievoorziening | 1,6 | 0,0 | 0,4 | 0,9 |
Bouwnijverheid | 0,3 | 0,7 | 0,2 | 0,1 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | -1,9 | 1,5 | 0,2 | -0,1 |
Gezondheids- en welzijnszorg | -0,2 | 2,3 | 0,3 | 0,0 |
Financiële dienstverlening meest productieve bedrijfstak
De mfp-groei in figuur 1.4.3 is de ontwikkeling van het niveau van mfp in twee opeenvolgende jaren. Het niveau van mfp in die jaren kan dan worden gezien als de waarde van de output gedeeld door de totale productiekosten, waarbij teller en noemer worden gecorrigeerd voor prijseffecten. Als cijfer heeft dit op zichzelf weinig betekenis en is alleen te interpreteren als ontwikkeling door de tijd (zoals hierboven) of in verhouding tot andere mfp-cijfers. Een maatstaf die we kunnen analyseren, is het procentuele verschil van de mfp van een bedrijfstak ten opzichte van de gehele commerciële sector.
Aan de hand daarvan steekt de financiële dienstverlening er bovenuit met een multifactorproductiviteit die ruim 61 procent hoger ligt dan die van de gehele commerciële sector. De hoge productiviteit van deze bedrijfstak komt niet als een verrassing, gezien eerdere bevindingen op basis van arbeidsproductiviteit (Elbourne & Grabska, 2016). Wel moet worden aangetekend, dat de meting van de output van deze bedrijfstak en ook van de prijsontwikkeling van financiële diensten, lastig en onderhevig aan aannames is (Coyle, 2015). Ook de handel, zakelijke dienstverlening en industrie zijn bovengemiddeld productieve bedrijfstakken. De delfstoffenwinning was vóór de eeuwwisseling een hoogproductieve bedrijfstak, maar die productiviteit is de laatste jaren aan het afnemen. De landbouw, water- en afvalbedrijven en de gezondheidszorg zijn de minst productieve bedrijfstakken. Binnen een bedrijfstak bestaan natuurlijk nog verschillen in productiviteit tussen de bedrijven onderling. In hoofdstuk 2 van deze Internationaliseringsmonitor worden die verder uitgelicht.
Wat kan de verschillen in productiviteit en productiviteitsontwikkeling tussen de bedrijfstakken verklaren?
Een veelgenoemde verklaring voor de verschillen in productiviteit en productiviteitsontwikkeling is het vermogen om mee te gaan in ontwikkelingen met betrekking tot digitalisering en globalisering (Andrews et al., 2016). Globalisering en internationale handel bieden kansen in termen van toegang tot nieuwe markten, terwijl bedrijven ook blootgesteld worden aan concurrentie van bedrijven uit het buitenland. Hierdoor kan ook kennisoverdracht plaatsvinden, wat de Nederlandse bedrijven efficiënter en productiever zou maken (De Loecker & Goldberg, 2014). In hoofdstuk 4 van deze Internationaliseringsmonitor wordt verder ingegaan op de relatie tussen internationalisering en productiviteit, maar dan op bedrijfsniveau.
Onderzoek en ontwikkeling (R&D) en andere vormen van innovatie zijn naast internationalisering een andere factor die de productiviteit kan beïnvloeden. Investeringen in R&D zorgen voor kennis, expertise en mogelijk innovaties binnen een bedrijf of bedrijfstak, waardoor de productie efficiënter kan worden, of van hogere kwaliteit. Zowel méér output met dezelfde input van arbeid en kapitaal, als output van hogere kwaliteit zorgen voor hogere toegevoegde waarde, en dus hogere productiviteit (Peters et al., 2017).
Bedrijfstakken met hoge productiviteit ook vaak exportintensief
De bedrijfstakken in figuur 1.4.3 stonden gerangschikt op exportintensiteit, bepaald als het aandeel van de export van goederen en diensten in de totale omzet (CBS, 2022b en 2022c). In tabel 1.4.4 staat de exportintensiteit per bedrijfstak. Bij export-intensieve bedrijfstakken (zoals industrie, vervoer en opslag, landbouw) speelt de mfp-groei een relatief grote rol in het verklaren van de economische groei. De delfstoffenwinning vormt hierop een uitzondering met krimp in zowel toegevoegde waarde als in mfp-groei. In figuur 1.4.5 zoomen we verder in op de industrie. Deze bedrijfstak heeft een relatief hoge exportintensiteit en mfp-groei, en de branches in de industrie zijn onderling beter te vergelijken dan de diverse bedrijfstakken in de hele commerciële sector, zowel wat betreft productiviteit als exportintensiteit.
Exportintensiteit | |
---|---|
% | |
Delfstoffenwinning | 54,2 |
Industrie | 54,1 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 38,6 |
Vervoer en opslag | 36,6 |
Informatie en communicatie | 19,3 |
Zakelijke dienstverlening | 14,1 |
Handel | 12,9 |
Financiële dienstverlening | 11,7 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 10,2 |
Horeca | 4,1 |
Energievoorziening | 3,4 |
Bouwnijverheid | 3,1 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 2,6 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 0,2 |
Aardolie-industrie laagste productiviteit binnen de industrie
Binnen de industrie zijn de productiviteitsverschillen tussen de branches kleiner dan in de hele commerciële sector, omdat de industrieën onderling beter vergelijkbaar zijn voor wat betreft export- en R&D-intensiteit. De chemische industrie is het meest productief, zo’n 38 procent productiever dan de hele industriële bedrijfstak. Ook de elektrotechnische industrie en machine-industrie zijn bovengemiddeld productief. Onderaan de productiviteitsladder vinden we de aardolie-industrie, de farmaceutische industrie en de hout-, papier- en grafische industrie terug.
In figuur 1.4.5 zien we naast het gemiddelde verschil in productiviteit met de gehele industrie (lichtblauwe balkjes), ook het gemiddelde verschil in exportintensiteit met de gehele industrie (donkerblauwe balkjes), waarbij we inzoomen op de laatste periode (2012–2021). We zien dat de industrieën die gemiddeld het meest productief zijn, ook een exportintensiteit hebben die hoger ligt dan het gemiddelde voor de hele industrie. De industrieën die beneden gemiddeld productief zijn, hebben ook een relatief lage exportintensiteit. Uitzonderingen daarop zijn de transportmiddelenindustrie en de farmaceutische industrie. Deze branches zijn net iets minder productief dan gemiddeld, maar zijn wel voor een bovengemiddeld groot deel van hun omzet afhankelijk van export. Ook de aardolie-industrie, een relatief weinig productieve branche, heeft een relatief hoge exportintensiteit.
categorie | Mfp | Exportintensiteit |
---|---|---|
Chemische industrie | 24,9 | 17,4 |
Elektrotechnische industrie | 24,4 | 38,4 |
Machine-industrie | 17,1 | 10,8 |
Transportmiddelenindustrie | -1,8 | 23,2 |
Farmaceutische industrie | -2,1 | 17,8 |
Kunststof- en bouwmateriaalindustr | -3,2 | -27,0 |
Voedings-, genotmiddelenindustrie | -3,7 | -3,0 |
Basismetaal, metaalprod.-industrie | -5,3 | -39,0 |
Elektrische apparatenindustrie | -8,8 | -8,5 |
Textiel-, kleding-, lederindustrie | -11,4 | -3,1 |
Hout-, papier-, grafische industr. | -15,0 | -43,9 |
Aardolie-industrie | -17,4 | 20,0 |
Overige industrie en reparatie | -18,2 | -56,9 |
Branches met hoge productiviteit ook vaak R&D-intensief
In figuur 1.4.6 zien we tenslotte de verschillen in R&D-intensiteit en mfp van een branche in de industrie, ten opzichte van de gehele industrie. R&D-intensiteit wordt daarbij gemeten als het aandeel kapitaalgoederenvoorraad in onderzoek en ontwikkeling ten opzichte van de totale output van de branche (CBS, 2022d). We zien grofweg hetzelfde patroon als bij de exportintensiteit: hoogproductieve branches investeren ook relatief veel in R&D; branches die minder productief zijn dan het gemiddelde van de industrie investeren ook relatief weinig in R&D. Er zijn echter wat uitzonderingen: de farmaceutische industrie en elektrische apparatenindustrie investeren veruit het meest in R&D, terwijl hun productiviteit relatief laag ligt.
categorie | Mfp | R&D-intensiteit |
---|---|---|
Chemische industrie | 24,9 | 43,6 |
Elektrotechnische industrie | 24,4 | 34,7 |
Machine-industrie | 17,1 | 173,2 |
Transportmiddelenindustrie | -1,8 | -2,9 |
Farmaceutische industrie | -2,1 | 500,6 |
Kunststof- en bouwmateriaalindustr. | -3,2 | -46,6 |
Voedings-, genotmiddelenindustrie | -3,7 | -73,6 |
Basismetaal, metaalprod.-industrie | -5,3 | -63,1 |
Elektrische apparatenindustrie | -8,8 | 306,4 |
Textiel-, kleding-, lederindustrie | -11,4 | -80,5 |
Hout-, papier-, grafische industr. | -15 | -87,6 |
Aardolie-industrie | -17,4 | -72,8 |
Overige industrie en reparatie | -18,2 | -54,3 |
1.5Hoe is de productiviteitsgroei in Nederland opgebouwd?
Uit de vorige twee paragrafen bleek hoe de Nederlandse productiviteit zich sinds 1996 ontwikkelde, waarbij de vertraging in productiviteitsgroei door de jaren heen duidelijk te zien was. Daarnaast zijn er tussen de bedrijfstakken grote verschillen in productiviteit en productiviteitsontwikkeling. In deze paragraaf komt aan bod in welke mate en hoe de verschillende bedrijfstakken bijdroegen aan de totale mfp-ontwikkeling in Nederland. Hiervoor wordt de zogeheten shift-share methode gebruikt. In deze analyse maken we een decompositie van de totale mfp-groei (in de totale commerciële sector) naar bedrijfstak, maar ook naar type groei. In welke mate wordt de totale macro-economische mfp-groei veroorzaakt door de productiviteitsontwikkeling binnen de bedrijfstakken, en in welke mate door de verandering in de omvang van bedrijfstakken. Dit wordt respectievelijk ook wel het ‘within’ en ‘between’ effect genoemd.noot16 In hoofdstuk 3 van deze Internationaliseringsmonitor gebruiken we een soortgelijke analyse opnieuw om de productiviteitgroei van bedrijfstakken verder te ontleden naar componenten die samenhangen met bedrijvendynamiek en internationalisering.
Industrie en handel belangrijkst voor Nederlandse productiviteitsgroei
In de hele periode 1996–2021 nam de totale mfp van de commerciële sector gemiddeld met zo’n 0,5 procent per jaar toe. Bedrijfstakken kunnen daar op verschillende manieren invloed op hebben. Naast de totale mfp van een bedrijfstak speelt ook de allocatieve efficiëntie een rol: in hoeverre de productiemiddelen arbeid en kapitaal gebruikt worden door de meest productieve bedrijfstakken. De mfp van de Nederlandse commerciële sector wordt dus beïnvloed door de productiviteit van onderliggende bedrijfstakken, en de verdeling van de inputs over die bedrijfstakken.
De industrie en handel droegen gemiddeld het meest bij aan de productiviteitsgroei van de commerciële sector van gemiddeld 0,5 procent. De bedrijven in deze twee bedrijfstakken waren goed voor respectievelijk gemiddeld jaarlijks 0,27 en 0,26 procentpunt. Ook de informatie en communicatie droeg hier behoorlijk aan bij met 0,14 procentpunt. De bedrijfstakken die sterk in negatieve zin bijdroegen aan de mfp-ontwikkeling waren de zakelijke dienstverlening (–0,17 procentpunt), de cultuur en recreatieve diensten en de delfstoffenwinning (beiden –0,05 procentpunt).
Zowel de industrie als de handel als de informatie en communicatie bedrijfstak hadden in alle drie de perioden een positieve bijdrage aan de mfp-groei, zie figuur 1.5.1. Voor die bedrijfstakken geldt echter ook dat de bijdrage in de eerste periode het grootst was. De bouw had tussen 1996 en 2011 een negatieve bijdrage aan de mfp, maar zorgde vanaf 2012 ook voor een toename in productiviteit.
categorie | 2012-2021 | 2002-2011 | 1996-2001 |
---|---|---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij | -0,001 | 0,060 | 0,006 |
Delfstoffenwinning | -0,056 | -0,04 | -0,049 |
Industrie | 0,172 | 0,262 | 0,459 |
Energievoorziening | 0,010 | 0,031 | 0,027 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 0,017 | -0,001 | 0,022 |
Bouwnijverheid | 0,089 | -0,034 | -0,053 |
Handel | 0,263 | 0,133 | 0,459 |
Vervoer en opslag | -0,024 | 0,132 | 0,150 |
Horeca | -0,068 | -0,063 | 0,055 |
Informatie en communicatie | 0,124 | 0,109 | 0,198 |
Financiële dienstverlening | -0,123 | 0,181 | 0,187 |
Zakelijke dienstverlening | -0,206 | -0,311 | 0,119 |
Gezondheids- en welzijnszorg | -0,012 | 0,019 | -0,128 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | -0,092 | -0,054 | 0,022 |
Within versus between effect
Productiviteitsgroei kan verschillende oorzaken hebben: bedrijven in bedrijfstakken kunnen simpelweg productiever worden, dat is het within effect. Daarnaast kunnen minder productieve bedrijfstakken relatief kleiner worden, en/of productievere bedrijfstakken juist relatief groter worden voor wat betreft input van kapitaal en arbeid. Dat is het between effect, of het allocatie-effect. De bijdrage die een bedrijfstak leverde aan de totale productiviteitsgroei kunnen we dan ook onderverdelen in een within en een between component.
In figuur 1.5.2 staat de gemiddelde bijdrage per bedrijfstak aan de Nederlandse productiviteitsgroei, bestaande uit die twee componenten. Het grootste deel van de productiviteitsgroei komt door de within component, wat in lijn is met eerder onderzoek naar de Nederlandse productiviteitsgroei (Elbourne & Grabska, 2016; De Bondt et al., 2021). Dat betekent dat de productiviteitsgroei in de commerciële sector met name komt door toegenomen (of afgenomen) productiviteit binnen bedrijfstakken. De stelling dat de productiviteitsgroeivertraging in Nederland plaatsvindt door een verschuiving van (gebruik van arbeid en/of kapitaal in) industriële activiteiten naar dienstenactiviteiten wordt daarmee onwaarschijnlijker omdat de productiviteitsverandering met name binnen de bedrijfstakken plaatsvindt, zoals De Bondt et al. (2021) eerder al concludeerden.
categorie | Within | Between |
---|---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij | 0,015 | 0,009 |
Delfstoffenwinning | -0,061 | 0,013 |
Industrie | 0,286 | -0,014 |
Energievoorziening | 0,020 | 0,002 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 0,011 | 0,000 |
Bouwnijverheid | 0,006 | 0,003 |
Handel | 0,260 | -0,002 |
Vervoer en opslag | 0,071 | 0,005 |
Horeca | -0,040 | 0,002 |
Informatie en communicatie | 0,125 | 0,011 |
Financiële dienstverlening | 0,095 | -0,029 |
Zakelijke dienstverlening | -0,162 | -0,009 |
Gezondheids- en welzijnszorg | -0,009 | -0,018 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | -0,052 | 0,000 |
Exportintensiteit | Importintensiteit | |
---|---|---|
% | ||
Landbouw, bosbouw en visserij | 38,6 | 12,9 |
Delfstoffenwinning | 54,2 | 17,0 |
Industrie | 54,1 | 46,6 |
Energievoorziening | 3,4 | 29,9 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 10,2 | 12,1 |
Bouwnijverheid | 3,1 | 16,8 |
Handel | 12,9 | 22,8 |
Vervoer en opslag | 36,6 | 29,4 |
Horeca | 4,1 | 22,3 |
Informatie en communicatie | 19,3 | 24,2 |
Financiële dienstverlening | 11,7 | 23,5 |
Zakelijke dienstverlening | 14,1 | 20,9 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 0,2 | 19,5 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 2,6 | 12,1 |
Export- en import-intensieve bedrijfstakken dragen overwegend positief bij aan Nederlandse productiviteitsgroei
Globalisering, of meer concreet deelname aan internationale handel, kan resulteren in toegenomen competitie en kennis- en technologieoverdracht, wat de productiviteit kan verhogen (De Loecker & Goldberg, 2014). In hoofdstuk 4 van deze publicatie wordt dat verband verder onderzocht.
In tabel 1.5.3 staat de exportintensiteit (aandeel export in totale omzet) per bedrijfstak. In combinatie met figuur 1.5.2 vertelt dat ons dat de bedrijfstakken met de hoogste exportintensiteit (landbouw, delfstoffenwinning en industrie) niet allemaal een positieve bijdrage leverden aan de Nederlandse productiviteitsgroei. De industrie droeg positief bij aan mfp-groei, de bijdrage van de landbouw was positief maar beperkt, en die van de delfstoffenwinning was negatief.
De bedrijfstakken die amper van de export afhankelijk zijn voor hun omzet (gezondheidszorg en cultuur, recreatie en overige diensten) leverden een negatieve bijdrage aan de productiviteitsgroei. De bedrijven in de bouw zijn hier een uitzondering op, met een lage exportintensiteit maar een positieve bijdrage aan de productiviteitsgroei.
In tabel 1.5.3 zien we ook de importintensiteit, gemeten als aandeel import in het totale verbruik, per bedrijfstak. De industrie springt eruit als meest import-intensieve bedrijfstak, samen met de energievoorziening, de bedrijfstak vervoer en opslag, informatie en communicatie en de financiële dienstverlening. Dit zijn alle vijf bedrijfstakken met een positieve bijdrage aan de Nederlandse productiviteitsgroei.
1.6Samenvatting en conclusie
Nog nooit in de geschiedenis is de technologische ontwikkeling zo spectaculair geweest als in deze tijd. Digitalisering en robotisering nemen mensen zoveel werk uit handen dat de productiviteit (de productie per gewerkt uur) zou moeten exploderen. Maar in de meeste ontwikkelde economieën wijzen officiële statistieken op een vertraging van de productiviteitsgroei. Ook in Nederland stagneert de groei van de productiviteit. Nederland stond in 2021 op de 11e plaats op de ranglijst van landen met de hoogste arbeidsproductiviteit ter wereld. Vergeleken met enkele jaren terug is Nederland gedaald op de ranglijst. Dit komt mede doordat de arbeidsproductiviteit sinds 2008 nauwelijks is gestegen.
Deze productiviteitsparadox verwijst naar de ogenschijnlijke tegenstrijdigheid tussen enerzijds forse investeringen en innovaties in de informatietechnologie en anderzijds uitblijvende productiviteitsverhogingen. Productiviteit geeft weer hoeveel inspanning het kost om iets te ontwikkelen of te produceren. Die inspanning kan van alles zijn, bijvoorbeeld wat we vandaag op het werk gedaan krijgen, maar ook hoe snel machines in een fabriek eindproducten kunnen assembleren. Als de productiviteit stijgt, betekent dit dat we meer produceren met gelijkblijvende inputs. Hoe snel de economie kan groeien hangt vooral van twee dingen af: de bevolkingsgroei (potentieel groter arbeidsvolume) en de productiviteitsgroei. De groei van de rijkdom in een land is dan – bij een gelijkblijvende arbeidsinzet – de evolutie van de productiviteit.
De economische groei in de Nederlandse commerciële sector bedroeg tussen 1996 en 2021 jaarlijks gemiddeld 2,1 procent. Toegenomen multifactorproductiviteit droeg daar 0,6 procentpunt aan bij, de rest van de groei werd gegenereerd door toegenomen inzet van kapitaal en arbeid. Die bijdrage van mfp wordt echter kleiner door de tijd, van 1,5 procent in de periode 1996–2001, tot 0,4 procent in 2002–2011 en 0,1 procent in 2012–2021.
De financiële dienstverlening is de meest productieve bedrijfstak vergeleken met de commerciële sector als geheel. Ook de handel, zakelijke dienstverlening en industrie zijn bovengemiddeld productieve bedrijfstakken. De bedrijfstakken met een hoge mfp zijn vaak ook export- en R&D-intensief. De landbouw, water- en afvalbedrijven en de gezondheidszorg zijn de minst productieve bedrijfstakken.
De industrie en de handel dragen gemiddeld het meest bij aan de mfp-groei in de Nederlandse commerciële sector. De grootste groei in mfp komt door de within component: productiviteitsgroei binnen een bedrijfstak, en niet door verschuivingen in inputs tussen bedrijfstakken (between component). Import- en export-intensieve bedrijfstakken dragen overwegend positief bij aan de mfp-groei.
1.7Literatuur
Literatuur
Ahmad, N., Ribarsky J. & Reinsdorf, M. (2017). Can potential mismeasurement of the digital economy explain the post-crisis slowdown in GDP and productivity growth? OECD Statistics Working Papers 2017/09. Parijs: OECD Publishing.
Ahmad, N. & Schreyer, P. (2016). Measuring GDP in a Digitalised Economy. OECD Statistics Working Papers, 2016/07. Parijs: OECD Publishing.
Alcalá, F. & Ciccone, A. (2004). Trade and Productivity. The Quarterly Journal of Economics, 119(2), 613–646.
Amirkhalkhali, S. & Dar, A. (2019). Trade Openness, Factor Productivity, And Economic Growth: Recent Evidence From Oecd Countries (2000–2015). Applied Econometrics and International Development, Euro-American Association of Economic Development, 19(1), 5–14.
Andrews, D., Criscuolo C. & Gal P. N. (2016). The Best versus the Rest: The Global Productivity Slowdown, Divergence across Firms and the Role of Public Policy. OECD Productivity Working Papers, 2016-05. Parijs: OECD Publishing.
Ark, van, B. & Venables, A. J. (2021). A concerted effort to tackle the UK productivity puzzle. The Productivity Institute working paper No.001. Manchester: The Productivity Institute.
Batabyal, A. A. (2022). Why some nations are wealthier than others – and what it means for future prosperity. World Economic Forum.
Bergen, van den, D., Rooijen-Horsten, M., Haan, de, M. & Balk, B. M. (2008). Productivity measurement at Statistics Netherlands. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
BLS (z.d.). Why is productivity important? Washington, DC: U.S. Bureau of Labor Statistics.
Bondt, de, H., Buiten, G., Polder, M. & Rossum, van, M. (2021). De Nederlandse productiviteitspuzzel: Overzicht, enkele uitkomsten en uitdagingen rondom het meten van productiviteit. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Camps, M. (2019). Sturen op economische groei. ESB, 104(4769).
CBS (2022a). Groeirekeningen; nationale rekeningen. [Dataset]. Geraadpleegd op 19 oktober 2022.
CBS (2022b). Uitvoer van goederen en diensten; herkomst; nationale rekeningen. [Dataset]. Geraadpleegd op 13 september 2022.
CBS (2022c). Uitvoer van goederen en diensten; herkomst; nr, 1995–2016. [Dataset]. Geraadpleegd op 13 september 2022.
CBS (2022d). Kapitaalgoederenvoorraad; bedrijfstakken, nationale rekeningen. [Dataset]. Geraadpleegd op 13 september 2022.
Cerra, V., Hakamada, M. & Lama, R. (2021). Financial Crises, Investment Slumps, and Slow Recoveries. IMF Working Papers, 2021(170).
Cobb, C. W. & Douglas, P. H. (1928). A Theory of Production. The American Economic Review, 18(1), Supplement, Papers and Proceedings of the Fortieth Annual Meeting of the American Economic Association, 139–165.
Conference Board (2022). The Conference Board Total Economy Database: Output, Labor and Labor Productivity, 1950–2022. [Database].
Coyle, D. (2015). GDP: A Brief but Affectionate History – Revised and expanded Edition. Princeton University Press.
Dieppe, A. (2021). Global Productivity: Trends, Drivers, and Policies. Washington DC: World Bank.
Elbourne, A. & Grabska, K. (2016). Evidence on Dutch macroeconomic and sectoral productivity performance: Some stylised facts. CPB Background Document. Den Haag: CPB.
Erken, H., Donselaar, P. & Thurik, R. (2018). Total factor productivity and the role of entrepreneurship. The Journal of Technology Transfer, 43(6), 1493–1521.
Erken, H., Es, van, F. & Groenewegen, J. (2019). Het groeipotentieel van de Nederlandse economie tot 2030. Utrecht: Rabobank/RaboResearch.
EU KLEMS & INTANProd (2021). EUKLEMS & INTANProd – Release 2021. [Database]. Lab of European Economics.
Goldin, I., Koutroumpis, P., Lafond, F. & Winkler, J. (2021). Re-evaluating the sources of the recent productivity slowdown. VoxEU CEPR.
Gordon, R. J. (2012). Is U.S. economic growth over? Faltering innovation confronts the six headwinds. NBER Working Paper, 18315.
Gordon R. J. (2016). The rise and fall of American growth: the U.S standard of living since the Civil War. Princeton: Princeton University Press.
Grabska, K., Bettendorf, L., Luginbuhl, R, Meijerink, G. & Elbourne, A. (2017). Productivity Slowdown – Evidence for the Netherlands. CPB Communication 2017, March 7. Den Haag: CPB Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis.
Haan, de, M., Veldhuizen, E., Tanriseven, M. & Rooijen-Horsten, M. (2014). The Dutch Growth Accounts: Measuring Productivity with Non-Zero Profits. In Review of Income and Wealth, 60(52), S380–S397.
Hall, B. H., Mairesse, J. & Mohnen, P. (2010). Measuring the Returns to R&D. In B. H. Hall & N. Rosenberg (Red.), Handbook of the Economics of Inovation. Amsterdam: North Holland Publishing.
Hinrichs, J. (2019, 10 oktober). Groei productiviteit stagneert ondanks hogere investeringen. Het Financiële Dagblad.
Ilzetzki, E. (2020). Explaining the UK’s productivity slowdown: Views of leading economists. VoxEU CEPR.
Linh, D. T. T. (2021). Literature Review on Determinants of Total Factor Productivity (TFP) at the Firm-Level. Cross Current International Journal of Economics, Management and Media Studies, 3(4), 47–55.
Lind, N. & Ramondo, N. (2022). Global Knowledge and Trade Flows: Theory and Measurement. Working Paper, No. w30590. National Bureau of Economic Research.
Loecker, De, J. & Goldberg, P. K. (2014). Firm performance in a global market. NBER Working Paper Series, Working Paper 19308. Cambridge, VS: National Bureau of Economic Research.
Manyika, J., Remes, J., Mischke, J. & Krishnan, M. (2017). The productivity puzzle: a closer look at the United States. Discussion Paper, McKinsey Global Institute. McKinsey & Company.
Meager, N. & Speckesser, S. (2011). Wages, productivity and employment: A review of theory and international data. European Employment Observatory Thematic expert ad-hoc paper, Institute for Employment Studies.
Melitz, M. J. & Trefler, D. (2012). Gains from Trade When Firms Matter. Journal of Economic Perspectives, 26(2), 91–118.
Muzi, S., Jolevski, F., Ueda, K. & Viganola, D. (2022). Productivity and firm exit during the COVID-19 crisis: cross-country evidence. Small Business Economic.
Nasrudin, A. (2022, 8 april). Total Factor Productivity: Meaning, Determinants, How to Calculate.
OESO (2016). OECD Compendium of Productivity Indicators 2016. Technical report.
OESO (2022). Growth in GDP per capita, productivity and ULC. [Database].
ONS (2018). A simple guide to multi-factor productivity. South Wales: Office for National Statistics.
Oulton, N. & Sebastiá‐Barriel, M. (2017). Effects of financial crises on productivity, capital and employment. Review of Income and Wealth, 63, S90–S112.
Peters, B., Roberts, M. J. & Anh Vuong, V. (2017). Dynamic R&D choice and the impact of the firm’s financial strength. Economics of innovation and new technology, 26(1–2), 134–149.
Roelandt, T., Akkermans, M., Polder, M. & Wiel, van der, H. (2019). De mondiale productiviteitspuzzel voor Nederland. ESB, 104(4778).
Sent, E.-M. & Kroese, A. (2021). Het schuivende denken over groeibeleid komt niet uit de lucht vallen. ESB, 106(4800S).
Solow, R. M. (1956). A Contribution to the Theory of Economic Growth. The Quarterly Journal of Economics, 70(1), 65–94.
Solow, R. M. (1957). Technical Change and the Aggregate Production Function. The Review of Economics and Statistics, 39(3), 312–320.
Stegeman, H. (z.d.). Technologie, globalisering en productiviteit. IN2030 Trendstudie: Technologie, globalisering en productiviteit. Rabobank.
Syverson, C. (2011). What determines productivity? Journal of Economic Literature, 49(2), 326–365.
Noten
Als de productiviteit per eenheid arbeid stijgt, terwijl de lonen constant blijven, zal de vraag naar arbeid toenemen, omdat een verdere uitbreiding van de productie de winst zal verhogen. Bij een gegeven aanbod van arbeid leidt de toegenomen vraag naar arbeid tot hogere lonen (Meager & Speckesser, 2011).
Bedrijven innoveren door nieuwe producten te ontwikkelen en betere manieren te introduceren om bestaande goederen en diensten te produceren. Als gevolg hiervan zal de algehele productiviteit waarschijnlijk stijgen (Hall et al., 2010). In hoofdstuk 5 van deze Internationaliseringsmonitor wordt de samenhang tussen productiviteit en innovatie verder onderzocht. Hierbij is er speciale aandacht voor kleine bedrijven met minder dan tien werkzame personen.
In hoofdstuk 3 van deze Internationaliseringsmonitor wordt de rol van marktwerking en bedrijvendynamiek nader bekeken.
Deze analyse splitst de totale multifactorproductiviteit-groei in de commerciële sector op in enerzijds het effect van de productiviteitsontwikkeling en anderzijds de verandering in omvang per branche.
Dit is de groei van de inputs gewogen naar hun kostenaandeel.
Eerdere innovaties, waaronder ICT-innovaties zoals computers en software, leidden vaak tot ingrijpende veranderingen in het productieproces van goederen en diensten. Veel van de nieuwe innovaties van vandaag, met name e-commerce, hebben daarentegen minder betrekking op transformaties (d.w.z. het introduceren van efficiëntieverbeteringen) in het productieproces maar meer op het uitbreiden van markten, waar productiviteitswinsten worden gegenereerd door verbeterde schaalvoordelen in plaats van transformerende veranderingen in het productieproces (OESO, 2016).
Zie https://euklems-intanprod-llee.luiss.it/ voor meer informatie over deze database.
Gemeten aan de hand van de toegevoegde waarde per gewerkt uur.
Met uitzondering van China vanwege ontbrekende data.
De data voor de EU-27 ontbreekt voor deze variabele.
Bedrijven leren door internationaal actief te zijn en zijn daardoor in staat hun productiviteit te verhogen. Dit wordt in de wetenschappelijke literatuur het learning-by-doing principe genoemd.
Voor meer details, zie https://www.theglobaleconomy.com/rankings/trade_openness/.
Voor een uitgebreide beschrijving van de Nederlandse groeirekeningen, zie Van den Bergen et al. (2008) en De Haan et al. (2014).
De commerciële sector betreft alle bedrijfstakken met uitzondering van de overheid, het onderwijs, de huishoudens en de bedrijfstak verhuur en handel van onroerend goed (A-U uitgezonderd L, O, P en T). Deze bedrijfstakken worden uitgesloten omdat in de nationale rekeningen de output ervan wordt geraamd aan de hand van de kosten van de inputs. Dat betekent dat er voor die bedrijfstakken geen onafhankelijke outputmaatstaf is die gebruikt kan worden om de productiviteitsgroei vast te stellen.
Zie paragraaf 1.3 voor meer details over de productivity slowdown.
Het between effect wordt ook wel het shift-, herverdelings-, allocatie-, of verschuivingseffect genoemd.