De Nederlandse handel met de eurozone in mondiale waardeketens
3.1Inleiding
In dit hoofdstuk richten we ons specifiek op de relatie tussen Nederland en de eurozone binnen mondiale waardeketens. Daarmee bouwt het hoofdstuk voort op de resultaten uit het voorgaande hoofdstuk, waarin onder meer aandacht was voor de bruto goederen- en dienstenhandel tussen Nederland en de eurozone. De vraag hoe Nederland direct en indirect met de eurozone verbonden is, staat centraal in dit hoofdstuk. Anders omschreven, in welke mate verdient Nederland aan de rechtstreekse export naar de eurozone, en hoeveel banen komen hieruit voort? Er wordt onderzocht in welke bedrijfstakken deze verdiensten neerslaan, en in welke mate ons land indirect verdient aan de export van andere handelspartners naar de eurozone. Maar ook omgekeerd, in welke mate en op welke wijze verdienen de eurozone als geheel en de eurozonelanden afzonderlijk aan de export naar Nederland?
De meest recente cijfers die inzicht bieden in de exportverdiensten van Nederland aan de eurozone dateren uit 2020. Wanneer we in de analyses de indirecte handelsstromen aan de hand van OESO cijfers meenemen, is 2018 het meest recente verslagjaar. Voordeel bij de OESO cijfers is wel dat de tijdreeksen teruggaan tot 1995, waardoor er een vergelijking kan worden gemaakt met de periode van vóór de invoering van de euro. Het gebruik van OESO cijfers is noodzakelijk om de activiteiten van de ketens waarvan Nederlandse bedrijven deel uitmaken in andere landen in kaart te brengen.
Samengevat staan de volgende drie onderzoeksvragen centraal in dit hoofdstuk:
- Wat is het belang van de rechtstreekse export naar de eurozone voor de Nederlandse
economie in termen van verdiensten en werkgelegenheid?
- Wat verdiende het Nederlandse bedrijfsleven aan de directe export naar de eurozone in de periode 2015–2020? En hoeveel werkgelegenheid leverde dat op?
- Hoe is de verhouding exportverdiensten en voltijdbanen dankzij de export van goederen van Nederlandse makelij, wederuitvoer en de export van diensten?
- Welke bedrijfstakken verdienen het meest aan de directe export naar de eurozone? En hoeveel voltijdbanen zijn daarmee gemoeid?
- Op welke wijze profiteert Nederland van de export naar de eurozone in mondiale waardeketens?
- Wat verdiende het Nederlandse bedrijfsleven aan de directe en indirecte export naar de eurozone? Wat is het aandeel van de exportverdiensten in de totale exportverdiensten en in het bruto binnenlands product? Hoe hebben deze verdiensten zich ontwikkeld in de periode 1995–2018? Via welke andere handelspartners verloopt deze export en welke bedrijfstakken zijn hierbij betrokken?
- In welke mate geldt de eurozone als eindbestemming voor de Nederlandse (in)directe export? Waar komt de Nederlandse indirecte export die is verwerkt in de export van andere eurozonelanden uiteindelijk terecht?
- En omgekeerd, wat verdient de eurozone aan de directe en indirecte export van goederen
en diensten naar Nederland?
- Welke eurozonelanden verdienen het meest aan Nederland? En welke landen zijn voor hun exportverdiensten het meest afhankelijk van Nederland?
- Wat is het verdere verloop van de mondiale waardeketen na de directe en indirecte export van de eurozone naar Nederland? Wat is de eindbestemming van de indirecte export van de eurozone via Nederland?
Leeswijzer
De opbouw van dit hoofdstuk volgt de onderzoeksvragen zoals hierboven beschreven. Paragraaf 3.2 richt zich op de eerste onderzoeksvraag en beschrijft de Nederlandse verdiensten en werkgelegenheid dankzij de rechtstreekse export naar het eurogebied. Paragraaf 3.3 behandelt de tweede onderzoekvraag en belicht de mondiale waardeketen vanuit Nederland naar en via de eurozone. In paragraaf 3.4 beantwoorden we de derde onderzoeksvraag vanuit het eurozone perspectief. Paragraaf 3.5 besluit het hoofdstuk met een samenvatting en conclusie. Ten slotte wordt in paragraaf 3.6 een toelichting gegeven over de gebruikte data en methoden.
3.2Bijdrage van de export naar de eurozone aan de Nederlandse economie
De cijfers in deze paragraaf zijn directe verdiensten van Nederland aan de export van goederen en diensten naar de andere eurozonelanden, gebaseerd op doorrekeningen van CBS-cijfers. In de volgende paragraaf wordt gekeken naar mondiale waardeketens en de rol van de EMU-landen hierin. Hierbij kunnen ook indirecte verdiensten worden berekend, maar is de methode grover dan bij de directe verdiensten. Meer informatie over de methode kan gevonden worden in paragraaf 3.6 Data en methoden aan het eind van het hoofdstuk. Ten slotte wordt in deze pararaaf naar de periode 2015–2020 gekeken, aangezien 2015 het oudste en 2020 het meest recente jaar is dat op basis van deze methode berekend is.
Nederland exporteerde in 2020 voor bijna 325 miljard euro aan goederen en diensten rechtstreeks naar de andere EMU-landen. Figuur 3.2.1 laat zien dat hiervan 100,5 miljard euro bestond uit goederen van Nederlandse makelij, 154,8 miljard euro uit wederuitvoer, 64,1 miljard euro aan diensten en 5,5 miljard euro aan opbrengsten uit reisverkeer. De bruto export van Nederlandse makelij, wederuitvoer en diensten nam toe, terwijl de export van reisverkeer afnam gedurende de periode 2015–2020. Dit is een logisch gevolg van de coronacrisis, waardoor reizen maar in beperkte mate mogelijk was voor een groot deel van 2020. In 2019 was de opbrengst uit reisverkeer namelijk bijna 2 keer zo hoog als in 2020.
Type export | 2015 | 2020* |
---|---|---|
NL makelij | 92,7 | 100,5 |
Wederuitvoer | 129,9 | 154,8 |
Diensten uitvoer | 50,5 | 64,1 |
Reisverkeer | 8,3 | 5,5 |
De exportverdiensten namen ook toe gedurende de periode 2015–2020. De verdiensten aan de export van goederen van Nederlandse makelij groeiden van 53,4 miljard euro in 2015 tot 56,4 miljard euro in 2020. Als aandeel van het bbp is dat echter een afname, namelijk van 7,7 naar 7,0 procent. De verdiensten aan de wederuitvoer liepen op van 17,7 miljard euro in 2015 tot 21,2 miljard euro in 2020. Als aandeel van het bbp kan een lichte toename van 2,6 naar 2,7 procent opgemerkt worden. De verdiensten aan de export van diensten stegen het hardst, namelijk van 31,3 miljard euro in 2015 tot 38,7 miljard euro in 2020. Dit is wat betreft het aandeel van het bbp een stijging van 4,5 naar 4,8 procent. De verdiensten aan het reisverkeer daalden daarentegen in de periode 2015–2020 van 6,3 miljard euro tot 4,2 miljard euro. Per euro export werd er aan de export naar de eurozone 56 cent voor goederen van Nederlandse makelij, 14 cent voor de wederuitvoer, 60 cent voor de diensten en 8 cent voor het reisverkeer verdiend. Opvallend is dus dat alle verdiensten, behalve het reisverkeer, stegen, maar dat de bijdrage aan het bbp cumulatief licht is afgenomen. De export naar de andere EMU-landen heeft dus aan belang ingeboet voor de Nederlandse economie over de periode 2015–2020. Dit is voornamelijk een gevolg van de coronacrisis.
Type export | 2015 | 2020* |
---|---|---|
NL makelij | 53,4 | 56,4 |
Wederuitvoer | 17,7 | 21,2 |
Diensten export | 31,3 | 38,7 |
Reisverkeer | 6,3 | 4,2 |
Duitse reizigers leveren een relatief grote bijdrage
Figuur 3.2.3 toont de exportverdiensten uitgesplitst naar type export, en dit voor de vijf belangrijkste handelspartners in termen van exportwaarde. Zo valt op dat de verdiensten aan wederuitvoer naar België een aanmerkelijk kleiner belang hebben dan het geval is bij de wederuitvoer naar Duitsland. De dienstenexport naar Frankrijk levert een relatief belangrijke bijdrage aan het Nederlandse bbp. Ten slotte leveren de bestedingen van Duitse toeristen en zakelijke reizigers tijdens hun verblijf in of bezoek aan Nederland (oftewel export van reisverkeer naar Duitsland) een relatief grote bijdrage aan de Nederlandse economie.
Partner | NL makelij | Wederuitvoer | Diensten export | Reisverkeer |
---|---|---|---|---|
België | 51,5 | 16,2 | 29,2 | 3,1 |
Duitsland | 48,4 | 18,6 | 26,9 | 6,1 |
Frankrijk | 46,5 | 19,0 | 33,6 | 0,9 |
Italië | 50,2 | 19,8 | 28,8 | 1,3 |
Spanje | 46,3 | 20,6 | 31,8 | 1,3 |
IT-dienstverlening levert steeds grotere bijdrage aan bbp
In figuur 3.2.4 en 3.2.5 zijn de top-10 belangrijkste bedrijfstakken op basis van verdiensten te zien voor 2015 en 2020. Voor beide jaren is de groothandel en handelsbemiddeling de bedrijfstak met de hoogste verdiensten aan export naar de eurozone. Daaronder zijn er grote verschillen tussen 2015 en 2020. Zo was in 2015 de winning van aardgas en aardolie erg belangrijk, terwijl deze in 2020 van minder belang is. Deze bedrijfstak valt namelijk van de 2e plek naar buiten de top-10. De IT-dienstverlening groeit dan weer fors tussen beide jaren. Deze stijgt van buiten de top-10 in 2015 tot de 4e plek in 2020.Voor de rest zijn grotendeels dezelfde bedrijfstakken belangrijk in 2015 en 2020.
Bedrijfstak | NL makelij | Wederuitvoer | Diensten export | Reisverkeer |
---|---|---|---|---|
Groothandel en handelsbemiddeling |
7380,3 | 9570,7 | 1733,4 | 284,6 |
Winning van aardolie en aardgas |
6118,6 | 57,2 | 85,5 | 29,6 |
Holdings en management- adviesbureaus |
1770,7 | 1005,1 | 3153,0 | 140,8 |
Landbouw | 4817,3 | 86,2 | 97,5 | 70,2 |
Chemische industrie | 4345,7 | 72,4 | 357,0 | 12,1 |
Opslag, dienstver- lening voor vervoer |
891,5 | 566,2 | 2946,2 | 42,3 |
Vervoer over land | 785,5 | 558,5 | 2313,5 | 229,4 |
Voedingsmiddelen- industrie |
3479,5 | 50,2 | 108,2 | 100,2 |
Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling |
1777,8 | 498,5 | 1133,4 | 142,8 |
Bankwezen | 1254,4 | 351,3 | 1446,1 | 369,9 |
Bedrijfstak | NL makelij | Wederuitvoer | Diensten export | Reisverkeer |
---|---|---|---|---|
Groothandel en handelsbemiddeling |
9333,4 | 11625,9 | 2694,5 | 189,9 |
Holdings en management- adviesbureaus |
1842,6 | 1051,3 | 3942,9 | 82,1 |
Landbouw | 4960,1 | 133,1 | 116,6 | 41,6 |
IT-dienstverlening | 591,4 | 358,0 | 3858,5 | 34,5 |
Vervoer over land | 970,6 | 766,2 | 2962,5 | 142,1 |
Chemische industrie | 4229,4 | 42,0 | 503,4 | 4,2 |
Opslag, dienstverlening voor vervoer |
970,3 | 729,2 | 3040,9 | 24,8 |
Voedingsmiddelen- industrie |
4424,3 | 72,2 | 143,2 | 58,4 |
Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling |
2154,0 | 695,7 | 1424,6 | 81,9 |
Machine-industrie | 2843,3 | 95,8 | 296,7 | 6,3 |
In de figuren 3.2.6 en 3.2.7 presenteren we de top-10 bedrijfstakken met stijgende en dalende verdiensten aan de export naar het eurogebied. Duidelijk te zien valt, net als bij figuren 3.2.4 en 3.2.5, dat de IT-dienstverlening hard is gegroeid. Ook de groothandel is fors gegroeid, al was deze bedrijfstak natuurlijk in 2015 aanmerkelijk groter dan de IT-dienstverlening. Ook de elektrotechnische industrie en de machine-industrie laten mooie groeicijfers zien qua exportverdiensten. Bij de groep dalers is vooral de winning van aardolie en aardgas sterk vertegenwoordigd. Ook de verdiensten door het bankwezen en de verhuur van roerende goederen zijn flink afgenomen tijdens deze periode.
Bedrijfstak | NL makelij | Wederuitvoer | Diensten export | Reisverkeer |
---|---|---|---|---|
Groothandel en handelsbemiddeling |
1953,1 | 2055,1 | 961,2 | -94,8 |
IT-dienstverlening | 15,3 | -24,2 | 2231,8 | -19,1 |
Elektrotechnische industrie |
1151,4 | 29,4 | 26,6 | -0,6 |
Machine-industrie | 960,4 | 22,6 | 54,4 | -4,6 |
Voedingsmiddelen- industrie |
944,8 | 22,0 | 35,0 | -41,8 |
Vervoer over land | 185,2 | 207,7 | 649,0 | -87,3 |
Holdings en management- adviesbureaus |
71,9 | 46,2 | 789,8 | -58,6 |
Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling |
376,2 | 197,2 | 291,1 | -60,9 |
Diensten op het gebied van informatie |
70,5 | 27,1 | 504,7 | 2,4 |
Juridische diensten en administratie |
115,4 | 58,8 | 381,9 | -17,2 |
Bedrijfstak | NL makelij | Wederuitvoer | Diensten export | Reisverkeer |
---|---|---|---|---|
Winning van aardolie en aardgas |
-4760,4 | -37,2 | -45,0 | -26,8 |
Bankwezen | -261,5 | -55,2 | -132,3 | -205,0 |
Verhuur van roerende goederen |
56,8 | 35,0 | -539,7 | -12,2 |
Kunst, cultuur en kansspelen |
-30,6 | -11,1 | -207,3 | -78,8 |
Logiesverstrekking | -5,3 | -2,7 | 5,2 | -288,4 |
Vervoer door de lucht | -9,0 | -2,1 | -272,3 | -2,3 |
Reisbureaus, reis- organisatie en -info |
-4,2 | -2,2 | -227,9 | -10,9 |
Aardolie-industrie | -210,0 | 1,2 | 8,0 | -0,7 |
Restaurants en cafés |
-0,8 | 0,0 | -26,7 | -170,6 |
Basismetaal- industrie |
-153,3 | -1,0 | 3,3 | -0,7 |
In tabel 3.2.8 is een overzicht gepresenteerd van alle landen binnen de EMU. Voor elk land zijn de verdiensten aan de export van goederen van Nederlandse makelij, wederuitvoer, diensten en het reisverkeer weergegeven. De dominantie van Duitsland in de cijfers is duidelijk te zien, gevolgd door België, Frankrijk, Italië en Spanje. Duitsland is bij elk type export de belangrijkste handelspartner binnen de eurozone. De eurozonelanden waar het minste aan wordt verdiend zijn Cyprus, Estland, Letland, Malta en Litouwen.
NL makelij | Wederuitvoer | Diensten export | Reisverkeer | Totaal | Verandering t.o.v. 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|
mln euro | % | |||||
Land | ||||||
Duitsland | 23 163,3 | 8 908,1 | 12 850,9 | 2 904,6 | 47 826,9 | 5,7 |
België | 11 746,2 | 3 696,2 | 6 653,7 | 712,3 | 22 808,5 | 10,1 |
Frankrijk | 8 116,2 | 3 326,0 | 5 863,5 | 165,7 | 17 471,4 | 8,8 |
Italië | 4 124,3 | 1 623,8 | 2 364,0 | 109,4 | 8 221,5 | 2,7 |
Spanje | 3 048,3 | 1 359,7 | 2 093,3 | 84,7 | 6 586,0 | 22,1 |
Ierland | 966,5 | 376,9 | 3 510,6 | 38,0 | 4 892,1 | 46,0 |
Finland | 891,0 | 395,8 | 1 383,8 | 14,2 | 2 684,9 | 40,6 |
Oostenrijk | 1 210,4 | 508,7 | 797,1 | 23,3 | 2 539,6 | 14,7 |
Luxemburg | 318,0 | 114,6 | 1 726,6 | 17,0 | 2 176,1 | 54,8 |
Portugal | 682,5 | 257,9 | 441,2 | 35,1 | 1 416,7 | 25,3 |
Griekenland | 643,8 | 190,9 | 280,3 | 33,8 | 1 148,8 | 12,2 |
Slowakije | 338,3 | 117,1 | 158,8 | 24,1 | 638,3 | 22,4 |
Litouwen | 316,4 | 85,5 | 106,5 | 35,9 | 544,3 | 54,4 |
Cyprus | 157,5 | 34,7 | 157,0 | 5,1 | 354,3 | –14,8 |
Slovenië | 211,1 | 62,6 | 57,5 | 5,5 | 336,8 | 42,7 |
Letland | 152,8 | 59,8 | 77,4 | 23,5 | 313,4 | 42,7 |
Estland | 159,7 | 80,7 | 59,1 | 5,1 | 304,5 | 29,1 |
Malta | 134,7 | 29,9 | 124,9 | 2,1 | 291,7 | 22,8 |
Ruim 1,1 miljoen banen afhankelijk van de export
Ook voor de werkgelegenheid zijn de EMU-landen een belangrijke handelspartner, zoals te zien is in figuur 3.2.9. In 2015 waren bijna één miljoen banen afhankelijk van de totale export van goederen en diensten naar de andere achttien EMU-landen. In 2020 ging het om 1,1 miljoen banen. De export van in Nederland geproduceerde goederen naar de eurozone leverde in 2020 de meeste voltijdbanen op, namelijk 501 duizend. De werkgelegenheid die voortkomt uit de export van diensten naar de eurozonelanden liet de sterkste groei zien. Het aantal banen dat afhankelijk is van de export van diensten groeide van 308 duizend banen in 2015 naar 393 duizend banen in 2020, een toename van bijna 28 procent.
Type export | 2015 | 2020* |
---|---|---|
NL makelij | 451,3 | 500,7 |
Wederuitvoer | 163,8 | 181,9 |
Diensten export | 307,5 | 392,6 |
Reisverkeer | 73,5 | 52,3 |
In tabel 3.2.10 is tenslotte een uitsplitsing van de werkgelegenheid naar EMU-land gemaakt. Ook voor de werkgelegenheid is duidelijk de dominante rol van Duitsland te zien. Maar liefst 453 duizend banen zijn afhankelijk van de Duitse export. Op een tweede plek volgt België met 208 duizend afhankelijke banen. De top-3 wordt gecompleteerd door Frankrijk. Van de export naar Frankrijk zijn maar liefst 164 duizend banen afhankelijk. Ook wat betreft banen is Duitsland voor de individuele exporttypes telkens de belangrijkste handelspartner.
NL makelij | Wederuitvoer | Diensten export | Reisverkeer | Totaal | Verandering t.o.v. 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|
mln euro | % | |||||
Land | ||||||
Duitsland | 208,7 | 76,2 | 131,9 | 35,8 | 452,7 | 9,4 |
België | 100,5 | 31,7 | 66,9 | 8,8 | 207,8 | 9,3 |
Frankrijk | 72,8 | 28,6 | 60,3 | 2,0 | 163,7 | 11,5 |
Italië | 35,7 | 13,9 | 25,3 | 1,3 | 76,2 | 12,3 |
Spanje | 26,9 | 11,7 | 21,4 | 1,0 | 61,1 | 20,6 |
Ierland | 9,1 | 3,3 | 35,2 | 0,5 | 48,1 | 47,6 |
Finland | 7,6 | 3,4 | 12,9 | 0,2 | 24,1 | 36,6 |
Oostenrijk | 11,3 | 4,4 | 8,0 | 0,3 | 24,0 | 11,6 |
Luxemburg | 2,9 | 1,0 | 15,9 | 0,2 | 19,9 | 57,5 |
Portugal | 5,8 | 2,2 | 4,4 | 0,4 | 12,9 | 23,7 |
Griekenland | 5,8 | 1,6 | 2,9 | 0,4 | 10,7 | 7,6 |
Slowakije | 3,1 | 1,0 | 1,7 | 0,3 | 6,0 | 20,7 |
Litouwen | 2,7 | 0,7 | 1,1 | 0,4 | 5,0 | 43,8 |
Cyprus | 1,5 | 0,3 | 1,5 | 0,1 | 3,4 | –21,7 |
Letland | 1,5 | 0,5 | 0,8 | 0,3 | 3,1 | 39,0 |
Slovenië | 1,8 | 0,5 | 0,6 | 0,1 | 3,1 | 37,4 |
Malta | 1,4 | 0,3 | 1,2 | 0,0 | 2,9 | 13,4 |
Estland | 1,5 | 0,7 | 0,6 | 0,1 | 2,9 | 27,9 |
3.3Nederlandse export naar de eurozone in mondiale waardeketens
In de vorige paragraaf richtten we ons op het belang van de directe of rechtstreekse Nederlandse export naar de eurozone. De Nederlandse export is echter ook op indirecte wijze verbonden met de eurozone, via andere handelspartners. Nederlandse producten en diensten kunnen namelijk ook als input dienen voor de export van andere handelspartners, net zoals Nederland gebruikmaakt van buitenlandse grondstoffen en halffabricaten om te kunnen exporteren (Bohn et al., 2021). In toenemende mate zijn productieprocessen opgeknipt in deelprocessen die in verschillende landen plaatsvinden. Twee derde van de wereldhandel bestaat inmiddels uit handel binnen mondiale waardeketens (World Bank & WTO, 2019). Dat betekent ook dat er steeds vaker meerdere landen betrokken zijn in het productieproces van een bepaald goed, voordat de eindbestemming bereikt wordt. In 2019 was 47 procent van de totale Nederlandse invoer van goederen en diensten bestemd voor verdere verwerking door Nederlandse bedrijven (Bohn et al., 2021). In deze paragraaf wordt onderzocht op welke wijze de Nederlandse export direct en indirect verbonden is met de eurozone in mondiale waardeketens, en in welke mate ons land hiervan profiteert. Daarbij maken we gebruik van cijfers van de OESO die teruggaan tot 1995 en die de hele periode van het bestaan van de eurozone bestrijken.
Indirecte export via andere landen
Om ook indirecte handelsstromen in beeld te krijgen – en de daaraan verbonden exportverdiensten – zijn de nationale cijfers van het CBS niet toereikend. Voor de analyses in paragraaf 3.3 en 3.4 wordt daarom gebruik gemaakt van internationale data van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD, 2021). Het meest recente verslagjaar is 2018. Omdat deze data voor alle landen onderling consistent is gemaakt, wijken deze cijfers enigszins af van de nationale cijfers van het CBS, zoals gepresenteerd in paragraaf 3.2. Bovendien kennen deze OESO-cijfers een minder gedetailleerde bedrijfstakindeling. Desondanks verschaffen deze data extra inzichten in de mondiale waardeketens waaraan Nederland deelneemt. Voor meer informatie wordt verwezen naar de technische toelichting in paragraaf 3.6.
De handelsstromen in de mondiale waardeketen die via Nederland en de eurozone verloopt, zijn grafisch weergegeven in figuur 3.3.1. Met de oranje pijl worden de directe of rechtstreekse exportverdiensten aangeduid. Deze stroom geeft de Nederlandse toegevoegde waarde van goederen en diensten die rechtstreeks van Nederland naar de eurozone gaan weer. Nederlandse bedrijven verdienen ook aan Nederlandse goederen en diensten die verwerkt zijn in de export van niet-eurozonelanden naar de eurozone. Deze indirecte verdiensten komen tot stand doordat er vanuit Nederland grondstoffen, tussenproducten en ondersteunende diensten naar niet-eurozonelanden worden geëxporteerd, die daar worden verbruikt of verder worden verwerkt, en vervolgens naar de eurozone worden geëxporteerd. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de uitvoer van ijzer en staal naar Polen door de Nederlandse basismetalenindustrie. De Poolse metaalproductenindustrie verwerkt deze basismetalen tot metaalproducten die vervolgens naar de Duitse machine-industrie worden geëxporteerd voor verdere verwerking tot machines. Daarbij maakt het in onze analyse niet uit of het eindgebruik van deze machines plaatsvindt in Duitsland of buiten de eurozone. In figuur 3.3.1 wordt de Nederlandse toegevoegde waarde dankzij deze stroom goederen en diensten weergegeven met de dunne oranje lijn die vervolgens als rode pijl doorgaat naar de eurozonelanden.
Nederland verdiende in 2018 153,1 miljard euro aan de directe en indirecte export naar de eurozone. De directe of rechtstreekse export naar de eurozone leverde in dat jaar 144,9 miljard euro op, zie figuur 3.3.1.noot1 Aan de indirecte export verdiende Nederland toen circa 8,2 miljard euro. Daarmee was het aandeel van indirecte exportverdiensten in de totale exportverdiensten aan de eurozone een bescheiden 5,3 procent.
De belangrijkste landen waarmee Nederland in internationale waardeketens zit voor de export naar de eurozone zijn het Verenigd Koninkrijk, Polen en Hongarije, zie figuur 3.3.2. Door deze internationale verwevenheid zijn onderlinge afhankelijkheden tussen landen toegenomen. Als er zich bijvoorbeeld economische schokken voordoen in andere landen, zoals een recessie, een natuurramp of een pandemie, dan kan dat tot haperingen in productieketens leiden en consequenties hebben voor Nederlandse toeleveranciers.
land | Verdiensten |
---|---|
Verenigd Koninkrijk | 1271,3 |
Polen | 968,9 |
Hongarije | 727,7 |
Tsjechië | 655,9 |
Zwitserland | 629,1 |
Zweden | 522,9 |
Denemarken | 513,7 |
Singapore | 321,2 |
Verenigde Staten | 228,9 |
Rest van de wereld | 2349,4 |
Figuur 3.3.3 geeft een grafische weergave van de groei van de Nederlandse exportverdiensten (in lopende prijzen) aan de eurozone tussen 1995 en 2018. Sinds 1995 zijn de directe en indirecte exportverdiensten aan de eurozone gestaag toegenomen, waarbij de inflatie wel zorgt voor een opwaarts effect. De gestage groei is niet alleen te wijten aan inflatoire invloeden en de exportgroei naar de oorspronkelijke elf landen van de eurozone. In de loop van de tijd is de eurozone ook uitgebreid: in 2007 met Slovenië, in 2008 met Cyprus en Malta, in 2009 met Slowakije, in 2011 met Estland, in 2014 met Letland en in met 2015 Litouwen. Het aandeel van de zeven nieuw toegetreden landen in de totale exportverdiensten is echter bescheiden in vergelijking met de exportverdiensten aan de oorspronkelijke EMU-12 landen.
Wat opvalt aan figuur 3.3.3 is de stagnerende groei van de exportverdiensten in 2002 en 2003 in de nasleep van het uiteenspatten van de internetzeepbel in het begin van het millennium, waarbij de grootste economieën van de eurozone, Duitsland en Frankrijk, een kortstondige recessie doormaakten. De kredietcrisis in 2009 ging gepaard met een stevige terugval in exportverdiensten aan de eurozone. Pas in 2011 waren de exportverdiensten weer op het niveau van 2008 teruggekeerd. Daarna volgde een aantal jaren van bescheiden groei in exportverdiensten aan de eurozone, mogelijk gerelateerd aan de stagnatie als gevolg van de eurocrisis, waaraan van de grootste eurozone economieën alleen Duitsland wist te ontsnappen. Vanaf 2015 trok de groei weer aan.
Jaar | Direct | Indirect |
---|---|---|
1995 | 61,2 | 2,6 |
1996 | 61,6 | 2,7 |
1997 | 62,3 | 2,9 |
1998 | 64,6 | 3,1 |
1999 | 70,0 | 3,4 |
2000 | 77,3 | 4,0 |
2001 | 81,1 | 4,1 |
2002 | 81,1 | 4,2 |
2003 | 82,0 | 4,4 |
2004 | 86,1 | 4,9 |
2005 | 89,4 | 5,4 |
2006 | 97,2 | 5,8 |
2007 | 99,0 | 6,7 |
2008 | 106,9 | 7,3 |
2009 | 97,3 | 5,6 |
2010 | 104,3 | 6,0 |
2011 | 109,6 | 6,7 |
2012 | 111,1 | 6,3 |
2013 | 114,3 | 6,4 |
2014 | 115,0 | 6,6 |
2015 | 122,3 | 7,1 |
2016 | 128,5 | 7,1 |
2017 | 138,6 | 7,6 |
2018 | 144,9 | 8,2 |
In 2018 was het aandeel van de EMU-19 in de totale Nederlandse exportverdiensten 52,6 procent, zie figuur 3.3.4. Het aandeel van de eurozone in de totale exportverdiensten is tussen 1995 en 2018 afgenomen. In 1995 maakten de exportverdiensten aan de elf oorspronkelijke lidstaten van de eurozone nog 56,8 procent uit van de totale exportverdiensten. Nederland is dus relatief meer gaan verdienen aan de export naar niet-eurozonelanden, zelfs na uitbreiding van de eurozone met meerdere landen. Nederland is bovendien relatief meer gaan verdienen aan landen buiten de Europese Unie zoals de Verenigde Staten en China.
Jaar | aandeel_EZ_in_exportverdiensten_NL |
---|---|
1995 | 56,8 |
1996 | 55,9 |
1997 | 54,1 |
1998 | 54,7 |
1999 | 54,5 |
2000 | 53,7 |
2001 | 54,3 |
2002 | 53,9 |
2003 | 53,9 |
2004 | 53,9 |
2005 | 52,9 |
2006 | 53,7 |
2007 | 52,1 |
2008 | 53,3 |
2009 | 53,5 |
2010 | 53,6 |
2011 | 53,4 |
2012 | 52,0 |
2013 | 52,0 |
2014 | 51,0 |
2015 | 50,6 |
2016 | 52,3 |
2017 | 53,0 |
2018 | 52,6 |
Inclusief de indirecte exportverdiensten, droeg de export naar de eurozone 20,8 procent bij aan het Nederlandse bbp in 2018. In 1995 was dit nog 19,4 procent, zie figuur 3.3.5. Dat betekent dat ondanks de afname van het aandeel van de eurozone in de totale exportverdiensten, het belang van de export naar de eurozone voor de Nederlandse economie is gestegen. Sinds het dieptepunt in 2009, toen het aandeel 17,3 procent bedroeg, is het aandeel met 2,5 procentpunt toegenomen. Wat ook uit figuur 3.3.5 kan worden opgemaakt is dat de exportverdiensten naar niet-eurozonelanden over de tijdspanne 1995–2018 belangrijker zijn geworden voor de Nederlandse economie, maar dat de eurozone nog altijd het belangrijkst is.
Jaar | aandeel in bbp |
---|---|
1995 | 19,4 |
1996 | 19,0 |
1997 | 18,6 |
1998 | 18,2 |
1999 | 18,4 |
2000 | 18,9 |
2001 | 18,6 |
2002 | 18,0 |
2003 | 17,7 |
2004 | 18,0 |
2005 | 18,0 |
2006 | 18,4 |
2007 | 17,8 |
2008 | 18,5 |
2009 | 17,3 |
2010 | 18,1 |
2011 | 18,7 |
2012 | 18,7 |
2013 | 19,0 |
2014 | 18,9 |
2015 | 19,7 |
2016 | 20,2 |
2017 | 20,9 |
2018 | 20,8 |
Van de eurozonelanden verdient Nederland het meest aan de directe en indirecte export naar Duitsland, gevolgd door België en Frankrijk, zie figuur 3.3.6. Wat opvalt is dat de elf oorspronkelijke EMU-lidstaten ook de elf belangrijkste exportpartners zijn gemeten naar directe en indirecte exportverdiensten. De exportverdiensten aan de zeven landen die later lid zijn geworden van de eurozone (3,2 miljard euro) zijn gezamenlijk kleiner dan de exportverdiensten aan Oostenrijk (3,3 miljard euro). Dat geeft aan dat de integratie van Nederland met de zeven nieuwe landen bescheiden uitvalt ten opzichte van de integratie met de elf oorspronkelijke EMU-lidstaten.
Direct | Indirect | |
---|---|---|
Duitsland | 44,51 | 2,96 |
België | 28,79 | 0,46 |
Frankrijk | 20,53 | 1,27 |
Ierland | 15,16 | 0,49 |
Italië | 13,71 | 0,89 |
Spanje | 8,35 | 0,61 |
Oostenrijk | 3,01 | 0,37 |
Finland | 2,58 | 0,24 |
Portugal | 2,23 | 0,10 |
Griekenland | 1,68 | 0,14 |
Luxemburg | 1,66 | 0,15 |
Slowakije | 0,84 | 0,24 |
Litouwen | 0,62 | 0,07 |
Estland | 0,31 | 0,04 |
Slovenië | 0,27 | 0,06 |
Malta | 0,25 | 0,03 |
Letland | 0,22 | 0,03 |
Cyprus | 0,18 | 0,03 |
Waar figuur 3.2.5 laat zien welke Nederlandse bedrijfstakken in 2020 het meest verdienden aan de directe export naar de eurozone, laat figuur 3.3.7 zien dat sommige bedrijfstakken ook aan de indirecte export naar de eurozone verdienen. Als we beide figuren vergelijken, dan zien we dat de bedrijfstakken die het meeste verdienen aan de directe export naar de eurozone (zie figuur 3.2.5), ook qua totale exportverdiensten (dus inclusief indirecte exportverdiensten) aan de eurozone hoog op de ranglijst staan. De groot- en detailhandel verdiende in 2018 het meest aan de totale export naar de eurozone, gevolgd door bedrijven die specialistische zakelijke diensten leveren en bedrijven actief in verhuur en andere zakelijke diensten. De industriële bedrijfstakken met de hoogste totale exportverdiensten aan de eurozone waren de chemische industrie en de voedings- en genotmiddelenindustrie.
Direct | Indirect | |
---|---|---|
Groot- en detailhandel | 28,7 | 1,48 |
Specialistische zakelijke diensten | 14,43 | 1,07 |
Verhuur en overige zakelijke diensten | 13,77 | 0,85 |
Chemische industrie | 7,11 | 0,51 |
Financiële dienstverlening | 6,28 | 0,38 |
IT- en informatiedienstverlening | 5,75 | 0,35 |
Voedings-, genotmiddelenindustrie | 5,93 | 0,14 |
Landbouw en bosbouw | 5,65 | 0,17 |
Vervoer over land | 5,11 | 0,25 |
Delfstoffenwinning | 4,85 | 0,07 |
Van de Nederlandse exportverdiensten aan de eurozone in 2018, was 78,4 procent uiteindelijk bestemd voor finale bestedingen. Ongeveer 120 miljard euro van de 153,1 miljard euro die Nederland in totaal verdiende aan de export naar de eurozone hangt samen met consumptie en investeringen door landen in de eurozone. Denk hierbij niet alleen aan door Belgische huishoudens geconsumeerde Nederlandse kaas (directe of rechtstreekse export), maar ook aan in Nederland gefabriceerde halfgeleiders en microchips die zijn verwerkt in consumentenelektronica geassembleerd in China, die uiteindelijk door huishoudens in Frankrijk worden geconsumeerd (indirecte export via andere landen).
Eerder waardeketenonderzoek van het CBS heeft al uitgewezen dat de Europese Unie als toegangspoort dient naar de rest van de wereld voor Nederlandse toeleveranciers (Jaarsma & Wong, 2018). Het is niet verrassend dat datzelfde geldt voor de eurozone. Ongeveer 21,6 procent van de Nederlandse exportverdiensten aan de eurozone – 33,1 miljard euro – is verwerkt in de export van goederen en diensten van eurozonelanden naar andere landen die geen lid zijn van de eurozone. Bijna 27,9 miljard euro – 84,1 procent – van deze exportverdiensten wordt uiteindelijk geconsumeerd buiten de Europese Unie.noot2 Daarmee zijn de EMU-landen voor Nederland een belangrijke toegangspoort naar markten buiten de Europese Unie. Dat heeft als bijkomend gevolg dat handelsconflicten tussen de EU en bijvoorbeeld de Verenigde Staten of China de Nederlandse economie niet alleen direct maar ook indirect kunnen raken. Dat indirecte effect bestaat eruit dat Nederlandse toeleveranciers aan bijvoorbeeld de Duitse auto-industrie met minder vraag te maken zouden kunnen krijgen (CBS, 2019).
Figuur 3.3.8 laat zien waar de Nederlandse toegevoegde waarde uiteindelijk wordt geconsumeerd na bewerking van Nederlandse goederen en diensten in andere eurozonelanden. Ongeveer 6,7 miljard euro aan exportverdiensten komt tot stand door de export van EMU-landen naar de Verenigde Staten, goed voor 20,3 procent van het totaal. Na de Verenigde Staten is het Verenigd Koninkrijk de belangrijkste eindbestemming met 3,4 miljard euro (aandeel 10,3 procent), gevolgd door China met 2,9 miljard euro (8,8 procent). Van de 3,6 miljard euro Nederlandse verdiensten aan de export van de eurozone naar landen die wel deel uitmaken van de Europese Unie maar die geen lid zijn van de eurozone wordt ruim 1 miljard euro uiteindelijk geconsumeerd in Polen, gevolgd door Zweden met 777 miljoen euro en Denemarken met 480 miljoen euro. In onze analyse hebben we Nederland als eindbestemming van de exportverdiensten van andere EMU-landen apart gehouden van de rest van de eurozone om ook de ketens in kaart te brengen die van Nederland naar eurozonelanden gaan (als tussenstation) en uiteindelijk in Nederland uitkomen. Uit de analyse blijkt dat 1,7 miljard euro of 5 procent van de Nederlandse verdiensten aan export die verder gaat dan de eurozone uiteindelijk in Nederland wordt geconsumeerd. Denk hierbij aan in Nederland gefabriceerde auto-onderdelen die worden verwerkt in Duitse personenauto’s die uiteindelijk door Nederlandse huishoudens worden aangekocht.
Eindbestemming | Verdiensten |
---|---|
Verenigde Staten | 6733 |
Verenigd Koninkrijk | 3428,1 |
China | 2929,1 |
Nederland | 1664,9 |
Zwitserland | 1238,5 |
Japan | 1180,5 |
Rusland | 1022 |
Polen | 1007,1 |
Indonesië | 869,2 |
Zweden | 777,2 |
Rest van de wereld | 12283,5 |
3.4Export van de eurozone naar Nederland in mondiale waardeketens
Om het belang van de handel van goederen en diensten tussen Nederland en de eurozone en de onderlinge afhankelijkheden in internationale waardeketens zo goed mogelijk in beeld te krijgen, analyseren we in deze paragraaf de exportverdiensten van eurozonelanden naar Nederland.
Zoals weergegeven door middel van de lichtblauwe brede pijl in figuur 3.4.1 verdienden de eurozonelanden 122,1 miljard euro aan de rechtstreekse export van goederen en diensten naar Nederland in 2018. Daarnaast verdienden de overige achttien leden van de eurozone 8,1 miljard euro aan geëxporteerde goederen en diensten die via niet-eurozonelanden Nederland bereikten. Van deze indirecte exportdiensten naar Nederland kwam 1,5 miljard euro of 19 procent tot stand via het Verenigd Koninkrijk, zie figuur 3.4.2. Polen was met 963 miljoen euro goed voor 12 procent van de indirecte exportverdiensten van eurozonelanden aan Nederland. De grootste niet-Europese tussenschakel zijn de Verenigde Staten met 376 miljoen euro, gevolgd door China met 342 miljoen euro. Respectievelijk 5 en 4 procent van de indirecte exportverdiensten aan Nederland liepen via de Verenigde Staten en China.
Land | Verdiensten |
---|---|
Verenigd Koninkrijk | 1513,9 |
Polen | 963,1 |
Zweden | 594,3 |
Tsjechië | 563,4 |
Zwitserland | 442,7 |
Hongarije | 394 |
Verenigde Staten | 375,8 |
China | 341,8 |
Denemarken | 279,2 |
Rest van de wereld | 2617,5 |
In totaal hield de eurozone 130,3 miljard euro aan toegevoegde waarde over aan de export naar ons land. Dat is 22,9 miljard euro minder dan Nederland aan de export naar de eurozone verdiende. Nederland heeft dus niet alleen een handelsoverschot met de eurozone (zoals ook al in hoofdstuk 2 aan bod kwam), maar verdient ook meer aan de eurozone dan dat het eurogebied aan Nederland verdient. Het overschot in exportverdiensten aan de eurozone afgezet tegen het Nederlandse bbp was 3,1 procent. Als we alleen kijken naar het Nederlandse overschot in handelsverdiensten aan de consumptie en investeringen – daarmee compenserend voor het grote aandeel van de eurozone exportverdiensten die uiteindelijk buiten Nederland worden gegenereerd – dan bedroeg die zelfs 4,9 procent van het Nederlandse bbp.
64,4 procent van de exportverdiensten van eurozonelanden aan Nederland komen voort uit consumptie en investeringen binnen Nederland. Deze exportverdiensten bedroegen 83,9 miljard euro en worden weergegeven door de brede oranje pijl in figuur 3.4.1. De overige 35,6 procent of 46,4 miljard euro werd verdiend aan de export van Nederland naar andere landen, weergegeven door de smalle oranje pijl. Dat betekent dat ruim een derde (35,6 procent) van de exportverdiensten van eurozonelanden aan Nederland dankzij de Nederlandse export tot stand kwam. Ter vergelijking, voor China was dit maar een kwart (Notten et al., 2020).
Duitsland verdiende het meest aan Nederland in 2018 met 47,6 miljard euro, goed voor 36,5 procent van de totale eurozone verdiensten aan Nederland, zie figuur 3.4.3. Frankrijk was met 19,5 miljard euro goed voor 15 procent van de totale eurozone verdiensten aan Nederland. België draagt met 19,2 miljard euro voor 14,7 procent bij aan de totale eurozone verdiensten aan Nederland. De zeven nieuwe lidstaten zijn tezamen dit is 2,8 miljard euro aan exportverdiensten aan Nederland, goed voor 2,1 procent van de totale exportverdiensten van de eurozone aan Nederland.
Direct | Indirect | |
---|---|---|
Duitsland | 41,22 | 6,34 |
Frankrijk | 15,30 | 4,19 |
België | 17,84 | 1,35 |
Ierland | 8,80 | 1,27 |
Spanje | 8,10 | 1,76 |
Italië | 6,88 | 2,48 |
Oostenrijk | 3,56 | 1,06 |
Finland | 1,89 | 0,47 |
Luxemburg | 1,75 | 0,44 |
Portugal | 1,47 | 0,34 |
Slowakije | 0,66 | 0,32 |
Griekenland | 0,71 | 0,19 |
Litouwen | 0,46 | 0,14 |
Slovenië | 0,31 | 0,13 |
Letland | 0,23 | 0,07 |
Estland | 0,18 | 0,08 |
Cyprus | 0,07 | 0,04 |
Malta | 0,06 | 0,04 |
België is voor zijn exportverdiensten voor 11,4 procent afhankelijk van Nederland, Luxemburg is dat voor 5,9 procent en Duitsland voor 4,9 procent, zie figuur 3.4.4. Opvallend op de vierde en vijfde plaats zijn respectievelijk Ierland met 4,7 procent en Finland met 4,0 procent. Van de nieuwe lidstaten is Litouwen het meest afhankelijk van Nederland voor zijn exportverdiensten met 3,5 procent. Malta is met 1,4 procent relatief het minst afhankelijk van Nederland voor zijn exportverdiensten.
aandeel | |
---|---|
België | 11,4 |
Luxemburg | 5,9 |
Duitsland | 4,9 |
Ierland | 4,7 |
Finland | 4,0 |
Frankrijk | 3,9 |
Litouwen | 3,5 |
Oostenrijk | 3,5 |
Spanje | 3,3 |
Letland | 3,1 |
Portugal | 3,1 |
Slowakije | 2,6 |
Estland | 2,5 |
Slovenië | 2,3 |
Italië | 2,3 |
Griekenland | 2,1 |
Cyprus | 1,5 |
Malta | 1,4 |
Figuur 3.4.5 geeft weer waar de in de eurozone geproduceerde goederen en diensten in 2018 geconsumeerd werden, nadat zij Nederland hadden verlaten en in welke mate de eurozonelanden hieraan verdienden. Eurozonelanden zelf zijn belangrijke eindbestemmingen van de Nederlandse export waarin goederen en diensten uit de eurozone verwerkt zijn. Dat heeft alles te maken met het bestaan van mondiale waardeketens, waarin tussenproducten en halffabricaten meerdere malen een landsgrens passeren en stapsgewijs verwerkt worden tot eindproduct. 41,9 procent van de export van eurozonelanden die verder gaat dan Nederland had de eurozone zelf als eindbestemming, goed voor 19,4 miljard euro. Andere belangrijke eindbestemmingen waren het Verenigd Koninkrijk met 4,2 miljard euro, de Verenigde Staten met 3,9 miljard euro en China met 2,2 miljard euro.
Eindbestemming | Verdiensten |
---|---|
Duitsland | 6375,3 |
Verenigd Koninkrijk | 4244,3 |
Verenigde Staten | 3846,1 |
Frankrijk | 3414,4 |
België | 2914 |
Italië | 2505,7 |
China | 2221,9 |
Spanje | 1446 |
Zweden | 1067,5 |
Polen | 923 |
Rest van de wereld | 17395,9 |
3.5Samenvatting en conclusie
In dit hoofdstuk is onderzocht in welke mate Nederland verdient aan de export naar de eurozone, welke bedrijfstakken hiervan met name profiteren, via welke andere landen verdiend wordt aan de indirecte export en waar de export uiteindelijk terecht komt. Ook vanuit het eurozone perspectief zijn de exportverdiensten aan Nederland uitgelicht. Daarbij is ook gekeken naar welke landen het meest verdienen aan Nederland en welke landen het meest voor hun exportverdiensten van Nederland afhankelijk zijn.
De directe verdiensten aan de export van Nederland naar de eurozone voor de export van goederen van Nederlandse makelij waren 56,4 miljard euro in 2020. Aan de wederuitvoer werd in 2020 21,2 miljard euro verdiend, aan de diensten 38,7 miljard euro en aan het reisverkeer 4,2 miljard euro. Alle exporttypes, op het reisverkeer na, lieten een stijging zien ten opzichte van 2015. Dit is natuurlijk een logisch gevolg van het coronavirus en de bijhorende lockdowns. In zowel 2015 als 2020 was de groothandel en handelsbemiddeling de bedrijfstak met de meeste exportverdiensten. Dit was ook de bedrijfstak met de grootste toename over de periode 2015–2020. Andere bedrijfstakken die sterk groeiden waren de IT-dienstverlening en de elektrotechnische industrie. Bedrijfstakken die juist een afname van de verdiensten gedurende deze periode zagen, zijn voornamelijk de winning van aardolie en aardgas, maar ook bijvoorbeeld het bankwezen.
Zoals verwacht is Duitsland het belangrijkste handelsland binnen de eurozone voor Nederland. In 2020 werd er ruim 45 miljard euro verdiend aan de export naar Duitsland. Op een tweede plek staat België met bijna 21 miljard euro. Ook aan de export naar Frankrijk werd veel verdiend, ruim 16 miljard euro in 2020. Ook wat betreft de werkgelegenheid zijn de EMU-landen belangrijke handelspartners. Zo waren er in 2020 ruim 1,1 miljoen banen afhankelijk van de export naar deze landen. Het belangrijkste hiervoor was de export van goederen van Nederlandse makelij, verantwoordelijk voor ruim 500 duizend banen. De sterkste stijging in werkgelegenheid komt op conto van de dienstenexport. In 2015 waren er 308 duizend banen afhankelijk van de dienstenexport, in 2020 liep dit op tot 393 duizend. Ook hier is Duitsland de belangrijkste handelspartner. Ruim 450 duizend banen waren afhankelijk van de export naar Duitsland. Dat is meer dan 2 keer zoveel als naar het op een na belangrijkste land, België; daarvan waren ruim 200 duizend banen afhankelijk.
Naast de directe export naar de eurozone verdiende Nederland in 2018 ook nog 8,2 miljard euro aan de export van andere landen naar de eurozone waarin Nederlandse tussenproducten, halffabricaten of ondersteunende diensten waren verwerkt. Aan de hand van OESO-cijfers is het ook mogelijk een schatting te maken van wat Nederland als toeleverancier verdient aan de export van niet-eurozonelanden naar de eurozone, de zogenaamde indirecte export. In totaal – direct en indirect – verdiende Nederland in dat jaar 153,1 miljard euro aan de export naar de eurozone, goed voor 20,8 procent van het Nederlandse bbp. De indirecte exportverdiensten komen tot stand doordat Nederland als toeleverancier levert aan niet-eurozonelanden via mondiale waardeketens met andere landen binnen de eurozone als eindbestemming. Hoewel het belang van de export naar de eurozone voor de Nederlandse economie is toegenomen van 19,4 procent in 1995 tot 20,8 procent in 2018, is het aandeel van de eurozone in de totale exportverdiensten juist afgenomen van 56,8 procent in 1995 tot 52,6 procent in 2018.
De groot- en detailhandel verdiende het meest aan de directe en indirecte export naar de eurozone, gevolgd door de zakelijke dienstverlening. De industriële bedrijfstakken met de hoogste exportverdiensten waren de chemische industrie en de voedings- en genotmiddelenindustrie. Ruim 78 procent van de Nederlandse exportverdiensten aan de eurozone kwam tot stand dankzij finale bestedingen in de eurozone. Het overige deel van de Nederlandse exportverdiensten kwam tot stand doordat tussenproducten, halffabricaten of ondersteunende diensten in de export van eurozonelanden werden verwerkt en daardoor markten buiten de eurozone bereikten. De belangrijkste eindbestemmingen van de overige 22 procent buiten de eurozone waren de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en China. Daarmee is de eurozone indirect een belangrijke toegangspoort voor Nederlandse toeleveranciers naar markten buiten de Europese Unie, waarmee de verwevenheid van Nederland in mondiale waardeketens benadrukt wordt.
Nederland verdient meer aan de directe en indirecte export aan de eurozone, dan dat eurozonelanden aan Nederland verdienen. In 2018 bedroegen de totale exportverdiensten van de eurozone – direct en indirect – aan Nederland 130,2 miljard euro. Dat is 22,9 miljard euro minder dan Nederland aan de export naar de eurozone verdiende. Het merendeel van de exportverdiensten van eurozonelanden aan Nederland kwam tot stand dankzij de directe export die 122,1 miljard euro bedroeg. De overige 8,1 miljard euro bestond uit verdiensten aan tussenproducten, halffabricaten en ondersteunende diensten die verwerkt waren in de export van andere landen naar Nederland. Op indirecte wijze profiteerde de eurozone vooral van de export van het Verenigd Koninkrijk en Polen naar Nederland.
Ongeveer 64,4 procent van de export van eurozonelanden die Nederland in 2018 bereikte – zo’n 83,9 miljard euro – was daadwerkelijk bestemd voor Nederlandse finale bestedingen, zoals consumptie en investeringen. De overige 35,6 procent verliet ons land weer voor een buitenlandse eindbestemming. Dat komt overeen met 8,1 miljard euro. 41,9 procent van de export van eurozonelanden die verder gaat dan Nederland had de eurozone zelf als eindbestemming. Andere belangrijke eindbestemmingen zijn de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en China.
3.6Data en methoden
Door de toenemende opdeling van productieprocessen wordt het steeds moeilijker om de afhankelijkheid van deelnemende landen en sectoren goed in te schatten. De onderlinge afhankelijkheid gaat immers verder dan alleen de directe relatie tussen toeleverancier en afnemer; het gaat om alle betrokkenen in de hele keten. Waardeketenanalyse maakt het mogelijk in kaart te brengen hoeveel waarde wordt toegevoegd op ieder punt in de keten, waardoor dwarsverbanden en de mate van afhankelijkheden in de keten inzichtelijk worden.
In dit hoofdstuk is gesproken over de verdiensten van de Nederlandse export naar de eurozone voor de Nederlandse economie, en omgekeerd. Dankzij het koppelen van de statistieken Internationale Handel in Goederen (IHG) en diensten (IHD) aan input-output tabellen afkomstig van Nationale Rekeningen (NR) van het CBS, is het mogelijk om deze verdiensten in kaart te brengen. De methode die gebruikt wordt om deze koppeling tot stand te brengen is ontwikkeld door Lemmers (2015) en maakt het mogelijk om vast te stellen wat Nederland verdient aan de directe export naar andere afzetmarkten. Deze koppeling maakt het ook mogelijk om de werkgelegenheid die gemoeid is met deze export in kaart te brengen door gebruik te maken van cijfers uit de Arbeidsrekeningen van het CBS. Daarbij wordt eveneens gebruikgemaakt van input-outputanalyse (Miller & Blair, 2009).
Input-outputtabellen laten onder andere per bedrijfstak zien hoeveel deze aan de andere bedrijfstakken levert, waar de bedrijfstak de benodigde goederen en diensten zelf inkoopt en hoeveel de bedrijfstak produceert en exporteert. Met behulp van een dergelijke input-outputtabel is het mogelijk te berekenen hoeveel toegevoegde waarde er gegenereerd wordt in iedere bedrijfstak en hoeveel werkgelegenheid hiermee gemoeid is. Hiermee kunnen afhankelijkheden in waardeketens zichtbaar worden gemaakt.
Het CBS beschikt echter uitsluitend over gegevens over de directe internationale handel van Nederland met een andere handelspartner. Deze data was op het moment van schrijven beschikbaar voor het verslagjaar 2020. Het CBS heeft echter geen zicht op wat er met de goederen en diensten gebeurt nadat ze zijn geëxporteerd. Met multiregionale input-outputtabellen gepubliceerd door de OESO kan het CBS wel schatten wat er met de export gebeurt: worden de goederen en diensten in het importerende land bijvoorbeeld geconsumeerd of verwerkt voor verdere export? Deze gegevens van de OESO bestaan uit indicatoren en tijdreeksen; de zogenaamde ‘multi region’ input-outputtabellen (MRIO). Deze MRIO-tabellen delen de wereld op in 66 gebieden en 45 bedrijfstakken en laten onder andere zien hoeveel onderlinge leveringen er zijn tussen bedrijfstakken en aan consumenten, overheid en investeringen voor de periode 1995–2018 (OECD, 2021). Om de verdiensten van deze indirecte handel in kaart te brengen wordt eveneens gebruikgemaakt van input-outputanalyse. Voor meer informatie over deze methode zie onder andere Lemmers (2013), Lemmers et al. (2014) en Jaarsma & Wong (2017).
3.7Literatuur
Literatuur
Bohn, T., Notten, T. & Wong, K. F. (2021). Nederland in internationale waardeketens. In: S. Creemers & M. Jaarsma (Red.), Nederland Handelsland 2021: Export, import & investeringen. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CBS (2019). Auto-export naar VS levert Nederland half miljard op. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Jaarsma, M. & Wong, K. F. (2017). Wat verdient Nederland aan de export naar het Verenigd Koninkrijk? In: M. Jaarsma & R. Voncken (Red.), Internationaliseringsmonitor 2017, eerste kwartaal: Verenigd Koninkrijk. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Jaarsma, M. & Wong, K. F. (2018). Export naar de EU: gateway to the rest of the world? In: M. Jaarsma & R. Voncken (Red.), Internationaliseringsmonitor 2018, eerste kwartaal: De positie van Nederland. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Lemmers, O. (2013). Global value chains and the value added of trade. In: M. Jaarsma (Red.), Internationalisation Monitor 2013. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Lemmers, O. (2015). Who needs MRIOs anyway? An alternative assignment of value added of trade. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Lemmers, O., Rozendaal, L., Berkel, van, F. & Voncken, R. (2014). Nederland en internationale waardeketens. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Miller, R. E. & Blair, P. D. (2009). Input–Output Analysis: Foundations and Extensions (2e ed.). Cambridge: Cambridge University Press.
Notten, T., Cremers, D. & Voncken, R. (2020). Nederland en China in internationale waardeketens. In: S. Creemers, M. Jaarsma & A. Lammertsma (Red.), Internationaliseringsmonitor 2020, eerste kwartaal: China. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Notten, T., Prenen, L. & Wong, K. F. (2021). Nederlandse verdiensten aan internationale handel. In: S. Creemers & M. Jaarsma (Red.), Nederland Handelsland 2021: Export, import & investeringen. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
OECD (2021). OECD Inter-Country Input-Output Database. [Dataset]. Geraadpleegd op 20 januari 2022.
World Bank & WTO (2019). Global Value Chain Development Report 2019: Technological Innovation, Supply Chain Trade, and Workers in a Globalized World. Washington, DC: World Bank Group.
Noten
De cijfers voor de directe exportverdiensten aan de eurozone vallen beduidend hoger uit dan de CBS-cijfers voor exportverdiensten aan de eurozone, die 124 miljard euro bedroegen in 2018. Dat komt omdat ook voor de afzonderlijke eurozonelanden de indirecte exportverdiensten via andere eurozonelanden tot de directe exportverdiensten aan de eurozone behoren.
Met de Europese interne markt wordt hier de Europese Unie bedoeld exclusief het Verenigd Koninkrijk.