Handelstarieven en productieketens
Invoertarieven in exportmarkten kunnen een belemmering vormen voor Nederlandse bedrijven om deze markten te betreden, omdat Nederlandse goederen relatief duurder worden. Om deze export te realiseren worden echter ook geïmporteerde grondstoffen en halffabricaten gebruikt. Ook daarvoor moeten soms invoertarieven betaald worden en die hebben verder effect in de keten. Doordat Nederlandse bedrijven deel uitmaken van internationale productieketens kunnen invoertarieven op ingevoerde intermediaire goederen een aanzienlijke kostenpost vormen. In dit hoofdstuk wordt niet alleen de tariefdruk in exportmarkten gekwantificeerd, maar worden ook de tarieven op ingevoerde intermediaire goederen doorberekend in de waardeketen om een zo nauwkeurig mogelijk beeld te verschaffen van de tarifaire druk die exporterende bedrijven ervaren.
4.1Inleiding
Tot dusver is in deze monitor gekeken naar de directe effecten van zowel importtarieven (in hoofdstukken 1 en 2) als importtarieven in exportmarkten (in hoofdstuk 3). In een wereld van toenemende internationale productieketens zijn deze echter sterk aan elkaar gelinkt. Om te kunnen exporteren is importeren vaak een vereiste (van den Berg et al., 2019). Naast de importtarieven die worden geheven op Nederlandse goederen in exportmarkten, gelden er vaak ook importtarieven op de invoer van kritieke grondstoffen en halffabricaten in het productieproces van deze geëxporteerde goederen. Dit hoofdstuk kijkt in meer detail naar die indirecte, extra kosten.
Een belangrijk kenmerk van internationale productieketens is namelijk dat productiebedrijven grondstoffen en halffabricaten importeren om te kunnen exporteren. Bijna de helft van de bruto exportwaarde van goederen van Nederlandse makelij wordt ingevoerd (Aerts et al., 2020). Dit verschijnsel staat bekend als verticale specialisatie (Hummels et al., 2001). Zo kan het voorkomen dat een Nederlandse machinebouwer als importeur heffingen betaalt op ingevoerd staal uit de Verenigde Staten. Dit staal wordt tijdens de productie verwerkt in de machines die vervolgens worden uitgevoerd naar China, waar opnieuw een heffing geldt, ditmaal op de invoer van machines. Feitelijk ondervindt de Nederlandse producent door deze accumulatie van tarieven een tweetrapstarief en dat staat op gespannen voet met het efficiënt functioneren van internationale productieketens (Koopman et al., 2014). Daaruit volgt dat invoertarieven op intermediaire goederen gebruikt in het productieproces de concurrentiekracht van Nederlandse exporteurs kunnen ondermijnen.
Gebruikmakend van gedetailleerde Amerikaanse cijfers op bedrijfsniveau, concluderen Handley et al. (2020) dat de Amerikaanse regering door recent ingestelde heffingen op ingevoerde goederen zichzelf in de voet schiet, omdat de groei van de Amerikaanse export van deze goederen te lijden heeft onder de prijsverhogingen als gevolg van de invoerheffingen aan de invoerkant. In tegenstelling tot ons onderzoek bekijken Handley et al. (2020) de verwevenheid van de import en de export niet vanuit ketenperspectief, maar kijken zij of een bedrijf een product met dezelfde goederencode zowel importeert als exporteert. Bown et al. (2020) houden wel rekening met verwevenheden tussen bedrijfstakken in hun onderzoek naar het effect van anti-dumping maatregelen op ingevoerde Chinese goederen op de werkgelegenheid in de Verenigde Staten. De auteurs concluderen dat invoertarieven waarmee importerende bedrijfstakken worden geconfronteerd, verder resoneren in Amerikaanse ketens. Daarnaast hebben ze een nadelig effect op bedrijfstakken verderop in de keten door middel van hogere inkoopprijzen, afnemende werkgelegenheid en lagere investeringen.
In dit hoofdstuk passen we de methode van Koopman et al. (2014) toe op gedetailleerde handelsdata voor het Nederlandse bedrijvenlandschap. Daarmee kunnen we berekenen in hoeverre deze indirecte handelskosten doorwerken in de keten. Specifiek staan de volgende drie hoofdvragen centraal:
- Wat zijn de gemiddelde handelstarieven op Nederlandse exportproducten? Welke goederen, bedrijfstakken en in welke landen ondervinden Nederlandse exporteurs de hoogste invoerheffingen?
- Wat zijn de gemiddelde handelstarieven op goederen die Nederland binnenkomen? Welke goederen, bedrijfstakken en voor welke landen bestaan de hoogste belastingen?
- Hoe resoneren handelstarieven op ingevoerde grondstoffen en halffabricaten door in de productie voor de Nederlandse export? Welke bedrijfstakken zien hun totale tarifaire kostendruk het meest toenemen als gevolg van invoerheffingen op ingevoerde grondstoffen en halffabricaten?
Leeswijzer
De opbouw van dit hoofdstuk volgt de onderzoeksvragen zoals hierboven beschreven. Paragraaf 4.2 richt zich op de belastingdruk van de Nederlandse export naar niet-EU bestemmingen. Paragraaf 4.3 bekijkt hoe dat zit voor de Nederlandse import van goederen van buiten de EU. Paragraaf 4.4 kwantificeert het tweetrapstarief, dat wil zeggen het indirecte effect van tarieven op ingevoerde intermediaire goederen op de totale tarifaire kosten. Paragraaf 4.5 besluit het hoofdstuk met een samenvatting en conclusie. Ten slotte wordt in paragraaf 4.6 een toelichting gegeven op de gebruikte data en methoden.
4.2Invoertarieven in exportmarkten
Dit hoofdstuk kijkt ten eerste naar de invoertarieven op goederen van Nederlandse makelij in bestemmingsmarkten buiten de Europese Unie. Alleen de export naar niet-EU-landen wordt in ons onderzoek meegenomen, omdat de export naar EU-landen per definitie is gevrijwaard van invoerheffingen. Na een berekening van het gemiddelde invoertarief wordt gekeken naar specifieke producten, sectoren en bestemmingsmarkten. Dit zijn geschatte bedragen, omdat het CBS niet beschikt over cijfers van invoertarieven over goederen van Nederlandse makelij in exportmarkten. Met behulp van cijfers van de Market Access Map van het International Trade Centre is een schatting gemaakt van het bedrag aan handelstarieven dat geheven wordt op de export van Nederlandse makelij naar niet-EU-landen. Paragraaf 4.6 geeft meer informatie over deze schattingsmethode.
In 2019 werd er op de export van goederen van Nederlandse makelij voor ruim 3,2 miljard euro aan douanerechten geheven. Dat was 3,73 procent van de totale exportwaarde van goederen van Nederlandse makelij naar niet-EU-landen. Figuur 4.2.1 toont het gemiddelde invoertarief op de export naar niet-EU-landen tussen 2015 en 2019. Daaruit blijkt dat er geen duidelijke opwaartse of neerwaartse trend te identificeren was en dat de gemiddelde handelstarieven om en nabij de 4 procent schommelden. Het ietwat hogere heffingspercentage in 2016 kan worden verklaard door de lage olieprijzen in dat jaar die invloed hebben op de exportwaarde waartegen het bedrag aan betaalde invoerheffingen wordt afgezet. Over het algemeen zitten er op aardolieproducten namelijk nauwelijks invoertarieven. In figuur 4.2.1 zijn ook de gemiddelde heffingspercentages op Nederlandse goederen opgenomen van de twee belangrijkste afzetmarkten buiten de Europese Unie; de Verenigde Staten en China. De invoertarieven in China zijn gemiddeld genomen hoger dan het gemiddelde invoertarief in niet-EU-landen. De invoertarieven op Nederlandse goederen in de Verenigde Staten liggen beduidend lager dan het gemiddelde. Ook de huidige Amerikaanse handelspolitiek heeft daar weinig aan veranderd. Zoals het vorige hoofdstuk al aantoonde gelden de recent ingestelde tijdelijke Amerikaanse invoerheffingen voor een relatief klein deel van de verhandelde producten.
| Niet-EU-landen | China | Verenigde Staten | |
|---|---|---|---|
| 2015 | 3,96 | 6,93 | 1,15 |
| 2016 | 4,53 | 8,78 | 2,14 |
| 2017 | 4,47 | 8,13 | 1,85 |
| 2018 | 4,01 | 6,99 | 1,54 |
| 2019 | 3,73 | 6,88 | 1,5 |
| CBS, International Trade Centre (ITC) Market Access Map; eigen berekeningen. | |||
Hoogste gemiddelde invoerheffingen op geëxporteerde consumptiegoederen
Grensoverschrijdende productieketens worden gekenmerkt door het internationaal verhandelen van intermediaire goederen. Denk daarbij aan grondstoffen, tussenproducten, halffabricaten en onderdelen. In 2019 werd er voor 37,9 miljard euro aan intermediaire goederen van Nederlandse makelij naar niet-EU-landen geëxporteerd. Figuur 4.2.2 geeft een overzicht van de gemiddelde invoertarieven op goederen geëxporteerd naar niet-EU-landen. In 2019 bedroeg het gemiddelde invoertarief op geëxporteerde intermediaire goederen 2,85 procent. Dat is beduidend lager dan het gemiddelde invoertarief van 7,19 procent op consumptiegoederen, maar wel hoger dan het gemiddelde invoertarief van 1,24 procent op kapitaalgoederen, zie figuur 4.2.2. Deze verschillen kunnen worden verklaard door het verschijnsel van tarievenescalatie, waarbij landen nauwelijks tot geen invoertarieven heffen op onbewerkte grondstoffen en halffabricaten, maar naarmate deze goederen een verdere bewerking ondergaan met hogere invoertarieven te maken krijgen. Hierdoor kan mogelijk de binnenlandse toegevoegde waarde in de productie (en de export) worden vergroot en de integratie in internationale productieketens worden bevorderd (Bown & Crowley, 2016).
| categorie | AVE |
|---|---|
| Totaal | 3,73 |
| Consumptiegoederen | 7,19 |
| Intermediaire goederen | 3,01 |
| Kapitaalgoederen | 1,24 |
| Bron: CBS, International Trade Centre (ITC) Market Access Map; eigen berekeningen. | |
De Nederlandse export met de hoogste gemiddelde invoertarieven zijn dus voornamelijk consumptiegoederen. Dat zien we ook terug als we de gemiddelde invoerheffingen in exportmarkten classificeren naar goederengroep. De top-10 van goederencategorieën met het hoogste gemiddelde invoertarief bestaat vrijwel geheel uit niet-duurzame consumptiegoederen. Gemiddeld genomen zijn de douanerechten het hoogste op tabak en tabaksfabricaten, met een heffingsdruk van 50 procent. De op één na hoogste categorie bestond uit zuivelproducten en eieren. Invoertarieven op zuivelproducten en eieren waren beduidend lager en bedroegen gemiddeld 16,8 procent. De top-3 wordt gecompleteerd door textielvezels, textielafval en lompen met een gemiddelde heffing van 13,5 procent. Goederengroepen met gemiddelde invoertarieven in de dubbele cijfers zijn: vlees- en vleesproducten, bereide oliën en vetten, bereide voedingsmiddelen, dierlijke oliën en vetten en groenten en fruit.
| Beschrijving | Gemiddelde invoerheffing |
|---|---|
| Tabak en tabaksfabricaten | 50,52 |
| Zuivelproducten en eieren | 16,77 |
| Textielvezels, textielafval en lompen | 13,51 |
| Vlees en vleesproducten | 13,16 |
| Bereide oliën en vetten; was | 12,36 |
| Bereide voedingsmiddelen n.a.g. | 11,25 |
| Dierlijke oliën en vetten | 11,25 |
| Groenten en fruit | 11,17 |
| Suiker en suikerwerken, honing | 8,71 |
| Etherische oliën, e.d. | 6,94 |
| Bron: CBS, International Trade Centre (ITC) Market Access Map; eigen berekeningen. | |
Gezien de relatief hoge invoerheffingen op consumptiegoederen mag het geen verrassing heten dat de export van de voedings- en genotmiddelenindustrie het zwaarst wordt belast in exportmarkten buiten de EU, zie tabel 4.2.4. Het geschatte bedrag aan invoerheffingen in niet-EU-landen op de export van deze bedrijfstak bedroeg bijna 1,2 miljard euro in 2019. De export van de voedings- en genotmiddelenindustrie werd op grote afstand gevolgd door de export van de aardolie-industrie met 365 miljoen euro en de chemische industrie met 278 miljoen euro. Op de export van de auto- en aanhangwagenindustrie en de landbouw werd respectievelijk 192 en 176 miljoen euro aan invoertarieven betaald. In zijn geheel genomen golden er op door de Nederlandse industrie uitgevoerde goederen ruim 2,6 miljard euro aan handelstarieven.
4.2.4Betaalde invoerheffing in exportmarkten en gemiddeld invoertarief (ad valorem equivalent) naar bedrijfstak, 2019
| Invoerheffing op export Nederlandse makelij in exportmarkten | Gemiddeld invoertarief (ad valorem equivalent) | |
|---|---|---|
| Bedrijfstak | mln euro | % |
| Totaal | 3 244 | 3,73 |
| Landbouw | 171 | 6,27 |
| Bosbouw en visserij | 5 | 2,56 |
| Delfstoffenwinning | 1 | 0,85 |
| Voedings-, genotmiddelenindustrie | 1 184 | 9,99 |
| Textiel-, kleding-, lederindustrie | 45 | 7,07 |
| Hout-, papier-, grafische industrie | 26 | 2,17 |
| Aardolie-industrie | 365 | 3,08 |
| Chemische industrie | 278 | 3,09 |
| Farmaceutische industrie | 54 | 1,93 |
| Rubber- en kunststofproductindustrie | 49 | 3,8 |
| Bouwmaterialenindustrie | 10 | 3,82 |
| Basismetaalindustrie | 40 | 1,95 |
| Metaalproductenindustrie | 57 | 3,13 |
| Elektrotechnische industrie | 33 | 0,8 |
| Elektrische apparatenindustrie | 32 | 2,17 |
| Machine-industrie | 176 | 1,05 |
| Auto- en aanhangwagenindustrie | 192 | 5,11 |
| Overige transportmiddelenindustrie | 68 | 3,06 |
| Meubelindustrie | 5 | 2,97 |
| Overige industrie en reparatie | 12 | 1,2 |
| Commerciële dienstverlening | 93 | 2,63 |
| Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg | 1 | 1,17 |
| Overige | 0 | 0,82 |
| Handels- en vervoersmarges | 349 | 4,37 |
Bron:CBS, International Trade Centre Market Access Map; eigen berekeningen.
In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.
Ook in relatieve zin (zie tabel 4.2.4) gelden er voor de export van de voedings- en genotmiddelenindustrie ook de meeste invoerrechten in exportmarkten. Gemiddeld genomen bedroeg in 2019 het percentage aan invoertarieven op de waarde van de export Nederlands product van de voedings- en genotmiddelenindustrie naar niet-EU-landen 9,99 procent. Voor de textiel-, kleding- en lederindustrie was dit percentage 7,07 procent, voor de landbouw 6,27 procent en voor de auto- en aanhangwagenindustrie 5,11 procent.
Meeste invoerheffing op goederen van Nederlandse makelij afgedragen in China
De Chinese douane inde in 2019 het meeste aan invoerheffing op de export van Nederlandse makelij, namelijk 577 miljoen euro, zie tabel 4.2.5. Een groot deel van dit bedrag bestond uit invoerheffingen op babymelkpoeder. Andere exportproducten van Nederlandse makelij waarop aanzienlijke bedragen aan invoertarieven werden afgedragen waren diepgevroren varkensvlees en personenauto’s. De verrassende nummer twee in de top-10 van landen waar het meeste aan invoerheffingen over de Nederlandse export werd afgedragen was Nigeria met een geschat bedrag van 236 miljoen euro. Het merendeel van goederen onderhevig aan douanerechten in dat land bestond daarbij uit benzine en diesel. De Verenigde Staten completeerde de top drie met een geschat bedrag aan invoerheffingen van 231 miljoen euro. De Amerikaanse douane inde het meest op de Nederlandse export van benzine. Andere categorieën met aanmerkelijke bedragen aan invoerrechten in de Verenigde Staten waren personenauto’s, kaas, snijbloemen en champignons. De belangrijkste Nederlandse exportproducten waarop de Russische douane heffingen inde waren tractoren, geneesmiddelen en snijbloemen.
4.2.5Top-25 bestemmingslanden met de hoogste betaalde invoerheffingen op de export van Nederlandse makelij en gemiddeld invoertarief (ad valorem equivalent), 2019
| Invoerheffing op export Nederlandse makelij | Gemiddeld invoertarief (ad valorem equivalent) | |
|---|---|---|
| Handelspartner | mln euro | % |
| Totaal | 3 244 | 3,73 |
| China | 577 | 6,88 |
| Nigeria | 236 | 7,31 |
| Verenigde Staten | 231 | 1,5 |
| Rusland | 135 | 4,28 |
| India | 106 | 9,85 |
| Brazilië | 106 | 8,92 |
| Noorwegen | 100 | 3,75 |
| Zwitserland | 96 | 3,05 |
| Japan | 86 | 3,39 |
| Egypte | 68 | 8,59 |
| Saoedi-Arabië | 64 | 4,65 |
| Senegal | 61 | 9,66 |
| Turkije | 60 | 2,24 |
| Thailand | 60 | 10,4 |
| Verenigde Arabische Emiraten | 60 | 4,46 |
| Ghana | 59 | 16,26 |
| Togo | 57 | 9,23 |
| Zuid Korea | 56 | 1,96 |
| Canada | 49 | 1,88 |
| Kaaiman Eilanden | 45 | 7,25 |
| Indonesië | 41 | 8,05 |
| Filippijnen | 41 | 10,83 |
| Pakistan | 40 | 10,06 |
| Vietnam | 40 | 7,24 |
| Taiwan | 37 | 0,59 |
Bron:CBS, International Trade Centre Market Access Map; eigen berekeningen.
Hoogste gemiddelde invoertarieven in Afrikaanse landen, benedengemiddeld in de Verenigde Staten
De hoogste heffingspercentages vinden we op het Afrikaanse continent, waar Ghana er bovenuit torent met een gemiddeld invoertarief van 16,26 procent (zie tabel 4.2.5). Het land met de relatief hoogste belastingen op de export van Nederlandse makelij is Bermuda met een gemiddeld heffingspercentage van 27,33 procent. Van de grote wereldeconomieën staan India, Brazilië, maar ook China bekend om het heffen van relatief hoge invoertarieven (McCarthy, 2018). Het tariefprofiel van India onthult dat de heffingen niet geconcentreerd zijn in bepaalde productcategorieën, maar dat voor bijna alle producten bovengemiddelde invoertarieven gelden. Zo zien we relatief hoge invoertarieven op een breed scala aan Nederlandse exportproducten. Denk daarbij aan landbouwproducten, voedingsmiddelen, en grondstoffen zoals metalen en machines. Brazilië heeft ook relatief hoge invoertarieven op Nederlandse exportproducten. Over een breed pakket aan Nederlandse exportproducten worden invoerheffingen geïnd door de Braziliaanse douane. Voorbeelden zijn landbouwproducten en voedingsmiddelen, grondstoffen, geneesmiddelen en door Nederland gefabriceerde machines.
Ondanks recente tariefverhogingen door de huidige Amerikaanse regering, behoort de Amerikaanse tariefdruk tot de laagste in de wereld (McCarthy, 2018). Dat zien we ook terug in de gemiddelde heffingsdruk op goederen van Nederlandse makelij in de Verenigde Staten. Ondanks dat Nederland in EU-verband met Noorwegen en Zwitserland deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte (EER), worden er toch aanzienlijke bedragen aan invoertarieven op Nederlandse goederen betaald in deze twee markten, doordat er uitzonderingen gelden voor landbouwproducten en voedingsmiddelen. De belaste goederen van Nederlandse makelij in Noorwegen en Zwitserland behoren dan ook zonder uitzondering tot deze productcategorieën. Hetzelfde doet zich voor in Turkije, waarmee de EU samen een tolunie vormt, waarvan de handel in landbouwgoederen en voedselproducten uitgezonderd is. Daardoor gelden er voor Nederlandse exportproducten in deze categorieën eveneens invoertarieven. Tot slot heeft Japan relatief hoge invoertarieven op zuivelproducten en bereide voedingsmiddelen.
4.3Invoertarieven op goederen die Nederland binnenkomen
In tegenstelling tot de geschatte invoertarieven op Nederlandse exportproducten in exportmarkten zoals besproken in de vorige paragraaf, geven de Nationale Rekeningen van het CBS cijfers omtrent betaalde heffingen op in Nederland geïmporteerde goederen. Deze cijfers geven een onderverdeling van de invoer en invoertarieven op goederen naar eindgebruiker of bestedingscategorie. In 2019 bedroegen de invoertarieven op in Nederland geïmporteerde goederen bijna 2,7 miljard euro. Afgezet tegen de totale invoer van goederen uit niet-EU-landen was dit 1,37 procent. De afgelopen vijf jaar schommelde dit percentage rond de 1,4 procent, met een kleine uitschieter naar boven in 2016, net zoals bij de invoerheffingen op Nederlandse goederen in exportmarkten. Deze uitschieter werd veroorzaakt door de invloed van een sterke neergang in olieprijzen op de pakketsamenstelling.
Het merendeel van de geïnde invoertarieven komt voort uit ingevoerde goederen bestemd voor wederuitvoer, zie tabel 4.3.1. In 2019 ging dit om meer dan 1,6 miljard euro. Invoertarieven op goederen bestemd voor intermediair verbruik waren goed voor 672 miljoen euro, gevolgd door invoertarieven op goederen voor huishoudelijke en overheidsconsumptie met 348 miljoen euro en op goederen bestemd voor investeringen met 115 miljoen euro.
4.3.1Geïnde invoerheffingen op goederen uit niet-EU-landen en gemiddeld invoertarief (ad valorem equivalent) naar bestedingscategorie/eindgebruiker, 2019
| Geïnde invoerheffingen | Gemiddeld invoertarief (ad valorem equivalent) | |
|---|---|---|
| Bestedingscategorie/eindgebruiker | mln euro | % |
| Totaal | 2 693 | 1,37 |
| Consumptie | 348 | 2,5 |
| Intermediair verbruik | 672 | 1 |
| Investeringen | 115 | 1,08 |
| Wederuitvoer1) | 1 558 | 1,48 |
Bron:CBS; eigen berekeningen.
1)Inclusief invoer voor consumptie van niet-ingezetenen.
Hoogste gemiddelde invoertarieven op goederen bestemd voor consumptie
De gemiddelde invoertarieven zijn het hoogst op goederen bestemd voor huishoudelijke en overheidsconsumptie. In 2019 bedroeg het gemiddelde invoertarief op deze goederen 2,5 procent. Het gemiddelde invoertarief op ingevoerde goederen bestemd voor wederuitvoer was 1,48 procent. De hoogte van dit invoertarief is van groot belang voor handelaren die aan wederuitvoer doen, omdat hogere heffingen de marges drukken. De toegevoegde waarde die gegenereerd wordt in de Nederlandse economie bedraagt namelijk maar 14 cent per euro aan wederuitvoer (Aerts et al., 2020). Het gemiddelde invoertarief op goederen bestemd voor investeringen bedroeg 1,08 procent, terwijl het gemiddelde invoertarief op intermediaire goederen gelijk was aan 1 procent. Het gemiddelde invoertarief op goederen die als input dienen in productieprocessen van Nederlandse bedrijven zijn dus relatief het laagst.
Goederengroepen met de hoogste gemiddelde invoertarieven zijn dus voornamelijk goederen bestemd voor consumptie. Dat zien we ook terug als we de gemiddelde invoertarieven classificeren naar goederengroep zoals te zien is in figuur 4.3.2. De top-10 goederencategorieën met het hoogste gemiddelde invoertarief wordt dan ook gedomineerd door consumptiegoederen, waarbij op vlees en zuivel beduidend hogere gemiddelde invoertarieven gelden. Ook vinden we textiel, kleding en schoeisel terug in de top-10 van goederengroepen met de hoogste gemiddelde invoertarieven. Daarmee wijkt het tariefprofiel van de EU en dus van Nederland niet af van dat van andere landen: lage invoertarieven op grondstoffen en halffabricaten, maar naarmate goederen een verdere bewerking ondergaan nemen invoertarieven toe.
| Beschrijving | Gemiddelde invoerheffing |
|---|---|
| Vlees en vleesproducten | 25,26 |
| Zuivelproducten en eieren | 22,29 |
| Suiker en suikerwerken, honing | 12,49 |
| Schoeisel | 9,24 |
| Kleding en toebehoren | 5,5 |
| Groenten en fruit | 4,38 |
| Bereide oliën en vetten | 4,37 |
| Kunststof in primaire vormen | 3,86 |
| Werken van kunststof n.a.g. | 3,74 |
| Garens, weefsels e.d. | 3,69 |
| Bron: CBS, International Trade Centre (ITC) Market Access Map; eigen berekeningen. | |
Tabel 4.3.1 laat zien dat er in 2019 op goederen bestemd voor intermediair verbruik 672 miljoen euro aan invoertarieven werden afgedragen. Met een bedrag van 163 miljoen euro werd er over de invoer door de voedings- en genotmiddelenindustrie het meest aan invoertarieven betaald, gevolgd door de chemische industrie met 77 miljoen euro, de horeca met 68 miljoen euro en de machine-industrie met 37 miljoen euro. Over ingevoerde goederen door de horeca werd gemiddeld het meest aan invoertarieven betaald met 5,98 procent, gevolgd door de bedrijfstak film, tv en radio met 5,56 procent en kunst, cultuur en kansspelen met 3,49 procent.
Hoogste gemiddelde heffing op de invoer van de textiel-, kleding- en lederindustrie
Niet iedere industriële bedrijfstak is in dezelfde mate afhankelijk van grondstoffen, halffabricaten en tussenproducten uit niet-EU-landen. Figuur 4.3.3 geeft de top-10 van industriële bedrijfstakken die gemiddeld genomen het meest betaalden aan invoerheffing op de intermediaire invoer van goederen. De industrie importeerde in 2019 voor bijna 48,3 miljard aan grondstoffen, halffabricaten en tussenproducten uit niet-EU-landen. Daarover werd 0,89 procent aan invoerheffing afgedragen. Binnen de industrie verschilt het gemiddelde invoertarief sterk. Met een gemiddeld invoertarief van 3,44 procent werd er over de invoer van de textiel-, kleding- en lederindustrie relatief het meest betaald, gevolgd door de voedings- en genotmiddelenindustrie met 2,01 procent, de meubelindustrie met 1,73 procent en de metaalproductenindustrie met 1,68 procent.
| Bedrijfstak | Gemiddelde invoerheffing |
|---|---|
| Textiel-, kleding-, lederindustrie | 3,44 |
| Voedings-, genotmiddelenindustrie | 2,01 |
| Meubelindustrie | 1,73 |
| Metaalproductenindustrie | 1,68 |
| Overige industrie en reparatie | 1,66 |
| Rubber- en kunststofproductindustrie | 1,57 |
| Elektrische apparatenindustrie | 1,39 |
| Chemische industrie | 1,34 |
| Auto- en aanhangwagenindustrie | 1,11 |
| Overige transportmiddelenindustrie | 1,11 |
| Bron: CBS, International Trade Centre (ITC) Market Access Map; eigen berekeningen. | |
Meeste invoertarieven betaald op goederen afkomstig uit China
Naast producten en sectoren is het natuurlijk ook interessant om te kijken op welke invoer Nederlandse importeurs geconfronteerd werden met de hoogste invoertarieven. Figuur 4.3.4 geeft de top-15 van landen waarover de totale goedereninvoer en de goedereninvoer voor intermediair verbruik het meest belast werd door invoertarieven. Voor bedrijven die deelnemen aan internationale productieketens zijn met name de invoertarieven op intermediaire invoer van belang. Voor de invoer van goederen uit de meeste landen geldt dat de gemiddelde invoertarieven op geïmporteerde goederen bestemd voor intermediair verbruik lager uitvallen dan voor de totale invoer.
Het meeste aan invoertarieven werd betaald op goederen afkomstig uit China, namelijk 869 miljoen euro. Het merendeel van deze tarieven, 531 miljoen euro, gold voor invoer voor wederuitvoer, waarbij kleding en schoeisel domineerden. Invoertarieven op import uit China voor intermediair verbruik bedroegen 202 miljoen euro. Deze hadden betrekking op een wijd scala aan producten, met kunststoffen, chemicaliën, elektronische onderdelen en verwerkte voedselproducten als grootste categorieën. Op de invoer uit China bestemd voor consumptieve bestedingen werd door de Nederlandse douane voor 110 miljoen euro aan invoerheffingen geïnd, waarbij kleding en schoeisel ook de grootste categorieën vormden.
Na goederen afkomstig uit China, werd er het meest aan invoertarieven betaald op goederen afkomstig uit de Verenigde Staten met een geïnd bedrag aan invoertarieven van 445 miljoen euro. De invoer voor wederuitvoer werd het meest belast met 237 miljoen euro. De belastingopbrengst uit invoer voor wederuitvoer uit de Verenigde Staten bestond grotendeels uit invoertarieven op kunststoffen, chemicaliën en elektronische onderdelen. De invoer voor intermediair verbruik werd belast voor 117 miljoen euro, waarbij auto-onderdelen, kunststoffen en chemicaliën de grootste categorieën vormden. Invoer uit de Verenigde Staten bestemd voor investeringen werd voor 59 miljoen euro belast. Vliegtuigen en elektrische personenauto’s waren hier de belangrijkste producten.
Op ingevoerde goederen uit Brazilië en Thailand werd respectievelijk 217 en 148 miljoen euro betaald aan invoertarieven. Het merendeel van de invoertarieven op ingevoerde goederen uit Brazilië gold voor invoer voor wederuitvoer. De belastingopbrengst door tarieven op de invoer uit Brazilië bestemd voor wederuitvoer bedroeg 126 miljoen euro. Vruchtensap, rundvlees en citroenen vormden hier de belangrijkste categorieën. Intermediaire invoer uit Brazilië werd voor 51 miljoen euro belast, waarbij het merendeel voor rekening kwam van slachtafval, verwerkt pluimvee en vruchtensap.
Het gemiddelde invoertarief op goederen bestemd voor intermediair verbruik ligt zowel voor China als voor de Verenigde Staten en Brazilië lager dan het gemiddelde invoertarief op de totale invoer uit deze landen. Bij Thailand is dat niet het geval. Dat komt vanwege de hoge invoertarieven op de intermediaire invoer van slachtafval en verwerkt pluimvee, terwijl de bijna even grote invoer uit Thailand die bestemd is voor wederuitvoer gedomineerd wordt door computeronderdelen, kantoormachines en telefoontoestellen welke zijn vrijgesteld van douanerechten. Wat verder nog opvalt in de top-15 van importpartners met de hoogste belastingopbrengst door invoertarieven, is het hoge gemiddelde invoertarief voor Nieuw-Zeeland. Dit is te wijten aan het hoge aandeel van lams- en schapenvlees in de import uit Nieuw-Zeeland, dat gekenmerkt wordt door hoge gemiddelde invoertarieven.
4.3.4Top-15 landen met het hoogste bedrag aan invoertarieven en gemiddeld invoertarief (ad valorem equivalent), 2019
| Invoertarieven op totale invoer | Gemiddeld invoer-tarief (ad valorem equivalent) | Invoertarieven op intermediaire invoer | Gemiddeld invoertarief op intermediaire invoer (ad valorem equivalent) | |
|---|---|---|---|---|
| Partner | mln euro | % | mln euro | % |
| Totaal | 2 693 | 1,37 | 672 | 1 |
| China | 869 | 2,04 | 202 | 1,96 |
| Verenigde Staten | 445 | 1,29 | 117 | 1,17 |
| Brazilië | 217 | 6,37 | 51 | 2,84 |
| Thailand | 148 | 4,15 | 50 | 8,59 |
| Japan | 142 | 1,71 | 31 | 1,92 |
| India | 92 | 2,14 | 21 | 1,56 |
| Vietnam | 79 | 1,81 | 6 | 0,93 |
| Taiwan | 69 | 1,75 | 15 | 1,38 |
| Nieuw-Zeeland | 58 | 12,48 | 17 | 10,27 |
| Rusland | 57 | 0,48 | 22 | 0,27 |
| Argentinië | 56 | 4,48 | 14 | 2,31 |
| Maleisië | 53 | 1,46 | 19 | 1,81 |
| Hong Kong | 53 | 0,95 | 9 | 1,07 |
| Indonesië | 48 | 1,81 | 15 | 1,32 |
| Singapore | 41 | 0,96 | 9 | 1,41 |
Bron:CBS, International Trade Centre (ICT) Market Access Map; eigen berekeningen.
4.4Tweetrapstarieven en het vergrotingseffect
De afgelopen decennia is de internationale handel van goederen die georganiseerd is in internationale productienetwerken, sterk toegenomen. Voor Nederlandse bedrijven die deelnemen aan internationale productienetwerken geldt daardoor ook dat invoertarieven op intermediaire invoer een kostenpost vormen. Deze kostenpost op ingevoerde intermediaire goederen maakt deel uit van de productiekosten voor de exporteur. Als er vervolgens ook een invoertarief geldt op de export van de goederen die met deze intermediaire invoer worden gemaakt, is er sprake van een tweetrapstarief. In deze paragraaf worden deze tweetrapstarieven verder belicht.
We gebruiken een methode ontwikkeld door Koopman et al. (2014) om dit tweetrapstarief te kwantificeren. Kolom 1 in tabel 4.4.1 geeft per bedrijfstak het gemiddelde invoertarief aan dat geldt op de afgezette goederen van Nederlandse makelij in niet-EU-landen. Dit is het handelsgewogen heffingspercentage dat wordt geïnd door de douane van de exportpartners. Deze cijfers zijn gelijk aan die in tabel 4.2.4.
Kolom 2 geeft de verticale specialisatie of het invoergehalte van de export van Nederlandse makelij naar niet-EU-landen. Het betreft hier het aandeel van de invoer uit niet-EU-landen dat verwerkt wordt in het productieproces voor de export van Nederlandse makelij naar niet-EU-landen. De export van de aardolie-industrie bestaat bijvoorbeeld voor 62,93 procent uit geïmporteerde grondstoffen uit niet-EU-landen.
Kolom 3 rapporteert het invoertarief op geïmporteerde intermediaire goederen die worden verwerkt in de productie voor de export van Nederlandse makelij naar niet-EU-landen. Dit gewogen gemiddelde invoertarief is uitgedrukt als aandeel van de exportwaarde van Nederlandse makelij van de betreffende bedrijfstak. Deze indicator omvat niet alleen de invoertarieven op de directe import van de exporterende bedrijfstak, maar ook op de indirecte import van noodzakelijke inputs die verwerkt zijn in toeleveringen van andere Nederlandse bedrijfstakken aan de exporterende bedrijfstak. Zo bestaat bijvoorbeeld 1 euro export van de elektrische apparatenindustrie uit 0,14 eurocent aan tarifaire kosten betaald voor de invoer van benodigde grondstoffen en halffabricaten.
Kolom 4 geeft de totale tarifaire druk weer en is de som van de twee tarieven in kolom 1 en kolom 3. Deze totale tarifaire druk komt in principe neer op een tweetrapstarief, waarin de eerste trap bestaat uit (directe en indirecte) invoerheffingen op geïmporteerde grondstoffen en halffabricaten die worden gebruikt in de productie voor de export en de tweede trap uit de traditionele invoerheffingen op geëxporteerde goederen in bestemmingsmarkten.
Kolom 5 geeft het vergrotingseffect als gevolg van invoertarieven op het gebruik van geïmporteerde intermediaire goederen in het productieproces voor de export weer. Het vergrotingseffect drukt de toename in tarifaire kosten uit, die optreedt doordat er invoerheffingen bestaan op ingevoerde intermediaire goederen die worden gebruikt in de exportproductie (Koopman et al., 2014). Zo geldt voor de Nederlandse basismetaalindustrie, dat vanwege heffingen op intermediaire goederen gebruikt in het productieproces, de totale tarifaire kosten met 5 procent toenemen vergeleken met het standaard invoertarief dat wordt geheven op de export van de Nederlandse basismetaalindustrie in niet-EU-landen.
Hoogste tweetrapstarief voor de textiel-, kleding- en lederindustrie
Voor de Nederlandse economie als geheel bestaat 1 euro export naar niet-EU-landen gemiddeld voor 0,13 eurocent uit tarifaire kosten aan de invoerkant. Dat komt dus bovenop de gemiddelde heffingsdruk van 3,73 procent, waardoor de totale tarifaire druk uitkomt op 3,86 procent. Dit is gelijk aan het tweetrapstarief. Het vergrotingseffect door tarifaire kosten aan de invoerkant vergroot de tarifaire handelskosten van de Nederlandse economie met 3 procent.
De textiel-, kleding- en lederindustrie heeft relatief het hoogste invoertarief op geïmporteerde intermediaire goederen gebruikt in de exportproductie. Van iedere euro export van deze bedrijfstak bestaat 0,66 eurocent uit tarifaire kosten aan de invoerkant. Dit komt bovenop het relatief hoge invoertarief van 7,07 procent in exportmarkten. De textiel-, kleding- en lederindustrie kent ook een bovengemiddeld vergrotingseffect van 9 procent. Vanwege invoerheffingen op grondstoffen en halffabricaten gebruikt in het productieproces, nemen de totale tarifaire kosten met 9 procent toe vergeleken met het standaard invoertarief waaraan de goederen van deze sector onderhevig zijn in exportmarkten buiten de EU. Volgens Ludema en Mayda (2013) kunnen de bovengemiddelde importtarieven op producten zoals textiel, kleding en schoeisel gedeeltelijk worden verklaard doordat de wereldmarkt voor deze producten wordt gekenmerkt door hoge concurrentie met veel aanbieders (vaak uit ontwikkelingslanden) die geen dominante marktpositie innemen. Dit gebrek aan exportconcentratie heeft er toe geleid dat in opeenvolgende onderhandelingsrondes van de Wereldhandelsorganisatie en zijn voorganger de GATT minder druk werd uitgeoefend op lidstaten om invoerheffingen te verlagen.
Van iedere euro export van de voedings- en genotmiddelenindustrie bestaat 0,29 eurocent uit tarifaire kosten aan de invoerkant. Daardoor ervaart deze bedrijfstak van twee kanten een bovengemiddelde tarifaire druk. Dit kan eveneens worden verklaard door het gebrek aan exportconcentratie in de wereldmarkt voor voedingsmiddelen (Ludema & Mayda, 2013), maar ook door het landbouwbeleid van de Europese Unie dat wordt gekenmerkt door een hoge tariefmuur. In tegenstelling tot de voedingsmiddelenindustrie kent de landbouw een relatief laag vergrotingseffect, mede ook door het lage importgehalte van de export.
De export van de chemische industrie naar niet-EU-landen bestaat voor 0,20 eurocent voor iedere euro export uit tarifaire kosten op intermediaire goederen die worden gebruikt in het productieproces. Opgeteld bij het standaardtarief van 3,09, komt het tweetrapstarief van deze bedrijfstak uit op 3,29 procent. Het vergrotingseffect van deze tarifaire kosten aan de invoerzijde is daardoor 6 procent. De aardolie-industrie kent een bijna identiek standaardtarief van 3,08 procent en ondanks het hoge invoergehalte van de export, valt het tweetrapstarief en vergrotingseffect een stuk lager uit met respectievelijk 3,12 procent en 0,01 procent. Dat kan worden verklaard door het verschijnsel van tarievenescalatie, waarbij weinig tot geen invoerheffingen gelden op onbewerkte grondstoffen (ruwe aardolie), maar naarmate deze goederen een verdere bewerking ondergaan met hogere tarieven te maken krijgen in exportmarkten (geraffineerde aardolieproducten).
Vergrotingseffect het sterkste voor de machine-industrie
De machine-industrie is naast één van de meest exporterende ook het meest profijtelijk van alle Nederlandse bedrijfstakken (CBS, 2019b). De heffingsdruk op de export van deze bedrijfstak ligt met 1,05 procent beneden het gemiddelde. Afgezet tegen de exportwaarde geldt er op geïmporteerde grondstoffen en halffabricaten die worden gebruikt in de exportproductie een tarief van 0,13 procent, waardoor het tweetrapstarief uitkomt op 1,18 procent. Vanwege deze heffingen op intermediaire goederen gebruikt in het productieproces, bedraagt het vergrotingseffect 12 procent en is daarmee het hoogst van alle Nederlandse bedrijfstakken. Door tarieven aan de invoerzijde nemen de totale tarifaire kosten dus met 12 procent toe. De Nederlandse auto- en aanhangwagenindustrie is afhankelijk van internationale productieketens (CBS, 2019a). Meer dan 15 procent van de exportwaarde van deze industriële bedrijfstak bestaat uit ingevoerde grondstoffen en halffabricaten. In markten buiten de EU bedroeg het gemiddelde invoertarief op de export van deze bedrijfstak 5,11 procent. Voor iedere euro export kwamen de tarifaire kosten op ingevoerde grondstoffen en halffabricaten uit op 0,17 eurocent, waardoor het tweetrapstarief gelijk was aan 5,28 procent. Daarmee was het vergrotingseffect met 5 procent ook hoger dan het landelijke gemiddelde van alle bedrijfstakken.
4.4.1Het tweetrapstarief en vergrotingseffect naar bedrijfstak, 2019
| (1) Invoer-tarief op extra-EU export Nederlands product | (2) Extra-EU importgehalte van extra-EU export Nederlands product | (3) Invoer-tarief op geïmporteerde inputs | (4) Twee-traps heffing (1 + 3) |
(5) Vergrotings-effect (4 ÷ 1) |
|
|---|---|---|---|---|---|
| % | % van extra-EU export | % | |||
| Totaal | 3,73 | 18,86 | 0,13 | 3,86 | 1,03 |
| Landbouw | 6,27 | 7,47 | 0,05 | 6,32 | 1,01 |
| Bosbouw en visserij | 2,56 | 7,06 | 0,02 | 2,58 | 1,01 |
| Delfstoffenwinning | 0,85 | 4,11 | 0,02 | 0,87 | 1,02 |
| Voedings-, genotmiddelenindustrie | 9,99 | 14,1 | 0,29 | 10,28 | 1,03 |
| Textiel-, kleding-, lederindustrie | 7,07 | 20,03 | 0,66 | 7,73 | 1,09 |
| Hout-, papier-, grafische industrie | 2,17 | 9,91 | 0,07 | 2,24 | 1,03 |
| Aardolie-industrie | 3,08 | 62,94 | 0,04 | 3,12 | 1,01 |
| Chemische industrie | 3,09 | 17,41 | 0,2 | 3,29 | 1,06 |
| Farmaceutische industrie | 1,93 | 14,02 | 0,06 | 1,99 | 1,03 |
| Rubber- en kunststofproductindustrie | 3,8 | 9 | 0,13 | 3,93 | 1,03 |
| Bouwmaterialenindustrie | 3,82 | 8,5 | 0,06 | 3,88 | 1,02 |
| Basismetaalindustrie | 1,95 | 22,09 | 0,1 | 2,05 | 1,05 |
| Metaalproductenindustrie | 3,13 | 8,47 | 0,11 | 3,24 | 1,04 |
| Elektrotechnische industrie | 0,8 | 10,27 | 0,05 | 0,85 | 1,06 |
| Elektrische apparatenindustrie | 2,17 | 9,9 | 0,14 | 2,31 | 1,06 |
| Machine-industrie | 1,05 | 12,74 | 0,13 | 1,18 | 1,12 |
| Auto- en aanhangwagenindustrie | 5,11 | 15,47 | 0,17 | 5,28 | 1,03 |
| Overige transportmiddelenindustrie | 3,06 | 13,61 | 0,12 | 3,18 | 1,04 |
| Meubelindustrie | 2,97 | 11,44 | 0,18 | 3,15 | 1,06 |
| Overige industrie en reparatie | 1,2 | 10,28 | 0,17 | 1,37 | 1,14 |
| Commerciële dienstverlening | 2,63 | 2,3 | 0,02 | 2,65 | 1,01 |
| Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg | 1,17 | 1,52 | 0,02 | 1,19 | 1,02 |
| Overige | 0,82 | 2,14 | 0,06 | 0,88 | 1,07 |
Bron:CBS, International Trade Centre (ICT) Market Access Map; eigen berekeningen.
4.5Samenvatting en conclusie
Zowel Nederlandse importeurs als exporteurs worden direct geconfronteerd met invoertarieven. Voor importeurs bedraagt de gemiddelde importheffing 1,37 procent, terwijl dat 3,73 procent is voor exporteurs. Met name de handel van de voedings- en genotmiddelenindustrie alsook de textiel-, kleding- en lederindustrie is daarbij relatief zwaar belast. Ook kent de handel met China, Brazilië en India over het algemeen een relatief hoge heffingsdruk.
Naast deze directe kosten zijn er voor exporteurs echter ook indirecte kosten wanneer zij voor hun productieproces afhankelijk zijn van geïmporteerde grondstoffen en halffabricaten die eveneens belast worden. Het aandeel van buiten de EU ingevoerde goederen dat verwerkt wordt in de productie voor de export naar niet-EU-landen is met gemiddeld 18,9 procent (Tabel 4.4.1) namelijk aanzienlijk. Zo betalen Nederlandse exporteurs naast de directe 3,73 procent nog eens 0,13 cent aan tarifaire kosten voor de benodigde import. Het vergrotingseffect, oftewel het relatieve verhogingseffect van de exportkosten, bedraagt daarmee 3 procent. Vooral het vergrotingseffect van de machine-industrie (12 procent) en de textiel-, kleding- en lederindustrie (9 procent) zijn opvallend.
De bevindingen in dit hoofdstuk geven een inzicht in hoe invoertarieven door kunnen werken in internationale productieketens. Wereldwijd is tarievenescalatie prominent, met weinig tot geen invoertarieven op onbewerkte grondstoffen en halffabricaten, maar met toenemende invoertarieven naarmate de verwerking toeneemt. Dit geldt voor Nederland evenzeer, zowel aan de importkant als de exportkant. Gezien de hoge integratie van Nederlandse bedrijven in internationale productieketens blijft een zo laag mogelijke tarifaire heffingsdruk op zowel de export als de import van essentieel belang. In een wereld van internationaal gefragmenteerde productie wordt de concurrentiekracht van een exporterende industrie namelijk mede bepaald door een zo efficiënt mogelijke aanvoerketen met goedkope, betrouwbare en flexibele toeleveranciers van intermediaire goederen die al dan niet afkomstig zijn uit niet-EU-landen. Tarieven hebben een verstorende werking op het efficiënt opereren van internationale productieketens omdat deze de marges verkleinen en daarmee potentieel ten koste gaan van werkgelegenheid en inkomen.
4.6Data en methoden
Door middel van het koppelen van de statistieken Internationale Handel in Goederen (IHG) aan input-output tabellen afkomstig van Nationale Rekeningen (NR) van het CBS is het mogelijk te berekenen hoeveel import er in het productieproces gebruikt wordt door de verschillende bedrijfstakken. Input-outputtabellen laten namelijk de onderlinge leveringen, en dus afhankelijkheden, tussen bedrijfstakken zien.
De geschatte heffingen die worden gebruikt in deze analyse, zijn berekend door invoer- en uitvoercijfers van de Internationale Handel in Goederen (IHG) te combineren met informatie over invoerheffingen naar land en goederengroep, verkregen van de Market Access Map van het International Trade Centre van de Verenigde Naties in Genève. De Market Access Map geeft informatie over importtarieven in ad valorem equivalenten voor 239 landen en 5 387 productgroepen (HS-6 digit) voor 2015 tot 2019. Bij een aantal handelspartners ontbreekt informatie over een bepaald jaar. In het geval van missende jaren zijn de tariefprofielen van het voorliggende jaar gebruikt.
De methode die gebruikt wordt om de koppeling tussen handelscijfers en input-outputtabellen tot stand te brengen combineert methodes ontwikkeld door Lemmers (2015) en Lemmers & Wong (2019) en maakt het mogelijk om vast te stellen hoeveel en welke import er is verwerkt in de export van Nederlandse goederen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van input-outputanalyses (Miller & Blair, 2009). Deze koppelingen maken het ook mogelijk om het aandeel van geschatte heffingen aan de importkant in de export van Nederlandse goederen te bepalen. Daarbij zijn de randtotalen van NR, en de daaraan gerelateerde belastingopbrengsten van de tarieven, leidend. Daardoor kunnen deze randtotalen afwijken van de IHG-cijfers, die bijvoorbeeld gebruikt worden in hoofdstuk 2. Naast het feit dat deze data volgens een andere methode tot stand komen, missen de IHG cijfers zo’n 20–25% van alle importwaarde omdat deze niet aan een bedrijf gekoppeld kunnen worden.
Om het genoemde tweetrapstarief en het vergrotingseffect te berekenen wordt een methode gebruikt die ontwikkeld is door Koopman et al. (2014), die uitgebreid beschreven staat in de afzonderlijke appendix van die publicatie. De volledige technische beschrijving van de methodologie gebruikt in dit hoofdstuk is beschreven in Franssen en Notten (2021, aanstaand).
Voor het identificeren van intermediaire goederen, consumptiegoederen en kapitaalgoederen in de exportcijfers worden de cijfers van IHG, waarin goederencategorieën worden geclassificeerd volgens de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) door middel van koppeltabellen van Eurostat omgerekend naar de BEC (Broad Economic Categories) classificatie die deze goederen classificeert naar eindgebruiker.
4.7Literatuur
Literatuur
Aerts, N., Notten, T., Prenen, L., Rooyakkers, J. & Wong, K.F. (2020). Nederlandse verdiensten aan internationale handel. In A. Lammertsma & M. Jaarsma (Red.), Nederland Handelsland: Export, investeringen en werkgelegenheid 2020. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Van den Berg, M., Cremers, D., van Marrewijk, C., Notten, T. & Prenen, L. (2019). Import behavior and export performance: Firm-level evidence from the Netherlands. CBS Working Paper. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Bown, C. & Crowley, M. (2016). The Empirical Landscape of Trade Policy. In K. Bagwell & R. Staiger (Red.), Handbook of Commercial Policy, Volume 1, Part A. North Holland: Amsterdam.
Bown, C., Erbahar, A., Conconi, P. & Trimarchi, L. (2020). Trade Protection along Supply Chains. Working Paper.
CBS (2019a). Auto-export naar VS levert Nederland half miljard op. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2019b). Hoogste exportverdiensten dankzij machines. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Franssen, L. & Notten, T. (2021, aanstaand). Tariffs on intermediate imports and Dutch export growth. CBS Working Paper. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Handley, K., Kamal, F. & Monarch, R. (2020). Rising import tariffs, falling export growth: When modern supply chains meet old-style protectionism (Working paper 26611). National Bureau of Economic Research.
Hummels, D., Ishii, J. & Yi, K.M. (2001). The nature and growth of vertical specialization in world trade, Journal of International Economics 54(1), 75–96.
Koopman, R., Wang, Z. & Wei, S. J. (2014). Tracing value-added and double counting in gross exports. American Economic Review, 104(2), 459–94.
Lemmers, O. (2015). Who needs MRIOs anyway? An alternative assignment of value added of trade. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Lemmers, O. & Wong, K.F. (2019). Distinguishing between imports for domestic use and for re-exports: a novel method illustrated for the Netherlands. National Institute Economic Review 249(1), 59–67.
Ludema, R. & Mayda, A. (2013). Do Terms-Of-Trade Effects Matter for Trade Agreements? Theory and Evidence from WTO Countries. Quarterly Journal of Economics, 128(4), 1837–1893.
McCarthy, N. (2018). Where Tariffs Are Highest And Lowest Around The World. [Infographic].
Miller, R.E. & Blair, P.D. (2009). Input-Output Analysis: Foundations and Extensions. Cambridge University Press: New York.