Twee op de drie actieve exporteurs is een structurele exporteur

Foto omschrijving: Brittanniehaven, roll on roll off terminal, het terminalbedrijf C.RO Ports wil meer trailers en containers naar Rotterdam exporteren, daarom investeert het de komende jaren zo’n 30 miljoen in de uitbreiding van zijn Rotterdamse haventerminal.

Incidentele handelaren: wie zijn ze en wat onderscheidt ze?

Auteurs: Ahmed Boutorat, Loe Franssen, Angie Mounir, Marcel van den Berg

Voor het overwegende deel van de bedrijven geldt dat zij jaar in, jaar uit wel of niet actief zijn op buitenlandse markten. Niettemin laat onderzoek naar bedrijven en hun activiteiten in het buitenland zien dat er ook een groep bedrijven is die bij herhaling slechts kort actief is op de buitenlandse markt en zich dan weer terugtrekt op de binnenlandse markt. Dit fenomeen is zowel bij de import als de export zichtbaar. Het bestaan van deze zogeheten incidentele handelaars is lastig te duiden omdat het moeilijk verenigbaar is met het idee dat een stap over de grens gepaard gaat met hoge vaste kosten. In dit hoofdstuk gaan we nader in op het fenomeen incidentele en structurele handel. Hoe vaak komt het voor? Wat karakteriseert incidentele handel en handelaars? Wat onderscheidt hen van structurele handelaars? Deze en andere vragen worden in dit hoofdstuk beantwoord.

2.1Inleiding

Jaarlijks is grofweg 1 op de 10 Nederlandse bedrijven actief als goederenexporteur en ongeveer een kwart importeert goederen. Daarmee doet Nederland het in Europees perspectief zeker niet slecht; zowel voor wat betreft import als export staat Nederland namelijk in de top-10 als het gaat om het aandeel internationaal actieve bedrijven.noot1 Goederenhandelaren zijn echter geen uniforme groep. Er is een relatief kleine groep bedrijven die jaar-op-jaar exporteert en/of importeert, maar wel verantwoordelijk is voor het grootste deel van de goederenexport (zie hoofdstuk 1). Maar aan de andere kant is er een flinke groep eenmalige exporteurs die zich na een kortstondig exportexperiment zich weer helemaal richt op de binnenlandse markt. Ten slotte zijn er ook bedrijven die herhaaldelijk beginnen, stoppen en opnieuw beginnen met exporteren.

Met name het fenomeen herhaaldelijk starten en stoppen met handelen is lastig te duiden vanuit de economische theorie. Immers, die is gestoeld op de idee dat alleen de productievere bedrijven in staat zijn de stap naar buitenlandse markten te zetten omdat dit een complexe onderneming is die gepaard gaat met aanzienlijke vaste kosten (Melitz, 2003). Om toe te treden tot buitenlandse markten moeten er namelijk aanzienlijke investeringen worden gedaan, bijvoorbeeld om nieuwe klanten en verkoopkanalen te vinden of producten aan te passen aan de buitenlandse markt. Alleen de productievere bedrijven zijn in staat deze investeringen te dragen. Om deze investering terug te verdienen, is het uitgangspunt dat bedrijven langere tijd actief moeten blijven op de buitenlandse markt om een voldoende grote stroom opbrengsten te genereren om export tot een winstgevende onderneming te maken. De buitenlandse markt verlaten en opnieuw toetreden betekent veelal dat deze investeringen in ieder geval deels opnieuw gedaan moeten worden, omdat de kennis over exporteren en buitenlandse markten vrij snel verwateren nadat het bedrijf is gestopt met exporteren (Robert & Tybout, 1997). Met andere woorden, een voormalig exporteur onderscheidt zich al na enkele jaren niet meer van een bedrijf dat nooit ervaring heeft opgedaan met exporteren. Dit is alles werpt de vraag op waarom bedrijven er toch, al dan niet noodgedwongen, veelvuldig voor kiezen om bij herhaling korte periodes actief te zijn op buitenlandse markten.

In de academische literatuur is er tot op heden zeer beperkt aandacht voor het fenomeen incidentele export. Het weinige onderzoek dat er is gedaan onderscheidt grofweg drie mogelijke verklaringen voor het bestaan hiervan. Blum et al. (2013) laten zien dat een derde van de Chileense exporteurs herhaaldelijk begint en stopt met exporteren. Structurele exporteurs zijn daarbij gemiddeld groter en kapitaalintensiever. De theoretische verklaring die zij hiervoor bieden, focust op ontwikkelingen in de binnenlandse vraag. Dat wil zeggen, incidentele exporteurs exporteren enkel als de binnenlandse vraag daalt waardoor er productiecapaciteit, die op korte termijn vastligt, vrijvalt. Als deze vraag weer aantrekt, trekt de incidentele exporteur zich weer terug van de buitenlandse markt om zich op het binnenland te richten. Ook Bernini et al. (2016) relateren het bestaan van incidentele export aan de interactie tussen vraagontwikkelingen op de binnenlandse en de buitenlandse markt. Een andere verklaring is die van Békés & Muraközy (2012). Zij laten theoretisch en empirisch zien dat een combinatie van kenmerken van het bedrijf en van het bestemmingsland bepalend is voor het onderscheid tussen een incidentele en een structurele exportstroom op een bepaalde markt. Bepalende factoren zijn daarbij bijvoorbeeld productiviteit en financiële gezondheid, maar ook de nabijheid en omvang van de bestemmingsmarkt en de aard van het product dat wordt geëxporteerd (denk bijvoorbeeld aan de kunsthandelaren uit hoofdstuk 1) doen ertoe. Albornoz et al. (2012) verklaren het bestaan van incidentele export door experimenteren en ‘leren exporteren’, ingegeven door het feit dat een bedrijf pas na markttoetreding ontdekt hoe winstgevend die stap is. Met andere woorden, door een proces van trial and error, leert een bedrijf welke markt geschikt is en hoe het daar of elders uit kan groeien tot een structurele exporteur. Dit kan meerdere pogingen vergen die uiteindelijk niettemin de herhaaldelijke toetredingsinvesteringen wel rechtvaardigen.

In plaats van de verklaring voor incidentele handel aan de kant van de exporteur te zoeken kan de oorzaak ook bij de buitenlandse afnemer liggen. Zo kunnen buitenlandse afnemers een steeds veranderend assortiment aan hun eigen clientèle willen aanbieden of kunnen ze te maken hebben met tijdelijke voorraadproblemen die opgelost moeten worden. Daarnaast kunnen afnemers meerdere proeforders willen plaatsen voordat zij structureel een handelsrelatie durven aan te gaan (Geishecker et al., 2019).

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het verschijnsel incidentele handel door Nederlandse bedrijven en onderzoeken we wat een structurele goederenhandelaar onderscheidt van een incidentele goederenhandelaar.noot2 Op basis van de in hoofdstuk 1 geobserveerde handelspatronen wordt in dit hoofdstuk een aantal homogene groepen samengesteld waarin handelaren met vergelijkbaar gedrag worden gebundeld. Bij de samenstelling daarvan wordt niet alleen gekeken of een bedrijf in een jaar wel of niet handelt zoals in hoofdstuk 1, maar ook naar de eerdere exportervaring van het bedrijf. Die ervaring is van belang, omdat uit eerder onderzoek bekend is dat een bedrijf niet direct alle kennis en ervaring die het heeft opgedaan door te exporteren kwijt is als het stopt met exporteren.

De analyse valt uiteen in vier deelvragen:

Deelvraag 1: Kunnen we aan de hand van de geobserveerde handelspatronen een aantal homogene groepen afbakenen waarin handelaren met vergelijkbaar gedrag worden gebundeld? Beantwoording van deze deelvraag resulteert daarmee in een typologie van goederenhandelaren.

Deelvraag 2: Kunnen we aan de hand van de in stap 1 gemaakte categorisering de stap zetten naar definiëring van wat een structurele exporteur is en wat een incidentele exporteur is? Wanneer noemen we een bedrijf een incidentele handelaar en wanneer is het een structurele handelaar?

Deelvraag 3: Hoe zien de groepen incidentele en structurele handelaars er uit in beschrijvende zin? Nadat we incidentele en structurele handelaars hebben afgebakend, kunnen we een schets maken van de karakteristieken van beide groepen. Hoeveel incidentele en structurele handelaren zijn er en in welke bedrijfstakken komen ze veel voor? Welk deel van de handel komt op het conto van structurele handelaren, en welk deel door incidentele handelaren? En welke ontwikkeling in deze verdeling zien we gedurende de periode 2010–2018?

Deelvraag 4: In hoeverre verschillen structurele en incidentele handelaren van elkaar wanneer gekeken wordt naar zaken als omvang, productiviteit of exportbestemmingen? Deze vraag kan alleen robuust beantwoord worden aan de hand van een econometrische analyse waarin we zoeken naar factoren die bepalend zijn bij het al dan niet zijn van een incidentele handelaar. Met andere woorden, kunnen we een set bedrijfskarakteristieken of gedragspatronen identificeren die verklaren waarom een bedrijf incidenteel handelt?

Het doel van de exercitie in dit hoofdstuk is om een afbakening van de bedrijvenpopulatie in drie groepen te maken: (1) non-exporteur, (2) incidentele exporteur en (3) structurele exporteur, en de importequivalenten daarvan. De beleidsrelevantie van dit onderzoek is tweeledig. Enerzijds legt het een dimensie bloot van de manier waarop bedrijven buitenlandse markten benaderen die niet eerder op deze wijze belicht is. Dit onderzoek verfijnt het beeld van de populatie internationaal actieve bedrijven en biedt daarmee aanknopingspunten voor de beleidsinzet bij de ondersteuning van bedrijven bij het ontplooien van internationale activiteiten.

Anderzijds is de beleidsrelevantie ook praktisch van aard. De resulterende afbakeningen van incidentele en structurele exporteurs bieden handvatten om in de toekomst beide groepen onderbouwd te accommoderen in microdata-onderzoek naar de internationalisering van het Nederlands bedrijfsleven. Dit heeft bijvoorbeeld zijn weerslag op onderzoeken waar vraagstukken rond startende exporteurs aan bod komen (zie bijvoorbeeld hoofdstukken 2 en 3 van de Internationaliseringsmonitor 2018, tweede kwartaal), omdat de behandeling van incidentele exporteurs bijvoorbeeld van invloed zal zijn op het aantal geobserveerde startende (en stoppende) exporteurs (de extensieve marge).noot3 Dit heeft bijvoorbeeld implicaties voor toekomstige effectstudies van exportpromotie-instrumenten. Zo heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) bijvoorbeeld een breed palet aan instrumenten voor de beginnende exporteur die er op gericht zijn de vaste kosten van een exportstart te verlagen. Een scherpe afbakening van incidentele en structurele exporteurs is in een effectmeting dan van grote waarde bij dit type exportpromotie. Immers, de beleidsinzet zal met name gericht zijn op het ondersteunen van de beginnende exporteur bij het groeiproces richting het worden van een structurele exporteur en niet op een eenmalige interventie waarna de exporteur al snel terugvalt op de binnenlandse markt. Bovendien kan het verlagen van de startkosten ertoe bijdragen dat bedrijven sneller de stap wagen naar buitenlandse markten en durven te experimenteren, wat juist zou kunnen leiden tot een toename van incidentele handel (Alvarez, 2007; Ruhl & Willis, 2017).

In dit hoofdstuk beginnen we met een categorisering van handelaren in acht homogene groepen aan de hand van hun handelsgedrag in paragraaf 2.2. Deze typologie vormt de basis voor een splitsing van de groep internationaal actieve bedrijven in incidentele en structurele handelaren in paragraaf 2.3. In deze paragraaf geven we vervolgens een beschrijvende schets van beide groepen en hun aandeel in de totale handel. In paragraaf 2.4 brengen we econometrisch in kaart wat structurele handelaren onderscheidt van incidentele handelaren. We sluiten af met een samenvatting en discussie van de bevindingen.

76 000 structurele exporteurs in 2018
97% van de totale exportwaarde werd in 2018 gerealiseerd door structurele exporteurs

2.2Een typologie van bedrijven naar handelsstatus

Allereerst categoriseren we bedrijven op basis van hun handelsgedrag in samenhangende groepen. De verschillende groepen worden daarbij bepaald op basis van het handelsgedrag in het jaar (t) en de drie jaren ervoor. We kijken dus consequent naar blokken van vier achtereenvolgende jaren. Op basis daarvan krijgt een bedrijf een label in het vierde jaar. Het hanteren van een vierjaarsperiode heeft drie redenen. Ten eerste laat eerder onderzoek zien dat bedrijven zich vanaf jaar drie nadat zij gestopt zijn niet meer onderscheiden van bedrijven die helemaal niet geëxporteerd hebben (Roberts & Tybout, 1997; paragraaf 2.1). Ten tweede is een periode van drie jaar echter te kort om bedrijven robuust te kunnen labelen als incidentele of structurele exporteur, het doel van deze exercitie, terwijl een vierjaarsperiode zich daar wel voor leent. Dit heeft te maken met het feit dat één tussenliggend jaar niet exporteren moeilijk te accommoderen is in de analyse van een driejaarsperiode. Ten derde stelt deze benadering ons in staat om een ‘rollende’ statusbepaling te doen. In de loop van de jaren kan een bedrijf namelijk van gedrag veranderen waardoor de typering kan wijzigen. Zo kunnen we van ieder bedrijf in ieder jaar vaststellen welk type handelaar het is op basis van de geobserveerde patronen in de vier meest recente jaren en die status volgen in de tijd. We onderscheiden daarbij acht verschillende typen handelaars:

  • Beginnende exporteur: een bedrijf dat voor het eerst exporteert na drie jaar niet geëxporteerd te hebben
  • Herbeginnende exporteur: een bedrijf dat opnieuw begint met exporteren nadat het maximaal één jaar geëxporteerd heeft in voorafgaande jaren
  • Jonge exporteur: een bedrijf dat voor het tweede opeenvolgende jaar exporteert na in voorafgaande jaren niet geëxporteerd te hebben
  • Volwassen exporteur: een bedrijf dat in de meest recente vier jaar minimaal drie keer export heeft gerapporteerd
  • Uittredend exporteur: een bedrijf dat na een periode van export voor het eerst geen export rapporteert
  • Voormalig exporteur: een bedrijf dat na een periode van export voor het tweede opeenvolgende jaar geen export rapporteert
  • Niet-exporteur: een bedrijf dat in de afgelopen vier jaar geen export heeft opgegeven
  • Niet bestaand: een bedrijf dat in het betreffende jaar niet bestaat

De laatste groep lijkt wellicht een vreemde. Deze bestaat echter omdat we ieder bedrijf dat op enig moment in de periode 2010–2018 export heeft gerapporteerd gedurende de hele periode meenemen in de analyse, ook als het gedurende (een deel van) deze periode niet bestond.

De verschillende typen exporteurs zijn ontleend aan de handelspatronen zoals weergegeven in tabel 2.2.1, waarin alle mogelijke gedragspatronen zijn gekoppeld aan een type exporteur. De typering van importeurs is hier analoog aan.

Toepassen van de typering in tabel 2.2.1 op de populatie goederenhandelaren, levert figuur 2.2.2 op. In die figuur is weergegeven hoe de samenstelling van het aantal exporteurs in de onderzoeksperiode er van jaar tot jaar uit ziet. De grootste groep wordt jaarlijks gevormd door volwassen exporteurs. Deze groep vormt grofweg een derde van de populatie en vertegenwoordigt het overgrote deel van de export in termen van waarde. Ongeveer 95 procent van de exportwaarde wordt door volwassen exporteurs gegenereerd.

2.2.1Afbakening exporteurs naar type

Type t-3 t-2 t-1 t
beginnende exporteur non-exporteur non-exporteur non-exporteur exporteur
herbeginnende exporteur non-exporteur exporteur non-exporteur exporteur
herbeginnende exporteur exporteur non-exporteur non-exporteur exporteur
jonge exporteur non-exporteur non-exporteur exporteur exporteur
volwassen exporteur exporteur exporteur exporteur exporteur
volwassen exporteur non-exporteur exporteur exporteur exporteur
volwassen exporteur exporteur non-exporteur exporteur exporteur
volwassen exporteur exporteur exporteur non-exporteur exporteur
uittredend exporteur exporteur exporteur non-exporteur
uittredend non-exporteur exporteur exporteur non-exporteur
uittredend exporteur non-exporteur exporteur non-exporteur
uittredend non-exporteur non-exporteur exporteur non-exporteur
voormalig exporteur exporteur non-exporteur non-exporteur
voormalig non-exporteur exporteur non-exporteur non-exporteur
voormalig exporteur non-exporteur non-exporteur non-exporteur
niet-exporteur non-exporteur non-exporteur non-exporteur non-exporteur
niet-bestaand bedrijf niet bestaand

Het aandeel bedrijven dat niet exporteert of niet bestaat in een specifiek jaar lijkt snel te dalen in de tijd. Dit heeft echter te maken met het feit dat kleine exporteurs vanaf 2015 beter in de data vertegenwoordigd zijn. Omdat deze groep ‘by design’ op enig moment in de periode 2015–2018 export rapporteert, is het logisch dat we bij deze groep in de eerste jaren veel niet-actieve exporteurs treffen die daarna op enige moment beginnen als exporteur, waardoor het aandeel niet-actieve exporteurs noodzakelijkerwijs daalt met de jaren. Dat verklaart bovendien ook het stijgende aandeel van beginnende exporteurs, van ruim zes naar 12 procent, en het aandeel van de groep bedrijven met een exportverleden.

55% van de bedrijven die in 2016 begonnen met exporteren doet dat in 2017 niet meer Buitenvorm Binnenvorm

Naast het statische beeld in figuur 2.2.2 kunnen we ook kijken in hoeverre bedrijven zich verplaatsen van de ene groep naar de andere. Dat dynamische beeld is weergegeven in figuur 2.2.3. We kijken daarbij tot welke type exporteurs bedrijven in het jaar 2016 horen en tot welk type exporteurs ze in 2017 gerekend worden. Daaruit blijkt dat van de bedrijven die in 2016 begonnen met exporteren minder dan de helft dat in 2017 nog steeds doet; 43 procent behoort in 2017 tot de jongvolwassen exporteurs. Ruim de helft is na één jaar al uittredend exporteur en drie procent bestaat helemaal niet meer een jaar later. Bij de herbeginnende exporteurs is dat beeld vergelijkbaar.

De groep jongvolwassen exporteurs lijkt op een belangrijke driesprong te staan na de eerste stappen op de buitenlandse markt gezet te hebben. Zestig procent groeit door tot volwassen exporteur en veertig procent stopt na twee jaar weer met exporteren. Wat daarbij in het bijzonder opvalt is dat bijna 8 procent van de jongvolwassen exporteurs een jaar later niet meer bestaat. Dit zou erop kunnen wijzen dat bedrijven voorzichtig beginnen en gefaseerd hun inzet op de export vergroten, maar als dat uiteindelijk niet tot succes leidt, de gedane investering (sunk costs) dermate is dat het bedrijf er onder bezwijkt.

Volwassen exporteurs vormen de meest stabiele groep. Dit is niet verrassend aangezien deze groep de grote exporteurs omvat die verantwoordelijk zijn voor grote exportstromen waarvan de kans dat die opdrogen klein is.

Acht op de tien uittredende exporteurs is een jaar later nog steeds gestopt met exporteren, waarvan het grootste deel echter nog wel bestaat als niet-exporterend bedrijf. Het resterende deel, 20 procent, keert na een jaar terug op de exportmarkt, hetzij als herbeginner, hetzij als volwassen exporteur als de exportstop van zeer korte duur was. Van de non-exporteurs in 2016 heeft de helft een jaar later de stap naar de buitenlandse markt gezet als beginnend exporteur. Let wel, dit betekent dus niet dat van alle niet-exporterende bedrijven in Nederland in enig jaar de helft een jaar later begint met exporteren. Dat percentage zou veel lager uitvallen. Immers, we richten ons hier op de groep bedrijven die op enig moment in de periode 2010–2018 export rapporteert, terwijl het overgrote deel van de Nederlandse bedrijven in die periode op geen enkel moment export realiseert en dus niet in deze analyse vertegenwoordigd is. Van de groep bedrijven die in 2016 nog niet bestond begint 20 procent in het jaar van oprichting direct met exporteren. Deze bedrijven worden ook wel born globals genoemd. In 2017 ging dit om 5 000 bedrijven. In hoofdstuk 6 gaan we nader op deze groep in.

Figuur 2.2.4 en figuur 2.2.5 toont dezelfde informatie als figuur 2.2.2 en figuur 2.2.3, maar dan voor goederenimporteurs. Omdat de onderliggende data over import pas vanaf 2013 voldoende robuust zijn, kunnen we pas vanaf 2016 bepalen tot welk type importeur een bedrijf gerekend kan worden. Het beeld dat uit de data over importeurs spreekt is vrijwel identiek aan dat van exporteurs. We gaan hier daarom niet verder op in en laten de figuur en de tabel voor zich spreken.

2.3Een schets van incidentele en structurele handelaars

In deze paragraaf gebruiken we de gemaakte typologie uit 2.2 als basis voor het verder indikken van de exporteurs tot incidentele en structurele exporteurs. In de vorige paragraaf hebben we gezien dat we exporteurs kunnen indelen in zes homogene groepen: de beginnende exporteur, jongvolwassen exporteur, volwassen exporteur, herbeginnende exporteur, uittredende exporteur en voormalig exporteur. Om consistent te zijn met de typologie van paragraaf 2.2 is ervoor gekozen om ook de incidentele en structurele exporteurs te typeren op basis van de exportstatus van een bedrijf in jaar t en drie jaar terugkijkend. Een bedrijf dat in minimaal drie van de vier laatste jaren goederen heeft geëxporteerd, beschouwen we als structurele exporteur. Deze groep bestaat uitsluitend uit volwassen exporteurs en uit een deel van de uittredende exporteurs. Een bedrijf dat in minimaal één en maximaal twee van de laatste vier jaar goederen heeft geëxporteerd, definiëren we als incidentele exporteur. Deze groep wordt gevormd door de beginnende exporteurs, jonge exporteurs, herbeginnende exporteurs en de rest van de uittredende exporteurs.

Aantal incidentele exporteurs hard gegroeid

Figuur 2.3.1 laat zien dat het aandeel structurele exporteurs 38 procent bedraagt in 2018. Het gaat in dat jaar om circa 76 duizend bedrijven. Deze groep bedrijven heeft in minimaal drie van de laatste vier jaren goederen geëxporteerd. Dit aandeel is relatief stabiel over tijd. Het aandeel incidentele exporteurs is in hetzelfde jaar 46 procent, wat neerkomt op 92 duizend bedrijven die in één of twee van de laatste vier jaar goederen hebben geëxporteerd. In tegenstelling tot het aantal structurele exporteurs, is het aantal incidentele exporteurs sterk gestegen in de onderzochte periode. Ten opzichte van 2013 is het aantal incidentele exporteurs in 2018 namelijk met 140 procent gestegen. Dit heeft echter te maken met het feit dat kleine exporteurs pas vanaf 2015 goed in de data vertegenwoordigd zijn. Het aantal structurele exporteurs is in dezelfde periode slechts met 20 procent gestegen.

Figuur 2.3.2 laat zien hoe de dynamiek van incidentele en structurele exporteurs eruit ziet. We kijken hier naar de veranderingen in exportstatus tussen de jaren 2016 en 2017. Daaruit blijkt dat bijna 90 procent van alle structurele exporteurs uit 2016 in het jaar erop nog steeds behoren tot de groep structurele exporteurs, 7 procent valt terug tot een incidentele exporteur. Binnen de groep incidentele exporteurs lukt het 13 procent om door te groeien tot een structurele exporteur en 4 procent heeft in de afgelopen vier jaar geen export meer opgegeven. Opvallend is dat het aandeel bedrijven dat is opgeheven nagenoeg gelijk is tussen beide groepen, respectievelijk 4 en 5 procent van de structurele en incidentele exporteurs. In hoofdstuk 7 gaan we de overlevingskansen van beide groepen verder analyseren met een survivalanalyse.

Twee op de drie actieve exporteurs is een structurele exporteur

Figuur 2.3.3 geeft het verloop weer van het aantal actieve structurele en incidentele exporteurs. Actieve incidentele en structurele exporteurs zijn bedrijven die daadwerkelijk exporteren in het desbetreffende verslagjaar. Exporteurs krijgen namelijk een label incidentele exporteur of structurele exporteur gebaseerd op hun exportactiviteit van de laatste vier jaar waardoor ze in het waarnemingsjaar niet per se hoeven te exporteren. In 2018 waren er 71 duizend actieve structurele exporteurs, wat neerkomt op 95 procent van alle structurele exporteurs. Dit betekent dat de meeste actieve structurele exporteurs het eerstvolgende jaar ook export rapporteren. De dynamiek binnen de groep incidentele exporteurs is echter veel groter. Dit komt door het feit dat incidentele handelaren vaker starten en stoppen met exporteren. Dit zien we ook terug in het relatief lage aantal actieve incidentele exporteurs. Met 43 duizend actieve incidentele exporteurs heeft slechts de helft van alle incidentele exporteurs goederen geëxporteerd in 2018. Verder blijkt dat structurele exporteurs goed zijn voor 97 procent van de totale exportwaarde in 2018. Dit aandeel bleef relatief constant over de periode 2013–2018. Ondanks dat de groep actieve incidentele exporteurs harder groeit dan de groep actieve structurele exporteurs, hebben de incidentele exporteurs geen groter aandeel in de totale export kunnen bemachtigen.

Structurele exporteurs zitten vooral in de industrie

De verdeling van het aantal actieve incidentele en structurele exporteurs over de verschillende bedrijfstakken is te zien in figuur 2.3.4. Exporteurs in de bedrijfstakken industrie en handel bestaan voornamelijk uit structurele exporteurs; het aandeel structurele exporteurs bedraagt daar respectievelijk 78 en 71 procent. Ook qua aantallen springen deze twee groepen eruit. In de industrie zijn er 12 duizend structurele exporteurs en in de handel 34 duizend. Dat deze twee groepen de meeste structurele exporteurs hebben, is niet verassend. De bedrijfstakken die grotendeels bestaan uit incidentele exporteurs behoren voornamelijk tot de dienstensectoren. Bedrijven die actief zijn in de sectoren financiële dienstverlening, onroerend goed en in de niet-commerciële dienstverlening zijn vaker incidentele exporteur. Ongeveer 60 procent van de bedrijven in deze sectoren zijn incidentele exporteur in het jaar 2018. Bedrijven in deze sectoren zijn over het algemeen afhankelijk van dienstverlening, waardoor het niet verrassend is dat er relatief weinig structurele goederenexporteurs actief zijn. Uit figuur 2.3.5 blijkt dat de structurele exporteurs het overgrote deel van de totale export voor hun rekening nemen. Met de sector financiële dienstverlening en onroerend goed als enige uitzondering. In deze bedrijfstak zijn de incidentele exporteurs goed voor 50 procent van alle export.

Wanneer incidentele en structurele exporteurs worden ingedeeld naar bedrijfsgrootte (aantal werkzame personen), dan blijkt dat zowel de meeste incidentele en structurele exporteurs bestaan uit kleine bedrijven met 1 werkzame persoon. Echter incidentele exporteurs zijn relatief vaak kleine bedrijven. In 2018 waren er 28 duizend incidentele exporteurs met 1 werkzame persoon, oftewel 65 procent van alle incidentele exporteurs. De groep structurele exporteurs daarentegen bestond in 2018 uit 25 duizend bedrijven met 1 werkzame persoon, wat neerkomt op 35 procent van alle structurele exporteurs. Figuur 2.3.6 geeft de verdeling weer tussen incidentele en structurele exporteurs per grootteklasse. Kleine exporteurs met 1 werkzame persoon bestaan voor meer dan de helft uit incidentele exporteurs. Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt, neemt ook het aandeel incidentele exporteurs af. Dit betekent dat de grotere bedrijven beter in staat zijn om structureel goederen te exporteren. Dit is in lijn met de bevindingen van Bernini et al. (2016) die laten zien dat met name de export van het midden– en kleinbedrijf relatief vaak incidenteel van aard is.

Multinationals vaker structurele exporteurs

Exporterende bedrijven kunnen onder buitenlandse zeggenschap staan. Zij zijn dan onderdeel van een buitenlandse multinational. In 2016 telde het Nederlandse bedrijfsleven circa 13 duizend van dergelijke bedrijven. Omgekeerd kunnen Nederlandse bedrijven ook dochterbedrijven in het buitenland bezitten. Dit zijn Nederlandse multinationals, en hiervan waren er circa 10 duizend in 2016. Figuur 2.3.7 laat zien dat 40 procent van de exporterende niet-multinationals bestaan uit incidentele exporteurs. Bij zowel de Nederlandse als de buitenlandse multinationals is het aandeel incidentele exporteurs kleiner. Ongeveer 20 procent van de exporterende multinationals bestaan uit incidentele handelaren. Echter, het merendeel van alle structurele en incidentele exporteurs bestaat uit niet-multinationals; respectievelijk 83 en 94 procent van alle exporteurs in deze groepen is geen multinational. Verder bestaan incidentele exporteurs voor 3 procent uit Nederlandse multinationals en 3 procent uit buitenlandse multinationals. Van de structurele exporteurs bestaat 9 procent uit Nederlandse multinationals en de overige 8 procent zijn buitenlandse multinationals.

Incidentele exporteurs vooral exporteurs van intermediaire goederen

Figuur 2.3.8 toont de samenstelling van de export in termen van Broad Economic Categories (BEC) van de Verenigde Naties waarbij opnieuw onderscheid wordt gemaakt naar bedrijven die behoren tot de groep incidentele of structurele exporteurs. Met deze classificatie kunnen we goederenexport onderverdelen in vier groepen: (1) kapitaalgoederen zoals machines die gebruikt worden in het productieproces, (2) goederen voor intermediair verbruik zoals grondstoffen of halffabricaten die dienen als input voor het productieproces, (3) duurzame consumptiegoederen die bestemd zijn voor de consument en langer dan een jaar meegaan en (4) niet-duurzame consumptiegoederen die bestemd zijn voor de consument en minder dan een jaar lang meegaan. Export van incidentele exporteurs bestaat voor 55 procent uit goederen voor intermediair verbruik. Bij de structurele exporteurs bedraagt dit aandeel 50 procent. Structurele exporteurs exporteren daarentegen relatief veel kapitaalgoederen. Dit is enigszins verrassend omdat het aannemelijk is dat bedrijven in sommige sectoren niet ieder jaar een kapitaalgoed kunnen leveren. Denk aan scheepsbouwers die om de paar jaar een groot schip afleveren. Echter, grotere bedrijven zijn vaker een structurele exporteur. De grotere bedrijven zullen in de praktijk wel in staat zijn om bijvoorbeeld ieder jaar een gespecialiseerde machine te leveren. Het aandeel verhandelde consumptiegoederen is nagenoeg gelijk tussen incidentele en structurele exporteurs, alhoewel de structurele exporteurs vaker duurzame consumptiegoederen exporteren.

2.4Wat onderscheidt de incidentele handelaar van de structurele handelaar?

Bedrijven die internationaal actief zijn, zijn doorgaans groter, productiever en betalen onder andere hogere salarissen. Terwijl exporteren vele groeimogelijkheden met zich mee brengt, kunnen niet alle bedrijven deze stap maken. Slechts de meest productieve bedrijven kunnen zich de initiële kosten veroorloven die het betreden van buitenlandse markten met zich mee brengt. Dit genereert een patroon van productivity sorting, waarbij de meest productieve bedrijven exporteren en de minder productieve bedrijven zich beperken tot de binnenlandse markt (Melitz, 2003).

Of een bedrijf exporteert hangt echter niet alleen samen met de productiviteit van een bedrijf, maar ook met de omvang, de hoeveelheid menselijk kapitaal en investeringen in onderzoek en ontwikkeling (Bernard & Jensen, 1995, 1999, 2004; Baldwin & Gu, 2003; Clerides et al., 1998; Roberts & Tybout, 1997). Ook kunnen er spillovers zijn van bedrijven die dezelfde producten exporteren. Zo laat onderzoek voor Zweden zien dat als een bedrijf gevestigd is in een regio met een hoge concentratie van bedrijven die goederen exporteren in dezelfde productgroep, het een hogere kans heeft om structureel dan wel tijdelijk te exporteren (Johansson, 2009).

Zoals dit hoofdstuk echter al heeft aangetoond is er een grote groep bedrijven die slechts incidenteel exporteert. Dit strookt niet met de theorie aangezien deze bedrijven telkens opnieuw – in ieder geval deels – de vaste toetredingskosten moeten betalen. In de inleiding hebben we daar al meerdere mogelijke verklaringen voor aangedragen. In dit gedeelte kijken we specifiek naar de link tussen productiviteit en export status. Daarbij is in de literatuur meerdere malen aangetoond dat exporteurs productiever zijn dan niet-exporteurs. Alvarez (2007) geeft echter aan dat het belangrijk is om verder te gaan dan deze tweeledige karakterisering van de exportbeslissing. Hij laat namelijk zien dat er significante verschillen bestaan tussen incidentele en structurele exporteurs, met name in hun productiviteit en de obstakels die ze tegenkomen bij het exporteren. Deze resultaten zien we ook terug bij Bernini et al. (2016) die vinden dat kleine en minder productieve bedrijven eerder stoppen met exporteren dan grote, meer productieve bedrijven en sterker reageren op veranderingen in de vraag op binnenlandse en buitenlandse markten.

Ook Békés & Muraközy (2012) laten zien dat er veel heterogeniteit is onder exporteurs. Specifiek tonen zij aan dat productievere en financieel stabiele bedrijven een grotere kans hebben om structureel in plaats van incidenteel te exporteren. Behalve de verklaring alleen te zoeken bij de bedrijven zelf kijken zij echter ook nog naar verschillen in de kostenstructuur die komt kijken bij het bedienen van een buitenlandse markt. Zo laten zij zien dat de afweging tussen verzonken kosten en variabele kosten een cruciale rol speelt bij het al dan niet incidenteel of structureel exporteren naar een markt. Met andere woorden, vanuit dit perspectief is incidentele export voor een belangrijk deel een eigen keuze van het bedrijf. Die afweging tussen kostenstructuren verschilt ook weer per exportbestemming en product. Zo gaan verder weg gelegen markten en de export van homogene goederen gepaard met een relatief beperkte vaste toetredingsinvestering. In dit geval is het waarschijnlijker dat de markt incidenteel wordt bediend in plaats van structureel. Ook de te verwachten inkomsten spelen een rol: bij het bedienen van grotere markten is het logischer om te kiezen voor een hogere verzonken startinvestering om tot een structurele handelsrelatie te komen.

In dit deel zullen we kijken of we bewijs kunnen vinden voor dergelijke hypothesen. Daarbij zullen we eerst dieper ingaan op de verschillen in bepalende bedrijfskenmerken tussen deze typen exporteurs. Daarna proberen we de vraag te beantwoorden welke factoren bepalend zijn bij als we constateren dat een bedrijf incidenteel of structureel exporteert. Ten slotte zullen we inzoomen op startende exporteurs en kijken we wat bij deze bedrijven bepaalt of een handelsrelatie van incidentele of structurele aard zal zijn.

Hoe verschillen niet-exporteurs, incidentele exporteurs en structurele exporteurs van elkaar?

In paragraaf 2.3 hebben we al enkele verschillen gezien tussen niet-exporteurs, incidentele en structurele exporteurs. Zo maakt de laatste groep minder vaak deel uit van het zelfstandig mkb, had het vaker een buitenlandse eigenaar en handelde ze vaker in kapitaal- en duurzame consumptiegoederen. In deze paragraaf kijken we ook naar enkele maten van productiviteit en kapitaalintensiteit alsook naar verschillende handelskenmerken van deze typen exporteur. Voor productiviteit gebruiken we drie maatstaven: omzet, toegevoegde waarde en loon per werkzame persoon. Voor kapitaalintensiteit kijken we naar de totale vaste activa en balanstotaal per werkzaam persoon. De handelskenmerken bevatten het aandeel van de handel dat plaatsvindt binnen de EU en de importstatus.

50% hogere arbeids­productiviteit bij structurele exporteurs t.o.v. incidentele exporteurs Buitenvorm Binnenvorm

Kijkend naar de productiviteit en kapitaalintensiteit zien we een duidelijk patroon van productivity sorting naar voren komen, zoals beschreven in Melitz (2003), waarbij exporteurs significant productiever zijn dan niet-exporteurs (Tabel 2.6.1). Zo is de toegevoegde waarde per persoon (kolom 3) van een incidentele exporteur en een structurele exporteur respectievelijk 33,5 en 100 procent hoger dan van niet-exporteurs. Daarnaast laten de marginale effecten zien dat de structurele exporteurs op hun beurt een 50 procent hogere arbeidsproductiviteit hebben dan incidentele exporteurs. We zien een soortgelijk resultaat bij de andere definities van productiviteit (Tabel 2.6.1, kolom 1–2) alsook voor kapitaalintensiteit (kolom 4–5). Verder zien we dat structurele exporteurs vaker importeren en dat een groter deel van hun totale handel plaatsvindt binnen de EU. Deze resultaten blijven intact nadat we controleren voor industrie en jaar vaste effecten en de grootte van het bedrijf.

Dit alles duidt op een patroon van productivity sorting waarbij de incidentele exporteurs zich positioneren tussen de niet-exporteurs en de structurele exporteurs. Deze extra dimensie zien we vaker in de literatuur over incidentele exporteurs (Alvarez, 2009; Bernini et al. 2016; Békés & Muraközy, 2012), maar bijvoorbeeld ook over indirecte exporteurs (Bai et al., 2017; McCann, 2013; Blum et al. 2009).

Welke factoren zijn van invloed op de exportstatus van een bedrijf?

Structurele exporteurs hebben dus een hogere arbeidsproductiviteit dan incidentele exporteurs en niet-exporteurs. We kunnen de vraag ook omdraaien: Welke rol speelt de arbeidsproductiviteit op de kans dat een bedrijf wel of niet exporteert? In tabel 2.6.2 zien we de marginale effecten van verschillende bedrijfskenmerken. Hier zien we dat een hogere arbeidsproductiviteit en kapitaalintensiteit de kans significant verhogen dat een bedrijf exporteert, en dan met name de kans dat het structureel exporteert. Een bedrijf dat niet tot het zelfstandig mkb behoort of in buitenlandse handen is heeft een respectievelijk 16 en 15 procentpunt hogere kans om een structurele exporteur te zijn dan wanneer dat niet het geval is.

Wanneer we specifiek kijken naar incidentele en structurele exporteurs kunnen we nog meer bedrijfskenmerken meenemen die van invloed zijn op de export status. Zo kijken we ook naar het aandeel van de handel dat plaatsvindt binnen de Europese Unie. In lijn met de zwaartekrachttheorie van internationale handel blijken verdere bestemmingen moeilijker te bedienen. We zien dat het aandeel intra-EU handel positief correleert met structurele exportstatus. Behalve de zwaartekrachttheorie kan dit mogelijk ook verklaard worden aan de hand van Bekes & Muraközy (2012) die beschrijven dat grotere alsook dichterbij gelegen markten beter bediend kunnen worden via een structurele exportstrategie vanwege de relatief lage variabele kosten en hoge te verwachten winsten.

Ten slotte kijken we ook nog naar het type product waarin het bedrijf handelt (Tabel 2.6.3, kolom 2). Bedrijven die voornamelijk in duurzame goederen handelen hebben een grotere kans dat zij dit incidenteel doen dan handelaren die voornamelijk in niet-duurzame, kapitaal- of intermediaire goederen handelen. In tegenstelling tot duurzame goederen is het mogelijk dat niet-duurzame en intermediaire goederen met een hogere frequentie geleverd worden, wat de kans vergroot dat een handelsrelatie structureel van aard is.

Welke factoren zijn bepalend of een startende exporteur een incidentele of structurele exporteur wordt?

Met het oog op het sorting patroon waarbij structurele exporteurs het meest productief zijn, zullen bedrijven proberen ‘omhoog te klimmen’ op deze productiviteitsladder. Wanneer bedrijven uiteindelijk de stap kunnen maken naar internationale markten, is de volgende uitdaging om daar structureel aanwezig te zijn. Dit roept de vraag op wat een starter die uiteindelijk structureel aanwezig zal zijn op de buitenlandse markt onderscheidt van een starter die uiteindelijk incidenteel blijkt te handelen. Om die vraag te beantwoorden gebruiken we in deze laatste stap de volgtijdelijkheid van onze data. Specifiek onderscheiden we startende exporteurs die nog minimaal 2 jaar op de markt actief zullen zijn van startende exporteurs die dat niet zijn om de verschillen tussen deze bedrijven verder te onderzoeken.

Tabel 2.6.4 laat zien dat de arbeidsproductiviteit, kapitaalintensiteit, eigendomsstructuur en de handel met de EU opnieuw belangrijke factoren zijn die bepalen of een startende handelsrelatie structureel of incidenteel van aard zal zijn. Ook verhoogt handel in niet-duurzame goederen de kans dat een starter tot een structurele handelsrelatie komt.

Verder is het opmerkelijk dat de leeftijd van een bedrijf negatief is verbonden met de kans op een structurele exportrelatie. Met andere woorden, jongere bedrijven hebben een hogere kans dat hun toetreding op de exportmarkt van structurele aard is dan oudere bedrijven. Dit heeft mogelijk te maken met het fenomeen born globals, waarbij jonge bedrijven in één klap de stap weten te maken naar internationale markten (Knight & Cavusgil, 2004). Deze resultaten suggereren dat dergelijke exportrelaties vaker van structurele aard zijn. Hoofdstuk 6 zal dieper ingaan op dit fenomeen.

2.5Conclusie en discussie

In dit hoofdstuk hebben we in beeld gebracht dat er binnen de groep goederenhandelaars veel heterogeniteit bestaat in termen van handelsgedrag. Jaarlijks is grofweg 1 op de 10 Nederlandse bedrijven actief als goederenexporteur en ongeveer een kwart importeert goederen, maar goederenhandelaren zijn zeker geen uniforme groep. Zo handelt maar een klein deel van de bedrijven jaar-op-jaar en zijn er grote groepen bedrijven die slechts eenmalig of bij herhaling kortdurend actief zijn als handelaar. Met name dit fenomeen van herhaaldelijk starten en stoppen met handelen is lastig te duiden vanuit de economische theorie, die uitgaat van het principe dat alleen de productievere bedrijven in staat zijn de stap naar buitenlandse markten te zetten omdat dit een complexe onderneming is die gepaard gaat met aanzienlijke vaste kosten. In dit hoofdstuk zijn we dieper in dit vraagstuk gedoken.

We beginnen onze analyse met het maken van een indeling van handelaars in acht verschillende groepen op basis van hun handelspatronen in de meest recente vier jaar. We zagen dan dat volwassen exporteurs grofweg een derde van de populatie vormen, maar met ongeveer 95 procent de bulk van de exportwaarde genereren. De dynamiek in sommige groepen handelaren is aanzienlijk. Van de groep bedrijven die in 2016 begon met exporteren doet minder dan de helft dat in 2017 nog steeds. 43 procent behoort in 2017 tot de jongvolwassen exporteurs. Ruim de helft is na één jaar al uittredend exporteur en drie procent bestaat helemaal niet meer een jaar later. Ook zien we dat de groep jongvolwassen exporteurs op een belangrijke driesprong lijkt te belanden na de eerste stappen op de buitenlandse markt gezet te hebben. Zestig procent groeit door tot volwassen exporteur en veertig procent stopt na twee jaar weer met exporteren. Wat daarbij in het bijzonder opvalt is dat bijna 8 procent van de jongvolwassen exporteurs een jaar later niet meer bestaat.

In de volgende stap hebben we exporteurs ingedeeld in incidentele en structurele exporteurs. Een bedrijf dat in minimaal drie van de laatste vier jaren goederen heeft geëxporteerd, beschouwen we als een structurele exporteur. Als een bedrijf dat in minimaal één en maximaal twee van de laatste vier jaren goederen heeft geëxporteerd, definiëren we het als een incidentele exporteur. Twee op de drie actieve exporteurs is een structurele exporteur en deze vertegenwoordigen gezamenlijk het overgrote deel van de exportwaarde. Deze groep exporteurs is goed voor 97 procent van de totale exportwaarde in 2018. Het grootste aandeel structurele exporteurs – ongeveer 78 procent – is terug te vinden in de industrie, gevolgd door bedrijven die actief zijn in de handel. Bedrijven die actief zijn in de dienstverlening zijn vaker een incidentele exporteur. Kleine exporteurs met 1 werkzame persoon bestaan voor meer dan de helft uit incidentele exporteurs. Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt, neemt ook het aandeel structurele exporteurs toe. Structurele exporteurs zijn vaker multinational en exporteren voornamelijk kapitaalgoederen.

Ten slotte hebben we middels econometrisch onderzoek aangetoond dat incidentele exporteurs qua productiviteit en kapitaalintensiteit duidelijk een aparte groep vormen tussen de niet-exporteurs en de structurele exporteurs in. Dit sluit aan bij de theorie over productivity sorting van Melitz (2003) waarbij de meest productieve bedrijven exporteren en de minst productieve bedrijven alleen de binnenlandse markt bedienen. Onze resultaten suggereren dat er een tussenoptie mogelijk is waarbij bedrijven die minder productief zijn dan structurele exporteurs wel incidenteel kunnen exporteren. Zoals aangegeven in Alvarez (2007) is het daarom belangrijk om deze groep incidentele exporteurs als een aparte groep te beschouwen, die andere uitdagingen hebben in het bedienen van internationale markten dan andere typen exporteurs.

Wat betreft de kosten die gepaard gaan met exporteren vinden we resultaten die in lijn zijn met de bevindingen van Békés & Muraközy (2012). Zij leggen uit dat de relatie tussen vaste een variabele kosten, die verschilt per exportmarkt en –product, een belangrijke factor speelt bij het kiezen voor een incidentele of structurele exportstrategie. Zo brengen verder weggelegen markten relatief hogere variabele kosten met zich mee waardoor een incidentele benadering van dergelijke markten meer voor de hand ligt. Wij zien voor Nederlandse exporteurs inderdaad dat handel buiten de EU de kans op incidenteel exporteren vergroot. Verder zien we ook dat handel in duurzame goederen de kans op incidenteel exporteren vergroot. Vermoedelijk kan dit verklaard worden doordat, net bij kapitaalgoederen, afnemers van dergelijke goederen met een lagere leveringsfrequentie afnemen, dan bijvoorbeeld bij niet-duurzame of intermediaire goederen het geval is.

Resumerend laten de bevindingen in dit hoofdstuk zien dat er aanzienlijke heterogeniteit bestaat tussen verschillende groepen handelaars in termen van de persistentie van handelen die verklaard kan worden aan de hand van een combinatie van bedrijfskenmerken en handelsgedrag.

2.6Appendix

Econometrische specificaties

De econometrische exercitie is onderverdeeld in drie delen. Als eerste vergelijken we niet-exporteurs, incidentele exporteurs en structurele exporteurs met elkaar op basis van verschillende bedrijfskenmerken. We maken hierbij gebruik van een simpele OLS regressie met de bedrijfskenmerken aan de linkerkant, die we regresseren op de export status van het bedrijf. Tegelijkertijd controleren we voor industrie specifieke effecten. Het model is gebaseerd op Bernard en Jensen (1999), McCann (2013) en Alvarez (2007) en ziet er als volgt uit:

X f i t = α + β E x p o r t . S t a t u s f i t + ϑ i t + ε f i t      (1)

X is hier een vector van bedrijfskenmerken van bedrijf f in industrie i in jaar t. De kenmerken die we gebruiken zijn de omzet, toegevoegde waarde, lonen, totale vaste activa en balanswaarde per werkzame persoon. Verder gebruiken we de ZMKB en buitenland status. ϑ controleert voor industrie en jaar effecten zodat Beta de marginale verschillen in X weergeeft voor drie typen bedrijven: niet-exporteurs, incidentele exporteurs en structurele exporteurs.

Als tweede kijken we naar bepalende factoren op de export status van een bedrijf. Daarbij maken we gebruik van een ordered probit model, zoals gebruikelijk in de literatuur van export premies van indirecte en directe exporteurs (McCann, 2013; Bai et al. 2017; Bernard en Jensen, 2004). Het model ziet er als volgt uit:

E x p o r t . S t a t u s f i t = α + β X f i t + ϑ i t + ε f i t      (2)

waarbij X een vector van bedrijfskenmerken is. Vanwege multicollineariteit gebruiken we alleen arbeidsproductiviteit, balanswaarde per werkzame persoon, zelfstandig mkb-status, buitenlands eigendom en de leeftijd van het bedrijf.

Wanneer we verder inzoomen op het onderscheid tussen incidentele en structurele exporteurs nemen we ook enkele kenmerken die te maken hebben met het handelsgedrag mee in de vector X, zoals het type product dat wordt verhandeld en het aandeel van de totale handel dat binnen de EU plaatsvindt. Omdat deze informatie logischerwijs alleen beschikbaar is voor incidentele en structurele exporteurs klapt de ordered probit model van (2) in naar een simpele probit zoals in de stijl van Békés en Muraközy (2012), Blum et al. (2013) en Albornoz et al. (2012).

Als laatste schatten we de kans dat een startende handelsrelatie van incidentele of structurele aard is (Pr(CS)). Hiervoor gebruiken we een dynamisch model in de stijl van McCann (2013) en Békés en Muraközy (2012). Aangezien we een panel dataset hebben met meerdere jaren kunnen we startende exporteurs volgen door de tijd en kijken welke het schoppen tot structurele exporteur of welke (middels de vector X) binnen 2 jaar weer stoppen met exporteren. Daarbij kunnen we de belangrijkste factoren in dat proces meten.

P r ( C S ) f i t = α + β X f i t + ϑ i t + ε f i t      (3)

Econometrische resultaten

2.6.1Vergelijkende analyse van verschillende typen exporteurs

(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7)
Prod1: Omzet per WP Prod2: Loon per WP Prod3: TW per WP KI 1: TVA per WP KI 2: Balans­waarde per WP Import status Aandeel handel intra-EU
Vergeleken bij
niet-exporteurs:
Incidentele exporteurs 0,528*** 0,414*** 0,289*** 0,359*** 0,496*** 0,528***
(104,14) (55,77) (61,19) (43,44) (71,82) (126,41)
 
Structurele exporteurs 1,063*** 0,829*** 0,696*** 0,733*** 1,061*** 1,211***
(208,83) (116,83) (133,89) (83,40) (144,64) (254,61)
 
Marginaal effect
structureel – incidentele
exporteurs
0,535*** 0,415*** 0,406*** 0,374*** 0,565*** 0,684*** 0,021***
(90,25) (52,19) 70,22 (37,73) (68,94) (128,15) (17,46)
 
Constant 10,89*** 2,843*** 3,359*** 2,246*** 4,371*** −0,741*** 0,831***
(4999,69) (780,62) (1594,82) (631,91) (872,11) (−110,91) (620,22)
 
Observaties 2 342 900 1 300 154 2 232 554 2 069 220 2 346 515 3 161 595 507 568

Robuuste t statistieken tussen haakjes.

* p < 0,05, ** p < 0,01, *** p < 0,001

Regressie gebruikt industrie en jaar als vaste effecten. TVA = Totale Vaste Activa. Prod = Productiviteit. KI = kapitaalintensiteit, WP= werkzame persoon

2.6.2Marginale effecten van de ordered probit schatting (vergelijking 2)

(1)
Arbeidsproductiviteit (log)
Niet-exporteur −0,0191***
(−66,98)
Incidentele exporteur 0,00509***
(66,45)
Structurele exporteur 0,0140***
(66,84)
 
Balanswaarde per werkzame persoon (log)
Niet-exporteur −0,0291***
(−141,10)
Incidentele exporteur 0,00777***
(136,78)
Structurele exporteur 0,0213***
(139,58)
 
Niet-ZMKB, binnenlandse eigendom
Niet-exporteur −0,207***
(−66,05)
Incidentele exporteur 0,0426***
(95,56)
Structurele exporteur 0,164***
(60,81)
 
Niet-ZMKB, buitenlands eigendom
Niet-exporteur −0,195***
(−78,62)
Incidentele exporteur 0,0409***
(106,72)
Structurele exporteur 0,154***
(72,92)
 
Observaties 2 185 873

Robuuste t statistieken tussen haakjes

* p < 0,05, ** p < 0,01, *** p < 0,001

De onderliggende regressie gebruikt industrie en jaar vaste effecten. ZMKB staat voor zelfstandig midden- en kleinbedrijf

2.6.3Marginale effecten van de probit schatting (vergelijking 2)

(1) (2)
Arbeidsproductiviteit (log) 0,00924*** −0,000317
(13,27) (−0,36)
 
Balanswaarde per werkzame persoon (log) 0,0132*** 0,00404***
(24,20) (5,63)
 
Import dummy 0,135*** 0,0933***
(82,35) (31,71)
 
Vergeleken bij binnenlands eigendom ZMKB
Niet ZMKB, binnenlands eigendom 0,0551*** 0,0219***
(16,27) (7,31)
 
Niet-ZMKB, buitenlands eigendom 0,0779*** 0,0236***
(29,70) (9,95)
 
Aandeel handel met EU 0,0554*** 0,159***
(27,31) (72,54)
 
Vergeleken met duurzame producten:
Niet duurzame producten 0,0233***
(7,77)
 
Kapitale goederen 0,0208***
(8,06)
 
Intermediaire goederen 0,0290***
(12,24)
 
Vergeleken bij jonger dan 3 jaar
3–5 jaar 0,468*** 0,517***
(163,14) (95,19)
 
5–10 jaar 0,513*** 0,551***
(219,69) (112,93)
 
Ouder dan 10 jaar 0,575*** 0,581***
(274,06) (124,72)
 
Observaties 436 890 146 375

Robuuste t statistieken tussen haakjes

* p < 0,05, ** p < 0,01, *** p < 0,001

De onderliggende regressie gebruikt industrie en jaar vaste effecten. ZMKB staat voor zelfstandig midden- en kleinbedrijf

2.6.4Marginale effecten van vergelijking 3

(1) (2)
Arbeidsproductiviteit (log) 0,0114*** 0,0210***
(6,49) (5,32)
 
Balanswaarde per werkzame persoon (log) 0,0170*** 0,00795*
(12,50) (2,53)
 
Import dummy 0,110*** 0,0953***
(30,54) (10,36)
 
Vergeleken bij binnenlands eigendom ZMKB
Niet ZMKB, binnenlands eigendom 0,0746*** 0,0579*
(4,73) (2,41)
 
Niet-ZMKB, buitenlands eigendom 0,0215* 0,0110
(2,16) (0,77)
 
Aandeel handel met EU 0,141*** 0,341***
(26,61) (31,85)
 
Vergeleken met duurzame producten:
Niet duurzame producten 0,0302*
(1,98)
 
Kapitale goederen −0,00133
(−0,11)
 
Intermediaire goederen 0,0352**
(3,20)
 
Vergeleken bij jonger dan 3 jaar
3−5 jaar −0,115*** −0,136***
(−18,97) (−8,95)
 
5−10 jaar −0,119*** −0,158***
(−24,92) (−12,67)
 
Ouder dan 10 jaar −0,148*** −0,180***
(−35,24) (−17,57)
 
Observaties 81 385 13 171

Robuuste t statistieken tussen haakjes

* p < 0,05, ** p < 0,01, *** p < 0,001

De onderliggende regressie gebruikt industrie en jaar vaste effecten. ZMKB staat voor zelfstandig midden- en kleinbedrijf

2.7Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Alvarez, R., (2007). Explaining Export Success: Firm Characteristics and Spillover Effects. World Development, 35, 377–393.

Albornoz, F., H.F. Calvo Pardo, G. Corcos & E. Ornelas (2012). Sequential exporting. Journal of International Economics, 88, 17–31.

Bai, X., Krishna, K., & Ma, H. (2017). How you export matters: Export mode, learning and productivity in China. Journal of International Economics, 104, 122–137.

Baldwin, J.R. & Gu, W. (2003). Export Market Participation and Productivity Performance in Canadian Manufacturing. Canadian Journal of Economics, 36, 634–657.

Békés, G., & Muraközy, B. (2012). Temporary trade and heterogeneous firms. Journal of International Economics, 87(2), 232–246.

Bernard, A.B. & Jensen, J.B. (1995). Exporter, Jobs and Wages in U.S. manufacturing: 1976–1987. Brookings Papers on Economic Activity: Microeconomics, 67–119.

Bernard, A.B. & Jensen, J.B. (1999). Exceptional Exporter Performance: Cause, Effect, or Both? Journal of International Economics, 47, 1–25.

Bernard, A.B. & Jensen, J.B. (2004). Why Some Firms Export. Review of Economics and Statistics, 86, 561–569.

Bernini, M., Du, J. & Love, J.H. (2016). Explaining intermittent exporting: Exit and conditional re-entry in exports markets. Journal of International Business Studies, 47, 1058–1076.

Blum, B. S., Claro, S., & Horstmann, I.J. (2009). Intermediation and the nature of trade costs: Theory and evidence. University of Toronto, mimeograph.

Blum, B.S., Claro, S. & Horstmann, I.J. (2013). Occasional and perennial exporters. Journal of International Economics, 90, 65–74.

Clerides, S. K., Lach, S., & Tybout, J. R. (1998). Is learning by exporting important? Micro-dynamic evidence from Colombia, Mexico, and Morocco. The quarterly journal of economics, 113(3), 903–947.

Geishecker, I., Schröder, P. J., & Sørensen, A. (2019). One‐off export events. Canadian Journal of Economics/Revue canadienne d’économique, 52(1), 93–131.

Johansson, S. (2009). Market Experiences and Export Decisions in Heterogeneous Firms, Working Paper Series in Economics and Institutions of Innovation, Royal Institute of Technology, CESIS – Centre of Excellence for Science and Innovation Studies. Geraadpleegd op 24 april 2019.

Knight, G. A., & Cavusgil, S. T. (2004). Innovation, organizational capabilities, and the born-global firm. Journal of international business studies, 35(2), 124–141.

McCann, F. (2013). Indirect exporters. Journal of Industry, Competition and Trade, 13(4), 519–535.

Melitz, M. J. (2003). The impact of trade on intra‐industry reallocations and aggregate industry productivity. econometrica, 71(6), 1695–1725.

Roberts, M.J. & Tybout, J.R. (1997). The Decision to Export in Colombia: An empirical model of entry with sunk costs. American Economic Review, 87, 545–564.

Ruhl, K. J., & Willis, J. L. (2017). New exporter dynamics. International Economic Review, 58(3), 703–726.

Noten

Eigen berekeningen op basis van Eurostat-data.

We richten ons hier uitsluitend op goederenhandelaars omdat de beschikbare tijdreeks met betrekking tot dienstenhandel door individuele bedrijven te kort is om de onderzoeksvragen robuust te beantwoorden. De dienstenhandel komt in minder detail in hoofdstuk 3 aan bod.

Tot op heden werd in dergelijk micro-data onderzoek veelal een ondergrens van 5 000 euro of 10 000 euro gehanteerd om marginale handelaren die gezamenlijk de geobserveerde handelspatronen fors kunnen beïnvloeden buiten de analyses te houden. Het voorliggende onderzoek heeft als doel om hier een onderbouwde keuze te maken voor het wel of niet meenemen van bedrijven met dit soort handelspatronen. Het heeft wel tot gevolg dat de gepresenteerde cijfers over aantallen handelaren in bepaalde groepen kunnen afwijken van eerder gepresenteerde cijfers.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2018–2019 2018 tot en met 2019
2018/2019 Het gemiddelde over de jaren 2018 tot en met 2019
2018/’19 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2018 en eindigend in 2019
2016/’17–2018/’19 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2016/’17 tot en met 2018/’19

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Marcel van den Berg

Ahmed Boutorat

Dennis Cremers

Loe Franssen

Marjolijn Jaarsma

Alex Lammertsma

Angie Mounir

Michael Polder

Rik van Roekel

Redactie

Marjolijn Jaarsma

Alex Lammertsma

Roger Voncken

Eindredactie

Marjolijn Jaarsma

Dankwoord

We danken de volgende collega’s voor hun constructieve bijdrage aan deze editie van de Internationaliseringsmonitor:

Elijah Cats

Irene van Kuik

Ronald Kuijpers

Richard Jollie

Willem de Jong

Jasper Roos

Gabriëlle Salazar-de Vet

Carla Sebo

Roos Smit

Hans Westerbeek

Karolien van Wijk

Hendrik Zuidhoek