Geldstromen van BFI’s in Nederland; welke rol spelen bilaterale verdragen?

Auteur: Loe Franssen

Nederland behoort al jaren tot de top van de wereld wat betreft inkomende en uitgaande directe buitenlandse investeringen (DBI). Ongeveer 80 procent van deze investeringen blijft echter niet in Nederland maar wordt direct doorgesluisd naar andere landen via zogenaamde Bijzonder Financiële Instellingen (BFI’s). Staatssecretaris van Financiën Menno Snel wil een einde maken aan dit soort investeringen en stelt daarbij voor om fiscale voordelen in te perken en het investeringsklimaat verder te verbeteren. Dit hoofdstuk kijkt naar het verband tussen investeringen en drie typen bilaterale verdragen, namelijk belastingverdragen, investeringsverdragen en handelsverdragen. We vinden met name een sterk verband tussen belasting- en handelsverdragen en het aandeel uitgaande investeringen die verlopen via BFIs.

4.1Inleiding

Het Nederlandse vestigingsklimaat, onze innovatiekracht en concurrentievermogen behoort tot de mondiale top. Onlangs plaatste het World Economic Forum (WEF, 2018) de Nederlandse economie op de zesde plek in de lijst van meest competitieve economieën van de wereld. Ook de aantrekkelijkheid van ons investeringsklimaat behoord volgens Forbes (2018) tot de top-drie van de wereld. Voor Nederland is het van belang om deze sterke positie te behouden en daar waar mogelijk te verstevigen. Mede daardoor blijft de Nederlandse economie ook in een veranderend mondiaal speelveld aantrekkelijk om in te investeren.

Een directe buitenlandse investering (DBI) geschiedt wanneer een buitenlands bedrijf er voor kiest om een bedrijf in Nederland op te richten, of om een lokaal bedrijf over te nemen en worden dikwijls uitgevoerd door buitenlandse multinationals. Buitenlandse investeringen hebben doorgaans gunstige gevolgen voor het gastland. Economische activiteiten kunnen leiden tot meer werk, meer banen, meer belastingopbrengsten maar ook nieuwe kennis en technologieën waar Nederlandse bedrijven weer van kunnen leren. Zo blijkt dat multinationals verantwoordelijk zijn voor 30 procent van de totale 635 miljard aan toegevoegde waarde binnen Nederland (CBS, 2018). Het merendeel hiervan, zo’n 113 miljard, is toe te schrijven aan buitenlandse multinationals die verder ook relatief veel geld spenderen aan innovatie, onderzoek en ontwikkeling.

Nederland gaat wereldwijd al jaren aan kop als het gaat om de waarde van inkomende en uitgaande directe buitenlandse investeringen (UNCTAD, 2018). Het aantrekkelijke investeringsklimaat dat heerst in Nederland is hierbij een belangrijke factor. Denk hierbij bijvoorbeeld aan onze fysieke en digitale infrastructuur, de hoogopgeleide beroepsbevolking, efficiënte arbeidsmarkt, en investeringen in innovatie en technologieën. Maar ook de politieke en economische stabiliteit in ons land speelt een belangrijke rol.

Investeren of doorsluizen?

Echter, niet alle buitenlandse investeringen hebben als voornaamste doel om te investeren in Nederland. Zo wordt maar liefst 80 procent van de buitenlands investeringen in ons land direct weer doorgesluisd naar het buitenland (DNB, 2018). Dit soort investeringen worden gedaan door zogenaamde Bijzonder Financiële Instellingen (BFI’s).noot1 De voornaamste motivatie van deze BFI investeringen zijn van fiscale aard. Zo zijn de lage Nederlandse bronbelasting, de deelnemingsvrijstelling, zogenaamde tax rulings, de toegankelijkheid van de Nederlandse belastingdienst en de expertise en ervaring van de Nederlandse trustsector volgens het Centraal Planbureau (Lejour & van ’t Riet, 2013) voorname redenen voor BFI’s om hun investeringen om te leiden via Nederland.

Dit hoofdstuk zal echter kijken naar een zesde factor dat het aantrekkelijk maakt om te investeren via Nederland, namelijk de vele bilaterale verdragen die Nederland met verscheidene landen heeft afgesloten (zie tekstkader). Zo kunnen buitenlandse bedrijven hun investeringen omleiden via Nederland, om gebruik te maken van een specifiek bilateraal verdrag dat het thuisland van dit bedrijf niet, maar Nederland wel, heeft afgesloten met het bestemmingsland. Op een dergelijke wijze hebben het Zweedse Volvo en het Britse Henlys Group in het verleden gebruik gemaakt van een Nederlandse holding om het Canadese bedrijf Prévost Car over te nemen (Kandev, 2009). Door deze investering via Nederland om te leiden hoeven Volvo en Henlys Group maar vijf procent dividend/winst belasting te betalen volgens het bilaterale belastingverdrag tussen Canada en Nederland. Dit is minder dan de 10 en 15 procent belasting die gelden onder het Canadees-Zweedse en Canadees-Brits verdrag respectievelijk (Kandev, 2009).

De regering wil Nederland minder aantrekkelijk maken voor BFI’s

Deze bilaterale fiscale verdragen zijn regelmatig onderwerp van discussie (Kleinnijenhuis, 2018; SEO, 2018). Oorspronkelijk bedoeld om te voorkomen dat multinationals meerdere malen belasting moeten betalen over dezelfde transactie, bieden deze verdragen ook de mogelijkheid om de effectieve belasting voor multinationals bijzonder laag te maken. Vanwege de vele fiscale voordelen die Nederland te bieden heeft noemde toenmalig President van de Verenigde Staten Barack Obama Nederland in 2009 zelfs een belastingparadijs (Trouw, 2009).

Staatssecretaris van Financiën Menno Snel wil ‘het beeld kantelen dat Nederland het internationale bedrijven fiscaal gemakkelijk zou maken belasting te ontwijken’ (Snel, 2018). Volgens de staatssecretaris is dat beeld namelijk hardnekkig en zelfs slecht voor het investeringsklimaat in Nederland aangezien het tot angst kan leiden bij het reële bedrijfsleven om zich in Nederland te vestigen (Berentsen & Jonker, 2018). De bewering dat fiscale voordelen het investeringsklimaat negatief aantasten lijkt een trendbreuk te zijn met vorige kabinetten, die juist beweerden dat fiscale en investering gerelateerde afspraken niet los van elkaar gezien kunnen worden (Lejour & van ’t Riet, 2018). Staatssecretaris Snel geeft hiermee aan dat er een onderscheid bestaat tussen de fiscale en de investering gerelateerde afspraken.

Een belangrijk onderdeel van het kabinetsplan om het imago van Nederland te kantelen is te voorkomen dat ‘Nederland wordt gebruikt voor bepaalde doorstroomactiviteiten of voor oneigenlijk gebruik van ons verdragennetwerk’ (Snel, 2018 p. 3). Het kabinet beklemtoont verder dat investeerders die substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland verrichten kunnen blijven rekenen op steun van de Nederlandse overheid (Kaag, 2018; Snel, 2018).

Dit roept enkele interessante vragen op. In hoeverre klopt het bijvoorbeeld dat de Nederlandse bilaterale verdragen door BFI’s gebruikt worden om investeringen via Nederland te laten lopen zonder daadwerkelijk substantiële activiteiten in Nederland te ontplooien? En is het inderdaad zo dat met name fiscale verdragen door BFI’s gebruikt worden terwijl investering gerelateerde afspraken meer investeringen met daadwerkelijke economische activiteiten aantrekken?

Onderzoeksvragen en hypotheses

In dit hoofdstuk gaan we in op de volgende onderzoeksvragen:

  1. Wat is de waarde van binnenkomende en uitgaande directe buitenlandse investeringen gaan en welk deel hiervan gaat gepaard met economische activiteit?
  2. Hoe ontwikkelen deze stromen zich door de tijd?
  3. Hoeveel en wat voor een soorten verdragen heeft Nederland afgesloten met andere landen?
  4. Hoe verhoudt Nederland zich tot andere landen met betrekking tot het afsluiten van dergelijke verdragen?
  5. Is er samenhang tussen het type verdrag en het aandeel BFI in het totaal van directe buitenlandse investeringen in Nederland?

Gezien de uitspraken van de minister alsook recente literatuur (Algemene Rekenkamer, 2014; SEO, 2018; Lejour & van ’t Riet, 2013) verwachten we dat bilaterale belastingverdragen gepaard gaan met een groter aandeel investeringen dat loopt via BFI’s. Aan de andere kant, aangezien bilaterale investeringsverdragen tot doel hebben het promoten en beveiligen van internationale investeringen lijkt het aannemelijk dat dit juist het soort investeringen aantrekt dat economische activiteiten herbergt. Ten slotte hebben handelsverdragen per definitie meer betrekking op handel dan investeringen zodat we hier niet direct een sterke samenhang verwachten. Het zou echter een fout zijn om aan te nemen dat al deze verdragen hetzelfde zijn en derhalve een zelfde hypothese te stellen. We zullen dan ook dieper ingaan op de verschillende soorten verdragen alsook met de landen waarmee deze zijn afgesloten.

Leeswijzer

Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 4.2 kijken we naar de grootte van de buitenlandse investeringen, in- en exclusief geldstromen van BFI’s. Paragraaf 4.3 bekijkt de rol van Nederland binnen het internationale netwerk van bilaterale verdragen. In paragraaf 4.4 wordt middels een beschrijvende analyse onderzocht in hoeverre verschillende soorten investeringen samenhangen met bilaterale verdragen. Vervolgens wordt middels een econometrisch zwaartekracht model nog dieper ingaan op het effect van deze verdragen. Paragraaf 4.5 geeft een samenvatting en korte discussie van de resultaten. Om de onderzoeksvragen in dit hoofdstuk te beantwoorden, is een brede dataset samengesteld met informatie over inkomende en uitgaande directe investeringen, alsook verschillende soorten verdragen. De technische toelichting van de gebruikte data en methode is aan het eind van dit hoofdstuk beschreven in de bijlage.

Bilaterale verdragen (fiscaal, investering en handel)

Nederland staat bekend om haar groot netwerk van internationale verdragen (Weyzig, 2013; Lejour & van ’t Riet, 2013). In dit hoofdstuk wordt naar drie soorten bilaterale verdragen gekeken; verdragen die betrekking hebben op de fiscale regelgeving, investeringsgerelateerde afspraken en bilaterale handel.

Fiscaal

Nederland heeft meerdere fiscale afspraken die gunstig kunnen zijn voor buitenlandse multinationals. Zo heft Nederland geen bronbelasting op uitgaande rente en royaltystromen, noch op inkomende dividenden van dochterondernemingen. Deze afspraken gelden multilateraal, dat wil zeggen voor alle Nederlandse investerings- en handelspartners. De bronbelasting bedraagt 15 procent maar kan middels bilaterale belastingverdragen sterk verlaagd worden (Lejour & van ’t Riet, 2013).

Binnen de bilaterale belastingverdragen zijn met name de dubbelbelastingverdragen (DBV’s) onderwerp van discussie (Algemene Rekenkamer, 2014; SEO, 2018). Deze verdragen waren oorspronkelijk bedoeld om te voorkomen dat een multinational in meerdere landen meerdere keren belasting betaalt over dezelfde economische activiteit. In de praktijk worden deze verdragen echter gebruikt om de effectieve belastingdruk voor multinationals buitengewoon laag te maken.

Investeringen

Ten tweede zijn er bilaterale investeringsverdragen (BIV’s) ter behoeve van de bescherming en de promotie van directe buitenlandse investeringen. Deze dragen daarmee dus direct bij aan het verbeteren van het investeringsklimaat. Denk hierbij aan de rechtsbescherming van investeringen middels rechtvaardige en gelijkwaardige behandeling, bescherming tegen of compensatie voor onteigening en het vrije overmaking van inkomsten (UNCTAD, 2007). Academische literatuur heeft over het algemeen laten zien dat BIV’s directe buitenlandse investeringen kunnen stimuleren (Busse, Königer & Nunnenkamp, 2010).

Handel

Een derde grote categorie verdragen betreft de handelsverdragen. Alhoewel deze in principe betrekking hebben op handel en niet op investeringen, zijn dit soort verdragen de afgelopen jaren steeds dieper, oftewel uitgebreider, geworden. Denk bijvoorbeeld aan de recente discussie over de Trans-Pacific Partnership (TPP), Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) of Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) waar naast handelsprovisies ook uitgebreid gesproken werd over afspraken met betrekking tot intellectuele property rights, dienstenverkeer, bescherming van investeringen en meer. Handelsverdragen kunnen ook specifieke investeringshoofdstukken hebben, die niet veel verschillen van BIV’s. In de analyse nemen we niet alleen specifieke bilaterale verdragen maar splitsen we ook multilaterale verdragen op naar bilateraal niveau.

De Zuidas, Gustav Mahlerplein in Amsterdam.

3 661 miljard aan buitenlandse investeringen wordt momenteel door Nederland gesluisd. Dat is meer dan 4x zoveel dan ons BNP
142 dubbelbelastingverdragen, 91 investerings­verdragen en 581 handelsverdragen heeft Nederland bilateraal afgesloten. Hiermee behoort Nederland tot de top van de wereld

4.2Nederland investeringsland of doorsluisland?

80% van de buitenlandse investeringen die Nederland binnenkomen worden direct doorgesluisd naar verdere bestemmingen

Buitenvorm Binnenvorm

Nederland staat dit jaar zesde op de lijst wat betreft de omvang van de inkomende directe buitenlandse investeringen (DBI) (UNCTAD, 2018). Volgens cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) is de voorraad inkomende DBI in 2017 in totaal 4 587 miljard euro. Zoals wordt weergegeven in Figuur 4.2.1 wordt 922 miljard ook daadwerkelijk in Nederland geïnvesteerd. Dit is het soort investering dat kan leiden tot meer werk, banen en belastingopbrengsten binnen Nederland.

3 655 miljard euro, oftewel 80 procent van de totale buitenlandse investeringen in Nederland, worden echter direct doorgesluisd naar verdere bestemmingen. Op deze basis wordt Nederland soms een doorsluisland genoemd (bijvoorbeeld Lejour & van ’t Riet, 2013). Een voorname reden voor Buitenlandse Financiële Instellingen (BFI’s) om hun investering om te leiden is om gebruik te maken van bilaterale verdragen die Nederland heeft afgesloten met deze verdere bestemmingen. In de verdere analyse zullen we dan ook kijken naar de samenhang tussen bilaterale verdragen en deze uitgaande BFI investeringen.

Naast de 3 661 miljard aan uitgaande BFI investeringen was er ook nog 1 488 miljard euro aan DBI vanuit Nederland die niet door BFI’s worden gedaan. Dit zijn typisch Nederlandse bedrijven die gebruik willen maken van investeringsmogelijkheden in het buitenland. Dit brengt het totaal aan uitgaande DBI in 2017 tot 5 149 miljard euro.

Figuur 4.2.2 laat zien dat de totale uitgaande DBI tussen 2004 en 2017 flink zijn gestegen. Zo bedroeg de totale uitgaande DBI in 2004 nog 1 549 miljard euro, maar is dat in 2017 dus verdrievoudigd. Het aandeel BFI investeringen is hierin, met zo’n ruim 70 procent, redelijk gelijk gebleven.

Directe buitenlandse investeringen in kaart

4.3Nederland als spil in het internationale verdragenstelsel

Zoals eerder aangegeven maken multinationals graag gebruik van de vele bilaterale afspraken die Nederland heeft afgesloten. Kijkend naar het aantal verdragen van de bovenstaande types die landen hebben afgesloten, zien we dat Nederland constant tot de top van de wereld behoort. Dit is wellicht niet verrassend, gezien de internationale focus van de open Nederlandse economie. Zo zijn er maar twee landen in de wereld die in 2010 meer bilaterale belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting hadden afgesloten dan Nederland (4.3.1). Na de Verenigde Staten (154) en Frankrijk (131) komt namelijk Nederland met 128 DBV’s. Meer recente data van de Rijksoverheid (2018) laat zien dat dit aantal verder gestegen is naar 142 in 2018.

Wat betreft de bilaterale investering verdragen staat Nederland in 2016 met 91 verdragen wereldwijd op de zesde plaats (Figuur 4.3.2). Ten slotte is er in 2016 geen enkel land in de wereld met meer bilateraal afgesloten handelsverdragen dan Nederland (Figuur 4.3.3). Belangrijk hierbij is om te vermelden dat het cijfer van 581 is bereikt door multilaterale overeenkomsten uit te splitsen naar bilateraal niveau.

Overigens is het belangrijk om te herinneren dat deze topnotering alleen niet verklaart waarom Nederland een geliefd doorsluisland is. De combinatie van dit uitgebreide verdragenstelsel met de lage bronbelasting, deelnemingsvrijstelling en de toegankelijkheid van de belastingdienst is daarin veel belangrijker (Lejour & van ’t Riet, 2013).

Als we kijken naar de geografische verdeling van de landen waarmee Nederland een bilateraal verdrag heeft afgesloten zien we ten eerste het effect van de Europese Unie (Figuur 4.3.4–4.3.6.). Zo heeft Nederland met elk Europees land zowel een belastingverdrag, een investeringsverdrag alsook een handelsverdrag.

Verder zien we dat Nederland vooral investerings- en handelsverdragen heeft met Afrikaanse landen, en juist veel minder belastingverdragen. Azië, daarentegen, kenmerkt zich door relatief veel belastingverdragen alsook investeringsverdragen met Nederland.

Met grote economieën als Australië, Argentinië, Brazilië, China, India, Indonesië en de Verenigde Staten zijn wel belasting- en investeringsverdragen afgesloten, maar geen handelsverdragen. Lange tijd werd er onderhandeld over een investering en handelsverdrag tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, genaamd Transatlantic Trade & Investment Partnership (TTIP). Dit verdrag beoogde de handel en investeringen tussen de EU en de VS te vergemakkelijken, door verschillende handelsbarrières af te schaffen en investeringen te beschermen. Voorstanders claimen dat dit tot veel economische groei zal leiden terwijl tegenstanders bang zijn voor de effecten op de voedselveiligheid, milieu en nationale soevereiniteit (Bruegel, 2016). Met de verkiezing van de Amerikaanse president Donald Trump zijn deze onderhandelingen echter gestopt.

Aanwezigheid belastingverdrag met Nederland in 2016
Aanwezigheid investeringsverdrag met Nederland in 2016
Aanwezigheid handelsverdrag met Nederland in 2016

4.4Nederland en buitenlandse investeringen: Spilfiguur of Spillebeen?

In dit hoofdstuk wordt onderzocht of verschillende soorten bilaterale verdragen andere soorten directe buitenlandse investeringen (DBI) aantrekken. Om dit uit te zoeken kunnen we in een eerste stap kijken naar het aandeel dat de investeringen van BFI’s vormen in de totale uitgaande directe buitenlandse investeringen met landen waarmee Nederland fiscale, investerings- of handel gerelateerde verdragen heeft afgesloten. Figuur 4.4.1 laat derhalve het aandeel van de uitgaande investeringen van BFI’s in totale investeringen zien, opgesplitst naar of Nederland een bepaalde verdrag heeft afgesloten met het bestemmingsland. Handelsverdragen met investeringshoofdstuk zijn hierbij ingedeeld bij de bilaterale investeringsverdragen (BIV’s).

Figuur 4.4.1 laat zien dat investeringen vanuit Nederland naar landen waarmee een dubbelbelastingverdrag (DBV) is afgesloten een groter aandeel BFI investeringen herbergen in vergelijking tot landen waarmee een dergelijk verdrag niet is afgesloten. Dit is in lijn met wat we zouden verwachten aangezien fiscale afspraken BFI’s bepaalde voordelen om de effectieve belastingdruk te verlagen (Algemene Rekenkamer, 2014; SEO, 2018). Zo zagen we in de introductie al het voorbeeld van Volvo en Henlys Group, die middels Nederlandse belastingverdragen hun effectieve belastingdruk konden verlagen (Kandev, 2009).

Bij de bilaterale investeringsverdragen (BIV’s) zien we hetzelfde patroon. Dit is misschien verrassend aangezien deze verdragen specifiek ten doel hebben gesteld om de economische activiteit middels DBI te promoten. Vanwege deze reden zou men kunnen verwachten dat het aandeel niet-BFI binnen DBI dan groter zou zijn in de aanwezigheid van zo’n verdrag. Het is echter ook zo dat deze verdragen naast het promoten van investeringen ook het beschermen ervan proberen te verbeteren. Zo heeft Mobil Corporation in 2005 haar investering in Venezuela omgeleid via Nederland om gebruik te maken van bescherming onder het Nederlands-Venezolaans BIV tegen Venezolaanse nationalisering van deze investering (Blyschalk, 2011).

Handelsverdragen zonder specifiek investeringshoofdstuk laten een ander patroon zien. Namelijk, voor landen waar Nederland een dergelijk handelsverdrag heeft afgesloten is gemiddeld 58 procent van de totale DBI in de vorm van BFI terwijl dit met 63 procent hoger is voor landen waar Nederland een dergelijk verdrag niet mee heeft afgesloten. Dit is in lijn met de verwachting aangezien zulke verdragen over het algemeen het verbeteren van handel ten doel hebben en niet specifiek investeringen.

Deze resultaten suggereren dus dat zowel de fiscale als de investeringsverdragen van Nederland bepaalde eigenschappen hebben dat het voor BFI’s aantrekkelijk maakt om hun investering door Nederland te sluizen, terwijl handelsverdragen die eigenschappen niet hebben. Op basis van figuur 4.4.1 kunnen we zo’n uitspraken echter nog niet maken.

Zo geeft het voorbeeldje van Mobil Corporation (Blyschalk, 2011) aan dat er een verschil is tussen het type landen waarmee een BIV wordt afgesloten. De bescherming die een investering onder een BIV geniet kan namelijk van groter belang zijn wanneer die uiteindelijke investering in een land plaatsvindt waar de nationale wetgeving en instituties onvoldoende rechtszekerheid bieden (Kaag, 2018). In dit geval kan een Nederlandse BIV een stukje bescherming bieden en kan het zinvol zijn om de investering om te leiden (Weyzig, 2013). Mocht de uiteindelijke investering plaatsvinden in een ontwikkeld land dan is de noodzaak voor zulke bescherming een stuk minder.

Wat betreft de handelsverdragen is er een groot verschil in het soort handelsverdrag. Waar traditionele handelsverdragen alleen over handel gerelateerde afspraken gaan, zoals import tarieven of andere handelsbarrières, gaan moderne verdragen steeds dieper. Zo is een investeringshoofdstuk, dat in vele opzichten lijkt op een BIV, steeds vaker onderdeel van een verdrag. In figuur 4.4.3 hebben we daarom de handelsverdragen met een specifiek investeringscomponent ook buiten beschouwing gelaten. Ten slotte zijn er vele andere verschillen tussen bestemmingslanden waar in de analyse rekening mee gehouden moet worden. Zo maken verschillen in de wettelijke regelgeving en rule of law, de economische omvang van het bestemmingsland of de afstand ten opzichte van Nederland vaak veel uit in het verklaren van bilaterale handels- of investeringsstromen.

Om voor al deze nuances te controleren maken we gebruik van het zogenoemde zwaartekracht model, een standaard model bij het schatten van de effecten van beleidsinstrumenten op bilaterale handel en investeringsstromen (Head & Mayer, 2013). Daarbij controleren we voor geobserveerde verschillen tussen bestemmingslanden, de diepte van de afgesloten handelsverdragen en conditioneren we de effecten van bilaterale verdragen op het type bestemmingsland. De bijlage geeft de gedetailleerde functies en resultaten weer.

Resultaten econometrische analyse

De resultaten van het zwaartekrachtmodel bevestigen ten eerste dat er een sterke samenhang bestaat tussen bilaterale belastingverdragen en directe buitenlandse investeringen. Specifiek is de gemiddelde DBI voorraad – exclusief BFI’s – 52,4 procent hoger in de aanwezigheid van een dubbelbelastingverdrag (DBV). De samenhang met de BFI voorraad is echter twee keer zo groot (Tabel 1, kolom (1)). Uiteindelijk is het aandeel BFI in totale DBI 6,7 procent punt hoger in de aanwezigheid van een DBV. (Tabel 1, kolom (3)). Dit suggereert dat Nederlandse DBV’s bepaalde aspecten hebben die met name BFI investeringen aantrekken.

Handelsverdragen blijken ook een positief effect te hebben op met name BFI standen (Tabel 1, kolom (1)) en het aandeel BFI in totale DBI (Tabel 1, kolom (3)). Specifiek is het aandeel BFI in DBI met een land waarmee een handelsverdrag is afgesloten ook 6,7 procent punt hoger dan wanneer een dergelijk verdrag niet is afgesloten. Wat we verder zien is dat dit effect met name komt door diepere handelsverdragen (Tabel 2). Zo is het aandeel BFI in DBI in de aanwezigheid van de diepste soort handelsverdragen 17,1 procent punt hoger dan in de afwezigheid van een handelsverdrag. Dit is in lijn met de verwachting, want diepere handelsverdragen hebben naast het verminderen van handelstarieven typisch ook betrekking op investeringen. Zo kunnen ze een specifiek investeringshoofdstuk hebben die de investeerder een bepaalde mate van bescherming biedt.

Op het eerste oogpunt lijkt er geen significant verband tussen BIV’s en BFI investeringen (Tabel 1 en 2). We zien echter wel dat een BIV met een ontwikkeld land een 7,5 procent punt lager BFI aandeel met zich meebrengt dan een BIV met een ontwikkelingsland (Tabel 3). Wanneer we de Europese Unie buiten beschouwing laten zien we verder dat een BIV met ontwikkelde landen een significant lager aandeel BFI investeringen van 10,8 procent punt herbergt (tabel 5). Deze resultaten suggereren dat BIV’s gebruikt kunnen worden door BFI’s wanneer zij willen investeren in ontwikkelingslanden buiten de EU, bijvoorbeeld vanwege de bescherming dat zo’n verdrag oplevert.

6,7 procentpunt hoger is het aandeel buitenlandse investeringen dat wordt doorgesluisd in de aanwezigheid van een bilateraal belastingverdrag

Buitenvorm Binnenvorm

4.5Conclusie en discussie

De rol van Nederland als spil in het internationale investeringsverkeer is groot en wordt steeds vaker belicht in verscheidene bronnen. Vanwege de vele fiscale voordelen die Nederland biedt aan buitenlandse investeerders plaatste de Verenigde Staten Nederland in 2009 zelfs op een lijstje van belastingparadijzen (Trouw, 2009). Staatssecretaris van Financiën Snel is vastberaden dit imago te veranderen (Snel, 2018). Zo is het kabinet voornemens om een bronbelasting in te voeren voor bedrijven die hun investeringen via Nederland doorsluizen naar belastingparadijzen waarmee hun effectieve belastingdruk nog verder wordt gereduceerd (SEO, 2018; Algemeen Dagblad, 2018). Verder wil het kabinet ‘substance-eisen’ toe voegen aan buitenlandse ondernemingen, bijvoorbeeld middels een loonsomeis van €100 000 en een eis van een kantoorruimte die gedurende ten minste 24 maanden ter beschikking staat.

Dit hoofdstuk heeft gekeken naar het deel van het plan dat betrekking heeft op te voorkomen dat Nederland wordt gebruikt voor doorstroomactiviteiten middels oneigenlijk gebruik van ons verdragennetwerk. Zo heeft dit hoofdstuk aangetoond dat zowel de belasting- als de handelsverdragen positief samenhangen met het aandeel BFI in totale directe buitenlandse investeringen. Het effect van de belastingverdragen is hierbij het grootst. Wat betreft de bilaterale investeringsverdragen (BIV’s) suggereren de resultaten dat BFI’s hier vooral gebruik van maken wanneer de uiteindelijke investeringsbestemming een ontwikkelingsland buiten de Europese Unie betreft, om zo gebruik te maken van bescherming onder het Nederlandse BIV. Het kabinet is van plan om dit aan te pakken door een bepaling op te nemen in alle bilaterale verdragen die verdragsmisbruik moeten voorkomen middels een multilateraal verdrag (Snel, 2017).

Het onderzoek in dit hoofdstuk zou op verschillende manieren kunnen worden uitgebreid en verbeterd. Alhoewel we hier al enige mate van onderscheid hebben gemaakt tussen de verschillende verdragen kan dit nog gedetailleerder. Vooral binnen de BIV’s bestaan er veel verschillende clausules en dit heeft een groot effect op het eigenlijke resultaat van zo’n verdrag. Zo hebben bijvoorbeeld Chaisse en Bellak (2015) alsook Berger et al. (2013) aangetoond dat het effect van BIV’s of DBI’s enorm afhangt van deze clausules. Het World Trade Institute (WTI) en de OESO zijn momenteel een database aan het maken waarin deze specifieke legale clausules gecodeerd worden zodat deze vervolgens mee kunnen worden genomen in een zwaartekracht model zoals gebruikt in dit hoofdstuk. De inclusie van dergelijke variabelen zal een nog beter beeld geven van de specifieke juridische voorwaarden die BFI investeringen aantrekken.

Daarnaast speelt ook de eigenlijke herkomst van de uitgaande BFI investeringen een rol. We hebben in dit hoofdstuk alleen gekeken naar uitgaande BFI investeringen in de veronderstelling dat een BFI gebruik maakt van een bilateraal verdrag dat Nederland wél en het thuisland van de BFI níet met het bestemmingsland van de investering hebben afgesloten. Aangezien dit onderzoek geen toegang tot data over de herkomst van de investering heeft weten we dit niet zeker. Toekomstig onderzoek zou dit eventueel kunnen meenemen om de link tussen Nederlandse verdragen en BFI investeringen nog duidelijker te maken.

Ten slotte kunnen we bij onze resultaten niet spreken van een causaal verband. Terwijl het mogelijk is dat er ná een bilateraal verdrag meer handel en investeringen plaatsvindt, is het ook mogelijk dat deze handel en investeringen al plaatsvond vóór het verdrag. Dit is een bekend probleem binnen deze literatuur (Berger et al., 2013) en kan mogelijk worden opgelost met meer data. Zo zou een langere tijdsperiode soelaas kunnen bieden aangezien er dan meer observaties zullen zijn waarbij een specifiek verdrag wordt afgesloten. Een alternatief zou zijn om behalve Nederland nog andere landen toe te voegen aan de data. Echter, niet elk land verzamelt data over directe buitenlandse investeringen met de uitsplitsing BFI en niet BFI zoals DNB dat wel doet. Ondanks deze reserveringen geven de resultaten in dit hoofdstuk een goede indicatie van de samenhang tussen het uitgebreide Nederlandse verdragennetwerk en de directe buitenlandse investeringen die ons land jaarlijks doorkruisen.

4.6Bijlage

Data bronnen

Voor dit onderzoek hebben we een groot scala aan data gebruikt. Leidend is hierbij de data over DBI en BFI standen van De Nederlandsche Bank (DNB). Buitenlandse ondernemingen hebben namelijk een meldplicht bij DNB waarmee zij hun activa en passiva moeten aangeven. BFI’s met royalty- en licentiestromen zijn op basis van een revisie van de European Supervisory Authorities (ESA) in 2015 overgeheveld naar de sector ‘niet-financiële bedrijven’. In dit onderzoek nemen we deze ondernemingen echter nog steeds mee in de BFI classificatie om een trendbreuk binnen de onderzoeksperiode te voorkomen. Deze gegevens zijn beschikbaar sinds 2003 toen DNB overstapte naar een systeem van directe rapportage en steekproeven. Middels een ophogingsstrategie worden deze cijfers representatief gemaakt voor heel Nederland.

De data over bilaterale verdragen komt van meerdere bronnen. Zo kijken we naar UNCTAD (2010) alsook de Rijksoverheid (2018) voor data over bilaterale belastingverdragen. Terwijl UNCTAD (2010) informatie herbergt over een groot scala aan landen zijn zij in 2010 gestopt met het bijhouden van deze belastingverdragen. Daarom is de comparatieve analyse in Figuur 4.3.1 gebaseerd op deze data van UNCTAD. Voor de rest hebben we echter gebruik gemaakt van de meer recente data van de Rijksoverheid (2018). Voor de handelsverdragen gebruiken we de uitgebreide en gedetailleerde data van DESTA (Dür, Baccini en Elsig, 2014). Voor bilaterale investeringsverdragen gebruiken we data van UNCTAD.

Ten slotte gebruiken we controle variabelen voor het zwaartekracht model van de ‘Gravity’ database van CEPII (Mayer en Ries, 2010). Na het samenvoegen van al deze bestanden hebben we data voor de periode 2004 tot 2017 over bilaterale investeringen en verdragen tussen Nederland en 229 partnerlanden. We classificeren landen naar ontwikkelingsstatus middels de lijst van de Verenigde Naties (2014) en naar fiscale status middels DNB (2018).

Econometrisch model

In de econometrische analyse van paragraaf 4 gaan we uit van een zogenaamd zwaartekracht model. Dit soort modellen zijn de standaard bij het schatten van beleidseffecten op bilaterale handels en investeringsstromen (Head en Mayer, 2013). Een standaard zwaartekracht model ziet er uit als volgt:

D B I o d t = B N P o t + B N P d t + B V o d t + C O N T o d t + α t + ε o d t

Waarbij de subscripts o, d en t het thuisland, het bestemmingsland en het jaar aangeven. Standen of stromingen van directe buitenlandse investeringen (DBI) worden vervolgens verklaard door het BNP van het thuis- en bestemmingsland. B V o d t staat voor bilateraal verdrag en C O N T o d t zijn controle variabelen zoals de afstand tussen het thuis- en bestemmingsland en of ze een gemeenschappelijk verleden hebben bijvoorbeeld. Alpha neemt jaar vaste effecten en controleert daarmee voor conjuncturele ontwikkelingen door de tijd. In onze toepassing is het thuisland echter altijd Nederland. De specificatie wordt dan:

D B I d t = B V d t + C O N T d t + α t + ε d t

Deze regressie vormt het uitgangspunt voor onze analyse. Hierbij nemen we 3 soorten afhankelijke variabelen: de log van BFI standen, de log van DBI exclusief BFI standen en het aandeel BFI in totale DBI. Vervolgens vergelijken we de coëfficiënten van de bilaterale afspraken van de eerste twee regressies en kijken we ook direct te kijken naar de verdrag coëfficiënten bij de derde toepassing. Om het relatieve effect van een bilateraal verdrag op BFI versus DBI standen te meten kunnen we ofwel de coëfficiënten van kolom 1 met kolom 2 vergelijken, ofwel direct kijken naar kolom 3.

Verder controleren we voor geobserveerde verschillen tussen bestemmingslanden, zoals het BNP van en export naar het bestemmingsland. Verder groeperen we bestemmingslanden naar ontwikkelingsstatus waarbij ontwikkelde landen gedefinieerd zijn als ‘developed economies’ en ontwikkelingslanden als ‘developing’ en ‘transition economies’ volgens de Verenigde Naties (2014). We controleren ook voor belastingparadijzen, dat zijn landen met een laag tot zeer laag vennootschapsbelastingtarief (DNB, 2018). Ten slotte controleren we voor relatieve verschillen in de munt, religie, taal en het juridisch systeem van de twee landen.

In totaal zullen er 9 regressies volgen. Met in achtneming van de 3 verschillende afhankelijke variabelen blijven er 3 verschillende modellen over. Het eerste model schat het algemene effect van DBV’s, BIV’s en handelsverdragen in door te controleren op geobserveerde verschillen tussen bestemmingslanden. Het tweede model kijkt specifieker naar het effect van handels- en investeringsverdragen. Handelsverdragen worden opgedeeld naar 3 niveaus, waarbij de laagste alleen het verminderen van handelstarieven representeert. Verdragen die ook betrekking hebben op diensten handel, investeringen, niet-tarief barrières en intellectual property rights hebben hogere waardes. Verder zullen we hier ook het effect van de BIV’s conditioneren op de ontwikkelingsstatus van het bestemmingsland. Het derde en laatste model kijkt alleen naar niet-EU landen, om het effect van de EU te verzachten.

Econometrische resultaten

4.6.1Regressieresultaten: Het algemene effect van bilaterale verdragen op directe buitenlandse investeringen

  (1) (2) (3)
Log BFI stand Log DBI-BFI stand BFI aandeel in DBI
Variabelen
DBV aanwezig 0,950*** 0,524*** 0,0669***
(0,171) (0,182) (0,0248)
Handelsverdrag aanwezig 0,414** 0,0331 0,0674***
(0,168) (0,169) (0,0246)
BIV aanwezig −0,193 0,0448 0,0316
(0,128) (0,139) (0,0205)
 
Constant −15,10*** −21,31*** −0,224
(1,227) (1,215) (0,206)
 
Observations 1,379 1,438 1,466
R-squared 0,745 0,735 0,103

Bron:Auteur's berekeningen op basis van data van DNB, Rijksoverheid, UNCTAD, CEPII en DESTA.

Robuuste standaard fouten tussen haakjes.

*** p<0,01, ** p<0,05, * p<0,1

Regressies hebben jaar fixed effects. Verder controleren we ook voor de bilaterale afstand en export van het thuis- en bestemmingsland, alsook of ze een gemeenschappelijke taal, munt, religie of juridisch systeem hebben. Ten slotte controleren we voor de (log) BNP, ontwikkelingsstatus en of het bestemmingsland tot een offshore financial centrum behoort.

4.6.2Regressieresultaten: Het effect van bilaterale verdragen op directe buitenlandse investeringen, specifiek

  (1) (2) (3)
Log BFI stand Log DBI-BFI stand BFI aandeel in DBI
Variabelen
Dubbelbelastingverdrag (DBV) 0,935*** 0,492*** 0,0665***
(0,173) (0,183) (0,0254)
Aanwezigheid handelsverdrag diepte 1 0,669*** 0,223 0,0222
(0,243) (0,225) (0,0360)
Aanwezigheid handelsverdrag diepte 2 0,275 −0,117 0,0810***
(0,178) (0,186) (0,0270)
Aanwezigheid handelsverdrag diepte 3 0,616** 0,934*** 0,171***
(0,257) (0,255) (0,0328)
Geen BIV, ontwikkelingsland 0 0 0
0 0 0
Ontwikkeld land −0,491** 0,384 −0,0482
(0,219) (0,241) (0,0336)
BIV * ontwikkelingsland −0,221 0,0195 0,0250
(0,168) (0,182) (0,0260)
BIV * ontwikkeld land −0,601*** 0,221 −0,0503
(0,227) (0,256) (0,0343)
 
Constant −16,23*** −22,06*** −0,264
(1,263) (1,218) (0,206)
 
Observaties 1,379 1,438 1,466
R-kwadraat 0,750 0,738 0,123

Bron:Auteur's berekeningen op basis van data van DNB, Rijksoverheid, UNCTAD, CEPII en DESTA.

Robuuste standaard fouten tussen haakjes.

*** p<0,01, ** p<0,05, * p<0,1

Regressies hebben Jaar fixed effects. Verder controleren we ook voor de bilaterale afstand en export van het thuis- en bestemmingsland, alsook of ze een gemeenschappelijke taal, munt, religie of juridisch systeem hebben. Ten slotte controleren we voor de (log) BNP, ontwikkelingsstatus en of het bestemmingsland tot een offshore financial centrum behoort.

4.6.3Marginale effecten op basis van tabel 4.6.2

(1) (2) (3)
  Log BFI stand Log DBI-BFI stand BFI aandeel in DBI
Variabelen
Effect van een BIV in ontwikkeld land = BIV in ontwikkeld land - Ontwikkeld Land −0,110 −0,163 −0,002
(0,150) (0,150) (0,026)
 
Comparatief effect van een BIV in ontwikkeld land vs. ontwikkelingsland = BIV in ontwikkeld land – BIV in ontwikkelingsland −0,380** 0,201 −0,075***
(0,171) (0,192) (0,025)

Robuuste standaard fouten tussen haakjes.

*** p<0,01, ** p<0,05, * p<0,1

4.6.4Regressieresultaten: Het effect van bilaterale verdragen op directe buitenlandse investeringen, specifiek en alleen voor niet-EU landen

  (1) (2) (3)
Log BFI stand Log DBI-BFI stand BFI aandeel in DBI
Variabelen
Dubbelbelastingverdrag (DBV) 1,048*** 0,610*** 0,0588**
(0,184) (0,199) (0,0275)
Aanwezigheid handelsverdrag diepte 1 0,573** 0,110 0,0476
(0,264) (0,238) (0,0378)
Aanwezigheid handelsverdrag diepte 2 0,162 −0,197 0,105***
(0,189) (0,197) (0,0292)
Aanwezigheid handelsverdrag diepte 3 0,516 0,905** 0,123**
(0,332) (0,431) (0,0520)
Geen BIV, ontwikkelingsland 0 0 0
0 0 0
Ontwikkeld land −0,466** 0,299 −0,0268
(0,237) (0,258) (0,0359)
BIV * ontwikkelingsland −0,190 0,0607 0,0131
(0,169) (0,182) (0,0263)
BIV * ontwikkeld land −0,292 0,407 −0,135***
(0,305) (0,405) (0,0483)
 
Constant −12,83*** −23,27*** −0,341
(1,723) (1,640) (0,230)
 
Observaties 1,073 1,131 1,16
R-kwadraat 0,641 0,668 0,097

Bron:Auteur's berekeningen op basis van data van DNB, Rijksoverheid, UNCTAD, CEPII en DESTA.

Robuuste standaard fouten tussen haakjes.

*** p<0,01, ** p<0,05, * p<0,1

Noot: Alleen niet-EU landen. Regressies hebben Jaar fixed effects. Verder controleren we ook voor de bilaterale afstand en export van het thuis- en bestemmingsland, alsook of ze een gemeenschappelijke taal, munt, religie of juridisch systeem hebben. Ten slotte controleren we voor de (log) BNP, ontwikkelingsstatus en of het bestemmingsland tot een offshore financial centrum behoort.

4.6.5Marginale effecten op basis van tabel 4.6.4

(1) (2) (3)
  Log BFI stand Log DBI-BFI stand BFI aandeel in DBI
Variabelen
Effect van een BIV in ontwikkeld land = BIV in ontwikkeld land – Ontwikkeld land 0,174 0,107 −0,108**
(0,280) (0,362) (0,043)
 
Comparatief effect van een BIV in ontwikkeld land vs. ontwikkelingsland = BIV in ontwikkeld land – BIV in ontwikkelingsland −0,101 0,346 −0,148***
(0,270) (0,369) (0,042)

Robuuste standaard fouten tussen haakjes.

*** p<0,01, ** p<0,05, * p<0,1

4.7Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Algemene Rekenkamer (2014). Belastingontwijking Een verdiepend onderzoek naar belastingontwijking in relatie tot de fiscale regels en het verdragennetwerk. Geraadpleegd van https://www.rekenkamer.nl/binaries/rekenkamer/documenten/rapporten/2014/11/06/belastingontwijking/Rapport_Belastingontwijking_herziene_versie.pdf op 1 november, 2018.

Batsaikhan U. & Hüttl P. (2016). The Benefits and Drawbacks of TTIP. Bruegel. Geraadpleegd van http://bruegel.org/2016/05/the-benefits-and-drawbacks-of-ttip/ op 1 november, 2018.

Berentsen, L. & U. Jonker (2018, 24 februari). Menno Snel: ‘Ons negatieve fiscale imago begint ook reële bedrijven af te schrikken’. Financieel Dagblad (FD). Geraadpleegd via https://fd.nl/economie-politiek/1243314/menno-snel-ons-negatieve-fiscale-imago-begint-ook-reele-bedrijven-af-te-schrikken op 1 november, 2018.

Berger, A., Busse, M., Nunnenkamp, P., & Roy, M. (2013). Do trade and investment agreements lead to more FDI? Accounting for key provisions inside the black box. International Economics and Economic Policy, 10(2), 247–275.

Blyschalk, P. M. (2011). Access and advantage expanded: Mobil Corporation v Venezuela and other recent arbitration awards on treaty shopping. Journal of World Energy Law and Business, 4(1) 32–39.

CBS (2018). Multinationals en niet-multinationals in de Nederlandse economie. Centraal Bureau voor de Statistiek: Heerlen/Den Haag/Bonaire.

DNB (2014). Statistische databron van De Nederlandsche Bank. Geraadpleegd via https://statistiek.dnb.nl/downloads/index.aspx#/ op 1 november, 2018.

DNB (2018). DNBulletin: Bijzondere financiële instellingen van beperkt belang voor Nederlandse economie. De Nederlandsche Bank (DNB). Geraadpleegd via https://www.dnb.nl/nieuws/nieuwsoverzicht-en-archief/DNBulletin2018/dnb379675.jsp op 9 november, 2018.

Dür, A., L. Baccini en M. Elsig. (2014). The Design of International Trade Agreements: Introducing a New Database. Review of International Organizations, 9(3): 353–375.

Forbes (2017). Best Countries for Business, The List. Geraadpleegd van https://www.forbes.com/best-countries-for-business/list/#tab:overall op 7 November, 2018.

Head, K., & Mayer, T. (2014). Gravity equations: Workhorse, toolkit, and cookbook. In Handbook of international economics. Vol. 4, pp. 131–195. Elsevier.

Kaag, S. (2018, 16 februari). Beantwoording Kamervragen over het rapport `50 jaar ISDS’. Geraadpleegd van https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2018/02/16/beantwoording-kamervragen-over-rapport-50-jaar-isds/beantwoording-kamervragen-over-rapport-50-jaar-isds.pdf.

Kandev, M. (2009). Treaty shopping after Prévost car: what does the future hold. Toronto: International Fiscal Association (Canadian branch).

Kleinnijenhuis, J. (2018, 13 januari). Via een brievenbusfirma is een claim snel geregeld. Trouw Geraadpleegd via https://www.trouw.nl/samenleving/via-een-brievenbusfirma-is-een-claim-snel-geregeld~a60ea24b/ op 1 november, 2018.

Kok, L. (2018, 6 november). Kabinet jaagt 22 miljard via brievenbusfirma’s het land uit. Algemeen Dagblad. Geraadpleegd van https://www.ad.nl/politiek/kabinet-jaagt-22-miljard-via-brievenbusfirma-s-het-land-uit~a15e1d3e/ op 1 november, 2018.

Lejour, A. en M. van ’t Riet (2018). Aanpak belastingontwijking? Laat het zien in de data!, Me Judice. http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/aanpak-belastingontwijking-laat-het-zien-in-de-data.

Lejour, A. & M. van ’t Riet. (2013). Nederland belastingparadijs? Nederland doorsluisland! Bilaterale belastingverdragen en buitenlandse investeringen. Centraal Planbureau (CPB).

Mayer, T. en J. Ries (2014). Gravity database. Geraadpleegd van http://www.cepii.fr/CEPII/en/bdd_modele/presentation.asp?id=8 op 1 november, 2018.

Rijksoverheid (2018). Verdragenoverzicht per 1 januari 2018. Geraadpleegd van https://www.rijksoverheid.nl/documenten/circulaires/2018/01/03/verdragenoverzicht-per-1januari-2018 op 1 november, 2018.

SEO (2013). Uit de schaduw van het Bankenwezen. Geraadpleegd van http://www.seo.nl/uploads/media/2013-31_Uit_de_schaduw_van_het_bankwezen_01.pdf op 1 november, 2018.

SEO (2018). Balansen, inkomsten en uitgaven van bfi’s. Geraadpleegd van http://www.seo.nl/uploads/media/2018-86_Balansen__inkomsten_en_uitgaven_van_bfi_s_01.pdf op 1 november, 2018.

Snel, M. (2018, 23 februari). Aanpak belastingontwijking en belastingontduiking [Kamerstuk]. Geraadpleegd van https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2018/02/23/bijlage-aanpak-belastingontwijking-en-belastingontduiking op 1 november, 2018.

Snel, M. (2017, 20 december). Kamerbrief over een voorstel tot implementatie van BEPS-maatregelen tegen belastingontwijking in de Nederlandse belastingverdragen [Kamerbrief]. Geraadpleegd van https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2017/12/20/kamerbrief-over-een-voorstel-tot-implementatie-van-beps-maatregelen-tegen-belastingontwijking-in-de-nederlandse-belastingverdragen op 1 november, 2018.

Trouw (2009). VS: Nederland belastingparadijs. Geraadpleegd via https://www.trouw.nl/home/vs-nederland-belastingparadijs~ad06c59b/.

UNCTAD (2018). World Investment Report. Investment and new Industrial Policies. Geraadpleegd van https://unctad.org/en/PublicationsLibrary/wir2018_en.pdf op 1 november, 2018.

UNCTAD (2016) Country specific list of double taxation treaties (DTTs). Geraadpleegd van http://investmentpolicyhub.unctad.org.

United Nations (2014). Country Classifications. Geraadpleegd van http://www.un.org/en/development/desa/policy/wesp/wesp_current/2014wesp_country_classification.pdf op 12 november, 2018.

Weyzig, F. (2013). International finance and tax avoidance via Dutch Special Purpose Entities. Paper for presentation at research seminar, Radboud University Nijmegen.

World Economic Forum (2018). Global Competitiveness Report 2018. Geraadpleegd van https://www.weforum.org/reports/the-global-competitveness-report-2018 op 1 November 2018.

Noten

In de praktijk worden deze instellingen ook wel brievenbusfirmas genoemd, ondanks dat er een minimaal verschil bestaat tussen beide definities zoals besproken in SEO (2013).

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Copyright foto’s: Hollandse Hoogte

Disclaimer en copyright

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2017–2018 2017 tot en met 2018
2017/2018 Het gemiddelde over de jaren 2017 tot en met 2018
2017/’18 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2017 en eindigend in 2018
2015/’16–2017/’18 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2015/’16 tot en met 2017/’18

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Marcel van den Berg

Annelies van Cauwenberge

Loe Franssen

Angie Mounir

Michael Polder

Leen Prenen

Rik van Roekel

Mark Vancauteren

Redactie

Marjolijn Jaarsma

Roger Voncken

Sjoertje Vos

Eindredactie

Marjolijn Jaarsma

Sjoertje Vos

Dankwoord

We danken de volgende collega’s voor hun constructieve bijdrage aan deze editie van de Internationaliseringsmonitor:

Anne Blaak

Elijah Cats

Gerard den Drijver

Richard Jollie

Tara Kikken

Gabriëlle Salazar-de Vet

Carla Sebo-Ros

Katja Thomissen-Sillen

Karolien van Wijk

Susanne de Wit-Knoote