Trends in carry-along trade door exporteurs in Nederland
Een aanzienlijk deel van de exporteurs in Nederland hanteert een exportstrategie waarbij zij hun eigen assortiment verrijken door producten mee te exporteren die zij niet zelf hebben geproduceerd, maar die zij als bundel meeleveren met hun eigen producten. Dit fenomeen staat bekend als ‘carry-along trade’ (CAT). In dit hoofdstuk brengen we in kaart in hoeverre exporteurs in ons land aan carry-along trade doen. Wat is het precies en hoe bakenen we het af? Hoe prominent is carry-along trade? Is het een groeiend fenomeen? In welke bedrijfstakken, bestemmingen of productgroepen zien we CAT-handel groeien? Deze en meer vragen komen in dit hoofdstuk aan bod.
2.1Inleiding
Carry-along trade betreft een exportstrategie van exporteurs waarbij zij producten exporteren die zij niet zelf hebben geproduceerd, maar die zij als bundel meeleveren met hun eigen producten. Dit is een manier voor bedrijven om van toegevoegde waarde te zijn voor hun klanten en daar zelf ook aan te verdienen. Denk bijvoorbeeld aan een sigarettenfabrikant die zelf alleen shag produceert en exporteert, maar aanverwante producten zoals vloeipapier en aanstekers meelevert (zie ook figuur 0.1.1). De sigarettenfabrikant voegt op deze manier waarde toe door de bundeling van zijn eigen producten met aanverwante producten.
Foto omschrijving: Een Amerikaanse truck met Heineken import bier in de straten van New York.
Er bestaan verschillende vormen van carry-along trade. Ten eerste, de sigarettenfabrikant in dit voorbeeld produceert de complementaire producten als vloeipapier en de aanstekers niet zelf – en wellicht importeert het bedrijf deze deels – maar de fabrikant berekent wel een kleine marge door aan zijn afnemers waaraan hij ook verdient. Dat verdienmodel (productverrijking) is ook voor de fabrikant van de complementaire producten interessant, omdat het zo bijvoorbeeld de kosten van het zoeken naar (buitenlandse) afnemers kan verlagen. In Braaksma & Tiggeloove (2009) wordt de indirecte export van deze complementaire producten ‘piggyback’ uitvoer genoemd. Als voorbeeld nemen zij een producent van kledingaccessoires die haar producten door kledingfabrikanten laat uitvoeren.
Een tweede vorm van carry-along trade doet zich voor als buitenlandse klanten naast het finale product (bijvoorbeeld een machine) ook belangstelling hebben voor reserveonderdelen. Die worden vaak door andere, toeleverende bedrijven gemaakt. Bij wijze van aanvullende dienstverlening aan de klant kan de machinefabrikant er echter voor kiezen om naast het kernproduct (de machine) ook machineonderdelen mee te gaan leveren. Ten derde is het ook mogelijk de eigen producten te verrijken met aanvullende dienstverlening zoals een onderhoudscontract of financiering. Dit is een vorm van verrijking van de klantrelatie. Als de fabrikant de levering van deze aanvullende diensten uitbesteedt, is dat ook een vorm van carry-along trade (als het bedrijf deze zelf produceert niet, dan is het een kernproduct). De vierde en laatste verschijningsvorm van CAT-handel is het combineren van producten onder een sterke merknaam (merchandising), denk daarbij bijvoorbeeld aan de koppeling tussen automerken en kleding- of horlogefabrikanten.
Door het combineren van cijfers over de productie en de export van bedrijven kunnen we ook voor exporteurs in Nederland zichtbaar maken welke producten industriële bedrijven zelf produceren (en exporteren) en wat zij in de vorm van carry-along trade meeleveren. Het in beeld brengen van ontwikkelingen in de verhouding tussen zelf produceren en bundelen van producten biedt inzicht in patronen in directe en indirecte export, afhankelijkheden in productieketens en de toekomstbestendigheid van verdienmodellen van industriële bedrijven in Nederland. Daarmee kunnen vragen beantwoord worden als: wat produceert de Nederlandse industrie zelf en voor welke producten is het een platform voor indirecte export? Zijn er veranderingen zichtbaar in de verdienmodellen van industriële bedrijven? Hoe belangrijk is carry-along trade voor bedrijven? En wat kenmerkt een typische CAT-handelaar? Deze vragen komende in het volgende hoofdstuk nader aan bod.
In dit hoofdstuk beginnen we met een introductie van het concept carry-along-trade. In paragraaf 2.2 laten we aan de hand van enkele casestudies zien dat niet alle producten die bedrijven exporteren –maar niet zelf produceren – logischerwijs als carry-along trade geoormerkt kunnen worden. Zo zien we bijvoorbeeld regelmatig incidentele exporttransacties plaatsvinden zonder dat er sprake lijkt te zijn van een structureel verdienmodel. Dit brengt ons ertoe om aan de hand van een set beslisregels de geëxporteerde producten die het bedrijf niet zelf heeft geproduceerd als ‘carry-along’ of ‘niet carry-along’ te bestempelen. We gaan daarna wat dieper in op deze formele afbakening van CAT-handel. Wat verstaan we hier onder? Wat niet? Hoe bakenen we het af? Wat weten we uit bestaand onderzoek over CAT-handel in andere landen? Daarna bespreken we in paragraaf 2.3 een aantal beschrijvende kernresultaten van dit afbakeningsproces. Op welke schaal zijn exporteurs actief in carry-along trade? Is het een groeiend fenomeen? In welke bedrijfstakken of naar welke bestemmingen zien we CAT-handel groeien? Na deze schets van de trends in de carry-along trade wordt dit hoofdstuk afgesloten met een samenvatting en discussie van de bevindingen.
2.2Carry-along trade: een afbakening
Carry-along trade: wat weten we al?
In twee samenhangende artikelen zijn Bernard et al. (2012) en Van Beveren et al. (2012) de eersten die gewag maken van het feit dat het grootste deel van de exporteurs producten exporteert die zij niet zelf hebben geproduceerd. Door data over productie en goederenexport op het niveau van individuele bedrijven te combineren laten zij zien dat in België driekwart van de geëxporteerde producten en dertig procent van de waarde van de export wordt uitgevoerd door Belgische exporteurs die deze producten niet zelf hebben geproduceerd. Zij noemen deze vorm van export carry-along trade. Daarnaast laten zij zien dat productievere bedrijven een groter aantal verschillende producten exporteren in de vorm van carry-along trade, maar geen groter aantal verschillende producten zelf produceren. In daaropvolgende jaren is het bestaan van carry-along trade ook in andere landen aangetoond, zoals in Denemarken (Abreha et al., 2013), Turkije (Lo Turco en Maggioni, 2013) en Italië (Di Nino, 2015). Damijan et al. (2013) introduceren, gerelateerd aan carry-along trade, de term pass-on trade en laten zien dat 70 procent van de Sloveense exporteurs op gedetailleerd niveau exact dezelfde producten importeert als exporteert. noot 1 In termen van exportwaarde betreft 13 procent van de Sloveense export wat de auteurs pass-on trade noemen. Wagner (2017) laat zien dat 17 procent van de Duitse handel bestaat uit wat hij noemt intra-product handel, wat weer net een andere afbakening is dan pass-on trade.
De centrale boodschap van de bestaande literatuur is dat het veelvuldig voorkomt dat bedrijven goederen exporteren die zij niet zelf produceren. Deze goederen zijn afkomstig van toeleveranciers uit binnen- en buitenland en worden door de exporteur gebundeld met zijn eigen producten. In dit hoofdstuk gaan we kijken in hoeverre dit ook voor Nederland geldt. De eerste stap in dat traject is het maken van enkele case studies van specifieke bedrijfstakken om een kwalitatief beeld te krijgen van de productie- en exportportefeuille van industriële bedrijven en bedrijfstakken. We bespreken hier twee bedrijfstakken. De tabaksindustrie is interessant vanwege het homogene karakter van de productie van deze bedrijfstak. De auto- en aanhangwagenindustrie is relevant vanwege het internationale karakter van de productieketens in deze bedrijfstak. De case studies hebben betrekking op cijfers over het jaar 2013.
Case study: de tabaksindustrie
De gecombineerde productie- en exportdata telde in de onderzochte periode acht bedrijven die actief waren in de tabaksindustrie. Zij exporteerden (op het meest gedetailleerde productniveau, zie box 2.2.1) 141 verschillende producten. Daarvan behoren er 17 tot de kernproducten van de tabaksindustrie en maar liefst 124 niet. noot 2 Kernproducten zijn de producten die de bedrijfstak definiëren waarin een bedrijf is ondergebracht. In het geval van de tabaksindustrie gaat het dan om producten als tabak, sigaretten en sigaren. Deze 17 kernproducten vormen daarbij ruim 90 procent van de exportwaarde van de bedrijfstak. Het aandeel van de export van producten die niet voortkomen uit de kernactiviteiten van de tabaksindustrie is bijna 9 procent. Dit zijn producten die volgens de methode van Van Beveren et al. (2012) dus als carry-along trade aangemerkt kunnen worden. Het meest in het oog springende voorbeeld van karakteristieke carry-along trade is de export van vloeipapier afkomstig uit de papierindustrie door de tabaksindustrie. Ruim de helft van de export van niet-kernproducten betreft vloeipapier; 4,5 procent van de totale export van deze bedrijfstak. Daar lijkt dus sprake te zijn van een verdienmodel waarbij de tabaksfabrikant waarde creëert voor zijn afnemers door de export van shag te koppelen aan de export van vloeipapier. Andere voorbeelden van voor de hand liggende carry-along trade zijn aanstekers, sigarettenkokers, lucifers en reclamedrukwerk die we zien terugkomen in de exportcijfers van tabaksfabrikanten. Ook zien we een aantal producten opduiken die zouden kunnen duiden op de CAT-variant merchandising, zoals speelkaarten, kleding, agenda’s en pennen.
90% van de export van de tabaksindustrie bestaat uit tabaksproducten, van het restant bestaat de helft uit niet-zelfgeproduceerd vloeipapier
Wat verder opvalt is dat er veel eenmalige of kleine transacties te zien zijn en transacties die niet direct lijken te ontspringen aan een structureel verdienmodel op basis van de kernactiviteit van het bedrijf. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de export van machines voor de bewerking van tabak en machineonderdelen voor dergelijke machines. Maar ook om moeilijker te plaatsen producten zoals landbouwmachines, blikken en een aantal chemische en olieproducten. Het ligt niet voor de hand om dergelijke transacties zonder meer als carry-along trade te classificeren, ook omdat deze niet-kern export bijvoorbeeld heel regelmatig naar bestemmingslanden gaat waar de tabaksfabrikant geen kernproducten naartoe exporteert. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gaan om afgeschreven productiemiddelen of tweedehandsproducten in het geval van machines voor de bewerking van tabak.
Case study: de auto- en aanhangwagenindustrie
Het beeld dat spreekt uit de case study van de tabaksindustrie wordt bevestigd als we kijken naar de auto- en aanhangwagenindustrie. Het gekoppelde onderzoeksbestand telt 77 bedrijven in deze bedrijfstak. Zij exporteren gezamenlijk 801 verschillende producten, waarvan er 75 tot de kernactiviteiten van deze industrie behoren en 726 niet. De exportwaarde van de kernproducten vormt ruim 90 procent van de totale exportwaarde van deze industrie en bestaat voor bijna de helft uit trucks (trekkers van opleggers). Daarnaast zijn vrachtwagens, delen van carrosserieën, delen van versnellingsbakken, uitlaten en andere onderdelen voor tractors, bussen en auto’s voorbeelden van belangrijke kernexportproducten van deze bedrijfstak. Enkele voorbeelden van producten die als carry-along trade van deze bedrijfstak gekarakteriseerd kunnen worden zijn autostoelen, elektronische meetinstrumenten, blusapparaten, EHBO-sets en oliefilters. Deze behoren niet tot de kernproducten van de auto-industrie, maar worden wel regelmatig door deze bedrijfstak geëxporteerd. Daarnaast zien we een grote variatie aan auto-onderdelen van meer en minder technische aard die door bedrijven in deze bedrijfstak worden geëxporteerd. Het lijkt wellicht verrassend dat – bijvoorbeeld – de export van autostoelen niet tot de kern van de auto-industrie behoort, maar de export van bijvoorbeeld uitlaten wel. Dit hangt samen met het feit dat er in de auto-industrie simpelweg geen autostoelen worden geproduceerd, waardoor zij niet tot de kernproducten van deze bedrijfstak kunnen behoren. Dit geldt ook voor een aantal andere auto-onderdelen. Ook in deze bedrijfstak zien we exportproducten die op merchandising duiden, zoals miniatuurmodellen, kleding en kalenders. Minder voor de hand liggende exportproducten van de auto-industrie die we zien opduiken zijn bijvoorbeeld papier en karton, artikelen van kristal en waterzuiveringstoestellen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de verkoop van restpartijen verpakkingsmateriaal.
Het kwalitatieve beeld dat spreekt uit deze case studies is dat industriële bedrijven inderdaad op grote schaal producten exporteren die zij niet zelf hebben geproduceerd, zoals eerder onderzoek in andere landen al aantoonde. Maar daarnaast zien we dat voor veel van deze niet-kernproducten geldt dat het om kleine of incidentele transacties gaat, of om producten die niet evident passen in een structureel verdienmodel voortkomend uit de kernactiviteiten van het bedrijf.
Daarom gaan we in de tweede stap van het onderzoek verder dan het onderzoek van Van Beveren et al. (2012). We beginnen met het repliceren van de methodiek Van Beveren et al. (2012) om productiedata en exportdata van bedrijven in Nederland aan elkaar te koppelen. noot 3 Dit maakt het mogelijk om op het niveau van individuele bedrijven inzicht te krijgen in (1) het assortiment producten dat het bedrijf zelf produceert en exporteert en (2) het assortiment producten dat het wel exporteert, maar niet zelf heeft geproduceerd (zie voor een methodologische toelichting box 2.2.1). Daarna gaan we een stap verder. Dit doen we door de export van niet-zelfgeproduceerde producten door industriële bedrijven te splitsen in drie categorieën: (1) export die we daadwerkelijk als carry-along trade typeren, (2) export die wel relateert aan de kernactiviteiten van het bedrijf, maar toch niet als CAT gezien kan worden en (3) overige exporttransacties. We doen dat aan de hand van een set beslisregels die van ieder exportproduct van ieder industrieel bedrijf bepaalt of het gaat om:
- Kernexport, dit zijn alle producten die door de bedrijven in een specifieke bedrijfstak zijn geproduceerd; alle zelfgeproduceerde exportproducten van een bedrijf behoren derhalve tot de kernexport;
- Carry-along trade, dit zijn producten die het bedrijf niet zelf heeft geproduceerd, die het bundelt met de eigen kernexport waardoor waarde wordt gecreëerd waar een structureel verdienmodel aan ten grondslag ligt;
- Kerngerelateerde non-CAT, dit zijn kernproducten die het bedrijf niet zelf heeft geproduceerd en daarom als potentiële CAT-export gelden, maar dat uiteindelijk niet zijn, bijvoorbeeld omdat ze naar een land worden geëxporteerd waar geen kernexport heen wordt geëxporteerd;
- Overige export, producten die niet tot één van beide voorgaande categorieën behoren.
Data en koppelmethode
Databronnen
De analyses is dit hoofdstuk zijn primair gebaseerd op het combineren van twee databronnen; de Prodcom (afgeleid van het Franse ‘Production Communautaire’) en de statistiek Internationale Handel in Goederen (IHG) voor de jaren 2010 tot en met 2016:
1. In de Prodcom wordt jaarlijks de verkoopwaarde van de industriële productie uitgesplitst in productgroepen. Dit gebeurt op basis van een enquête in het kader van een Europese verplichting die wordt uitgezet onder alle bedrijven met ten minste 20 werkzame personen die actief zijn in industriële bedrijfstakken. Het responspercentage ligt doorgaans rond de 90 procent. Daarbij gaat het om grofweg 4 000 à 4 500 bedrijven. De meerwaarde van Prodcom zit met name in het detailniveau waarop de industriële productie wordt gemeten (Prodcom 8-digit goederencode). De Prodcom geeft zo een gedetailleerd overzicht van de industriële productie in Nederland.
2. De data uit de statistiek IHG geeft inzicht in de handel van goederen door Nederlandse bedrijven met andere landen, zowel import als export. De goederen in de IHG worden geclassificeerd volgens de 8-digit Gecombineerde Nomenclatuur (GN8). Deze statistiek is integraal in zoverre dat van alle internationaal actieve bedrijven de totale waarde van hun import en export bekend is. Een verbijzondering naar type product en herkomst en bestemming wordt in principe alleen boven een zekere rapportagedrempel uitgevraagd. Sinds 2013 is ook de bestemming van de export integraal bekend. Het totaal aantal bedrijven in industriële bedrijfstakken dat goederen exporteert was in 2013 ruim 16 duizend. Omdat de Prodcom alleen bedrijven met minstens 20 werkzame personen betreft lopen deze 16 duizend exporteurs niet allemaal mee in de analyses.
Voor de analyses worden de gecombineerde productie- en exportcijfers gekoppeld aan het bedrijfsdemografisch kader (BDK). Deze bron van informatie vormt de ruggengraat van de bedrijvenregistraties en biedt informatie over de basiskenmerken van bedrijven, zoals bedrijfstak, grootteklasse, rechtsvorm en buitenlandse zeggenschap. Daarnaast koppelen we vanuit de Statistiek Financiën van Ondernemingen (SFO) en Baseline bedrijfseconomische informatie aan het onderzoeksbestand die het mogelijk maakt carry-along trade te relateren aan de arbeidsproductiviteit van een bedrijf.
Het verbinden van de goederencodes uit IHG en Prodcom
Op basis van onderzoek in de Verenigde Staten en België is een reeks procedures ontwikkeld om consistente classificatiecodes op productniveau (zowel in de tijd als tussen handels- en productiegegevens) te produceren. noot 4 Dit zijn de zogenaamde concordantieprocedures (Pierce & Schott, 2012a; 2012b). Om er mee te kunnen werken zijn de programma’s afgestemd op de Nederlandse microdata. noot 5 De facto komt het er op neer dat zowel de producten uit de Prodcom als die uit de statistiek IHG eerst worden gekoppeld aan een ‘tussenliggende’ productclassificatie, het 6-digit ‘Harmonized System’ (HS6). Wanneer één of meerdere producten in de ene classificatie koppelen naar meerdere producten in de andere classificatie, wordt gebruik gemaakt van bundelingen in geconstrueerde groepen van producten. Van Beveren et al. (2012) dopen de HS6 classificatie vanwege deze exercitie om in HS6+. Nadat productie- en exportcijfers in dezelfde productclassificatie zijn gevat kunnen ze aan elkaar gerelateerd worden op bedrijfsniveau en worden gecombineerd met informatie over kenmerken van bedrijven zoals vastgelegd in het BDK, de SFO en Baseline.
Het afbakenen van carry-along trade
In totaal telde het bedrijfsdemografisch kader (BDK) in 2015 64 duizend actieve bedrijven in industriële sectoren, waarvan er 17 duizend (27 procent) goederenexport rapporteerden. noot 6 Van de totale groep van 64 duizend bedrijven telden er 5 duizend minstens 20 werkzame personen (zie ook paragraaf 1.1). Dit is de groep bedrijven die benaderd is met een enquête in het kader van de Prodcom (zie box 2.2.1). Van deze 5 duizend bedrijven respondeerden er in 2015 uiteindelijk ruim 4 400 met een gezamenlijke industriële productie ter waarde van ruim 190 miljard euro. In termen van productiewaarde zijn de voedingsmiddelenindustrie en de chemische industrie veruit de belangrijkste industriële bedrijfstakken gevolgd door de machine-industrie.
De totale goederenexport in 2015 bedroeg 419 miljard euro, waarvan 300 miljard euro te relateren is aan actieve bedrijven in Nederland. noot 7 In totaal 128 miljard euro aan goederen wordt daarvan geëxporteerd door industriële bedrijven, waarvan 103 miljard door bedrijven met minstens 20 werkzame personen (de populatie van de Prodcom-enquête). Dit verschil wordt voor het grootste deel verklaard door de groothandel, waar veel goederenexport zit, maar die geen onderdeel uitmaakt van de Prodcom-populatie. Na harmonisatie van de exportproducten met de productiecijfers omvatten de analyses nog ruim 85 miljard euro aan goederenexport. Dat komt neer op 28 procent van de totale goederenexport door Nederlandse bedrijven en 83 procent van de goederenexport door Prodcom-bedrijven. Daarmee biedt het gekoppelde analysebestand een representatief beeld van de Nederlandse industrie.
Na harmonisatie van de productie- en de exportcijfers resteren jaarlijks krap 4 000 bedrijven in het onderzoeksbestand. Het verschil valt te verklaren door een groep bedrijven die producten levert die niet voorkomen in de goederenexportcijfers, zoals industriële diensten, of niet gekoppeld kunnen worden aan de goederenexport (productcodes die beginnen met ‘99’).
Figuur 2.2.1 toont de beslisboom aan de hand waarvan vervolgens voor iedere goederenexporteur van ieder product dat wordt geëxporteerd wordt bepaald in welke van de vier categorieën het valt; (1) kernexport, (2) carry-along trade, (3) kerngerelateerde non-CAT of (4) overige export. In het kort komen de kerncriteria die gezamenlijk bepalen in welke categorie een geëxporteerd product valt op het volgende neer:
- Producten die het bedrijf zelf produceert en exporteert behoren tot de kernexport. Bijvoorbeeld, sigaren zijn een kernproduct van de tabaksindustrie volgens de Prodcom-classificatie en dus kernexport van een tabaksfabrikant mits het bedrijf deze zelf heeft geproduceerd.
- Producten komen uitsluitend in aanmerking voor het label carry-along trade als ze worden geëxporteerd naar landen waar het bedrijf ook zelfgeproduceerde kernproducten heen exporteert. Dit criterium hanteren we omdat het principe van carry-along trade stoelt op het idee van het bundelen van de eigen producten met complementaire producten afkomstig van toeleveranciers. Bijvoorbeeld, sigarettenpapier is carry-along trade als het samen met shag of andere kernexport wordt geëxporteerd naar Australië door een tabaksfabrikant, maar niet als dezelfde tabaksfabrikant geen shag of sigaretten naar Australië exporteert.
- Indien niet zelfgeproduceerde producten naar dezelfde bestemming worden geëxporteerd
als de kernexport van het bedrijf gaat het in potentie om carry-along trade. Omdat
we alleen van carry-along trade spreken als er sprake is van een structureel verdienmodel
gebaseerd op de bundeling van producten hanteren we nog twee aanvullende criteria
voor carry-along trade om het structurele karakter van de productcombinatie mee te
wegen. De combinatie van zelfgeproduceerde kernexport en niet zelfgeproduceerd exportproduct
moet:
- in minimaal drie verslagjaren voorkomen in die combinatie in dezelfde bedrijfstak, en
- tot de 20 procent meest voorkomende combinaties van kernexport en potentiële CAT-producten in de betreffende bedrijfstak behoren.
2.3Carry-along trade: kerncijfers
In de vorige paragraaf hebben we uiteengezet wat carry-along trade is en hoe we het afbakenen. In deze paragraaf bespreken we een aantal kerncijfers die resulteren uit deze exercitie. noot 8
20% van de goederenexport van industriële exporteurs betreft carry-along trade
Het aandeel carry-along trade in de totale goederenexport van industriële bedrijven neemt licht toe in de periode 2010–2016. In 2010 betrof krap 18 procent van export carry-along trade, in 2016 was dit aandeel gestegen naar ruim 20 procent, een groei van ruim 2 procentpunt in zeven jaar. Het grootste deel (ruim twee derde) van de carry-along trade bestaat uit producten die tot het pakket kernproducten van de bedrijfstak behoren. Dat kan bijvoorbeeld gaan om een variant van een kernproduct van de exporteur die hij niet zelf produceert. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de tabaksfabrikant uit figuur 0.1.1 die een bepaald soort shag niet zelf produceert maar wel in zijn assortiment heeft door deze uit het buitenland te importeren of van een collega-fabrikant in eigen land af te nemen. De rest betreft carry-along producten die niet tot de kern van de bedrijfstak behoren, maar die gekoppeld aan de kernproducten leiden tot productverrijking, zoals bijvoorbeeld de aanstekers en het vloeipapier bij de tabaksfabrikant in figuur 0.1.1.
63 procent industriële export is zelfgeproduceerd
Kernexport vormt logischerwijs het grootste deel van de exportwaarde van industriële exporteurs met een aandeel van 66 procent in 2010 en 63 procent in 2016. Dit betekent dat het aandeel van zelfgeproduceerde export in de totale industriële export iets afneemt. Export die niet als carry-along trade is geclassificeerd – bijvoorbeeld omdat het naar een bestemmingsland gaat waar het bedrijf geen kernproducten naartoe exporteert – maar die wel relateert aan de kernactiviteiten van de exporteur vormt jaarlijks 9 procent van de totale goederenexport. De overige export, die een meer incidenteel karakter heeft, vormt het restant van 6 à 7 procent. De aandelen van kerngerelateerde non-CAT en overige export blijken relatief stabiel over tijd. De afname van de zelfgeproduceerde export in de totale export is dus vrijwel volledig te verklaren door een toename van carry-along trade.
Aantal industriële bedrijven met carry-along trade stabiel
Figuur 2.3.2 laat zien dat lang niet alle exporteurs aan carry-along trade doen; rond de 35 procent van de goederenexporteurs in industriële bedrijfstakken hanteert een verdienmodel op basis van productverrijking door bundeling. Dit percentage verandert nauwelijks in de tijd en ook het totale aantal exporteurs is nagenoeg stabiel. Dit is niet verrassend aangezien het gaat om grotere bedrijven in industriële bedrijfstakken waarvan het overgrote deel structureel actief is als goederenexporteur.
Carry-along trade gaat vooral naar de belangrijkste afzetmarkten
Figuur 2.3.3 laat zien dat de verdeling van de carry-along export naar bestemmingsland grotendeels overeenkomt met die van de totale goederenexport. De top-3 is identiek met Duitsland, Verenigd Koninkrijk en België, alleen Frankrijk en de Verenigde Staten wisselen van plek in de top-5. Dit is op zich niet verwonderlijk, aangezien de belangrijkste eigenschap van CAT-export is dat het gebundeld met zelfgeproduceerde kernproducten wordt geëxporteerd. CAT-export gaat dus per definitie naar dezelfde bestemmingen als de kernexport, de mate waarin dat gebeurt kan natuurlijk wel variëren per bestemming. Een paar zaken vallen op. Doordat carry-along trade per definitie samengaat met kernexport is de concentratie van carry-along trade naar bestemming hoger dan bij de totale goederenexport. De 20 belangrijkste CAT-bestemmingen zijn goed voor 85 procent van de CAT-export en maar 80 procent van de totale goederenexport. Dit betekent in feite dat bedrijven CAT met name als exportstrategie hanteren op hun meest belangrijke afzetmarkten. Verder valt op dat met name bij een aantal verder weg gelegen exportbestemmingen het aandeel in de totale carry-along export hoger ligt dan het aandeel in de totale goederenexport. In het bijzonder gaat het dan om de Verenigde Staten, Zuid-Korea, Israël, Japan en Brazilië. Mogelijk hangt dit samen met het type product dat naar deze bestemmingen wordt geëxporteerd. Zo bestaat de export naar bijvoorbeeld Zuid-Korea, de Verenigde Staten, Brazilië en Israël voor een relatief groot deel uit machines en vervoermaterieel, waarbij carry-along trade in de vorm van reserveonderdelen bijvoorbeeld voor de hand ligt.
Carry-along trade beweegt mee met kernexport
In de ontwikkeling van de carry-along export naar bestemmingsland tussen 2010 en 2016 zien we dat deze in veel gevallen in dezelfde richting beweegt als de totale goederenexport. Het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in zowel de totale goederenexport als de CAT-export nam in deze periode bijvoorbeeld met twee procentpunt toe. De Verenigde Staten valt op; het aandeel in de totale export nam nauwelijks toe, maar het aandeel in de totale CAT-export groeide met bijna 50 procent. China lijkt een minder vruchtbare bestemming voor CAT-handel. Het aandeel van dit land in de CAT-export was stabiel terwijl het aandeel van China in de totale export juist met ruim 50 procent groeide tussen 2010 en 2016.
Carry-along trade niet voor elke bedrijfstak een belangrijke strategie
Het aandeel van carry-along trade in de totale goederenexport wisselt flink tussen bedrijfstakken. Figuur 2.3.4 laat zien dat dit aandeel in de farmaceutische industrie en de papier- en grafische industrie het hoogste is. In deze bedrijfstakken vormt CAT-export ongeveer een derde van de totale goederenexport. In de farmaceutische industrie is het aandeel van CAT-export zelfs groter dan dat van de kernexport dat juist bijzonder klein is. Daarmee is deze relatief kleine bedrijfstak een vreemde eend in de bijt. Dit komt omdat het een bedrijfstak betreft met een relatief klein aantal grote exporteurs die van aanzienlijke invloed zijn op de cijfers van deze bedrijfstak. Dit is ook te zien in figuur 2.3.5 waar de plotselinge sprong in het aandeel van CAT-export in het totaal met name verklaard lijkt te worden door administratieve verschuivingen en in mindere mate op feitelijke groei gebaseerd is.
In de andere bedrijfstakken varieert met name het aandeel van de kernexport in het totaal minder sterk. Dit ligt in alle bedrijfstakken tussen de 60 en 80 procent. Het aandeel CAT-export varieert wel, maar dan vooral ten koste van de overige export en de kerngerelateerde non-CAT. In de hout- en bouwmaterialenindustrie is carry-along trade met 9 procent van beperkt belang. Dit lijkt intuïtief een logische bevinding. Daarna volgen de metaalindustrie (12 procent), de transportmiddelenindustrie (13 procent) en de kledingindustrie (14 procent). Daarbij frappeert de laatste; kleding lijkt bij uitstek een voorbeeld van een productgroep waar bundeling van producten als verdienmodel opgeld zou kunnen doen. De kledingindustrie valt echter juist op door het hoogste percentage zelfgeproduceerde export, 80 procent, en ook hele beperkte aandelen kerngerelateerde non-CAT (3 procent) en overige export (4 procent). Daarmee is de kledingindustrie de bedrijfstak met het meest homogene verdienmodel.
80% van de export van de kledingindustrie is zelfgeproduceerd
De belangrijkste (veruit de grootste) bedrijfstakken zitten allemaal rond het gemiddelde; de voedingsmiddelenindustrie, de chemie en kunststof en de elektrotechnische en machine-industrie hebben aandelen CAT-export van 21–22 procent en aandelen kernexport van 60–70 procent. De overige export is zonder uitzondering beperkt met aandelen tussen de 3 en 8 procent. Deze drie bedrijfstakken bepalen gezamenlijk vanwege hun omvang in hoge mate het in figuur 2.3.1 getoonde beeld.
Belang carry-along trade neemt in geen enkele bedrijfstak af
Figuur 2.3.5 toont dat het aandeel CAT in de totale goederenexport in de meeste bedrijfstakken nauwelijks toeneemt. Wel valt op dat het aandeel nergens afneemt; of het is langjarig stabiel, of het loopt (licht) op. De meest opvallende uitzondering is de farmaceutische industrie, maar zoals eerder besproken duidt de sprong van 2014 naar 2015 met name op administratieve verschuivingen. Ook de papier- en grafische industrie, een relatief kleine bedrijfstak, laat een flinke toename zien, van ruim 20 procent in 2010 naar een derde in 2016. Een duidelijke reden daarvoor ontbreekt. Van de drie grootste bedrijfstakken laat alleen de elektrotechnische en machine-industrie een lichte groei van het belang van CAT-export zien, van 17 naar 22 procent in zeven jaar tijd.
2.4Samenvatting en conclusie
Door het combineren van cijfers over de productie en de export van industriële bedrijven in Nederland hebben we in dit hoofdstuk in beeld gebracht welke producten industriële bedrijven zelf produceren (en exporteren) en wat zij in de vorm van carry-along trade meeleveren. Carry-along trade is een exportstrategie waarbij exporteurs hun eigen assortiment verrijken door producten mee te exporteren die zij niet zelf hebben geproduceerd, maar die zij als bundel meeleveren met hun eigen producten. Dit is een manier voor bedrijven om van toegevoegde waarde te zijn voor hun klanten en daar zelf ook aan te verdienen. Bestaande wetenschappelijke literatuur laat voor meerdere landen zien dat het veelvuldig voorkomt dat bedrijven goederen exporteren die zij niet zelf produceren. Het in beeld brengen van ontwikkelingen in de verhouding tussen zelf produceren en bundelen van producten biedt inzicht in patronen in directe en indirecte export, afhankelijkheden in productieketens en de toekomstbestendigheid van verdienmodellen van industriële bedrijven in Nederland.
Er zijn verschillende vormen van carry-along trade. Ten eerste, exporteurs kunnen producten die complementair zijn aan hun eigen assortiment gebundeld meeleveren. Dat verdienmodel (productverrijking) is ook voor de fabrikant van de complementaire producten interessant, omdat het zo bijvoorbeeld de kosten van het zoeken naar (buitenlandse) afnemers kan verlagen. Ten tweede kan de exporteur bij wijze van aanvullende dienstverlening aan de klant er voor kiezen om naast het kernproduct ook zaken als reserveonderdelen mee te gaan leveren. Ten derde is het ook mogelijk de eigen producten te verrijken met aanvullende dienstverlening zoals een onderhoudscontract of financiering. Dit is een vorm van verrijking van de klantrelatie. Als de fabrikant de levering van deze aanvullende diensten uitbesteedt, is dat ook een vorm van carry-along trade. Ten slotte is een verschijningsvorm van CAT-handel het combineren van producten in het kader van merchandising.
Enkele case studies van bedrijfstakken illustreren dat industriële bedrijven inderdaad op grote schaal producten exporteren die zij niet zelf hebben geproduceerd. Maar daarnaast is duidelijk dat voor veel van deze niet-kernproducten geldt dat het om kleine of incidentele transacties gaat, of om producten die niet evident passen in een structureel verdienmodel voortkomend uit de kernactiviteiten van het bedrijf. Om dit inzicht te accommoderen ontwikkelen we een algoritme waarmee van ieder exportproduct van ieder industrieel bedrijf wordt bepaald of het gaat om: (1) kernexport, dit zijn alle zelfgeproduceerde exportproducten van een bedrijf, (2) carry-along trade, dit zijn producten die het bedrijf niet zelf heeft geproduceerd, die het bundelt met de eigen kernexport waardoor waarde wordt gecreëerd waar een structureel verdienmodel aan ten grondslag ligt, (3) kerngerelateerde non-CAT, dit zijn kernproducten die het bedrijf niet zelf heeft geproduceerd en daarom als potentiële CAT-export gelden, maar dat uiteindelijk niet zijn, bijvoorbeeld omdat ze naar een land worden geëxporteerd waar geen kernexport heen wordt geëxporteerd, of (4) overige export, dit zijn producten die niet tot één van beide voorgaande categorieën behoren. Het cruciale element van carry-along trade is gelegen in het feit dat het om een structureel verdienmodel van exporteurs moet gaan. Dit operationaliseren we door uitsluitend producten als carry-along trade aan te merken als: (1) ze worden geëxporteerd naar landen waar het bedrijf ook zelfgeproduceerde kernproducten heen exporteert, (2) de combinatie van zelfgeproduceerde kernexport en niet zelfgeproduceerd exportproduct voldoende frequent voorkomt in de betreffende bedrijfstak om de combinatie als structureel te typeren.
De beschrijvende resultaten van dit afbakeningstraject laten zien dat lang niet alle exporteurs aan carry-along trade doen; rond de 35 procent van de goederenexporteurs in industriële bedrijfstakken hanteert een verdienmodel op basis van productverrijking door bundeling. Dit percentage verandert nauwelijks in de tijd. Het aandeel van carry-along trade in de totale goederenexport van industriële bedrijven neemt wel licht toe in de periode 2010–2016. In 2010 betrof krap 18 procent van export carry-along trade, in 2016 was dit belang gestegen naar ruim 20 procent, een groei van 13 procent in zeven jaar. Daarbij vormt de kernexport logischerwijs het grootste deel van de exportwaarde van industriële exporteurs met een aandeel van rond de 65 procent.
De verdeling van de carry-along export naar bestemmingsland komt logischerwijs grotendeels overeen met die van de totale goederenexport. De top-5 wordt bijvoorbeeld gevormd door dezelfde landen. Dit is op zich niet verwonderlijk, aangezien CAT-export per definitie gebundeld met kernproducten wordt geëxporteerd. De ontwikkeling van carry-along export per bestemmingsland tussen 2010 en 2016 beweegt in veel gevallen in dezelfde richting als de totale goederenexport, behalve bijvoorbeeld in China. De export naar dit land groeit hard, terwijl het aandeel in de CAT-export nauwelijks toeneemt.
We zien ook dat bedrijven CAT met name als exportstrategie hanteren op hun meest belangrijke afzetmarkten. Verder valt op dat met name bij een aantal verder weg gelegen exportbestemmingen, zoals de Verenigde Staten en Zuid-Korea, het belang van CAT-export relatief groot is. Dit wordt mogelijk verklaard door de samenstelling van de export naar deze bestemmingen in termen van type product. Zo bestaat de export naar deze landen voor een relatief groot deel uit machines en vervoermaterieel, waarbij carry-along trade in de vorm van reserveonderdelen bijvoorbeeld voor de hand ligt.
Het aandeel van carry-along trade in de totale goederenexport wisselt flink tussen bedrijfstakken. Daarnaast neemt het in de meeste bedrijfstakken nauwelijks toe, maar neemt het ook nergens af. Het belang van CAT is het grootst in de farmaceutische industrie en de papier- en grafische industrie met ongeveer een derde van de totale goederenexport. De grootste bedrijfstakken – de voedingsmiddelenindustrie, de chemie en kunststof en de elektrotechnische en machine-industrie – zitten allemaal rond het gemiddelde met aandelen CAT-export van 21–22 procent en aandelen kernexport van 60–70 procent. Van de drie grootste bedrijfstakken laat alleen de elektrotechnische en machine-industrie een lichte groei van het belang van CAT-export zien. De kledingindustrie heeft een relatief klein aandeel van CAT in de export. Dit is verrassend, omdat kleding bij uitstek een voorbeeld lijkt van een productgroep waar bundeling van producten als verdienmodel opgeld zou kunnen doen. De kledingindustrie is echter juist de bedrijfstak met het meest homogene verdienmodel met 80 procent kernexport.
Concluderend kunnen we stellen dat ook Nederlandse exporteurs op aanzienlijke schaal producten exporteren die zij niet zelf hebben geproduceerd, in overeenstemming met bevindingen in landen als België en Denemarken. Wel is het zo dat onze exercitie – die een stap verder gaat dan bestaand werk in andere landen – laat zien dat lang niet alle niet-zelfgeproduceerde export zonder meer het predicaat carry-along trade verdient vanwege het veelvuldig ontbreken van een structurele exportstrategie. Onze scherpere afbakening laat zien dat ongeveer een derde van de industriële exporteurs in Nederland aan carry-along trade doet. Het belang van CAT neemt licht toe in de tijd tot ongeveer 20 procent van de totale goederenexport CAT in recente jaren.
In het volgende hoofdstuk wordt verder ingezoomd op de bedrijven met carry-along trade. Wat karakteriseert de industriële bedrijven die een dergelijk verdienmodel hanteren en hoe presteren zijn in verhouding tot industriële bedrijven zonder carry-along trade? Hier wordt ook zichtbaar gemaakt of het carry-along verdienmodel bijdraagt aan de productiviteit en prestaties van exporteurs.
2.5Literatuur
Literatuur
Abreha, K.G., V. Smeets, & F. Warzynski (2013). Coping with the Crisis: Recent Evolution in Danish Firms’ International Trade Involvement, 2000–2010. Economics Working Papers No. 2013-15, Department of Economics and Business Economics, Aarhus University: Aarhus, Denmark.
Bernard, A.B., E.J. Blanchard, I. Van Beveren, & H.Y. Vandenbussche (2012). Carry-Along Trade. NBER Working Paper Series No. 18246, National Bureau of Economic Research: Cambridge, United States.
Braaksma, R., & N. Tiggeloove (2009) . Indirecte export van het mkb en de rol van de groothandel – Een verkennend onderzoek. EIM: Zoetermeer, Nederland.
Damijan, J.P., J. Konings, & S. Polanec (2013). Pass-on trade: why do firms simultaneously engage in two-way trade in the same varieties?. Review of World Economics, 149, 85–111.
Di Nino, V. (2015). The phenomenal CAT: firms clawing the goods of other. Banca D’Italia Occasional Papers No. 281, Banca D’Italia: Rome, Italië.
Lo Turco, A., & D. Maggioni (2013). CAT exports in Turkish manufacturing. FREIT Working Paper No. 662, Forum for Research in Empirical International Trade.
Pierce, J., & P. Schott (2012a). A concordance between ten-digit US Harmonized System codes and SIC/NAICS product classes and industries. Journal of Economic and Social Measurement, 37 (1–2), pp 61–96.
Pierce, J., & P. Schott (2012b). Concording US Harmonized System Categories over Time. Journal of Official Statistics, 28(1), 53–68.
Van Beveren, I., A.B. Bernard, & H.Y. Vandenbussche (2012). Concording EU Trade and Production Data Over Time, NBER Working Paper Series No. 18604, National Bureau of Economic Research: Cambridge, United States.
Wagner, J. (2017). Intra-good trade in Germany: a first look at the evidence. Applied Economics, 49(57), 5753–5761 .
Noten
Pass-on trade is een onderdeel van carry-along trade met de aanvullende voorwaarde dat de geëxporteerde producten die het bedrijf niet zelf heeft geproduceerd zijn geïmporteerd. Bij carry-along trade kunnen deze producten ook van binnenlandse toeleveranciers afkomstig zijn. Pass-on trade is sterk gerelateerd aan het concept wederuitvoer.
We noemen in dit stadium een exportproduct een kernproduct van de sector als het product blijkens de Prodcom-productclassificatie ressorteert onder de betreffende bedrijfstak (SBI) en het ook daadwerkelijk door een Nederlands bedrijf geproduceerd wordt. In een later stadium wordt dit fijnmaziger afgebakend.
Dit is een noodzakelijke stap, omdat productiedata afkomstig zijn uit de Prodcom-statistiek en goederenexportcijfers uit de Statistiek Internationale Handel in Goederen. Deze twee bronnen kennen een eigen productclassificatie die voor deze analyses met elkaar in overeenstemming gebracht moeten worden. Van Beveren et al. (2012) ontwikkelden daartoe een concordantieprocedure die ook voor andere landen dan België bruikbaar is.
Deze gekoppelde code lijsten zijn te vinden op http://ec.europa.eu/eurostat/ramon/index.cfm?TargetUrl=DSP_PUB_WELC
We geven hier een algemeen beeld van de onderzoekspopulatie op basis van de cijfers van 2015. Dit is het meest recent beschikbare verslagjaar waarvoor de cijfers definitief zijn. Het algemene beeld is in andere jaren vergelijkbaar.
De rest heeft betrekking op buitenlandse bedrijven die wel exporteren op een Nederlands BTW-nummer, maar fysiek niet in Nederland gevestigd zijn en daarom niet in het bedrijvenregister voorkomen.
Vanaf dit punt blijven de bedrijfstakken ‘Vervaardiging van cokesovenproducten en aardolieverwerking’ (SBI 19) en ‘Reparatie en installatie van machines en apparaten’ (SBI 33) buiten beschouwing in de cijfers, omdat zij ofwel wel tot de industrie behoren maar geen onderdeel vormen van de Prodcom-populatie (SBI 19) ofwel met name diensten produceren (SBI 33) die in de confrontatie met goederenexport wegvallen. In de bespreking van de afbakening van CAT-export en de samenstelling van het onderzoeksbestand waren deze bedrijfstakken wel opgenomen.