Exportstrategieën in het kort

De Nederlandse export van goederen bedroeg in 2017 ongeveer 462 miljard euro. Achter deze export gingen ongeveer 74 duizend exporterende bedrijven schuil.noot1 Binnen deze groep exporteurs is er sprake van veel diversiteit. Sommige bedrijven produceren goederen en exporteren (een gedeelte van) hun zelfgemaakte producten terwijl andere bedrijven juist de producten van ‘anderen’ verhandelen. Dan zijn er ook nog bedrijven die beide doen; zelf produceren en exporteren maar óók goederen van anderen meeleveren. Deze editie van de Internationaliseringsmonitor stelt zulke productie- en/of exportstrategieën van Nederlandse bedrijven centraal. We beginnen met een algemene scenesetter met betrekking tot de internationale handel in goederen van Nederland.

Foto omschrijving: Koning Willem-Alexander en Koningin Máxima bezoeken samen met Groothertog Henri en Groothertogin Maria Teresa de universiteit van Luxemburg en Campus Belval.

20 procent van de two-way traders is actief in de industrie
30 procent van de bedrijven in de industrie heeft goederenhandel

1.1Nederland handelsland. Én maakland.

2017 topjaar Nederlandse goederenhandel

Nederland kende wat betreft de internationale handel in goederen vorig jaar een topjaar. Zowel de invoer- als de uitvoerwaarde van goederen groeide met circa 6 procent in 2017. Het in- en uitvoervolume groeide zelfs met circa 10 procent. Nederland exporteerde dat jaar fors meer machines zoals mobiele telefoons, kantoormachines, computers en gespecialiseerde machines voor de industrie. Ook de export van minerale brandstoffen zoals benzine, diesel en kerosine en die van chemische producten zoals medicinale en farmaceutische producten en geneesmiddelen zaten flink in de lift. Aan de importzijde was de extra invoer van minerale brandstoffen, machines en vervoermaterieel alleen al verantwoordelijk voor bijna 60 procent van de totale importgroei. Hier ging het onder andere om producten als ruwe aardolie, geraffineerde aardolieproducten, computers en mobiele telefoons.

Exportgroei naar landen buiten de EU grootst

Iets meer dan de helft van de Nederlandse import, namelijk 54 procent, kwam uit de Europese Unie (EU-28). De waarde van de invoer uit de EU-28 groeide in 2017 met 10 procent, de invoer uit niet-EU landen met 11 procent. Daarmee was de herkomst en groei van de Nederlandse invoer van goederen relatief stabiel verdeeld tussen EU en niet-EU landen. Bij de export van goederen was dit (ook) in 2017 een ander verhaal. Het aandeel van de EU in de Nederlandse goederenexport neemt al jaren af en 2017 was hierop geen uitzondering (CBS, 2018). Ging in 2017 circa 71 procent van de goederenexport naar de EU, in 2002 was dit aandeel nog 80 procent. Ook groeide deze exportstroom minder hard dan de goederenexport naar landen buiten de EU. De export naar landen buiten Europa groeide vorig jaar met bijna 15 procent vergeleken met 8 procent exportgroei naar de EU. Andere groeimarkten, zoals bijvoorbeeld China, Singapore en Zuid-Korea worden steeds belangrijkere afzetmarkten voor Nederlandse exporteurs, met name wat betreft export van eigen makelij (Jaarsma et al., 2018).

Meer dan de helft goedereninvoer voor eigen verbruik

Jaarlijks stromen er enorme hoeveelheden goederen in, door, van en via Nederland. In 2017 bedroeg de invoer van goederen circa 397 miljard euro, zie figuur 1.1.1. Deze goederen zijn echter lang niet altijd bestemd voor Nederland. Ongeveer 192 miljard – 48 procent – van deze ingevoerde goederen zijn bestemd voor verdere export, ofwel wederuitvoer. De resterende 205 miljard euro aan import is wél bestemd voor bijvoorbeeld consumptie of verbruik in ons land. Deze worden bijvoorbeeld verkocht in de winkel of, als het bijvoorbeeld gaat om grondstoffen of halffabrikaten, verder verwerkt door de Nederlandse industrie.

Stroomschema van invoer, uitvoer en wederuitvoer van goederen in miljarden euro’s.

Nederland exporteerde in 2017 voor circa 462 miljard euro aan goederen. Circa de helft van deze uitvoer bestaat uit wederuitvoer. De uitvoer van eigen makelij bedroeg 228 miljard. Dit zijn producten die Nederland zelf volledig heeft voortgebracht, zoals bijvoorbeeld landbouwgoederen als kaas, bloemen en vlees. Maar het zijn ook goederen die de Nederlandse industrie met behulp van geïmporteerde grond- en hulpstoffen of onderdelen heeft geproduceerd, zoals bijvoorbeeld fietsen, benzine of geneesmiddelen. Na aftrek van de kosten van geïmporteerde grond- en hulpstoffen verdient Nederland per euro export van eigen makelij gemiddeld 57 cent (CBS, 2016a). Van een euro wederuitvoer houdt Nederland gemiddeld 11 cent over (CBS, 2016b).

Quasi-doorvoer: géén onderdeel van de internationale handel, wél over Nederlands grondgebied

Behalve de invoer die ons land binnenkomt en in eigendom komt van een Nederlands bedrijf is er nog een stroom aan goederen die via Nederland loopt, de zogeheten quasi-doorvoer. De quasi-doorvoer verplaatst zich net als de reguliere in- uit en wederuitvoer over Nederlands grondgebied maar vormt geen onderdeel van de Nederlandse internationale handelsstatistieken. De reden daarvoor is dat doorvoergoederen nooit in eigendom komen van een Nederlands ingezetene, in tegenstelling tot de reguliere in-, uit-, en wederuitvoer. Quasi-doorvoer wordt wél meegenomen in de vervoersstatistieken van het CBS en het betreft een aanzienlijke goederenstroom.

De inkomende doorvoer bedroeg in 2016 – het meest recent beschikbare jaar – circa 211 miljard euro (CBS, 2017). Deze inkomende goederenstroom bestaat – net als de reguliere invoer – voor een groot deel uit voertuigen, machines en stukgoederen. Gemeten in volume wordt de doorvoer echter gedomineerd door fossiele brandstoffen, ertsen, chemische producten en meststoffen. De inkomende doorvoergoederen hebben vaak een herkomst uit Europa (42 procent) of Noord- en Zuid-Amerika (28 procent). Vergeleken met reguliere invoer bereiken goederen bestemd voor doorvoer ons land veel vaker per zeeschip (84 procent van het inkomende gewicht) daar waar dit voor de reguliere invoer 56 procent bedraagt. De haven van Rotterdam speelt een belangrijke rol in deze doorvoerstromen (‘Rotterdam-effect’) en vormt zodoende een belangrijke mainport tot niet alleen Nederland maar heel Europa (Voncken & Cremers, 2018). De reguliere goederenimport bereikt ons land relatief veel vaker via wegvervoer en binnenvaart.

De uitgaande doorvoer bedroeg in 2016 circa 334 miljard euro. In gewicht ging het om 212 miljard kilo. Qua volume werd bijna 70 procent van deze goederen na binnenkomst doorgevoerd naar België, Duitsland, Frankrijk en het VK. Binnenvaart en pijpleidingvervoer is naast zeevaart de belangrijkste vervoerswijze bij uitgaande doorvoer (CBS, 2017).

20 procent van de two-way traders is een industrieel bedrijf

De bedrijfstakken die het sterkst betrokken zijn bij de in- en uitvoer van goederen zijn de groothandel en de industrie, zie figuur 1.1.2. Van de bijna 51 duizend two-way traders in goederen in 2017 was ruim 40 procent actief in de groothandel. noot 2 Bijna één op de vijf two-way traders is actief in de industrie en ruim één op de tien is een zakelijk dienstverlener. De minste goederen two-way traders zien we terug in de landbouw, bosbouw, visserij en delfstoffenwinning en bij de nutsbedrijven.

Bedrijven die zich toeleggen op slechts één van de twee goederenstromen zijn vaak anders van karakter dan de – qua handelswaarde vaak grotere – two-way traders. Bedrijven die uitsluitend goederen importeren zijn veruit het grootst in aantal (circa 90 duizend) en vinden we relatief vaak in de overige bedrijfstakken. Dit zijn voornamelijk detailhandelaren die goederen uit het buitenland importeren en hier aan consumenten verkopen. Dit is een ander type bedrijf dan de two-way trader die goederen – zoals halffabrikaten of grondstoffen – importeert om tijdens het productieproces te verwerken tot exportproducten, of de groothandelaar die goederen importeert om ze bijvoorbeeld aan een Duits bedrijf door te leveren.

In 2017 gaven ongeveer 23 duizend bedrijven aan alleen goederen te exporteren. Daarmee is deze groep handelaren het kleinst in aantal. Een kwart van deze exporteurs is actief in de zakelijke dienstverlening, zoals holdings, accounting- en adviesbureaus. Deze bedrijven exporteren deze goederen niet zelf, noch produceren ze zelf goederen, maar doen de zakelijke afhandeling voor andere bedrijven. Eén op de vijf bedrijven die alleen exporteren zijn actief in de groothandel.

30 procent van de bedrijven in de industrie heeft goederenhandel

In 2017 telden we ruim 141 duizend bedrijven in Nederland die goederen verhandelden. Echter, verreweg het grootste deel van de bedrijven in ons land heeft geen internationale goederenhandel. Figuur 1.1.2 liet al zien dat handelaren het vaakst actief zijn in de groot- en detailhandel en industrie. Maar ook het aandeel handelaren is het grootst in deze sectoren, afgezet tegen het totaal aantal bedrijven (zie figuur 1.1.3). Van de ruim 78 duizend bedrijven in de groothandel had ruim de helft in- en/of uitvoer van goederen in 2017. De industrie telde aan het eind van 2017 bijna 63 duizend bedrijven. Hiervan had 30 procent in- en/of uitvoer van goederen. Van alle bedrijven in de landbouw, bosbouw, visserij en delfstoffenwinning voerde 13 procent goederen in- en/of uit. De meeste bedrijven in Nederland zijn actief in de overige bedrijfstakken (575 duizend) en de zakelijke dienstverlening (510 duizend). Respectievelijk 8 en 5 procent van deze bedrijven rapporteerde goederenhandel in 2017.

94 procent van de grotere industriële bedrijven is handelaar

In de volgende twee hoofdstukken van deze editie van de Internationaliseringsmonitor gaan we dieper in op de export van industriële bedrijven. Hier staat de vraag centraal hoe deze export is opgebouwd. Logischerwijs is de industrie essentieel voor de Nederlandse export van eigen makelij, maar vanuit de literatuur is bekend dat de industrie producten meelevert met de zelfgemaakte export maar die zijzelf niet produceert (zogenaamde carry-along trade). Hoe belangrijk zulke carry-along trade is in de export van de industrie komt in de hierna volgende hoofdstukken aan bod. Omdat de analyses in deze twee hoofdstukken sterk leunen op data vanuit de ProdCom statistiek – een enquête onder industriële bedrijven met tenminste 20 werkzame personen – is in figuur 1.1.4 voor de vergelijkbaarheid ook een subset van handelaren getoond tenminste met 20 werkzame personen.

Als we dus focussen op de wat grotere bedrijven, met 20 of meer werkzame personen, dan zien we dat het aandeel bedrijven met internationale goederenhandel over de hele linie sterk toeneemt. Zo telt de industrie 5 050 bedrijven met tenminste 20 werkzame personen, waarvan ruim 94 procent aangeeft goederen te importeren en/of exporteren. De meeste (circa 4 duizend) zijn two-way trader. Slechts 6 procent van de industriële bedrijven heeft geen directe goederenhandel. Dat wil echter niet zeggen dat ze geen gebruik maken van geïmporteerde grond- en hulpstoffen, of dat hun producten niet toch hun weg naar het buitenland vinden. Dit is terdege mogelijk via binnenlandse toeleveranciers cq. afnemers.

Onder de wat grotere groothandelaren is het aandeel two-way traders zelfs nog groter dan in de industrie; van de ruim 4 duizend bedrijven met tenminste 20 werkzame personen heeft ruim 96 procent in- en of uitvoer van goederen. Er zijn relatief weinig grotere bedrijven in de groothandel zonder in- of uitvoer van goederen (150). In absolute zin zien we de meeste bedrijven 20 werkzame personen of meer terug in de zakelijke dienstverlening en overige bedrijfstakken. Hier is, net als in de vervoer, opslag, horeca en ICT sector het aandeel bedrijven met alleen import van goederen het grootst.

1.2Investeringen in het buitenland gaan vaak samen met handel

Bedrijven die willen profiteren van de mogelijkheden die buitenlandse markten bieden hebben verschillende opties om de stap over de grens te zetten. De meest voor de hand liggende is om te beginnen met het exporteren van de eigen producten naar het buitenland. Daarnaast kan een bedrijf profiteren door te beginnen met de import van grond- of hulpstoffen, of halffabricaten van bijvoorbeeld hogere kwaliteit of tegen een lagere prijs dan het binnenlandse aanbod. Deze strategieën zijn echter ook een ingewikkelde en kostbare aangelegenheid met een onzeker resultaat, vooral voor kleinere bedrijven.

Bedrijven kunnen ook kiezen voor meer complexe internationaliseringsstrategieën, zoals het investeren in een filiaal in het buitenland. We zullen later zien dat deze investeringen vaak ook worden gecombineerd met import uit of export naar hetzelfde bestemmingsland. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een Nederlands bedrijf dat investeert in een verkoopfiliaal in Spanje en vervolgens zijn producten naar Spanje gaat exporteren om deze daar af te zetten. Of aan een Nederlands bedrijf dat investeert in een nieuwe fabriek in Roemenië om vervolgens de daar gefabriceerde producten te importeren en in Nederland te verkopen of te exporteren naar andere markten.

Grafiek van de verschillende industrietakken met en zonder buitenlandse investeringen.

Ongeveer 1 procent van de Nederlandse ondernemingen investeert in het buitenland

Het aantal Nederlandse ondernemingen dat investeert in het buitenland is relatief klein, ongeveer 1 procent. Deze bedrijven zijn vooral te vinden in de groothandel en de dienstverlening, zie figuur 1.2.1. In het laatste geval gaat het voor een belangrijk deel om holdingmaatschappijen van multinationale ondernemingen waar de internationale ondernemingsstructuur wordt beheerd in de vorm van investeringen in buitenlandse dochterbedrijven. Bij de groothandel kan gedacht worden aan grote buitenlandse multinationals, zoals autofabrikanten, die in Nederland een regionaal hoofdkwartier hebben dat verdere vertakkingen in Europese dochterondernemingen beheert. Dergelijke ondernemingen worden vanwege de aard van hun activiteiten in Nederland doorgaans als groothandel getypeerd. Daarnaast valt op dat de industrie relatief vaak investeert in het buitenland, deze ondernemingen vormen 4 procent van de groep die niet investeert in het buitenland, maar 13 procent van de groep die dat wel doet.

1% van de Nederlandse ondernemingen investeert in het buitenland

Buitenvorm Binnenvorm

Investeren in het buitenland voor veel kleine bedrijven geen haalbare kaart

Ondernemingen die investeren in het buitenland behoren voor een aanzienlijk deel tot het grootbedrijf. Van alle ondernemingen behoort ongeveer 1 procent tot het grootbedrijf, maar samen zijn ze goed voor 20 procent van de in het buitenland investerende ondernemingen. Voor veel bedrijven uit het zelfstandig midden- en kleinbedrijf (zmkb) is het geen haalbare kaart om deze stap over de grens te zetten. Dit komt doordat investeren in het buitenland nog aanzienlijk kostbaarder en complexer is dan exporteren of importeren. Bovendien zijn deze investeringen minder makkelijk omkeerbaar dan de beslissing om internationaal te gaan handelen. Dat geldt met name voor investeringen in het opzetten van een feitelijke fysieke aanwezigheid in een ander land zoals een fabriek, een distributiecentrum of een verkoopfiliaal. Zmkb’ers die wel investeren in het buitenland hebben gemiddeld minder dan twee deelnemingen in buitenlandse bedrijven, terwijl grote bedrijven er gemiddeld meer dan acht hebben.

Zeventig procent van de ondernemingen die investeren in China importeren ook uit China

In het vervolg van dit stuk brengen we in beeld in hoeverre investeringen in het buitenland gepaard gaan met goederenhandel. We richten ons daarbij specifiek op niet-dienstverlenende bedrijfstakken omdat we kijken naar het samengaan van investeringen met goederenhandel. De cijfers hebben betrekking op 2014. Figuur 1.2.2 laat zien dat Duitsland en België de belangrijkste bestemmingen zijn voor investeringen van Nederlandse ondernemingen uit deze bedrijfstakken, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de VS.

Voor de meeste bestemmingslanden geldt dat een fors deel van de investeerders ook handelt met het betreffende land. Bij de meeste bestemmingslanden ligt het percentage ondernemingen dat zowel investeert in als handelt met het doelland tussen de 45 en de 65 procent. In het algemeen geldt dat ondernemingen vaker gelijktijdig investeren en exporteren, dan investeren en importeren. Singapore, Rusland en Australië zijn in dat verband belangrijke exportbestemmingen. China en India zijn juist uitzonderingen. Voor China geldt dat 70 procent van de ondernemingen die er investeren ook importeren uit dat land. Dit is een indicatie dat het relatief vaak gaat om investeringen in bijvoorbeeld productiecapaciteit ter plaatse, waarvan de productie wordt verscheept naar Nederland en hier afgezet of verder geëxporteerd. Bestemmingen met een gunstig belastingklimaat worden relatief weinig gecombineerd met handel, zoals Ierland, Luxemburg en Hong Kong. Hong Kong is in dit verband een complexe casus, aangezien het zowel een belangrijke overslaghaven is voor goederen alsook aangemerkt wordt als offshore financial center (‘belastingparadijs’) door het IMF.

Investeringen in het buitenland relatief vaak gepaard met import voor intermediair verbruik

Figuur 1.2.3 laat zien hoe de goederenhandel is opgebouwd naar type product onderscheiden naar ondernemingen die wel en niet investeren in hetzelfde buitenland. Daarbij groeperen we de partnerlanden naar inkomensniveau volgens de indeling van de Wereldbank. Hierbij onderscheiden we partnerlanden met een hoog inkomensniveau, landen met een middelhoog inkomensniveau en landen met een middellaag tot laag inkomensniveau.

Wat opvalt is dat wanneer de handel gepaard gaat met investeringen in hetzelfde buitenland (hoog inkomensniveau), het dan relatief vaak gaat om goederen voor intermediair verbruik (producten die worden verbruikt in het productieproces), met name aan de importkant. Dit zou kunnen duiden op offshoring of verticale integratie van de productieketen: de Nederlandse onderneming investeert bijvoorbeeld in een toeleverancier in het buitenland om haar productieketen te versterken. Met name in de lage- en middeninkomenslanden zien we dat investeringen ter plaatse vooral gepaard gaan met de import van goederen voor intermediair verbruik uit die landen. Aan de exportkant valt op dat investeringen in lage-inkomenslanden relatief veel samengaan met de export van consumptiegoederen naar deze landen. Dit zou op een mechanisme kunnen wijzen waarbij Nederlandse bedrijven markten in ontwikkelingslanden bij voorkeur bedienen via een lokaal verkoopfiliaal, en niet op afstand. Niettemin moeten deze uitkruisingen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, omdat het motief van een investering in het buitenland niet bekend is.

Two-way trading en investeren relatief vaak gecombineerd in transportmiddelenindustrie

Figuur 1.2.4 laat zien in welke mate investeringen in en handel met hetzelfde land samengaan voor individuele bedrijfstakken. Een intuïtief logisch beeld ontstaat. In een aantal bedrijfstakken zoals de landbouw, delfstoffenwinning (waaronder ook water, energie en afval ressorteren) en bouwnijverheid zien we dat investeringen relatief zelden gepaard gaan met handel. In typisch industriële sectoren zien we aanzienlijke percentages van ondernemingen waarbij buitenlandse investeringen gepaard gaan met voornamelijk export naar het bestemmingsland. Deze percentages lopen op tot 60 à 70 procent in de voedingsmiddelenindustrie, elektrotechnische en machine-industrie en de raffinage.

De transportmiddelenindustrie valt op vanwege het feit dat de helft van de ondernemingen investeren combineert met two-way trading. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat in de transportmiddelenindustrie (waaronder de productie van auto’s en vrachtwagens) productieketens veelal grensoverschrijdend versnipperd zijn in vele kleine schakels. Onderdelen en halffabricaten passeren daardoor veelvuldig landsgrenzen.

1.3Bedrijven met carry-along trade exporteren naar meer landen én hebben meer klantrelaties

Carry-along trade (CAT) betreft export van producten die de exporteur niet zelf heeft geproduceerd, maar in het kader van productverrijking in een bundel met het eigen assortiment meelevert (zie de introductiepagina met figuur 0.0.1, en hoofdstuk 2 voor een uitgebreide introductie van carry-along trade). Een bedrijf dat aan carry-along trade doet, is over het algemeen groter dan het gemiddelde exporterende bedrijf dat niet aan carry-along trade doet. Zo hebben CAT-bedrijven binnen de industrie bijna twee keer zoveel werknemers in dienst als bedrijven zonder CAT en hebben ze een hogere totale exportwaarde. In deze paragraaf onderzoeken we of CAT-bedrijven daarnaast ook andere handelsrelaties hebben dan non-CAT-bedrijven. Hiertoe is een gecombineerde dataset gemaakt, gebaseerd op de afbakening van CAT-bedrijven, zoals in hoofdstuk 2 van deze Internationaliseringsmonitor wordt beschreven, en op data over handelsrelaties voor goederenhandel uit hoofdstuk 4, welke bestaat uit data voor Europese landen. Voor de 738 CAT-bedrijven in 2016 is onderzocht of deze een fundamenteel ander klantenbestand hebben dan vergelijkbare bedrijven (3 313 bedrijven) binnen de industrie zonder carry-along trade. noot 3

CAT bedrijven in meer landen actief

In het algemeen zien we dat CAT-bedrijven in meer landen actief zijn dan bedrijven die niet aan CAT doen. Een gemiddeld CAT-bedrijf exporteert goederen naar 15 Europese landen, terwijl een gemiddeld non-CAT-bedrijf naar 9 Europese landen exporteert.

In figuur 1.3.1 staan de belangrijkste Europese landen en landengroepen waar Nederland naar toe exporteert. Te zien is dat CAT-bedrijven relatief vaak naar niet-aangrenzende landen exporteren. Zo exporteert meer dan 90 procent van de CAT-bedrijven naar Frankrijk, vergeleken met 61 procent van de exporterende bedrijven zonder carry-along trade. Voor de aangrenzende landen, België en Duitsland, liggen deze percentages dichter bij elkaar.

CAT bedrijven hebben meer handelsrelaties

Niet alleen zijn CAT-bedrijven in meer landen actief, ze hebben ook meer handelsrelaties in het buitenland: gemiddeld 27, tegenover 16 voor bedrijven die niet aan CAT doen. Figuur 1.3.2 laat zien dat CAT-bedrijven binnen elk van de uitgelichte landengroepen meer handelsrelaties hebben dan non-CAT-bedrijven. Dit geldt telkens voor zowel het gemiddelde als de mediaan.

CAT-bedrijven met export naar het Verenigd Koninkrijk hebben bijvoorbeeld gemiddeld 13 handelsrelaties, ten opzichte van gemiddeld 8 handelsrelaties voor bedrijven zonder carry-along trade. In de mediaan is dit verschil een stuk kleiner. Zo heeft een gemiddeld CAT-bedrijf 5 unieke klanten in het Verenigd Koninkrijk, vergeleken met 3 klanten voor bedrijven zonder CAT, met export naar het Verenigd Koninkrijk. Voor de andere landen en/of landgroepen kenmerkt zich een vergelijkbaar patroon, waarbij CAT bedrijven meer handelsrelaties hebben dan non-CAT-bedrijven. Over het algemeen is er duidelijk te zien dat CAT-bedrijven dus naar méér landen exporteren alsook meer handelsrelaties onderhouden binnen de landen waarin ze handelen dan bedrijven zonder carry-along trade. Hoofdstuk 2 en 3 van deze Internationaliseringsmonitor gaan dieper in op het fenomeen carry-along trade, en hoofdstuk 4 beschrijft de kenmerken in handelsrelaties van Nederlandse exporteurs.

1.4Kleine bedrijven vragen relatief weinig support van de overheid bij hun exportactiviteiten

Bedrijven die activiteiten op buitenlandse markten willen ontplooien kunnen daarbij ondersteuning van de overheid krijgen. De overheid heeft daarvoor een breed pallet aan ondersteunende instrumenten van uiteenlopend gewicht paraat (in het vervolg ‘het bedrijfsleveninstrumentarium’). Een voorbeeld is de organisatie van handelsmissies, waarbij een groep bedrijven van uiteenlopende aard – veelal onder leiding van een bewindspersoon – een specifiek land bezoekt om nieuwe netwerken en handelsrelaties te ontwikkelen.

Er zijn ook instrumenten voor specifieke doelgroepen, zoals bijvoorbeeld beginnende exporteurs. Het programma ‘Starters International Business’ coacht bijvoorbeeld exporteurs bij het zetten van de eerste stappen op de buitenlandse markt. Ook bestaan er lichtere interventies, zoals ‘Informatie op Maat’ of de beantwoording van gerichte vragen door Nederlandse ambassades of consulaten. Deze kunnen informatie verschaffen over zaken als het starten van een bedrijf in het betreffende bestemmingsland, of import- en export-gerelateerde zaken. Het inroepen van ondersteuning door de overheid is daarmee feitelijk een onderdeel van de exportstrategie van bedrijven.

Relatief vaak hulp gevraagd bij ‘moeilijkere’ bestemmingen

In de periode 2010–2015 werd er 36 349 keer gebruikt gemaakt van het bedrijfsleven-instrumentarium. Dit betreffen geen unieke bedrijven; één bedrijf kan het instrumentarium voor meerdere bestemmingslanden inzetten of in meerdere jaren voor hetzelfde land. Een beperkt deel van de beleidsinzet bestaat uit een combinatie van meerdere instrumenten; 91,1 procent van de bedrijven maakt bij een internationaliseringsproject gebruik van 1 instrument, en 7,5 procent van 2. Het restant combineert meerdere vormen van ondersteuning, tot een maximum van 7 instrumenten die parallel worden ingezet voor hetzelfde bestemmingsland.

De landen waarvoor bedrijven het vaakst gebruik maken van het bedrijfsleveninstrumentarium zijn Duitsland (11 procent van de ondersteuningstrajecten) en China (10 procent), zie figuur 1.4.1. noot 4 Daarna volgt een groep met een aandeel van 3–5 procent, waaronder de Verenigde Staten, Rusland en Turkije. De top-20 correspondeert deels met de lijst van belangrijkste Nederlandse exportbestemmingen. Wat opvalt is dat ‘moeilijkere’ en verder weg gelegen markten zoals China, Rusland en Turkije – in verhouding tot hun aandeel in de Nederlandse export – een groot aandeel in het instrumentgebruik laten zien. Bijvoorbeeld: 2 procent van de Nederlandse goederenexport ging in 2015 naar China, terwijl 10 procent van het instrumentgebruik gericht was op dit land. Turkije nam 4 procent van het instrumentgebruik voor haar rekening, terwijl 1 procent van de export hier naar toe ging. Het lijkt er dus op dat bedrijven voor de complexere bestemmingen sneller geneigd zijn hulp van de overheid in te roepen.

10% van het gebruik van het bedrijfsleveninstrumentarium is gericht op China als bestemmingsland

Buitenvorm Binnenvorm

Groothandel maakt vaakst gebruik van hulp overheid bij internationalisering

De bedrijfstakken die het meest gebruikmaken van het instrumentarium zijn de groothandel (21 procent) en holdings, concerndiensten en managementadviesbureaus (20 procent), op gepaste afstand gevolgd door overheidsinstanties (9 procent), zie grafiek 1.4.2. Adviesbureaus die zelf niet participeren in het internationaliseringsproject, maar uitsluitend als penvoerder opereren, zijn verantwoordelijk voor een deel van de ondersteuningsaanvragen. Dit verklaart mede het grote aandeel van de bedrijfstak holdings, concerndiensten en managementadviesbureaus in de supportaanvragen. Binnen de overheid worden vooral universiteiten en onderzoeksinstituten bijgestaan.

Vooral hulp aan bestaande exporteurs

Het percentage bedrijven dat al (goederen) exporteert wanneer zij zich bij de overheid melden voor ondersteuning varieert sterk tussen de bedrijfstakken. De voedingsmiddelenindustrie, raffinaderijen, chemie, farmacie en kunststof, de metaalindustrie en de elektrotechnische industrie springen er uit. In deze vier bedrijfstakken exporteert minder dan tien procent van de bedrijven nog niet op het moment dat ze bij de overheid aankloppen voor ondersteuning. Dat betekent dat het overgrote deel van de bedrijven dus hulp inroept om méér te gaan exporteren; ofwel meer naar bestaande bestemmingen ofwel naar een nieuwe bestemming. In dienstverlenende bedrijfstakken ligt het percentage bestaande exporteurs logischerwijs relatief laag omdat deze cijfers enkel goederenexport betreffen. In de dienstensector ligt het percentage bedrijven zonder goederenexport veelal boven de 60 procent, in andere bedrijfstakken meestal onder de 20 procent.

Zelfstandig MKB klopt niet vaak aan voor hulp bij internationalisering

Het grootbedrijf is oververtegenwoordigd in de groep instrumentgebruikers; 5 procent van de exporteurs vormt in totaal 9 procent van de (unieke) bedrijven die bij de overheid aankloppen voor ondersteuning. noot 5 Vooral onder kleine zelfstandige bedrijven in het midden- en kleinbedrijf (zmkb) is het bereik van het instrumentarium relatief beperkt. Zmkb’ers met maximaal 9 werkzame personen vormen samen ruim 80 procent van de exporterende populatie, maar ongeveer de helft van de instrumentgebruikers. De grotere zmkb’ers (meer dan 10 werkzame personen) maken in verhouding vaker gebruik van overheidssupport.

Dit verklaart mede waarom het grootste deel van de bedrijven dat ondersteuning inroept reeds exporteert. Het percentage exporteurs loopt immers snel op met bedrijfsomvang. Dit betekent ook dat er een aanzienlijke scope is voor ondersteuning van kleine startende exporteurs. Kleinere bedrijven ervaren over het algemeen meer belemmeringen bij het betreden van internationale markten, terwijl zij nog relatief weinig gebruik maken van het bedrijfsleveninstrumentarium.

Grafiek van de verdeling bedrijven naar grootte, in de totale groep goederenexporteurs en de groep instrumentgebruikers.

Aantal exporteurs neemt consequent toe na overheidssupport

Figuur 1.4.4 laat zien dat het aandeel bedrijven dat exporteert naar het bestemmingsland consequent toeneemt in de jaren na overheidssupport (jaar t). Het patroon wisselt echter per land en de verschillen zijn flink. Naburige landen laten de hoogste aandelen actieve bedrijven zien; 53 procent van de bedrijven is twee jaar na de ondersteuning ( t+2) actief in Duitsland, 45 procent in het Verenigd Koninkrijk en 44 procent in België. Dit is aanmerkelijk hoger dan de percentages twee jaar later ( t+2) voor opkomende markten als Brazilië (26 procent), India (32 procent) of China (31 procent). Maar ook voor deze landen stijgt het aandeel actieve bedrijven aanmerkelijk in de jaren nadat de bedrijven zijn bijgestaan. Merk hierbij wel op dat er op basis van deze figuur geen causaal verband gelegd kan worden tussen instrumentgebruik en aantallen exporteurs.

1.5Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

CBS (2016a). Export van diensten goed voor 10 procent bbp. Centraal Bureau voor de Statistiek: Heerlen/Den Haag/Bonaire.

CBS (2016b). Bijdrage wederuitvoer aan bbp in 20 jaar verdubbeld. Centraal Bureau voor de Statistiek: Heerlen/Den Haag/Bonaire

CBS (2017). Een derde van de aangevoerde goederen wordt doorgevoerd. Centraal Bureau voor de Statistiek: Heerlen/Den Haag/Bonaire.

Jaarsma, M. & Wong, K.F., & Lemmers, O. (2018). Export naar de EU. Gateway to the rest of the world? In CBS Internationaliseringsmonitor 2018, eerste kwartaal. Centraal Bureau voor de Statistiek: Heerlen/Den Haag.

Voncken, R., & Cremers, D. (2018). Welke bedrijven exporteren waarheen? In CBS Internationaliseringsmonitor 2018, eerste kwartaal. Centraal Bureau voor de Statistiek: Heerlen/Den Haag/Bonaire

Noten

Die op jaarbasis ten minste 5 duizend euro import en/of export van goederen rapporteren.

Hier zijn alleen die importeurs en exporteurs meegenomen die per jaar minimaal 5 duizend euro in- en/of uitvoerwaarde rapporteren.

CAT-bedrijven zijn bedrijven binnen de industrie (SBI C) met 20 of meer werkzame personen. De exporterende bedrijven waarmee deze groep vergeleken wordt, is vergelijkbaar in de zin dat ze ook tot de industrie behoren en allen 20 of meer werkzame personen hebben.

De cijfers in dit hoofdstuk zijn ontleend aan een onderzoek naar het effect van de inzet van het bedrijfsleveninstrumentarium en het diplomatieke postennet op de stimulering van internationaal ondernemen. In dit onderzoek zijn 65 instrumenten en activiteiten die beleidsmatig voornamelijk ressorteren onder het ministerie van Buitenlandse Zaken geanalyseerd over de periode 2010-2015. Dit onderzoek wordt door het CBS uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het onderzoeksrapport was op het moment van schrijven van dit hoofdstuk nog niet gepubliceerd.

In het vervolg van dit hoofdstuk richten we ons op de bedrijfstakken waar de goederenexport met name wordt gerealiseerd en laten we dienstverlenende sectoren verder buiten beschouwing.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Copyright foto’s: Hollandse Hoogte

Disclaimer en copyright

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2017–2018 2017 tot en met 2018
2017/2018 Het gemiddelde over de jaren 2017 tot en met 2018
2017/’18 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2017 en eindigend in 2018
2015/’16–2017/’18 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2015/’16 tot en met 2017/’18

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Anne-Peter Alberda

Marcel van den Berg

Ahmed Boutorat

Dennis Cremers

Marjolijn Jaarsma

Martin Luppes

Roger Voncken

Redactie

Marjolijn Jaarsma

Pascal Ramaekers

Roger Voncken

Sjoertje Vos

Eindredactie

Marjolijn Jaarsma

Sjoertje Vos

Dankwoord

We danken de volgende collega’s voor hun constructieve bijdrage aan deze editie van de Internationaliseringsmonitor:

Anne Blaak

Annelies Boerdam

Loe Franssen

Michel van Kooten

Irene van Kuik

Alex Lammertsma

Bart Loog

Tom Notten

Gabriëlle Salazar-de Vet

Carla Sebo-Ros

Sidney Vergouw