Importconcurrentie en de vraag naar niet-routinematige arbeid

Globalisering brengt met zich mee dat in de afgelopen decennia de concurrentie in de wereldhandel is toegenomen. In de literatuur over globalisering worden allerlei economische gevolgen van deze toegenomen importconcurrentie op innovatie, werkgelegenheid en productieprijzen beschreven. In dit hoofdstuk beschrijven we de relatie tussen de toegenomen importconcurrentie en ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Hierbij ligt de focus op de veranderende vraag naar niet-routinematige vaardigheden ten opzichte van routinematige vaardigheden

4.1Inleiding

De Nederlandse arbeidsmarkt is de laatste twintig jaar sterk veranderd. Fourage et al. (2017) laten zien dat er in die periode een forse werkgelegenheidstoename was in de hoogst betaalde beroepen. Ook in de laagst betaalde beroepen was er sprake van groei, zij het dat deze groei veel kleiner was dan in de hoogst betaalde beroepen. Het werkgelegenheidsaandeel van beroepen in het  middensegment nam af. In de economische literatuur worden de oorzaken van de toegenomen arbeidsmarktpolarisatie vooral gezocht in ontwikkelingen die van invloed zijn op de vraagzijde van de arbeidsmarkt, met name globalisering en technologisering (Autor et al., 2003; Acemoglu & Autor, 2011; Goos et al., 2009). Veel beroepen in het middensegment omvatten een takenpakket dat grotendeels routinematig is. Deze taken kunnen daarom worden uitgevoerd in lagelonenlanden of worden overgenomen door machines (OESO, 2013). De hoogst betaalde beroepen omvatten daarentegen veel niet-routinematige analytische taken, de laagst betaalde beroepen veel niet-routinematige handmatige taken waarbij persoonlijk contact van belang is (denk bijvoorbeeld aan beroepen in de zorg of de horeca). Daardoor zijn deze beroepen wat meer immuun voor baanverlies vanwege concurrentie uit het buitenland of automatisering. Menger & de Vries (2017) laten zien dat in Nederland de werkgelegenheid in de meer routinematige beroepen inderdaad is afgenomen.

Foto omschrijving: Arbeiders maken kledinghangers in Chinese fabriek.

Ruim 2 maal zo groot was het aandeel van niet-routine taken als het aandeel routinematige taken in de Nederlandse industrie in 2014

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de relatie tussen de routinematigheid van de werkgelegenheid in de industrie, globalisering en technologisering. De focus ligt daarbij op de rol van  importconcurrentie.  Importconcurrentie kan een direct effect hebben op de werkgelegenheidsstructuur in de industrie doordat producten die voorheen in Nederland werden geproduceerd nu worden geïmporteerd waardoor bepaalde taken niet meer in Nederland uitgevoerd hoeven te worden. Daarnaast kan importconcurrentie ook een indirect effect hebben op de werkgelegenheid doordat importconcurrentie innovatie kan aanzwengelen en op die manier kan leiden tot meer werkgelegenheid in beroepen waar met name niet-routinematige analytische taken van belang zijn.

Dit hoofdstuk is verder als volgt opgebouwd: paragraaf 4.2 zal starten met een overzicht van de literatuur omtrent importconcurrentie en veranderingen in de werkgelegenheidsstructuur. Hierbij zullen ook een aantal hypotheses geformuleerd worden. In paragraaf 4.3 zullen de resultaten van de econometrische analyses besproken worden. We sluiten het hoofdstuk af met een overzicht van de belangrijkste bevindingen en vatten dit samen in enkele conclusies. Informatie over de data, de gehanteerde econometrische modellen en de beschrijvende statistieken zijn te vinden in paragraaf 4.5.

4.2Importconcurrentie en veranderingen in de werkgelegenheidsstructuur: Literatuur en hypotheses

De Nederlandse arbeidsmarkt is de laatste twintig jaar sterk veranderd. Fourage et al (2017) laten zien dat er in die periode een forse werkgelegenheidstoename was in de hoogst betaalde beroepen. Ook in de laagst betaalde beroepen was sprake van groei, zij het dat deze groei veel kleiner was dan in de hoogst betaalde beroepen. Het werkgelegenheidsaandeel van beroepen in het  middensegment nam af. In de economische literatuur worden de oorzaken van de toegenomen arbeidsmarktpolarisatie vooral gezocht in ontwikkelingen die van invloed zijn op de vraagzijde van de arbeidsmarkt, met name globalisering en technologisering (Autor et al., 2003; Acemoglu & Autor, 2011; Goos et al., 2009). Veel beroepen in het middensegment omvatten een takenpakket dat grotendeels routinematig is. Deze taken kunnen daarom worden uitgevoerd in lagelonenlanden of worden overgenomen door machines (OECD, 2013). De hogere beroepen omvatten daarentegen veel niet-routinematige analytische taken, de lagere beroepen veel niet-routinematige handmatige taken waarbij persoonlijk contact van belang is (denk bijvoorbeeld aan beroepen in de zorg of de horeca). Daardoor zijn deze beroepen wat meer immuun voor baanverlies vanwege concurrentie uit het buitenland of automatisering.  Menger & de Vries (2017) laten zien dat in Nederland de werkgelegenheid in de meer routinematige beroepen inderdaad is afgenomen.

Een toename van internationale handel in goederen gaat in de regel gepaard met het groeien van sectoren die gericht zijn op export en het krimpen van sectoren die te maken hebben met importconcurrentie (Cuyvers et al., 2003, 2010). Dat  heeft tot gevolg dat de vraag naar arbeid afneemt in sectoren die worden geraakt door importconcurrentie. Cuyvers et al. (2010) laten zien dat import vanuit lagelonenlanden leidt tot afnemende werkgelegenheid voor productiemedewerkers en een toename van de werkgelegenheid voor niet-productie werkers in België.

Bedrijven kunnen zich beter beschermen tegen importconcurrentie vanuit lagelonenlanden door zich te specialiseren in de productie van hoogkwalitatieve goederen (Khandelwal, 2010). De productie van hoogkwalitatieve goederen vereist relatief meer niet-routinematige dan routinematige vaardigheden bijvoorbeeld omdat de onderzoeks-en ontwerpfase uitgebreider is en omdat er meer interactie is  met de klant voor en na de marktintroductie (Lu en Ng, 2013). Hieruit volgt, volgens Lu & Ng (2013), dat importconcurrentie de vraag naar niet-routinematige vaardigheden doet toenemen en de vraag naar routinematige vaardigheden doet afnemen.

Uit onderzoek van Lu en Ng (2013) naar de werkgelegenheidsontwikkeling in Amerikaanse maakindustrieën gedurende de periode 1971-1997 blijkt inderdaad dat sectoren die meer importconcurrentie ondervonden een sterkere relatieve groei van de werkgelegenheid in niet-routinematige beroepen vertoonden dan sectoren met minder importconcurrentie. Ook Consoli et al. (2016) vinden een sterke invloed van importconcurrentie uit  lagelonenlanden op de vraag naar niet-routinematige vaardigheden in de Amerikaanse maakindustrie.  Dit leidt tot de eerste hypothese die in dit onderzoek aan bod komt.

Hypothese 1: Toenemende importconcurrentie zal de werkgelegenheidstoename in niet-routinematige beroepen versterken in de Nederlandse maakindustrie.

Naast het directe werkgelegenheidseffect van importconcurrentie als gevolg van vraagverschuivingen is er ook een indirect effect.  Importconcurrentie zet bedrijven onder druk om goedkoper of efficiënter te produceren. Importconcurrentie kan daarom een impuls geven aan een bedrijf om arbeidsbesparende (ofwel productiviteitsverhogende) innovaties door te voeren. Dergelijke innovaties leiden eveneens tot een toename van de vraag naar niet-routinematige vaardigheden en een afname van de vraag naar routinematige vaardigheden. Dat komt doordat veel van dergelijke innovaties routinematig werk kunnen vervangen (bijvoorbeeld een scanner in plaats van een persoon die iets invoert in een computer) en complementair zijn aan niet-routinematig werk. Routinematige werkzaamheden zijn werkzaamheden die makkelijk in regels en procedures te vatten zijn, zoals bijvoorbeeld productiewerk, en daardoor gemakkelijk geautomatiseerd kunnen worden. Niet-routinematige werkzaamheden kunnen niet geautomatiseerd worden maar automatisering zorgt er wel voor dat mensen werkzaam in niet-routinematige beroepen productiever kunnen worden. Door de toegenomen ICT mogelijkheden kunnen kenniswerkers bijvoorbeeld sneller literatuuronderzoek doen, makkelijker communiceren met andere kenniswerkers, ook als er sprake is van een grote fysieke afstand, sneller hun modellen doorrekenen et cetera. Dit is de zogenaamde  Routine Biased Technical Change (RBTC) hypothese die voorspelt dat onder invloed van technologische vooruitgang, de vraag naar routinematige vaardigheden afneemt ten opzichte van de vraag naar niet-routinematige vaardigheden (Goos & Manning, 2007).

Bernard et al. (2006) laten zien dat importconcurrentie Amerikaanse industrieën tussen 1977 en 1997 onder druk heeft gezet om technologische innovaties te implementeren in hun bedrijfsvoering. Dit resulteert volgens de auteurs in een toename van de vraag naar kenniswerkers. Uit onderzoek van Bloom et al. (2016) blijkt verder dat in een twaalftal Europese landen Chinese importconcurrentie tussen 1996 en 2007 heeft geleid tot technologie-opwaardering binnen bedrijven en reallocatie van werkenden tussen bedrijven in de richting van hoog technologische bedrijven. Daarnaast blijkt volgens dit onderzoek dat Chinese importconcurrentie in deze jaren ervoor gezorgd heeft dat de werkgelegenheid van ongeschoolde arbeiders gedaald is (Bloom et al. 2016).

Importconcurrentie heeft dus naast een direct effect op de vraag naar niet-routinematige vaardigheden ook een indirect effect via technologisering. Het indirecte effect, via innovatie, is naar verwachting niet voor alle sectoren gelijk. Aghion et al. (2005) stellen dat een toename in concurrentie innovatie en groei aanjaagt bij bedrijven en industrieën die zich dicht bij de technologische frontier bevinden. Met andere woorden, concurrentie laat innovatiewinsten voor deze bedrijven en industrieën toenemen. Daarmee is het rendabel voor deze ondernemingen en industrieën om hun onderzoeks-, ontwikkelings-, en technologiebudgetten op te drijven om zo de concurrentie voor te zijn. Bedrijven en industrieën die zich echter ver van de technologische frontier bevinden, worden door competitieve druk ontmoedigd om meer te investeren (Aghion et al. 2005).

Deze hypothese is bevestigd door Ding et al. (2016). De auteurs concluderen dat tussen 2000 en 2006, importconcurrentie productiviteitsgroei aanwakkert bij Chinese bedrijven in de maakindustrie die zich dichtbij de technologische frontier bevinden. Daarnaast heeft importconcurrentie ook een positieve invloed op de onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven die deze bedrijven gedurende deze periode doorvoeren. (Ding, Sun, & Jiang, 2016).  We gaan na of deze hypothese ook van toepassing is op de Nederlandse maakindustrie:

Hypothese 2: Het positieve effect van een toename van de importconcurrentie op de werkgelegenheidstoename in niet-routinematige beroepen zal versterkt worden naarmate Nederlandse maakindustrieën zich dichter bij de technologische frontier bevinden.

De snelheid waarmee de veranderende arbeidsvraag als gevolg van importconcurrentie tot verschuivingen in de werkgelegenheid leidt, is ook afhankelijk van de mogelijkheden die bedrijven hebben om hun personeelsbestand snel aan te passen. Als de arbeidsmarkt weinig flexibel is, bijvoorbeeld doordat er sprake is van strikte ontslagbescherming of omdat er restricties zijn op het inzetten  van flexwerkers, dan duurt het enige tijd voordat gewenste aanpassingen in het personeelsbestand zijn gerealiseerd. Kösters & Smits (2014) laten zien dat Nederlandse werknemers met een vast contract een relatief hoge ontslagbescherming genieten in vergelijking met andere EU-15 landen. Voornamelijk de individuele ontslagprocedure is zeer strikt geregeld. Deze strikte ontslagbescherming van vaste werknemers wordt wel deels gecompenseerd door de ruime mogelijkheden die Nederlandse werkgevers hebben om flexwerkers in te zetten. Een andere oorzaak voor een vertraagd effect van importconcurrentie op de werkgelegenheidsstructuur is een vertraagde aanpassing in training en onderwijs aan de aanbodzijde.

Hypothese 3: Veranderende importconcurrentie heeft zowel een kortetermijn als een langetermijn effect op de werkgelegenheid in niet-routinematige beroepen in de Nederlandse maakindustrie.

4.3Ontwikkeling importconcurrentie en niet-routinematig werk per industrie

Tabel 4.3.1 geeft per industrie voor de periode 2000-2014 de verandering in de importconcurrentie (IMPj,t)  en de verhouding tussen het aandeel van de werkgelegenheid dat wordt besteed aan niet niet-routinematige en routinematige werkzaamheden (NRSIj,t). Voor een volledig beschrijving van de gebruikte variabelen IMPj,t en NRSIj,t verwijzen we naar paragraaf 4.5. De tabel laat zien dat in de voedingsmiddelenindustrie de toename  van de importconcurrentie – dat wil zeggen de importtoename als percentage van de industriële output in het basisjaar 2000 – 0,06 procent bedroeg. In 2014 bleef de importconcurrentie in deze industrie vrijwel stabiel. Het aandeel van niet-routine taken was in 2014 twee maal zo groot als het aandeel routinematige taken, in 2000 was het aandeel niet-routinematige taken een factor 1,8 hoger.

In de industrie die computers, elektronische, en optische apparatuur produceert is de niet-routinematige werkgelegenheid het meest toegenomen over de periode 2000-2014. In deze sector gaat een toenemende importconcurrentie sterk samen met een toename van niet-routinematige werkzaamheden. Zo nam in 2010 de importconcurrentie in deze industrie met bijna 7 procent toe.

4.3.1De jaarlijks procentuele veranderingen in importconcurrentie per industrie en de verhouding tussen niet-routinematige en routinematige werkzaamheden per industrie, 2000–2014

IMPj,t NRSIj,t
2000 2005 2010 2014 2000 2005 2010 2014
SBI 2008 Bedrijfstak
10 vervaardiging van voedingsmiddelen 0,06 0,53 -1,58 -0,01 1,79 1,85 1,87 2,03
13 vervaardiging van textiel 1,60 -1,14 2,19 1,01 1,90 1,76 1,92 2,39
16 primaire houtbewerking & vervaardiging van artikelen in hout, kurk, riet & vlechtwerk (geen meubelen) 3,64 0,88 -1,23 1,88 2,09 2,12 2,30 2,41
17 vervaardiging van papier, karton & papier-en kartonwaren -0,61 -4,28 -0,96 1,13 1,80 2,00 1,91 1,83
18 drukkerijen, reproductie van opgenomen media 0,00 -0,09 0,25 0,04 1,48 1,60 1,82 1,88
19 vervaardiging van cokesovenproducten & aardolieverwerking -0,29 -2,37 -45,58 -20,98 2,23 2,16 2,55 1,96
20 vervaardiging van chemische producten 0,03 1,47 1,14 -2,77 2,19 2,17 2,36 2,40
21 vervaardiging van farmaceutische grondstoffen & producten 3,53 24,21 -6,81 7,58 2,31 2,49 2,56 2,64
22 vervaardiging van producten van rubber & kunststof 2,08 0,23 5,26 1,79 1,86 1,77 1,92 2,09
23 vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten 1,76 0,71 0,02 1,01 2,16 2,09 2,17 2,38
24 vervaardiging van metalen in primaire vorm -3,41 5,54 3,49 -3,99 1,90 1,88 1,94 2,10
25 vervaardiging van producten van metaal (geen machines & apparaten) 0,45 0,10 -2,02 1,50 1,28 1,28 1,35 1,45
26 vervaardiging van computers en van elektronische en optische apparatuur 1,11 5,03 6,72 1,80 2,76 2,98 3,04 3,65
27 vervaardiging van elektrische apparatuur 6,44 -2,66 4,19 5,28 2,36 2,32 2,52 2,94
28 vervaardiging van overige machines & apparaten -4,93 2,81 2,11 5,37 1,81 2,08 2,17 2,48
29 vervaardiging van auto's, aanhangwagens & opleggers -5,68 -1,79 8,04 1,53 1,82 1,79 1,89 2,01
30 vervaardiging van overige transportmiddelen 8,80 -1,33 -0,85 -8,20 1,88 2,12 1,97 2,27
31 vervaardiging van meubels 2,46 -0,98 4,73 0,00 2,45 2,44 2,56 2,55

Noot: importconcurrentie is gelijk aan 100 maal de jaarlijkse verandering in Nederlandse importen gedeeld door totale Nederlandse marktvolume in het referentiejaar 2000 (productie plus importen minus exporten).

Uit tabel 4.3.1 kunnen we ook afleiden dat de veranderende importconcurrentie licht conjunctuurgevoelig is voor zo goed als alle industrieën. Kijken we specifiek naar periode 2008-2010 (niet in de tabel opgenomen) dan zien we dat in deze periode de veranderende importconcurrentie afzwakt voor alle Nederlandse industriële sectoren. Dit is in lijn met de geobserveerde wereldwijde economische vertraging door toedoen van de toenmalige financiële crisis. Verder toont tabel 4.3.1 ook aan dat de importconcurrentie van de cokesovenproducten producerende en aardolie verwerkende industrie relatief meer fluctueert. Het is dus van belang om in onderzoek naar de relatie tussen  importconcurrentie en werkgelegenheidsontwikkeling te controleren voor de invloed van conjunctuur.

Vervolgens bekijken we de relatie tussen importconcurrentie en de vraag naar niet-routinematige vaardigheden, zie tabel 4.3.2. We beschouwen verscheidene varianten in onze schattingsstrategie. In het eerste model (kolom 1) wordt alleen gecontroleerd voor het effect van de importconcurrentie. In het tweede model wordt daarnaast ook gecontroleerd voor industriekenmerken. In het derde en vierde model nemen we zowel industrie- als conjuncturele kenmerken op. In het vijfde model, kijken we naar lange-termijn effecten waarbij de verandering in het aandeel van niet-routinematigheid werk in het voorgaande jaar mee wordt opgenomen. Voor een volledig technische beschrijving van de gebruikte regressiemodellen verwijzen we naar paragraaf 4.5.

Over het algemeen, tonen de resultaten aan dat de groei in importconcurrentie (IMPj,t-2) een positief significant effect heeft op de veranderende vraag naar niet—routinematige vaardigheden.

Werkgelegenheid is conjunctuurgevoelig. Als de omstandigheden voor bedrijven gunstiger of ongunstiger worden, verandert ook de vraag naar de hoeveelheid en type arbeid. Veranderingen in de conjunctuur kunnen dus effect hebben op de vraag van bedrijven naar niet-routinematige vaardigheden. Het effect van groei van importconcurrentie op groei van niet-routinematige arbeid zou dus (gedeeltelijk) verklaard kunnen worden door conjuncturele effecten. Om die reden hebben we de analyse herhaald, maar dan gecontroleerd voor veranderingen in de conjunctuur  gemeten met veranderingen in het werkloosheidspercentage (unempt,). Uit de resultaten van deze analyse blijkt dat de conjunctuur het effect van veranderende importconcurrentie op de vraag naar niet-routinematige taken niet beïnvloedt. Dit wil dus zeggen dat groei in importconcurrentie leidt tot groei van niet-routinematige arbeid, ongeacht of het hoog- of laagconjunctuur is.

Een toename van de ICT kapitaalsinvesteringen (CAPITj,t-1) heeft een klein maar significant positief effect op de relatieve vraagtoename naar niet-routinematige vaardigheden. Hieruit volgt dat naarmate een industrie haar technologische opwaardering intensiveert, de toenemende relatieve vraag naar niet-routinematige vaardigheden licht stijgt. Hiermee tonen onze resultaten aan dat RBTC hypothese - die voorspelt dat naarmate er meer geïnvesteerd wordt in ICT-gerelateerd kapitaal de vraag naar niet-routinematige vaardigheden toeneemt – ook geldt voor Nederlandse sectoren in de periode 2000-2014.

Aan de hand van Model 1-3, waarbij we ons in de eerste plaats richten op het empirisch verifiëren van hypothese 1 en aldus kijken naar het directe effect van importconcurrentie, tonen we aan dat hypothese 1 niet verworpen wordt. Hieruit kunnen we dus afleiden dat de groei in de importconcurrentie leidt tot een toename in de groei van niet-routinematige arbeid. Deze resultaten worden nauwelijks beïnvloed wanneer we controleren voor industrie-kenmerken.

4.3.2Effect van importconcurrentie op niet-routinematige arbeid. 2000–2014

Δ Niet-routinematige arbeidj,t
Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5
Δ Niet-routinematige arbeidj,t-1 -0,2331***
(0,0648)
 
Δ Importconcurrentiej,t-2 0,2601** 0,2601 0,2839** 1,1698** 0,3610**
(0,0917) (0,1684) (0,1262) (0,5197) (0,0905)
 
Δ ICT investeringenj,t-1 0,0029* 0,0031** 0,0038**
(0,0014) (0,0014) (0,0012)
 
Afstand tot technologische frontierj,t-1 -0,1001*** -0,0731 -0,2764**
(0,0569) (0,0603) (0,0622)
 
Δ% werkloosheidt 0,0280** 0,0309**
(0,0069) (0,0118)
 
Δ% werkloosheidt-1 0,0273*
(0,013)
 
Δ Importconcurrentie j,t-2 x afstand
technologische frontierj,t-1
-0,7120*
(0,3808)
 
Constante 0,0224*** 0,0224*** 0,1122* 0,0835 0,2990***
(0,0078) (0,005) (0,0556) (0,059) (0,0663)
 
Regressie type OLS OLS OLS OLS GMM
 
Industriekenmerken NEE JA JA JA NEE
 
Observaties 232 232 232 232 214
R2 0,0296 0,0296 0,0296 0,1205 N.v.t.

Noot: Onder de gerapporteerde coëfficiënten wordt telkens de standaardfout aangegeven, aangepast voor heteroskedasticiteit. ***, **, * geeft de significantie van de geschatte parameters aan op respectievelijk 1%, 5% en 10%. Model 1 is geschat met behulp van een OLS regressie. Modellen 2-4 omvatten OLS regressies met standaardfouten geclusterd op SBI2008 2 digit niveau. Model 5 is geschat met behulp van een GMM regressie

Model 4 toetst hypothese 2 omtrent de indirecte effecten van importconcurrentie via de technologische frontier. De resultaten tonen aan dat de afstand-tot-technologische-frontier (CFj,t-1) geen significant effect heeft op de vraag naar niet-routinematige vaardigheden. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat het aandeel van niet-routine matige arbeid ten opzichte van routinematige arbeid reeds optimaal in werking gesteld is in sectoren die dicht aanleunen bij de technologische frontier. Wanneer we kijken naar indirecte effecten verwachtten we dus dat de vraag naar niet-routinematige vaardigheden zou versterken naarmate een industrie dichter aanleunt bij de technologische frontier.

Analoog aan Ding et al. (2016) meten we het indirect effect via een interactie-effect tussen importconcurrentie en de afstand tot technologische frontier (IMPj,t-2 x CFj,t-1 ). Op basis van de coëfficiënt horende bij het interactie-effect, concluderen we bovendien dat de impact van toenemende importconcurrentie op de veranderende relatieve vraag naar niet-routinematige vaardigheden daalt naarmate een industrie dichter aanleunt bij de technologische frontier. Dat betekent dat hypothese 2 niet bevestigd kan worden. In een aanvullende analyse hebben we de veranderende hoeveelheid ICT investeringen CAPITj,t-1 gehanteerd als alternatieve benadering voor CFj,t-1, waarbij we Model 4 hebben overgenomen maar in plaats van IMPj,t-2 x CFj,t-1, hebben we de interactieterm IMPj,t-2 x CAPITj,t-1 toegevoegd. De interactieterm in deze specificatie bleek niet significant.

Tot slot toetst Model 5 hypothese 3. Model 5 laat toe de korte- en lange termijneffecten van de veranderende importconcurrentie op de veranderende  vraag naar niet-routinematige vaardigheden na te gaan. Modellen 1 en 4 tonen aan dat importconcurrentie op korte termijn een effect heeft op de veranderende  vraag naar niet-routinematige vaardigheden. In Model 5 is nagegaan in welke mate de veranderende vraag naar niet-routinematige vaardigheden van het vorige jaar (NRSIj,t-1) een effect heeft op de veranderende vraag naar niet-routinematige vaardigheden van het huidige jaar (NRSIj,t). Dit effect is negatief en statistisch significant. Het impliceert dat de vraag naar niet-routine vaardigheden in het voorgaande jaar de huidige vraag naar niet-routine vaardigheden negatief beïnvloedt. Dit duidt er op dat de arbeidsmarkt inderdaad enigszins rigide is, wat wil zeggen dat gewenste arbeidsmarktaanpassingen vertraagd plaatsvinden.

4.4Discussie en conclusie

In dit hoofdstuk kijken we naar de gevolgen van de toegenomen importconcurrentie op de Nederlands arbeidsmarkt. De focus ligt daarbij op de veranderende vraag naar niet-routinematige vaardigheden ten opzichte van routinematige vaardigheden.

Onze econometrische analyses laten zien dat, in de periode 2000-2014, de toenemende importconcurrentie een stijgende relatieve vraag naar niet-routinematige vaardigheden versterkt. Dit resultaat ligt in lijn met de studies van Lu en Ng (2013) en Consoli et al. (2016). Verder tonen de resultaten ook aan dat het effect van toenemende  importconcurrentie op de veranderende vraag naar niet-routinematige vaardigheden daalt naarmate een Nederlandse maakindustrie zich dichter bij de technologische frontier bevindt. Een laatste bevinding van dit onderzoek is dat stijgende of dalende veranderende importconcurrentie pas na verloop van tijd een weerslag heeft op de veranderende vraag naar niet-routinematige vaardigheden.

4.5Data en methoden

Data

Om de relatie tussen de routinematigheid van de werkgelegenheid en importconcurrentie in kaart te brengen, maken we gebruik van verschillende databronnen. Informatie over de routinematigheid van de werkgelegenheid is afkomstig uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB). De EBB is een roterend panelonderzoek onder een representatieve steekproef van ongeveer 50 000  huishoudens (CBS, 2015). Voor dit onderzoek maken we gebruik van de EBB voor de jaren 2000 tot en met 2014. De EBB bevat informatie over het beroep en de bedrijfssector waarin mensen werkzaam zijn. Voor het bepalen van de routinematigheid  van de beroepen sluiten we aan bij onderzoek van Den Butter & Mihaylov (2013). Zij hebben op basis van de beroepsomschrijvingen per beroep vastgesteld welk deel van de taken die bij dit beroep horen kunnen worden aangeduid als routinematig. Een taak wordt gezien als routinematig als de taak makkelijk in regels of procedures te vatten is en dus te automatiseren is. Een voorbeeld van een routinematige taak is het besturen van machines (routinematig handmatig) of het maken van berekeningen en boekhouden (routinematig cognitief). Voorbeelden van niet-routinematige taken zijn het repareren van machines (niet-routinematig handmatig) , onderzoek, evaluatie en planning (niet-routinematig analytisch) en leiding geven (niet-routinematig interactief). Voor elk jaar krijgen beroepen dezelfde score op routinematigheid. Veranderingen in de routinematigheid van de werkgelegenheid komen dus voort uit het groeien en krimpen van werkgelegenheid in beroepen en niet uit  veranderingen in de mate van routinematigheid van de beroepen zelf. Zie Menger & de Vries (2017) voor een uitgebreidere beschrijving.

Informatie  over importconcurrentie is afkomstig uit de Statistiek Internationale Handel in Goederen. Als maatstaf voor veranderingen in importconcurrentie, volgen we de methode volgens Autor et al. (2016) en Vancauteren et al. (2017). Deze is berekend aan de hand van volgende formule:

IMPj,tk=Mj,tk-Mj,t-1kYj+Mj-Xj

In deze formule is Mj,tk gelijk aan de importen uit land k van alle hoofdproducten die behoren tot de sector j in jaar t, Yj is de totale productie van industrie j, Mj zijn de totale importen en Xj zijn de totale exporten uitgedrukt in constante prijzen in het basisjaar 2000. De totale verandering in importconcurrentie IMPj,t  zoals gehanteerd in de analyse wordt gesommeerd over alle k landen. De Statistiek Internationale Handel in goederen is gebruikt voor data over de internationale handel in goederen en is vervolgens geaggregeerd naar industrieniveau j op basis van een concordantietabel, die gebruikt wordt bij Nationale Rekeningen bij het CBS om de consistentie doorheen onze periode te handhaven. Importen die bestemd zijn voor wederuitvoer zijn hier niet mee opgenomen. Geaggregeerde importen en exporten vanuit alle landen van producten die behoren tot industrie j geven respectievelijk de waarden van Mj en Xj weer; de data om de totale productie Yj te meten is afkomstig van Nationale Rekeningen bij het CBS.

Informatie over ICT kapitaal- en technologie-intensiteit per sector en de technologische frontier is afkomstig van EU KLEMS data.noot1 Als graad van Nederlandse technologisering wordt, analoog aan Acemoglu et al. (2006) gebruik gemaakt van de verhouding van totale factorproductiviteit (TFP) van Nederland ten opzichte van de TFP van de Verenigde Staten. Hierbij wordt dus verondersteld dat de Verenigde Staten een referentie is op gebied van technologische vooruitgang in de beschouwde industrieën in deze analyse. Totale factorproductiviteit is het aandeel van de outputgroei dat niet toe te schrijven is aan arbeids- en kapitaalproductiviteit. Daarom wordt TFP in de literatuur vaak beschouwd als maatstaf voor het technologische niveau. In navolging van Consoli et al. (2016) wordt de hoeveelheid ICT-kapitaal hier gehanteerd als maatstaf voor technologie-intensiteit van een bepaalde maakindustrie. Deze variabele, afkomstig uit de EU KLEMS database, bevat alle ICT-gerelateerde kapitaaldiensten op sectorniveau en drukken we uit in procentpuntveranderingen.

Als indicator voor conjunctuurveranderingen nemen we de jaarlijkse verandering van het werkloosheidspercentage (CBS, 2018).

Beschrijvende statistieken

4.5.1Beschrijvende statistieken – gehanteerde variabelen

Observaties Gemiddelde Stand. afw. Min. Max.
Variabele
ΔNRSIj,t 252 0,02 0,12 -0,34 0,46
ΔIMPj,t-2 232 0,01 0,08 -0,46 0,48
ΔCAPITj,t-1 234 23,83 71,52 -21,10 33,88
CFj,t-1 234 10,56 0,22 0,73 23,86
Δunempt 252 0,27 0,68 -0,90 1,50

4.5.2Correlatie

ΔNRSIj,t ΔIMPj,t-2 ΔCAPITj,t-1 CFj,t-1 Δunempj,t
ΔNRSIj,t 1
ΔIMPj,t-2 0,1839 1
ΔCAPITj,t-1 0,1434 -0,1029 1
CFj,t-1 -0,1609 0,0497 0,0478 1
Δunempt 0,1672 0,0631 -0,0021 0,0341 1

Regressiemodel

Het basismodel van dit onderzoek is analoog aan dat van Consoli et al. (2016) en Lu & Ng (2013). Het luidt als volgt:

NRSIj,t= β0+β1IMPj,t-2+β2CAPITj,t-1+β3CFj,t-1+β4unempj,t-1+εj,t

Waar NRSIjt de procentuele groei in de verhouding van het aandeel niet-routinematige taken ten opzichte van het aandeel routinematige taken in industrie j in jaar t is. IMPj,t-2 is de maat voor importconcurrentie, CFj,t-1 zijn de ICT kapitaalinvesteringen uitgedrukt in procentpuntveranderingen, CFj,t-1 is de afstand tot de technologische frontier, en unempj,t-1 zijn de veranderingen in het werkloosheidspercentage.

Conform aan hypothese 2 wordt er in een uitgebreider model ook gekeken naar indirecte effecten tussen importconcurrentie en de technologische frontier door middel van een interactieterm. Hiervoor wordt het volgende regressiemodel gebruikt, waarbij ditmaal de veranderingen in het werkloosheidspercentage niet met 1 jaar vertraagd worden. Het doel van deze aanpassing is een extra robuustheidscontrole.

NRSIj,t= β0+β1IMPj,t-2+β2CAPITj,t-1+β3CFj,t-1+β4unempj,t+β5IMPj,t-2×CFj,t-1+εj,t

Een hypothesetest dat β5 statistisch niet verschilt van nul toont aan dat het effect van importconcurrentie op de vraag naar niet-routinematigheid indirect verloopt via de technologische frontier.

Om hypothese 3 te testen wordt het onderstaande model geschat. Hiermee wordt er ook gekeken naar lange termijn effecten.

NRSIj,t= β0+β1NRSIj,t-1+β2IMPj,t-2+β3CAPITj,t-1+β4CFj,t-1+β5unempj,t+εj,t

Een hypothesetest dat β1 statistisch verschillend is van nul geeft weer dat er niet alleen korte maar ook lange termijn effecten bestaan (hypothese 3). Daarnaast wordt in de verschillende modellen gecontroleerd voor industriekenmerken (industrie dummy’s). Een F-toets toont aan dat jaareffecten significant niet verschillend zijn van nul. Het causaal verband tussen importconcurrentie en de vraag naar niet-routinematigheid is volgens onze test endogeen. Daarom hanteren we een extra vertraging door de importconcurrentie in t-2 uit te drukken. In dit laatste model hanteren we een bijkomende controle voor endogeniteit en niet-geobserveerde bedrijfseffecten (fixed effecten) door het gebruik van zogenoemde General Method of Moments (GMM).

4.6Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Acemoglu, D., & Autor, D. (2011). Skills, Tasks and Technologies: Implications for Employment and Earnings. Handbook of Labor Economics(vol. 4), 1043-1171.

Acemoglu, D., Aghion, P., & Zilibotti, F. (2006). Distance to Frontier, Selection, and Economic Growth. Journal of the European Economic Association, 4(1), 37-74.

Aghion, P., Bloom, N., Blundell, R., Griffith, R., & Howitt, P. (2005). Competition and Innovation: An Inverted-U Relationship. The Quarterly Journal of Economics(vol. 120, No. 2), 701-728.

Autor, D., Hanson, G., Pisano, G., & Shu, P. (2016). Foreign competition and domestic innovation: Evidence from US patents. NBER working paper no. 22879.

Autor, D., Levy, F., & Murnane, R. (2003). The Skill Content of Recent Technological Change: An Empirical Exploration. The Quarterly Journal of Economics, vol. 118(4), 1279-1333.

Bernard, A., Jensen, B., & Schott, P. (2006). Survival of the Best Fit: Exposure to Low-Wage Countries and the (Uneven) Growth of U.S. Manufacturing Plants. Journal of International Economics, 68(1), 219 - 237.

Bloom, N., Draca, M., & Van Reenen, J. (2016). Trade Induced Technical Change? The Impact of Chinese Imports on Innovation, IT and Productivity. Review of Economic Studies(83), 87-117.

CBS (2015). Methoden en definities Enquête Beroepsbevolking 2014. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2018). Arbeidsdeelname, vanaf 1969. [Dataset]. Geraadpleegd op de website van Centraal Bureau voor de Statistiek: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83752NED&D1=4&D2=0&D3=0&D4=30-48&VW=T, op 8 mei 2018.

Consoli, D., Vona, F., & Rentocchini, F. (2016). That was then, this is now: skills and routinization in the 2000s. Industrial and Corporate Change, 25(5), 847-866.

Cuyvers, L., Dumont, M., Rayp, G., & Stevens, K. (2003). Wage and Employment Effects in the EU of International Trade with Emerging Economies. Review of World Economics, 139 (2), 248-275.

Cuyvers, L., Dhyne, E., & Soeng, R. (2010, October). The effects of internationalisation on domestic labour demand skills: Firm-level evidence for Belgium. NBB working paper No. 206.

Den Butter, F., & Mihaylov, E. (2013). Veranderende vaardigheden op de Nederlandse arbeidsmarkt. Economisch Statistische Berichten, 98(4670), 618 - 621.

Ding, S., Sun, P., & Jiang, W. (2016). The Effect of Import Competition on Firm Productivity and Innovation: Does the Distance to Technology Frontier Matter? Oxford Bulletin of Economics and Statistics, 78(2), 197-227.

Fourage, D., Smits, W., de Vries, J., & de Vries, R. (2017). Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur. Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt, 46 - 67.

Goos, M., & Manning, A. (2007). Lousy and Lovely Jobs: The Rising Polarization of Work in Britain. The Review of Economics and Statistics, 89(1), 118-133.

Khandelwal, A. (2010). The Long and Short (of) Quality Ladders. Review of Economic Studies(77), 1450-1476.

Kösters, L., & Smits, W. (2014). Tijdelijk werk: Nederland in Europees perspectief. Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt: de focus op flexibilisering, 128-150. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Lu, Y., & Ng, T. (2013). Import Competition and Skill Content in U.S. Manufacturing Industries. Review of Economics and Statistics, 95(4), 1404-1417.

Menger, J., & de Vries, J. (2017). Werken voor Nederland en het buitenland. In: CBS Internationaliseringsmonitor 2017 - vierde kwartaal: Waardeketens, 86-110. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

OESO (2013). OECD skills outlook 2013: First results from the Survey of Adult Skills. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling: Parijs.

Vancauteren, M., Boutorat, A., & Lemmers, O. (2017). Import Competition and innovation: Evidence for the Netherlands. CBS working paper. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Noten

Te raadplegen via www.EUKLEMS.NET.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Copyright foto’s: Hollandse Hoogte

Disclaimer en copyright

Leeswijzer

Verklaring van tekens

. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
Nihil
(Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2017–2018 2017 tot en met 2018
2017/2018 Het gemiddelde over de jaren 2017 tot en met 2018
2017/’18 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2017 en eindigend in 2018
2015/’16–2017/’18 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2015/’16 tot en met 2017/’18

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Ahmed Boutorat
Dennis Cremers
Gusta van Gessel-Dabekaussen
Marjolijn Jaarsma
Oscar Lemmers
Bart Loog
Pascal Ramaekers
Wendy Smits
Mark Vancauteren
Roger Voncken
Sjoertje Vos
Jannes de Vries
Isabelle Weyns
Khee Fung Wong

Redactie

Marjolijn Jaarsma
Pascal Ramaekers
Roger Voncken
Sjoertje Vos

Eindredactie

Marjolijn Jaarsma
Roger Voncken