Kennispotentieel
5.1Onderwijs in Nederland
Naar welke soorten onderwijs gaan scholieren? Klopt het dat de Nederlandse bevolking steeds hoger opgeleid is? En hoe staat het met de belangstelling voor de exacte en technische studierichtingen. Dit zijn enkele van de onderwerpen die in deze paragraaf aan bod komen.
Deelname onderwijs iets afgenomen in 2022/’23
Bij kinderen in de leeftijd van 5 tot 16 jaar is de onderwijsdeelname vrijwel 100 procent (figuur 5.1.1). Ook voor 16- en 17‑jarigen ligt de onderwijsdeelname dicht bij de 100 procent. Een groot deel van de jongeren blijft onderwijs volgen als zij niet meer leerplichtig zijn vanaf hun 18e jaar. Zoals beschreven in de editie van deze publicatie uit 2021 (CBS, 2021a), is de onderwijsdeelname onder jongeren sinds 2000/’01 toegenomen. In de coronajaren 2020/’21 en 2021/’22 was de onderwijsdeelname het hoogst. Mogelijke redenen hiervoor zijn dat er minder mogelijkheden waren om naar het buitenland te gaan en dat er minder banen beschikbaar waren. In 2022/’23 was de onderwijsdeelname voor jongeren tussen de 18 en 20 jaar lager dan tijdens de coronajaren en de hieraan voorafgaande paar jaar. Deze daling is mogelijk veroorzaakt door de aankondiging van de herinvoering van de basisbeurs (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2023). Deze basisbeurs zal studeren financieel voordeliger maken waardoor het op dit moment aantrekkelijk kan zijn de start van een studie nog even uit te stellen.
Leer- en kwalificatieplicht
Kinderen van 5 tot 16 jaar die in Nederland wonen zijn leerplichtig en moeten dus verplicht onderwijs volgen. De meeste kinderen gaan al naar school als ze 4 jaar zijn, maar zij vallen dan nog niet onder de leerplicht. De leerplicht begint op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het kind 5 wordt en duurt tot het einde van het schooljaar waarin het kind 16 jaar wordt. Slechts in uitzonderingsgevallen kan een kind (tijdelijke) vrijstelling krijgen van de leerplicht.
Jongeren van 16 tot 18 jaar die nog geen startkwalificatie hebben, hebben een kwalificatieplicht die hun verplicht de startkwalificatie te behalen. Een startkwalificatie is een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) of middelbaar beroepsonderwijs (mbo) niveau 2 of hoger. De kwalificatieplicht geldt niet voor jongeren die praktijkonderwijs, of onderwijs in het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht of dagbesteding op het voortgezet speciaal onderwijs (vso) hebben gevolgd.noot1 Kwalificatieplichtige jongeren moeten volledig dagonderwijs volgen en mogen niet voltijd werken.
Leeftijd | 2018/'19 | 2019/'20 | 2020/'21 | 2021/'22 | 2022/'23* |
---|---|---|---|---|---|
15 | 98,79 | 98,72 | 98,77 | 98,67 | 98,39 |
16 | 98,00 | 97,96 | 98,03 | 97,85 | 97,32 |
17 | 94,41 | 94,05 | 94,60 | 93,85 | 92,57 |
18 | 83,70 | 83,41 | 84,97 | 83,75 | 79,60 |
19 | 75,30 | 75,17 | 77,06 | 76,42 | 72,32 |
20 | 66,63 | 66,35 | 68,56 | 68,02 | 64,56 |
21 | 56,37 | 56,91 | 58,76 | 58,78 | 55,54 |
22 | 47,04 | 47,71 | 49,81 | 49,79 | 47,09 |
23 | 37,82 | 38,29 | 39,96 | 40,35 | 38,18 |
24 | 28,52 | 28,50 | 29,79 | 30,22 | 28,95 |
25 | 20,11 | 20,40 | 20,74 | 21,12 | 20,37 |
26 | 14,30 | 14,20 | 14,65 | 14,51 | 14,08 |
27 | 10,14 | 10,25 | 10,37 | 10,47 | 10,01 |
28 | 7,36 | 7,48 | 7,68 | 7,74 | 7,35 |
29 | 5,56 | 5,77 | 5,84 | 5,94 | 5,70 |
30 | 4,28 | 4,48 | 4,61 | 4,68 | 4,48 |
Deelname aan het hoger onderwijs (hbo en wo) is in de afgelopen jaren flink toegenomen (figuur 5.1.2). Ten opzichte van 2013/’14 is in 2022/’23 het aantal studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo) toegenomen met 8 procent en in het wetenschappelijk onderwijs (wo) zelfs met 38 procent. De stijging van het aantal studenten in het hoger onderwijs is voor het grootste deel te verklaren door de toename van internationale studenten die in Nederland komen studeren. In paragraaf 3 van dit hoofdstuk wordt hier meer aandacht aan besteed. Waar in het hoger onderwijs het aantal studenten in de periode tot en met 2021/’22 ieder jaar is toegenomen, is het aantal studenten in het mbo afwisselend gestegen en gedaald. In het mbo zijn er nauwelijks internationale studenten. Zowel in het hoger onderwijs als het mbo is de onderwijsdeelname in 2022/’23 iets gedaald ten opzichte van 2021/’22.
Perioden_label | Middelbaar beroepsonderwijs1) | Hoger beroepsonderwijs | Wetenschappelijk onderwijs |
---|---|---|---|
2013/'14 | 498110 | 440290 | 250190 |
2014/'15 | 481410 | 446430 | 255660 |
2015/'16 | 476280 | 442590 | 261170 |
2016/'17 | 483360 | 446650 | 268030 |
2017/'18 | 487110 | 452690 | 280040 |
2018/'19 | 497110 | 455670 | 294710 |
2019/'20 | 503010 | 463330 | 306890 |
2020/'21 | 508770 | 489260 | 331420 |
2021/'22 | 502270 | 491440 | 344630 |
2022/'23* | 484210 | 476880 | 344250 |
* Voorlopige cijfers | |||
1) Exclusief extraneï |
Toename mbo niveau 4 studenten
Over de gehele periode tussen 2013 en 2023 was het aantal mbo-studenten het hoogst voor niveau 4 (figuur 5.1.3). Het aantal inschrijvingen op dat niveau nam tot 2020/’21 jaarlijks toe, het jaar erna bleef het aantal relatief stabiel, en in 2022/’23 was er zelfs een daling ten opzichte van het jaar ervoor. Het aantal inschrijvingen op mbo 2 en 3 bleef ieder jaar stabiel of nam iets af. Het aantal vrouwen dat ingeschreven is op mbo niveau 3 is de afgelopen tien jaar afgenomen. In 2012/’13 waren er meer vrouwen dan mannen ingeschreven op mbo niveau 3, maar vanaf 2016/’17 is het aandeel mannen juist hoger. Op mbo niveau 4 stonden over de gehele periode meer vrouwen dan mannen ingeschreven.
Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)
Het mbo bestaat uit vier niveaus. De mbo entreeopleiding is een opleiding tot assistent beroepsbeoefenaar. Mbo niveau 2 is een basisberoepsopleiding, niveau 3 een vakopleiding en niveau 4 een middenkaderopleiding of een specialistenopleiding. De entreeopleiding geeft geen startkwalificatie, niveau 2 tot en met 4 wel.
Mbo-opleidingen zijn ingedeeld in sectorkamers. Deze indeling volgt categorieën die relevant zijn voor het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs.
Jaar | mbo 2 | mbo 3 | mbo 4 |
---|---|---|---|
2013/'14 | 108230 | 135580 | 234960 |
2014/'15 | 97140 | 128710 | 242330 |
2015/'16 | 89450 | 127960 | 246690 |
2016/'17 | 84960 | 128270 | 258070 |
2017/'18 | 82990 | 126750 | 263840 |
2018/'19 | 83490 | 123090 | 275030 |
2019/'20 | 82960 | 119720 | 284140 |
2020/'21 | 83690 | 116250 | 293680 |
2021/'22 | 82240 | 112950 | 292840 |
2022/'23* | 78700 | 108050 | 283280 |
* Voorlopige cijfers | |||
1) Exclusief extraneï |
Zorg, welzijn en sport grootste mbo-opleiding
Van alle studierichtingen in het mbo is Zorg, welzijn en sport het grootst (figuur 5.1.4). Dit geldt voor alle studieniveaus. In deze studierichting behaalden op alle mbo-niveaus veel meer vrouwen dan mannen een diploma. In de meer technische studierichtingen Techniek en gebouwde omgeving en Creatieve industrie en ICT behaalden juist een stuk meer mannen dan vrouwen een diploma. Gediplomeerden op mbo niveau 2 en 3 in de richting Zakelijke dienstverlening en veiligheid zijn vaker man dan vrouw, terwijl er op mbo niveau 4 juist meer vrouwen een diploma behaalden in die richting.
Studierichting | mbo 2 | mbo 3 | mbo 4 |
---|---|---|---|
Zorg, welzijn en sport | 9790 | 10450 | 27460 |
Creatieve industrie en ICT | 1370 | 1430 | 9580 |
Zakelijke dienstverlening en veiligheid | 4580 | 3090 | 8700 |
Handel | 2660 | 2440 | 7780 |
Voedsel, groen en gastvrijheid | 4730 | 5770 | 7620 |
Techniek en gebouwde omgeving | 5830 | 7360 | 6960 |
Mobiliteit, transport, logisitek en maritiem | 3910 | 3230 | 3400 |
Specialistisch vakmanschap | 20 | 140 | 690 |
Bovensectoraal | 1070 | 140 | 360 |
* Voorlopige cijfers | |||
1) Inclusief extraneï |
Meer vrouwen dan mannen ingeschreven in het hoger onderwijs
Tussen 2013/’14 en 2022/’23 nam het aantal ingeschreven studenten toe op zowel het hbo als het wo (figuur 5.1.5). De toename van het aantal internationale studenten in deze periode speelde hierbij een rol. Over de gehele periode waren meer vrouwen dan mannen ingeschreven op het hbo en wo. Het aantal hbo-studenten is groter dan het aantal wo-studenten, hoewel het verschil in het aantal inschrijvingen tussen de onderwijsniveaus vanaf 2013/’14 kleiner is geworden.
Jaar | Mannen op hbo | Vrouwen op hbo | Mannen op wo | Vrouwen op wo |
---|---|---|---|---|
2013/'14 | 213620 | 226670 | 121660 | 128520 |
2014/'15 | 217200 | 229230 | 124270 | 131390 |
2015/'16 | 215590 | 227000 | 127620 | 133550 |
2016/'17 | 217740 | 228910 | 130640 | 137380 |
2017/'18 | 221400 | 231290 | 135850 | 144190 |
2018/'19 | 222420 | 233250 | 141730 | 152980 |
2019/'20 | 224210 | 239120 | 145910 | 160980 |
2020/'21 | 234160 | 255110 | 155990 | 175430 |
2021/'22 | 233120 | 258330 | 160040 | 184580 |
2022/'23* | 224880 | 251920 | 159590 | 184620 |
*Voorlopige cijfers |
Verschillen tussen mannen en vrouwen in studierichtingen hoger onderwijs
De hbo-bachelor studierichtingen met het grootste aantal gediplomeerden in 2021/’22 waren Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening, Gezondheidszorg en welzijn en Onderwijs (figuur 5.1.6). De studierichtingen met het laagste aantal gediplomeerden waren Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging en Wiskunde, natuurwetenschappen. Voor sommige studierichtingen zijn er grote verschillen in het aantal mannen en vrouwen dat een diploma behaalt. Voor de studierichting Informatica was het aantal mannen dat een diploma behaalde negen keer zo groot als het aantal vrouwen. Voor Gezondheidszorg en welzijn behaalden ruim vier keer zoveel vrouwen als mannen een diploma. Voor de studierichtingen Wiskunde, natuurwetenschappen, Dienstverlening, en Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging zijn er geen grote verschillen in het aantal mannen en vrouwen dat een diploma behaalt.
Op het wo is de grootste studierichting Journalistiek, gedrag en maatschappij op bachelorniveau en Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening op masterniveau (figuur 5.1.7). Voor de laatstgenoemde studierichting als geheel is het verschil in aantal gediplomeerde mannen en vrouwen klein. Er waren echter meer mannen die de bachelor behaalden en meer vrouwen die de master behaalden.
Studierichting | Mannen | Vrouwen |
---|---|---|
Gezondheidszorg en welzijn | 2540 | 11930 |
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening | 9150 | 7630 |
Onderwijs | 2370 | 6760 |
Dienstverlening | 2800 | 3500 |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 2160 | 3280 |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 800 | 2430 |
Techniek, industrie en bouwkunde | 4590 | 1560 |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 530 | 560 |
Informatica | 2970 | 300 |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 330 | 270 |
*Voorlopige cijfers |
Hoger onderwijs
Een voltijds bacheloropleiding duurt op het hbo vier jaar en op het wo drie jaar. Voor het wo geldt dat na de bachelor aansluitend een master van een of twee jaar gevolgd kan worden. Om een masteropleiding te volgen is bijna altijd een bachelor-diploma in een aansluitende studierichting verplicht.
De studierichtingen in het hoger onderwijs zijn ingedeeld volgens de internationale ISCED-F2013‑indeling.
Studierichting | Vrouwen bachelor | Mannen bachelor | Vrouwen master | Mannen master |
---|---|---|---|---|
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 8230 | 3550 | 7430 | 3420 |
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening | 5480 | 5920 | 9050 | 7850 |
Gezondheidszorg en welzijn | 3160 | 1300 | 3070 | 1340 |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 2130 | 2020 | 2460 | 2430 |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 1850 | 1140 | 2090 | 1000 |
Techniek, industrie en bouwkunde | 1110 | 2720 | 1710 | 3480 |
Onderwijs | 740 | 60 | 1760 | 420 |
Informatica | 420 | 1170 | 680 | 1710 |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 250 | 110 | 420 | 260 |
Dienstverlening | 110 | 110 | 440 | 590 |
Onbekend | 50 | 30 | . | . |
*Voorlopige cijfers |
Ook in het wo behaalden meer mannen dan vrouwen een diploma voor een bètastudie. Voor de studierichting Wiskunde, natuurwetenschappen was het aandeel mannen en vrouwen in de master echter vrijwel gelijk. In de bachelor is het aantal vrouwen zelfs hoger dan het aantal mannen.
5.2Kennis in Nederland en internationaal
In deze paragraaf komt het onderwijsniveau van Nederlanders aan bod, ook in vergelijking met andere Europeanen. Vervolgens focust de paragraaf op afgestudeerden uit het hoger onderwijs met een bètadiploma, zowel in Nederland als in andere Europese landen. Ten slotte is er aandacht voor een ‘leven lang ontwikkelen’.
Ruim een derde 15- tot 75‑jarigen heeft hbo- of wo-diploma
De verdeling van het onderwijsniveau van Nederlanders verschilt per leeftijdsgroep. In Nederland is ruim een derde van de 15- tot 75‑jarigen in het bezit van een hbo- of wo-diploma (figuur 5.2.1). Dit aandeel hoogopgeleiden neemt al jaren gestaag toe. De toename van het onderwijsniveau blijkt ook uit het grotere aandeel hoogopgeleiden onder jongere generaties. Dit geldt nog niet zozeer voor de jongste leeftijdsgroep. Een groot deel van hen volgt nog een opleiding (zie figuur 5.1.1) en gaat hun hoogste onderwijsniveau nog behalen. Van de 25- tot 35‑jarigen heeft het overgrote deel hun hoogste onderwijsniveau al wel behaald. In 2022 was in deze leeftijdscategorie 56 procent in het bezit van een hbo- of wo-diploma. Het aandeel hoogopgeleiden is voor oudere generaties kleiner. Bij de groep 65- tot 75‑jarigen is het aandeel hoogopgeleiden het kleinst, namelijk 26 procent.
Categorie | Laag | Middelbaar | Hoog | Onbekend |
---|---|---|---|---|
Mannen | . | . | . | . |
15 tot 75 jaar | 26 | 38 | 36 | 1 |
. | . | . | . | |
15 tot 25 jaar | 43 | 45 | 12 | 0 |
25 tot 35 jaar | 11 | 36 | 52 | 1 |
35 tot 45 jaar | 17 | 35 | 48 | 1 |
45 tot 55 jaar | 21 | 37 | 41 | 1 |
55 tot 65 jaar | 29 | 38 | 33 | 1 |
65 tot 75 jaar | 34 | 36 | 29 | 1 |
. | . | . | . | |
Vrouwen | . | . | . | . |
15 tot 75 jaar | 25 | 37 | 37 | 1 |
. | . | . | . | |
15 tot 25 jaar | 39 | 45 | 16 | 0 |
25 tot 35 jaar | 8 | 31 | 60 | 1 |
35 tot 45 jaar | 12 | 34 | 53 | 1 |
45 tot 55 jaar | 18 | 40 | 41 | 1 |
55 tot 65 jaar | 31 | 39 | 29 | 1 |
65 tot 75 jaar | 46 | 31 | 22 | 1 |
In 2022 hadden ongeveer evenveel mannen als vrouwen een hbo- of wo-diploma. Onder jongere generaties zijn er echter meer hoogopgeleide vrouwen dan mannen. 60 procent van de vrouwen van 25 tot 35 jaar was in 2022 hoogopgeleid; van de mannen in deze leeftijdscategorie had 52 procent een hbo- of wo-diploma. Ook 35- tot 45‑jarige vrouwen hebben vaker een hbo- of wo-diploma dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. In de groep 45- tot 55‑jarigen is het aandeel mannen en vrouwen met een hbo- of wo-diploma gelijk (41 procent). Alleen onder de 55- tot 75‑jarigen zijn mannen vaker dan vrouwen hoogopgeleid. Parallel aan de toename van het aandeel hoogopgeleiden in de afgelopen jaren, werd het aandeel Nederlanders met alleen basisonderwijs, vmbo of mbo-entree (laag opgeleid) kleiner. Het liep terug van 30 procent in 2013 naar 26 procent in 2020. De afgelopen twee jaar is dat aandeel gestabiliseerd.
Door deze ontwikkeling beschikken ook steeds meer Nederlanders van 15 tot 75 jaar over een startkwalificatie. Dat wil zeggen dat personen minimaal een afgeronde havo- of vwo-opleiding hebben, of een opleiding mbo-niveau 2. In 2022 gold dit voor 74 procent van de Nederlanders van 15 tot 75 jaar. Een startkwalificatie wordt gezien als het minimale niveau voor een duurzame positie op de arbeidsmarkt. Personen met een startkwalificatie hadden dan ook vaker betaald werk dan die zonder startkwalificatie. In 2022 werkte 78 procent van de personen met een startkwalificatie en 55 procent van de personen zonder startkwalificatie.
Meer cijfers over het hoogst behaalde onderwijsniveau zijn opgenomen in deze StatLinetabel.
Aandeel diploma hoger onderwijs bovengemiddeld in Nederland
In 2022 had 45 procent van de Nederlandse bevolking van 25 tot 65 jaar een diploma in het hoger onderwijs (figuur 5.2.2). Nederland staat daarmee boven het gemiddelde van de landen behorend tot de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In landen als Canada, Japan en het Verenigd Koninkrijk was het aandeel hoogopgeleiden groter dan in Nederland. In deze landen had ruim de helft van de bevolking een opleiding in het hoger onderwijs afgerond. In landen als Duitsland en Italië was het aandeel hoogopgeleiden juist kleiner dan in Nederland.
Land | Aandeel* |
---|---|
Canada | 63 |
Japan | 56 |
Ierland | 54 |
Zuid-Korea | 53 |
Australië | 51 |
Israël | 51 |
Luxemburg | 51 |
Verenigd Koninkrijk | 51 |
Verenigde Staten | 50 |
Zweden | 49 |
Noorwegen | 48 |
Litouwen | 47 |
België | 46 |
Nederland | 45 |
Zwitserland | 45 |
IJsland | 44 |
Finland | 43 |
Denemarken | 42 |
Estland | 42 |
Frankrijk | 42 |
Spanje | 41 |
Nieuw-Zeeland | 40 |
Slovenië | 40 |
Letland | 39 |
Oostenrijk | 36 |
Griekenland | 35 |
Polen | 34 |
Duitsland | 33 |
Chili | 31 |
Portugal | 31 |
Hongarije | 29 |
Slowakije | 29 |
Colombia | 28 |
Tsjechië | 27 |
Costa Rica | 25 |
Turkije | 25 |
Mexico | 21 |
Italië | 20 |
Bron: OESO | |
* Hoogopgeleiden als percentage van de bevolking van 25 tot 65 jaar, 2022. |
Nederland bij landen met laagste aandeel afgestudeerden in bètarichting
In 2021 rondde 19 procent van de afgestudeerden in het Nederlandse hoger onderwijs een bèta-opleiding af. Nederland heeft hiermee, op België, Malta en Cyprus na, het laagste percentage bèta-afgestudeerden van alle landen in de Europese Unie (EU). Gemiddeld behaalde 25 procent van de afgestudeerden in de EU een bètadiploma. In onder andere Duitsland en Roemenië lag het aandeel bèta-afgestudeerden boven het EU-gemiddelde. Duitsland kende de meeste bèta’s; 35 procent van de afgestudeerde Duitsers in het hoger onderwijs rondde een bèta-opleiding af.
in hoger onderwijs)Verberg tabel5.2.3 Afgestudeerden hoger onderwijs in bètarichting, 2021 (% van afgestudeerden
in hoger onderwijs)
Land | Mannen | Vrouwen |
---|---|---|
Roemenië | 41 | 21 |
Duitsland | 52 | 19 |
Griekenland | 40 | 19 |
Portugal | 42 | 18 |
Kroatië | 46 | 17 |
Estland | 46 | 17 |
Zweden | 44 | 17 |
Italië | 34 | 16 |
Oostenrijk | 49 | 15 |
Tsjechië | 48 | 15 |
Ierland | 41 | 15 |
Slovenië | 40 | 15 |
Denemarken | 39 | 15 |
Frankrijk | 37 | 15 |
EU - 27-landen | 36 | 15 |
Finland | 50 | 14 |
Polen | 47 | 13 |
Litouwen | 33 | 13 |
Zwitserland | 38 | 12 |
Bulgarije | 38 | 12 |
Noorwegen | 33 | 12 |
Luxemburg | 29 | 12 |
Slowakije | 37 | 11 |
Nederland | 36 | 11 |
Spanje | 30 | 11 |
Hongarije | 38 | 10 |
Letland | 38 | 9 |
België | 33 | 9 |
Malta | 27 | 7 |
Cyprus | 21 | 6 |
Bron: Eurostat |
In alle EU-landen studeerden mannen relatief vaker af in een bètarichting dan vrouwen. Het betrof gemiddeld 40 procent van de mannelijke afgestudeerden en 15 procent van de vrouwen (figuur 5.2.3). In Nederland lag het percentage voor zowel mannen als vrouwen lager. Van de afgestudeerde mannen in Nederland volgde 30 procent een bètastudie; van de afgestudeerde vrouwen 11 procent. Deze percentages zijn ongeveer gelijk aan die voor België en Luxemburg.
Leven lang ontwikkelen steeds belangrijker
Een ‘leven lang ontwikkelen’ wordt steeds belangrijker. De maatschappij verandert constant en nieuwe technologieën zorgen er voor dat de manier van werken ook verandert. Daarom is het belangrijk dat mensen hun vaardigheden blijven ontwikkelen door zich voortdurend bij te scholen. De Nederlandse overheid heeft ‘leven lang leren’ daarom in 2014 tot speerpunt gemaakt (TK, 2014). Meer recent spreekt de overheid van ‘een leven lang ontwikkelen’. En om ervoor te zorgen dat mensen bij een snel veranderende arbeidsmarkt niet buiten de boot vallen, wil de overheid extra maatregelen nemen zodat mensen zich blijven scholen (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018).
Ook op Europees niveau zien beleidsmakers de noodzaak van een ‘leven lang ontwikkelen’ in. De Europese Commissie heeft de ambitie uitgesproken dat de EU de meest concurrerende en meest dynamische kenniseconomie van de wereld wordt (Europese Commissie, 2010). Een strategisch doel van de EU-samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding was dat een ‘leven lang ontwikkelen’ en mobiliteit realiteit worden, waarbij onderwijs- en opleidingsstelsels beter op veranderingen inspelen. Om de vooruitgang te meten hebben beleidsmakers diverse concrete doelstellingen vastgesteld. Eén van deze doelstellingen was dat in 2020 in heel Europa 15 procent van de bevolking van 25 tot 65 jaar deelneemt aan enige vorm van opleiding of cursus. Dit kunnen zowel werkgerelateerde als vrijetijdscursussen zijn. De Nederlandse overheid streefde naar een groter aandeel van 20 procent (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2011). Als onderdeel van de strategische visie van de EU 2021–2030 is opgenomen dat in 2025 47 procent van de 25- tot 65‑jarigen moet hebben deelgenomen aan een opleiding of cursus in de 12 voorgaande maanden.noot2
Ruim één op de vier volgt een opleiding of cursus
In 2022 volgde 26 procent van de Nederlandse bevolking van 25 tot 65 jaar een opleiding of cursus (figuur 5.2.4). Het percentage Nederlanders dat een opleiding of cursus volgt lag in alle jaren tussen 2012 en 2022 ruim boven het EU-gemiddelde. In de jaren na 2012 is het percentage Nederlanders dat een opleiding of cursus volgt gestaag toegenomen. Na een lichte daling in 2020, die waarschijnlijk het gevolg was van de coronacrisis, steeg het aandeel weer. Overigens zijn, door een herziening van de Enquête Beroepsbevolking in 2021, de cijfers vanaf dat jaar niet goed vergelijkbaar met de cijfers over voorgaande jaren (CBS, 2021b).
Jaar | EU-27 | Nederland |
---|---|---|
2012 | 8,2 | 16,9 |
2013 | 9,9 | 17,9 |
2014 | 10,1 | 18,3 |
2015 | 10,1 | 18,9 |
2016 | 10,3 | 18,8 |
2017 | 10,4 | 19,1 |
2018 | 10,6 | 19,1 |
2019 | 10,8 | 19,5 |
2020 | 9,1 | 18,8 |
2021 | 10,8 | 26,6 |
2022 | 11,9 | 26,4 |
Bron: Eurostat |
Leven lang ontwikkelen
Onder ‘leven lang ontwikkelen’ vallen alle opleidingen en cursussen die personen van 25 tot 65 jaar volgen of recent (afgelopen 4 weken) gevolgd hebben. Deze definitie sluit aan bij de Europese indicator ‘Adult Learning’ die Eurostat publiceert.noot3
Het kan dan gaan om formele opleidingen en/of niet-formele onderwijsactiviteiten zoals bedrijfsopleidingen, cursussen, workshops of privélessen. Formeel onderwijs is onderwijs dat door de overheid wordt bekostigd, alsmede particulier onderwijs voor zover dit leidt tot een in Nederland erkend diploma.
De relatieve deelname aan ‘leven lang ontwikkelen’ is lager op oudere leeftijd. Onder 25- tot 35‑jarigen was de deelname het hoogst: 35 procent van hen volgde in 2022 een opleiding of cursus. Onder 55- tot 65‑jarigen was de deelname met 19 procent het laagst (figuur 5.2.5). Personen jonger dan 35 jaar volgen vooral langere opleidingen. Personen van 35 jaar of ouder volgen juist vooral bedrijfsopleidingen en cursussen. De deelname aan ‘leven lang ontwikkelen’ was iets hoger onder vrouwen dan onder mannen.
Persoonskenmerken | Mannen | Vrouwen |
---|---|---|
Totaal (25 tot 65 jaar) | 25 | 27 |
25 tot 35 jaar | 34 | 36 |
35 tot 45 jaar | 26 | 29 |
45 tot 55 jaar | 23 | 27 |
55 tot 65 jaar | 18 | 19 |
Personen die actief zijn op de arbeidsmarkt, dat zijn werkzame en werkloze personen die wel op zoek zijn naar werk, volgen vaker opleidingen en cursussen dan personen die behoren tot de niet-beroepsbevolking. Deze laatste groep bestaat uit personen zonder werk die niet zoeken naar werk of hiervoor niet beschikbaar zijn. Van de niet-beroepsbevolking nam 15 procent in 2022 deel aan opleidingen en cursussen (figuur 5.2.6). Onder het werkzame deel van de beroepsbevolking is de deelname aan ‘leven lang ontwikkelen’ hoger. Ruim een kwart hiervan volgde een cursus of opleiding in 2022. Van de groep werklozen nam 29 procent deel aan een opleiding of cursus. Vrouwen die deel uitmaken van de werkzame beroepsbevolking volgden relatief vaker dan mannen een opleiding. In de werkloze en de niet-beroepsbevolking was het aandeel mannen dat een opleiding of cursus volgde ongeveer even hoog als het aandeel vrouwen.
Arbeidspositie | Mannen | Vrouwen |
---|---|---|
Werkzame beroepsbevolking | 26 | 30 |
Werkloze beroepsbevolking | 29 | 30 |
Niet-beroepsbevolking | 15 | 15 |
5.3Internationale mobiliteit in het onderwijs
Wereldwijd volgen steeds meer jongeren een deel van hun studie in het buitenland. Met een in toenemende mate internationaal georiënteerde arbeidsmarkt is het belangrijk ervaring op te doen in het buitenland. In deze paragraaf wordt in het eerste deel beschreven hoeveel studenten voor een complete bachelor- of masterstudie of promotieonderzoek naar een ander land gingen, zowel vanuit Nederland naar het buitenland als omgekeerd. Daarna wordt dieper ingegaan op de internationale studenten in Nederland. Ten slotte wordt beschreven hoeveel studenten uit het hoger onderwijs een deel van hun opleiding in het buitenland deden.
Internationaal mobiele studenten
Nederlandse studenten gaan voor hun studie naar het buitenland en buitenlandse studenten komen naar Nederland om te studeren. Om een beeld te schetsen van het internationale studentenverkeer gebruikt deze paragraaf bij de figuren 5.3.1 en 5.3.2 het begrip ‘internationaal mobiele student’ volgens de Eurostat-definitie. Dit is iemand die zijn of haar vooropleiding voor het hoger onderwijs in een ander land heeft gedaan dan het land waarin hij of zij studeert óf staatsburger is van het land van herkomst. Van veel landen is informatie beschikbaar volgens deze definitie. Daardoor zijn de cijfers goed vergelijkbaar (maar wel later beschikbaar). Het betreft hier alleen studenten die zich voor een complete bachelor- of masterstudie of promotietraject hebben ingeschreven. Studenten die slechts voor een deel van hun opleiding naar het buitenland zijn gegaan, komen in het laatste deel van deze paragraaf aan bod.
In de figuren 5.3.3, 5.3.4 en 5.3.5 worden internationale studenten in Nederland gedefinieerd als studenten die niet de Nederlandse nationaliteit hebben én die hun vooropleiding in het buitenland hebben gevolgd. Dit is de definitie die het CBS hanteert voor StatLine.
Ho-opleiding in het buitenland: vooral naar buurlanden en Engelstalige landen
Nederlandse studenten krijgen de gelegenheid om in het buitenland te studeren. Veelal kiezen ze ervoor om dit te doen in OESO-landen.noot4 In figuur 5.3.1 zijn de twintig OESO-landen opgenomen waar Nederlandse studenten die in het buitenland studeren het vaakst naartoe gaan. In totaal gaat ruim 90 procent van de Nederlanders die in het buitenland studeert naar één van die landen. Ongeveer 4 procent studeert in een ander OESO-land, en ruim 5 procent studeert in een ander (niet-OESO) land.
Van de studenten in het hoger onderwijs die in studiejaar 2020/’21 voor een complete studie in het buitenland zaten (zie kader hierboven voor definitie), studeerde ruim 22 procent in België (figuur 5.3.1). Het aantal Nederlandse studenten dat naar België gaat is vanaf het studiejaar 2015/’16 flink toegenomen. De stijging valt samen met de invoering van het leenstelsel in het Nederlandse hoger onderwijs in studiejaar 2015/’16. Nederlandse studenten die in het buitenland studeren, doen dat vaak in buurlanden (België en Duitsland) en landen waar Nederlands of Engels gesproken wordt (België, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten). Bijna 30 procent van de Nederlandse studenten in het buitenland studeerde in het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten.
internationaal mobiele
studenten)Verberg tabel5.3.1 Aandeel internationaal mobiele Nederlandse ho-studenten die een complete studie in het buitenland doen, naar bestemmingsland, 2020/'21 (% van Nederlandse
internationaal mobiele
studenten)
Land | Aandeel |
---|---|
België | 22,1 |
Verenigd Koninkrijk | 18,9 |
Duitsland | 10,6 |
Verenigde Staten | 9,9 |
Turkije | 4,5 |
Oostenrijk | 3,6 |
Zwitserland | 3,0 |
Zweden | 2,6 |
Denemarken | 2,4 |
Frankrijk | 2,1 |
Spanje | 2,1 |
Australië | 1,7 |
Canada | 1,3 |
Ierland | 1,1 |
Noorwegen | 1,1 |
Finland | 1,0 |
Italië | 1,0 |
Portugal | 0,5 |
Japan | 0,5 |
Zuid-Afrika | 0,4 |
Bron: OESO |
In figuur 5.3.2 worden de twintig OESO-landen getoond waar de meeste internationaal mobiele studenten die in Nederland wonen vandaan komen. In totaal komt ruim 60 procent van de internationaal mobiele studenten in Nederland uit deze twintig landen. Ruim 9 procent komt uit een ander OESO-land, en bijna 30 procent komt uit een ander (niet-OESO) land.
Veel Duitse studenten voor ho-opleiding naar Nederland
In het studiejaar 2020/’21 studeerden ruim 135 duizend internationaal mobiele studenten in Nederland; zij kwamen hier voor een complete bachelor- of masterstudie of promotietraject (Eurostat definitie; zie het kader hierboven). Bijna 20 procent van hen kwam uit Duitsland (figuur 5.3.2). Van alle Duitse studenten in Nederland was ongeveer de helft niet ingeschreven als inwoner van Nederland. Deze groep betreft waarschijnlijk Duitse studenten die in de grensstreek wonen en dagelijks heen en weer reizen naar een Nederlandse universiteit of hogeschool. Belgische studenten maakten een aanzienlijk kleiner deel uit van alle buitenlandse studenten in Nederland: ruim 3 procent in 2020/’21. Van de Belgische studenten die in Nederland studeerden was iets meer dan de helft niet in Nederland ingeschreven. Ruim 4 procent van alle internationaal mobiele studenten in Nederland kwam uit China. Een vergelijkbaar aandeel (5 procent) was afkomstig uit Italië.
Land | Aandeel |
---|---|
Duitsland | 18,7 |
Italië | 5,0 |
China | 4,2 |
België | 3,4 |
Roemanië | 3,3 |
Bulgarije | 3,0 |
Frankrijk | 2,8 |
Spanje | 2,8 |
India | 2,7 |
Griekenland | 2,6 |
Verenigd Koninkrijk | 2,3 |
Polen | 1,9 |
Verenigde Staten | 1,3 |
Turkije | 1,2 |
Ierland | 1,2 |
Indonesië | 1,2 |
Hongarije | 1,1 |
Portugal | 1,1 |
Litouwen | 1,0 |
Finland | 0,9 |
Bron: OESO |
Aantal internationale universitaire studenten sterk gestegen
Het aantal internationale studenten in het Nederlandse hoger onderwijs is gestegen van 50 duizend in studiejaar 2010/’11 tot ruim 122 duizend in 2022/’23 (CBS definitie; zie het kader hierboven). Het aantal internationale studenten steeg met name sterk vanaf 2016. Studenten uit het buitenland die in Nederland komen studeren doen dit vooral aan een universiteit. Het aantal universitaire studenten uit het buitenland is gestegen van ongeveer 37 duizend in 2015/’16 naar bijna 85 duizend in 2022/’23. Deze stijging komt vooral doordat het aantal wo-bachelorstudenten sterk is gestegen, namelijk van 17 duizend in 2015/’16 naar 52 duizend in 2022/’23. Het aantal studenten dat een wo-master deed nam in dezelfde periode toe van 19 duizend tot 33 duizend.
In 2022/’23 vormden internationale studenten 24 procent van de totale populatie bachelorstudenten aan universiteiten, terwijl dit in 2010/’11 nog 7 procent was. Bij de wo-masterstudenten nam het aandeel internationale studenten ook toe, van 16 procent in 2010/’11 naar 27 procent in 2022/’23. In figuur 5.3.3 is te zien dat het aandeel internationale studenten aan Nederlandse universiteiten steeds groter wordt. In 2022/’23 nam het aantal niet-internationale studenten zelfs af ten opzichte van het jaar daarvoor, terwijl het aantal internationale studenten doorgroeide (figuur 5.3.3). Van de afgestudeerden uit het studiejaar 2018/’19 woonde en werkte een jaar later een derde nog in Nederland. Dit aandeel is groter dan in voorgaande jaren. Voorheen was het aandeel internationale studenten dat in Nederland bleef om te werken met ruim 20 procent relatief stabiel. Hoeveel internationale afgestudeerden in Nederland blijven om te werken, verschilt per studierichting (CBS, 2023a).
Niet-internationale studenten | Internationale studenten | |
---|---|---|
2010/'11 | 218230 | 24150 |
2011/'12 | 218790 | 26640 |
2012/'13 | 213100 | 28280 |
2013/'14 | 219730 | 30450 |
2014/'15 | 223110 | 32550 |
2015/'16 | 224480 | 36690 |
2016/'17 | 225590 | 42440 |
2017/'18 | 231290 | 48750 |
2018/'19 | 238430 | 56280 |
2019/'20 | 244180 | 62710 |
2020/'21 | 260600 | 70820 |
2021/'22 | 264230 | 80400 |
2022/'23* | 258410 | 85840 |
*Voorlopige cijfers. |
Groot verschil in studiekeuze internationale bachelor- en masterstudenten
Internationale bachelorstudenten aan de universiteiten volgden in studiejaar 2022/’23 vooral opleidingen in alfa- en gammarichtingen. 43 procent studeerde in de richting Journalistiek, gedrag en maatschappij en 28 procent volgde een bachelor in de richting Recht, administratie en zakelijke dienstverlening (figuur 5.3.4). Onder niet-internationale bachelorstudenten was de richting Recht, administratie en zakelijke dienstverlening het grootst (ruim 29 procent). Internationale bachelorstudenten doen ruim twee keer zo vaak een studie in de richting Journalistiek, gedrag en maatschappij als niet-internationale studenten. Ze doen juist veel minder vaak studies in de richtingen Gezondheidszorg en welzijn (2 procent tegenover 11 procent) en Onderwijs (0 procent tegenover 3 procent).
Studierichting | Niet-internationale studenten | Internationale studenten |
---|---|---|
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening | 29,4 | 28,0 |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 20,5 | 42,7 |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 11,8 | 6,2 |
Gezondheidszorg en welzijn | 10,9 | 1,7 |
Techniek, industrie en bouwkunde | 9,1 | 9,3 |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 8,5 | 4,5 |
Informatica | 4,2 | 6,9 |
Onderwijs | 3,8 | 0,0 |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 1,1 | 0,1 |
Dienstverlening | 0,4 | 0,4 |
Onbekend of niet gespecifieerd | 0,2 | . |
*Voorlopige cijfers. |
Internationale wo-masterstudenten volgden relatief vaak een opleiding in de richting Recht, administratie en zakelijke dienstverlening (figuur 5.3.5). Ook in de richting Journalistiek, gedrag en maatschappij studeerden veel internationale studenten. Onder de niet-internationale master studenten is de studierichting Journalistiek, gedrag en maatschappij ook het grootst, gevolgd door Gezondheidszorg en welzijn. Studierichtingen met veel meer niet-internationale dan internationale masterstudenten zijn Onderwijs en Gezondheidszorg en welzijn.
Internationale wo-masterstudenten volgden veel vaker technische opleidingen, zoals opleidingen in de richtingen Wiskunde, natuurwetenschappen en Techniek, industrie en bouwkunde, dan internationale wo-bachelorstudenten. Ook opleidingen in de richtingen Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging, Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis en Gezondheidszorg en welzijn waren meer in trek onder internationale wo-masterstudenten dan onder internationale wo-bachelorstudenten. Opleidingen in de richting Journalistiek, gedrag en maatschappij werden door de masterstudenten veel minder vaak gekozen dan door de bachelorstudenten.
Studierichting | Niet-internationale studenten | Internationale studenten |
---|---|---|
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening | 25,6 | 24,0 |
Gezondheidszorg en welzijn | 15,1 | 3,9 |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 14,3 | 21,5 |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 12,9 | 13,9 |
Techniek, industrie en bouwkunde | 12,4 | 17,9 |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 6,9 | 6,4 |
Informatica | 5,3 | 8,2 |
Onderwijs | 4,7 | 0,7 |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 1,8 | 2,3 |
Dienstverlening | 1,1 | 1,2 |
*Voorlopige cijfers. |
Studenten tijdens coronacrisis minder vaak naar buitenland
Behalve voor een complete studie, kunnen studenten ook voor een onderdeel van hun studie of stage naar het buitenland gaan. Dit wordt studiepuntmobiliteit genoemd.
Van de studenten die in het studiejaar 2021/’22 een diploma in het hoger onderwijs behaalden, studeerde 11 procent minimaal drie maanden in het buitenland of behaalde er minstens vijftien studiepunten. De studiepuntmobiliteit is afgenomen ten opzichte van de studiepuntmobiliteit vóór de coronapandemie. In 2021/’22 was de studiepuntmobiliteit (11 procent) lager dan in het coronajaar ervoor (14 procent). De meerderheid (60 procent) van de studenten die niet naar het buitenland zijn gegaan, maar dit wel hadden overwogen, benoemde de coronapandemie als belangrijkste reden om niet te gaan.
Deelnemen aan digitale activiteiten in het buitenland was wel mogelijk tijdens de coronapandemie. In 2021/’22 nam 17 procent van de afgestudeerden deel aan online of digitale activiteiten aan een buitenlandse onderwijsinstelling.
Afstudeerjaar | Studiepuntmobiel |
---|---|
2015/'16 | 22 |
2016/'17 | 25 |
2017/'18 | 24 |
2018/'19 | 25 |
2019/'20 | 23 |
2020/'21 | 14 |
2021/'22 | 11 |
Meer informatie over studiepuntmobiliteit in het hoger onderwijs is opgenomen in dit CBS-nieuwsbericht (CBS, 2023b).
5.4Literatuur
Literatuur
CBS (2021a). ICT, kennis en economie. Centraal Bureau voor de Statistiek, Heerlen, Den Haag, Bonaire.
CBS (2021b). Vragenlijst enquête beroepsbevolking 2021. Centraal Bureau voor de Statistiek, Heerlen, Den Haag, Bonaire.
CBS (2023a), Derde van internationale afgestudeerden blijft in Nederland om te werken. Centraal Bureau voor de Statistiek, Heerlen, Den Haag, Bonaire.
CBS (2023b). Studenten tijdens coronacrisis minder vaak naar buitenland. Centraal Bureau voor de Statistiek, Heerlen, Den Haag, Bonaire.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2011). Kerncijfers 2006–2010. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2023). Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2022/2023. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag.
Noten
Hiermee worden OESO-landen en OESO kandidaat- of partnerlanden bedoeld.