Uitgaven aan R&D opnieuw gestegen

Foto omschrijving: TU Eindhoven, Center for Quantum Materials and Technology

Research & Development

Auteurs: Joey Theissen, Rik van Roekel

Onderzoek en ontwikkeling (R&D) zijn van belang voor een open economie die niet zo zeer op prijs maar vooral op kennis concurreert. De mogelijkheid producten te maken die anderen (nog) niet kunnen maken, geeft marktvoordeel en dus mogelijkheden voor groei. In 2019 gaven bedrijven en instellingen in Nederland bijna 17,8 miljard euro uit aan R&D. De overheid financierde 29 procent van de R&D-uitgaven. De R&D-intensiteit kwam uit op 2,18 procent.

6.1R&D in Nederland

Om nieuwe kennis en kunde te ontwikkelen, is het van belang te investeren in R&D. Kenmerkend voor R&D is dat het onderzoek naar vernieuwing streeft. Volgens de definitie die statistische bureaus internationaal hanteren, betreft R&D: ‘creatief werk dat op systematische basis wordt verricht ter vergroting van de hoeveelheid kennis, met inbegrip van de kennis van de mens, de cultuur en de samenleving, alsmede het gebruik van deze hoeveelheid kennis voor het ontwerpen van nieuwe toepassingen’ (OESO, 2015). Het kader ‘Definitie van R&D’ toont een praktische uitwerking van deze definitie, zoals het CBS deze hanteert in zijn enquêtes en publicaties. Traditioneel gaat R&D over fundamenteel en toegepast onderzoek naar nieuwe kennis en technologie. Later monden deze kennis en technologie mogelijk uit in concrete nieuwe producten en processen.

Er bestaat een verschil tussen fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek. In fundamenteel onderzoek staat centraal dat een bedrijf of instelling de wetenschappelijke kennis vergroot (‘research’). Kennisinstellingen zoals universiteiten en onderzoeksinstituten richten zich vooral op dit type onderzoek. Bij toegepast onderzoek draait het er om dat bedrijven en instellingen ideeën verder ontwikkelen tot een prototype van nieuwe of sterk verbeterde processen en producten (‘development’). Bedrijven verrichten relatief vaak dit type onderzoek. Voor succesvolle R&D-activiteiten in Nederland is enerzijds de traditionele R&D binnen het eigen bedrijf van belang. Anderzijds zijn externe, gespecialiseerde kennisdiensten essentieel, waarbij partners samenwerken en kennis delen. Voorbeelden van samenwerkingspartners zijn onderzoeksinstituten en ingenieursbureaus.

R&D levert nieuwe kennis op die kan resulteren in innovaties. Dit zijn veelal technologische innovaties: nieuwe producten en processen. Daarnaast kan R&D ook niet-technologische innovaties opleveren. Voorbeelden hiervan zijn nieuwe organisatievormen en marketingmethoden.

Definitie van R&D

In enquêtes vraagt het CBS bedrijven en instellingen naar hun uitgaven en ingezette arbeidsjaren voor R&D. In dit kader beschrijven we welke activiteiten onder R&D-activiteiten vallen.

 

Kenmerkend voor R&D is dat het onderzoek streeft naar oorspronkelijkheid én vernieuwing. R&D is het creatief, systematisch en planmatig zoeken naar oplossingen voor praktische problemen, bijvoorbeeld productieproblemen. Ook het strategische en het fundamentele onderzoek behoren tot R&D. Hierbij staat voorop dat het bedrijf of de kennisinstelling de achtergrondkennis en de (puur) wetenschappelijke kennis wil vergroten. Dit type onderzoek heeft niet zo zeer tot doel direct economisch voordeel te behalen of problemen op te lossen. Verder omvat R&D activiteiten om ideeën of prototypes verder te ontwikkelen tot bruikbare processen en productierijpe producten.

 

Belangrijk in dit proces is ook activiteiten te definiëren die geen R&D zijn. De volgende activiteiten betreffen geen R&D:

  • routinematige metingen of controles;
  • marktonderzoeken;
  • scholing en training;
  • werkzaamheden voor octrooien en licenties;
  • ingekochte technologie of geavanceerde (productie)apparatuur operationeel maken;
  • bestaande software herschrijven of klantspecifiek maken;
  • industriële vormgeving, tenzij het doel is systematisch ergonomische verbeteringen aan te brengen.

 

In deze publicatie vallen onder R&D-uitgaven – tenzij anders vermeld – de uitgaven die bedrijven of instellingen doen aan R&D die het eigen en ingeleende personeel in Nederland verricht. Daarbij kan het bedrijf zelf de R&D financieren, maar het kan ook tegen betaling R&D uitvoeren in opdracht van andere bedrijven of instellingen. R&D-activiteiten van Nederlandse bedrijven die zij uitvoeren in het buitenland, vallen hier dus niet onder. Omgekeerd vallen in Nederland verrichte R&D-activiteiten gefinancierd vanuit het buitenland hier wél onder. R&D-financiering via WBSO-subsidies wordt niet verrekend.noot1 Dit betekent dat uitgaven van een bedrijf aan gesubsidieerd R&D-personeel tellen als R&D-uitgaven, ook al krijgt het bedrijf een deel hiervan (later) via de loonbelasting terug. Door deze aanpak zijn de cijfers over Nederland vergelijkbaar met uitkomsten van andere landen.

Bij R&D gaat het er niet alleen om dat een bedrijf of instelling zelf nieuwe kennis ontwikkelt. Het is ook van belang elders ontwikkelde kennis te benutten, en bestaande informatie uit te wisselen. Daartoe is een goed ontsloten kennisinfrastructuur essentieel. Als bedrijven, overheden en kennisinstellingen veel R&D-activiteiten verrichten en daarbij samenwerken, kan een land beter concurreren. Dit maakt een land ook aantrekkelijk voor buitenlandse investeerders. Substantiële R&D-activiteiten in een bedrijfstak of land gaan ook gepaard met hoogwaardige werkgelegenheid. Ook onderzoek ten behoeve van de energietransitie en de mondiale voedselvoorziening is van actueel belang. R&D is daarmee niet uitsluitend een zaak voor de bedrijvensector, maar zeker ook voor overheid en wetenschap.

Deze paragraaf schetst een beeld van de totale R&D-uitgaven en het bijbehorende R&D-personeel in 2019. Aan bod komt welk aandeel de verschillende sectoren hierin hebben en hoe de situatie in Nederland is in internationaal perspectief.

Bijna 18 miljard euro aan R&D in Nederland

In 2019 hebben bedrijven en instellingen ongeveer 17,8 miljard euro uitgegeven aan R&D met eigen en ingeleend personeel (tabel 6.1.1). Het bedrijfsleven verrichtte twee derde van alle R&D in Nederland. Instellingen voor hoger onderwijs waren goed voor 28 procent van de totale R&D-uitgaven. Dit zijn de universiteiten, universitaire medische centra en het hoger beroepsonderwijs. Overheidsinstellingen en private non-profitinstellingen verrichtten in 2019 de resterende 6 procent van de Nederlandse R&D. Bedrijven en instellingen verrichten R&D niet altijd voor zichzelf of voor de eigen sector. Bedrijven doen bijvoorbeeld R&D in opdracht van de overheid, en researchinstellingen en universiteiten verrichten R&D in opdracht van bedrijven (zie ook tabel 6.3.1). Ook bij R&D is er dus, net als bij andere economische activiteiten, sprake van een zekere arbeidsverdeling tussen bedrijven en sectoren.

6.1.1R&D verricht met eigen en ingeleend personeel: uitgaven, arbeidsjaren en R&D-intensiteit
2015 2016 2017 2018 2019** 2019**
R&D-uitgaven mln euro % van totaal
Totaal 14 808 15 235 16 080 16 550 17 760 100
Bedrijven 9 515 10 008 10 667 10 998 11 846 67
Instellingen1) 900 923 907 971 1 014 6
Hoger onderwijs en UMC2) 4 393 4 304 4 506 4 581 4 900 28
R&D intensiteit3) % van bbp
Totaal 2,15 2,15 2,18 2,14 2,18
Bedrijven 1,38 1,41 1,45 1,42 1,46
Instellingen1) 0,13 0,13 0,12 0,13 0,12
Hoger onderwijs en UMC2) 0,64 0,61 0,61 0,59 0,60
R&D-personeel 1 000 fte % van totaal
Totaal 139,4 144,5 150,4 156,9 160,4 100
Bedrijven 97,4 102,6 107,5 112,8 115,1 72
Instellingen1) 8,3 8,6 8,6 9,3 9,3 6
Hoger onderwijs en UMC2) 33,6 33,3 34,4 34,7 36,0 22

Bron:CBS

1)Inclusief private non-profitorganisaties (PNP’s).

2)Universiteiten, het facultair deel van de Universitaire Medische Centra (UMC's) en het Hoger Beroepsonderwijs (hbo).

3)R&D-intensiteit is de R&D-uitgaven uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp).

**nader voorlopige cijfers

Ruim 160 duizend arbeidsjaren aan R&D

In 2019 besteedden bedrijven en instellingen samen ruim 160 duizend arbeidsjaren aan R&D. Ook hier namen de bedrijven het grootste deel voor hun rekening: 72 procent. Het hoger onderwijs was goed voor 22 procent van de R&D-arbeidsjaren. De resterende 6 procent werd gerealiseerd door de overheidsinstellingen en de private non-profitinstellingen.

Per R&D-arbeidsjaar gaf de bedrijvensector 103 duizend euro uit; in het hoger onderwijs was dit 136 duizend euro. De publieke researchinstellingen lagen hier met 109 duizend euro per arbeidsjaar tussenin. De R&D-uitgaven bestaan naast de loonkosten uit de overige exploitatiekosten die aan R&D zijn toe te rekenen, met uitzondering van de afschrijvingen. In plaats van de afschrijvingen behoren de R&D-investeringen tot de R&D-uitgaven. De uitgaven die bedrijven en instellingen doen aan R&D omvatten dus meer dan alleen de loonkosten.

R&D-intensiteit

Tabel 6.1.1 vermeldt ook de zogenaamde R&D-intensiteit. Deze is gedefinieerd als de R&D-uitgaven gedeeld door het bruto binnenlands product (bbp), en drukt zo de omvang van de R&D-uitgaven uit als percentage van de totale economie. Daardoor geeft dit cijfer aan in hoeverre de R&D-uitgaven gelijke tred houden met de economie. Daarnaast zorgt het ervoor dat de R&D-uitgaven van verschillende landen vergelijkbaar zijn.

 

De R&D-intensiteit is een heldere, bruikbare en feitelijk juiste indicator, maar de achterliggende werkelijkheid is altijd genuanceerder. Door verschillen in sectorstructuur zijn landen niet zonder meer met elkaar te vergelijken. Nederland heeft relatief weinig industriële bedrijven en dat verklaart voor een deel dat Nederland minder uitgeeft aan R&D. De industrie verricht namelijk meestal meer R&D dan de dienstensector, hoewel de dienstverlening ook R&D-activiteiten uitvoert. Het is dus mogelijk dat landen een vergelijkbare R&D-intensiteit hebben voor de industrie en de dienstensector afzonderlijk, maar dat de R&D-intensiteit op nationaal niveau verschilt doordat het ene land veel meer industrie heeft. Dit gegeven speelt mee in de ambitie van Nederlandse beleidsmakers. Zij hebben de doelstelling voor de R&D-uitgaven in Nederland vastgesteld op 2,5 procent van het bbp in 2020 (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, 2011). Daarmee hebben zij de generieke ambitie voor de Europese Unie (EU) genuanceerd voor Nederland. De Europese Commissie (EC) streefde namelijk naar een R&D-intensiteit van drie procent voor de gehele EU in 2020 (Europese Commissie, 2010). Eerder ambieerde de EC voor 2010 ook al een intensiteit van drie procent. Slechts een minderheid van de EU-landen heeft deze doelstelling toen ook werkelijk gehaald.

R&D-intensiteit Nederland licht hoger dan EU-gemiddelde

De R&D-intensiteit in Nederland bedroeg 2,18 procent in 2019 (figuur 6.1.2). Dit is licht hoger dan het gemiddelde van de EU-28noot2, dat uitkwam op 2,14 procent, maar licht lager dan het gemiddelde van de EU-27noot3 (2,20 procent). Het is ook lager dan de R&D-intensiteit van de OESO-landennoot4, dat voor 2019 uitkwam op 2,47 procent. Het cijfer van Nederland is hoger dan dat van bijvoorbeeld Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Canada en Luxemburg. Het is beduidend lager dan de R&D-intensiteit van Finland, België, Denemarken, Duitsland en Zweden; landen waar Nederland zich regelmatig aan spiegelt. Israël spande in 2019 de kroon met een R&D-intensiteit van 4,9 procent.

6.1.2 R&D-intensiteit1), 2019* (%)
Land R&D-intensiteit
Israël 4,93
Zuid-Korea 4,64
Zweden 3,4
Oostenrijk 3,19
Duitsland 3,18
Verenigde Staten 3,07
Denemarken 2,91
België 2,89
Finland 2,79
OESO 2,47
IJsland 2,35
China 2,23
EU-27 2,2
Frankrijk 2,19
Nederland 2,18
Noorwegen 2,15
EU-28 2,14
Verenigd Koninkrijk 1,76
Canada 1,54
Italië 1,45
Polen 1,32
Spanje 1,25
Luxemburg 1,19
Ierland 0,78
Bron: Eurostat, OESO
1) De R&D-intensiteit is de R&D-uitgaven uitgedrukt als percentage van het bbp.
*voorlopige cijfers

Aandeel bedrijven in R&D-uitgaven gemiddeld in Nederland

Gemiddeld genomen is het aandeel van bedrijven in de totale R&D-uitgaven van de 27 EU-landen vergelijkbaar met dat van Nederland. In 2019 waren bedrijven goed voor 67 procent van de totale R&D-uitgaven in Nederland (zie tabel 6.1.1); in de EU als geheel lag dit aandeel op 66 procent. Bij de OESO-landen wordt gemiddeld meer bijgedragen door bedrijven aan de R&D-uitgaven dan in Nederland en in de EU, namelijk 71 procent.

Het hoger onderwijs in Nederland geeft relatief meer uit dan het hoger onderwijs in de gehele EU-27, namelijk 28 procent tegen 22 procent in 2019. Overheidsinstellingen en private non-profit organisaties samen geven in Nederland juist relatief minder uit dan in de gehele EU: hun aandeel bedroeg 6 procent in Nederland en 12 procent in de EU.

Bijdrage bedrijven R&D-intensiteit Nederland is gemiddeld in EU

De bijdrage van bedrijven aan de R&D-intensiteit in Nederland was in 2019 gelijk aan het gemiddelde van de EU-27 (figuur 6.1.3). Het cijfer voor de bijdrage van bedrijven aan de R&D-intensiteit bedroeg voor Nederland 1,46 procent van het bbp, net als dat voor de EU als geheel. Nederland scoorde ook hier wel lager dan het gemiddelde van alle OESO-landen, dat uitkwam op 1,76 procent van het bbp. Zowel voor alle sectoren als voor bedrijven alleen ligt de R&D-intensiteit van Nederland dus ongeveer gelijk aan dat van de EU, maar lager dan dat van de OESO-landen.

6.1.3 R&D-intensiteit1) alle sectoren en bedrijven, 2019* (%)
Categorie Nederland Europese Unie (EU-27) OESO
Alle sectoren 2,18 2,20 2,47
Bedrijven 1,46 1,46 1,76
Bron: Eurostat, OESO
1) De R&D-intensiteit is de R&D-uitgaven uitgedrukt als percentage van het bbp.
*voorlopige cijfers

6.2R&D in de bedrijvensector

Deze paragraaf bouwt voort op de vorige paragraaf, waar is geconcludeerd dat het grootste deel van de R&D in Nederland verricht wordt door de bedrijvensector. Binnen de bedrijvensector zijn de verschillen in R&D-uitgaven echter groot.

Meeste R&D in industrie

De industrie neemt in 2019 de helft van de R&D-uitgaven van de bedrijvensector voor haar rekening (tabel 6.2.1). Toch behoort minder dan een kwart van alle bedrijven die R&D verrichten tot de industrie. De gemiddelde R&D-uitgaven per bedrijf zijn in de industrie dan ook vele malen hoger dan in de dienstensector: 1,3 miljoen euro tegen 398 duizend euro. Dit komt deels doordat de R&D in de industrie technischer van aard is en uitgaven aan apparatuur en laboratoria hoog zijn. Ook in de R&D-uitgaven per arbeidsjaar komt dit tot uiting: deze zijn in de industrie veel hoger dan in de dienstverlening. Er is nog een belangrijke reden voor het grote aandeel van de industrie in de R&D-uitgaven. Vooral in de industrie geven enkele grote multinationals zeer grote bedragen uit aan R&D. Daardoor stuwen zij de gemiddelde R&D-uitgaven per bedrijf in de industrie enorm omhoog. Dit is zichtbaar in de gemiddelde R&D-uitgaven van de bedrijven met 250 of meer werkzame personen; deze bedroegen 8,6 miljoen euro per bedrijf in 2019. Voor een zeer belangrijk deel zijn dit grote multinationals in de industrie. De R&D-uitgaven binnen de bedrijvensector zijn dan ook zeer scheef verdeeld. De R&D-bedrijven met 250 of meer werkzame personen omvatten slechts 4,8 procent van alle R&D-bedrijven, terwijl zij samen goed waren voor 67 procent van alle R&D-uitgaven in 2019.

6.2.1R&D verricht met eigen en ingeleend personeel: bedrijven
2015 2016 2017 2018 2019** 2019**
R&D-bedrijven % van totaal
Totaal 19 800 20 160 19 485 19 030 19 550 100
Sector
Industrie 4 380 4 415 4 325 4 280 4 385 22
Dienstverlening 13 040 13 220 12 610 12 375 12 710 65
Overig 2 380 2 525 2 550 2 380 2 455 13
Bedrijfsomvang
0 tot 10 werkzame personen 10 250 9 825 8 985 8 475 8 435 43
10 tot 50 werkzame personen 6 185 6 805 6 900 6 900 7 315 37
50 tot 250 werkzame personen 2 535 2 695 2 760 2 760 2 865 15
250 of meer werkzame personen 830 835 840 890 930 5
R&D-uitgaven mln euro % van totaal
Totaal 9 515 10 008 10 667 10 998 11 846 100
Sector
Industrie 4 746 5 014 5 384 5 596 5 914 50
Dienstverlening 4 133 4 329 4 540 4 639 5 053 43
Overig 636 665 743 763 880 7
Bedrijfsomvang
0 tot 10 werkzame personen 647 628 607 460 603 5
10 tot 50 werkzame personen 1 014 1 054 1 051 1 009 1 052 9
50 tot 250 werkzame personen 1 792 2 069 2 192 2 285 2 227 19
250 of meer werkzame personen 6 062 6 258 6 817 7 245 7 965 67
R&D-personeel 1 000 fte % van totaal
Totaal 97,4 102,6 107,5 112,8 115,1 100
Sector
Industrie 40,1 42,6 45,0 47,7 47,6 41
Dienstverlening 49,7 52,2 54,3 56,8 58,6 51
Overig 7,6 7,8 8,2 8,3 8,9 8
Bedrijfsomvang
0 tot 10 werkzame personen 10,5 10,7 9,8 9,4 9,3 8
10 tot 50 werkzame personen 16,9 16,6 17,1 16,4 16,1 14
50 tot 250 werkzame personen 21,3 23,1 24,9 26,6 24,9 22
250 of meer werkzame personen 48,7 52,2 55,8 60,4 64,8 56

Bron:CBS

**nader voorlopige cijfers

Ook kleine bedrijven dragen bij aan R&D

Een groot deel van de bedrijven die R&D verrichten, zijn kleine bedrijven. Dit komt deels doordat er gewoonweg veel meer kleine dan grote bedrijven zijn. Veel van deze kleine bedrijven zijn actief in de dienstensector en hebben mede daardoor lagere R&D-uitgaven per bedrijf. Zij hebben ook lagere R&D-uitgaven per arbeidsjaar dan grote bedrijven. Van de bedrijven die in 2019 R&D verrichtten, had 81 procent minder dan 50 werkzame personen. Deze bedrijven waren goed voor 14 procent van de totale R&D-uitgaven en 22 procent van het R&D-personeel (uitgedrukt in fte’s) van alle bedrijven.

Ook de groep kleinste bedrijven – bedrijven met minder dan 10 werkzame personen – draagt noemenswaardig bij aan de R&D-uitgaven van de bedrijvensector. Bijna de helft van de bedrijven die aan R&D doen, behoort tot deze groep. Zij vertegenwoordigden 5 procent van de totale R&D-uitgaven en 8 procent van het totale R&D-personeel van de bedrijvensector in 2019.

Er zijn relatief weinig bedrijven met meer dan 50 werkzame personen in Nederland, en zij zijn voornamelijk actief in de industrie. Grote bedrijven kenmerken zich door hoge R&D-uitgaven per bedrijf en per arbeidsjaar. Samen waren zij goed voor 86 procent van de R&D-uitgaven en 78 procent van de R&D-werkgelegenheid in de bedrijvensector.

Een dergelijke scheve verdeling van de R&D-activiteiten binnen de bedrijvensector is niet uniek voor Nederland. Er zijn ook andere, vooral kleine landen waar een beperkt aantal grote multinationals het leeuwendeel van de R&D voor zijn rekening neemt. De R&D in deze landen is dus sterk afhankelijk van een klein aantal bedrijven. Beslissingen van deze bepalende bedrijven over hun R&D hebben immers grote invloed op de totale R&D van de bedrijvensector. Dit maakt een kenniseconomie kwetsbaar. Anderzijds kunnen deze grote bedrijven een positieve invloed hebben op R&D-activiteiten van andere bedrijven, universiteiten en researchinstellingen. De scheve verhouding tussen de R&D in grote en kleine bedrijven heeft dus voor- en nadelen, maar het is hoe dan ook positief dat in Nederland ook kleine bedrijven investeren in R&D.

17% R&D-uitgaven bedrijven door ICT-sector Buitenvorm Binnenvorm

Veel R&D in ICT-dienstensector

Een aparte sector binnen de bedrijvensector is de ICT-sector. In het vervolg van deze paragraaf beschouwen we het belang van R&D binnen de ICT-sector ten opzichte van de totale bedrijvensector. Om hier enig zicht op te krijgen zijn in tabel 6.2.2 de R&D-activiteiten van de ICT-sector weergegeven alsmede het belang hiervan voor de R&D-activiteiten van de totale bedrijvensector zoals weergegeven in tabel 6.2.1.

6.2.2R&D verricht met eigen en ingeleend personeel: ICT-sector
2015 2016 2017 2018 2019** 2019**
R&D bedrijven % van totaal
Totaal 3 685 3 965 3 850 3 705 3 625 19
Sector
ICT-industrie 155 150 140 140 145 3
ICT-dienstverlening 3 525 3 805 3 700 3 560 3 475 27
Bedrijfsomvang
0 tot 10 werkzame personen 2 170 2 135 1 945 1 855 1 830 22
10 tot 50 werkzame personen 1 145 1 415 1 470 1 445 1 305 18
50 tot 250 werkzame personen 305 350 365 335 410 14
250 of meer werkzame personen 65 65 65 70 75 8
R&D-uitgaven mln euro % van totaal
Totaal 1 694 1 756 1 814 1 863 1 988 17
Sector
ICT-industrie 283 290 315 356 336 6
ICT-dienstverlening 1 411 1 464 1 498 1 507 1 652 33
Bedrijfsomvang
0 tot 10 werkzame personen 165 167 150 119 150 25
10 tot 50 werkzame personen 373 370 370 320 296 28
50 tot 250 werkzame personen 302 377 409 498 489 22
250 of meer werkzame personen 854 841 885 926 1 054 13
R&D-personeel 1 000 fte % van totaal
Totaal 21,6 23,5 24,4 25,4 25,5 22
Sector
ICT-industrie 2,3 2,4 2,4 2,8 2,5 5
ICT-dienstverlening 19,3 21,2 21,9 22,6 23,0 39
Bedrijfsomvang
0 tot 10 werkzame personen 3,0 3,1 2,8 2,7 2,7 29
10 tot 50 werkzame personen 6,9 6,4 6,7 6,3 5,4 34
50 tot 250 werkzame personen 4,3 4,4 5,4 6,1 6,3 25
250 of meer werkzame personen 7,5 9,6 9,5 10,4 11,1 17

Bron:CBS

**nader voorlopige cijfers

In 2019 was 19 procent van alle bedrijven die aan R&D deden een ICT-bedrijf. Gezamenlijk waren deze bedrijven goed voor 17 procent van de R&D-uitgaven en 22 procent van het R&D-personeel in de bedrijvensector in dat jaar. Echter, ICT-bedrijven die aan R&D doen, zijn binnen de dienstverlening van veel groter belang dan binnen de industrie. Ruim 27 procent van de bedrijven in de dienstensector die aan R&D deden in 2019, was een ICT-bedrijf. Binnen de dienstensector bestond 33 procent van de R&D-uitgaven uit R&D-uitgaven van ICT-dienstverleners en 39 procent van het R&D-personeel werkte in de ICT-dienstensector. Voor de Nederlandse industrie is de bijdrage van de ICT-industrie van veel minder groot belang.

Ook in absolute zin geeft de ICT-dienstverlening meer uit aan R&D dan de ICT-industrie: bijna 5 keer zoveel in 2019. Daarnaast dragen de ICT-bedrijven meer bij aan de R&D-activiteiten van de kleinere bedrijven dan aan die van de grotere. Dit komt deels door het feit dat de R&D van de ICT-sector vooral in de dienstverlening van belang is: een sector met meer kleinere bedrijven dan de industrie.

6.3Financiering van R&D

De uitgaven aan R&D verricht met eigen en ingeleend personeel vormen een belangrijke indicator van de R&D-statistieken. Het voorgaande deel van dit hoofdstuk heeft dit gegeven dan ook uitgebreid behandeld. Daarnaast zijn er meer algemene vormen van financiering van R&D. De overheid verstrekt bijvoorbeeld voor een belangrijk deel de middelen voor onderzoek binnen het hoger onderwijs. Deze paragraaf beschrijft in welke mate verschillende partijen R&D in Nederland financieren.

29% R&D in Nederland gefinancierd door overheid Buitenvorm Binnenvorm

Bedrijven financieren meer dan de helft van R&D in Nederland

In 2019 bedroegen de totale uitgaven voor R&D verricht met eigen en ingeleend personeel in Nederland bijna 17,8 miljard euro. De bedrijvensector financierde 10,2 miljard euro hiervan, dat is 58 procent (tabel 6.3.1). Voor het overgrote deel is dit R&D voor het eigen bedrijf, gefinancierd uit middelen van het bedrijf zelf. Het omvat echter ook contractonderzoek van het ene bedrijf voor het andere. De overheid is de tweede grote financier van R&D in Nederland. In 2019 was ruim 5,2 miljard euro afkomstig van de overheid; dat is 29 procent van het totaal. De derde grote financier van R&D in Nederland is het buitenland. In 2019 kwam 10 procent van de R&D-financiering uit andere landen.

Bij de herkomst van middelen zijn de private non-profitinstellingen (PNP’s) apart onderscheiden. Zij hebben zich namelijk ontwikkeld tot hoofdzakelijk financiers van R&D, die zelf steeds minder R&D verrichten. De financiële bijdragen van PNP’s vormen een substantiële geldstroom voor het hoger onderwijs, en dan vooral voor het onderzoek op het terrein van gezondheid.

Per sector is het niet altijd dezelfde financier die van het grootste belang is. Zo is de bedrijvensector, met een bijdrage van 82 procent in 2019, zelf de grootste financier van de R&D die bedrijven uitvoeren. Voor de R&D die overheidsinstellingen en het hoger onderwijs uitvoeren, is de overheid de grootste financier. Voor beide gold dat 76 procent van de R&D-uitgaven gefinancierd werd door de overheid.

In 2019 betaalde het buitenland voor 11 procent mee aan de R&D van de bedrijvensector en voor 13 procent aan de R&D van de overheidsinstellingen. Maar ook het hoger onderwijs (9 procent) ontving een niet te verwaarlozen bijdrage uit het buitenland. Voor de overheidsinstellingen en het hoger onderwijs betreft dit vaak bijdragen van de EU. Bij bedrijven zijn het overwegend financiële stromen binnen multinationals met een moeder- of dochteronderneming in Nederland.

6.3.1Herkomst en bestemming van middelen voor R&D, 2019**
Bestemming middelen
totaal bedrijven instellingen1) hoger onderwijs buitenland nationaal
Herkomst middelen2) mln euro
Totaal 17 760 11 846 1 014 4 900 2 814 18 729
Bedrijven 10 229 9 737 84 408 2 802 13 031
Overheid 5 221 725 774 3 722 12 5 233
Hoger onderwijs 35 22 13 0 0 35
Private non-profitorganisaties 430 93 11 326 0 430
Buitenland 1 845 1 270 131 444
%
Totaal 100 100 100 100 100 100
Bedrijven 58 82 8 8 100 70
Overheid 29 6 76 76 0 28
Hoger onderwijs 0 0 1 0 0 0
Private non-profitorganisaties 2 1 1 7 0 2
Buitenland 10 11 13 9

Bron:CBS

1)Inclusief private non-profitorganisaties (PNP’s).

2)De tegemoetkoming in de kosten van R&D uit hoofde van de WBSO-regeling wordt in de staat van herkomst en bestemming van middelen niet verdisconteerd.

**nader voorlopige cijfers

Bijna 19 procent nationale R&D-middelen naar buitenland

Het voorgaande ging in op de financiering van de R&D die bedrijven en instellingen in Nederland verrichten: de herkomst van de middelen. Een tweede invalshoek is de bestemming van de middelen die bedrijven, instellingen en overheden in Nederland besteden aan R&D.

De meeste middelen die bedrijven vrijmaken voor R&D, besteden zij binnen het eigen bedrijf of bij andere bedrijven. In 2019 was dit ruim 9,7 miljard euro van de 13 miljard euro die bedrijven in totaal uitgaven aan R&D. Het buitenland is een andere belangrijke bestemming van R&D-gelden van de bedrijvensector. In 2019 financierden Nederlandse bedrijven voor 2,8 miljard euro aan R&D in het buitenland; dit was bijna 22 procent van hun totale bestedingen aan R&D. De totale R&D-uitgaven van de bedrijvensector (11,8 miljard euro) zijn groter dan de middelen die bedrijven beschikbaar stelden voor de financiering van R&D (10,2 miljard euro). Dat betekent dat de bedrijvensector per saldo R&D van andere sectoren financiert, waaronder het buitenland. Zo besteedde de bedrijvensector in 2019 voor 408 miljoen euro R&D uit aan het hoger onderwijs; omgekeerd ging dat om 22 miljoen euro.

Nationale uitgaven aan R&D

De nationale uitgaven aan R&D zijn de totale uitgaven van bedrijven, instellingen en overheden in Nederland aan R&D. Dit is exclusief R&D die organisaties in Nederland hebben uitgevoerd voor buitenlandse financiers, maar inclusief de R&D die Nederlandse partijen hebben uitbesteed aan het buitenland. Ingezetenen van Nederland hebben 18 729 miljoen euro aan R&D uitgegeven in 2019 (tabel 6.3.1). Dit zijn de nationale uitgaven aan R&D. De totale R&D-uitgaven met eigen en ingeleend personeel bedroegen 17 760 miljoen euro. Het verschil bestaat uit twee componenten. Ten eerste telt het bedrag dat buitenlandse financiers uitgaven in Nederland niet mee in de nationale uitgaven aan R&D. Dit bedroeg 1 845 miljoen euro in 2019. Ten tweede telt het bedrag dat Nederlandse partijen uitgaven in het buitenland wél mee: het ging om 2 814 miljoen euro in 2019. De nationale uitgaven aan R&D zijn dan als volgt te berekenen:

  • de totale R&D-uitgaven met eigen personeel (17 760 miljoen euro),
  • verminderd met de uitgaven van buitenlandse financiers (1 845 miljoen euro),
  • en daarbij opgeteld de R&D-uitgaven van Nederlandse partijen in het buitenland (2 814 miljoen euro). Dit telt op tot 18 729 miljoen euro aan nationale R&D-uitgaven in 2019. Het buitenlandse R&D-saldo bedraagt dan −969 miljoen euro (1 845 miljoen – 2 814 miljoen euro). Dit betekent dat in 2019 Nederland bijna 1 miljard euro meer heeft uitgegeven aan R&D in het buitenland dan buitenlandse partijen hebben uitbesteed aan Nederland.

6.4Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Europese Commissie (2010). Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Europese Commissie, Brussel.

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (2011). Nationaal Hervormingsprogramma 2011. Brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 15 april 2011, nummer 21501-20-531, Den Haag.

OESO (2015). Frascati Manual 2015. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Parijs.

Noten

Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Deze wet regelt een fiscale stimulering van (private) R&D door de loonbelasting van R&D-personeel die een bedrijf moet afdragen te verminderen.

Inclusief het Verenigd Koninkrijk.

Exclusief het Verenigd Koninkrijk.

Landen aangesloten bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Judit Arends

Ron de Heij

Raymond Kleingeld

Rik van Roekel

Joey Theissen

Laura Wielenga-van der Pijl

Jochem Zweerink

Overige bijdragen

Math Akkermans

John Bechholz

Hugo de Bondt

Linda Bruls

David Gies

Marijke Hartgers

Karolijne van der Houwen

Cor Kragt

Ilham Malkaoui

Francis van der Mooren

Astrid Pleijers

Eelco van Vliet

Eric Wassink

Eindredactie

Ron de Heij