Onderwijsdeelname in Nederland is verder toegenomen

Foto omschrijving: Studenten van de Erasmus Universiteit Rotterdam studeren buiten in de zon

Kennispotentieel

Auteurs: Laura Wielenga-van der Pijl, Jochem Zweerink

De onderwijsdeelname in Nederland is verder toegenomen. Leerlingen volgden ook op steeds hogere niveaus onderwijs. Ruim een derde van de 15- tot 75‑jarigen is in het bezit van een hbo- of wo-diploma. Het aandeel Nederlanders dat zich ook na afronding van een studie blijft ontwikkelen, nam licht toe in de afgelopen jaren. Het aantal buitenlandse studenten in het Nederlandse hoger onderwijs verdubbelde in 10 jaar tijd.

5.1Onderwijs in Nederland

Naar welke soorten onderwijs gaan scholieren? Klopt het dat de Nederlandse bevolking steeds hoger opgeleid is? En hoe staat het met de belangstelling voor de exacte en technische studierichtingen, waar relatief veel aandacht uitgaat naar Research & Development en ICT? Dit zijn enkele van de onderwerpen die in deze paragraaf aan bod komen.

Onderwijsdeelname neemt verder toe

Een groter deel van de jongeren blijft onderwijs volgen als zij niet meer leerplichtig zijn, of pakken hun opleiding na een onderbreking weer op. In 2018/’19 volgden in elke leeftijdsgroep vanaf 17 jaar meer jongeren onderwijs dan in 2000/’01. In 2020/’21 nam dit verschil verder toe (figuur 5.1.1). Met name 19‑ tot en met 24‑jarigen namen dat jaar vaker (nog steeds) deel aan het onderwijs dan in 2018/’19.

5.1.1 Deelname onderwijs1) naar leeftijd (%)
leeftijd in jaren 2020/'21* 2018/'19 2000/'01
15 99,2 99,2 99,1
16 98,8 98,9 98,8
17 96,3 96,2 91,5
18 88,6 87,3 77,8
19 80,4 78,7 65,5
20 72,4 70,3 56,2
21 62,7 60,2 47,7
22 53,8 51,0 37,8
23 44,1 41,4 29,1
24 33,8 32,0 22,0
25 23,7 23,0 15,5
26 16,7 16,2 10,6
27 11,8 11,5 7,2
28 8,6 8,2 5,5
29 6,4 6,2 4,4
30 5,1 4,7 2,9
1)Deeltijd- en voltijdonderwijs.
*voorlopige cijfers

Minder deelnemers vmbo, meer voor havo/vwo

In het schooljaar 2020/’21 had het vmbo relatief minder leerlingen dan in 2000/’01, terwijl op de havo en het vwo de onderwijsdeelname in deze periode relatief groter werd (figuur 5.1.2). In 2020/’21 volgde 23 procent van de 16‑jarigen een vmbo-opleiding en 45 procent een opleiding voor havo of vwo. In 2000/’01 was dit voor beide onderwijssoorten nog gelijk: 35 procent. Deelname aan het mbo groeide licht. Het hbo en het wo groeiden veel sterker. Voor alle leeftijden nam de deelname toe.

5.1.2 Deelname onderwijs1) naar onderwijssoort (% 15- tot en
met 26-jarigen)
Onderwijssoort 2020/'21* 2018/'19 2000/'01
overig²⁾ 2,0 2,2 1,7
vmbo 5,4 6,2 8,2
havo/vwo 10,6 11,0 9,1
mbo 17,8 17,6 17,0
hbo 16,0 15,0 11,1
wo 11,5 10,2 6,2
1)Deeltijd- en voltijdonderwijs.
2)Voortgezet onderwijs onderbouw, (voortgezet) speciaal onderwijs en praktijkonderwijs.
*voorlopige cijfers

Een deel van deze ontwikkelingen komt doordat leerlingen steeds hogere niveaus van onderwijs volgen. De afgelopen jaren vond een verschuiving plaats van het vmbo naar de havo en het vwo, en van het mbo naar het hbo en het wo. Een ander deel heeft te maken met de bevolkingsontwikkeling. In het voortgezet onderwijs is al enkele jaren een teruglopend leerlingaantal te zien, doordat er minder tieners van 12 tot en met 16 jaar zijn. Er is daardoor (relatief) een stijging in het mbo en het ho te zien, omdat de gemiddelde leeftijd daar hoger is geworden. Het verschil tussen 2020/’21 en 2018/’19 is met name te zien in het vmbo en de havo en het vwo. Waarschijnlijk is dit (vooral) het gevolg van de dalende leerlingaantallen van de betreffende leeftijd, omdat zowel bij het vmbo als bij de havo en het vwo het aandeel ingeschrevenen iets terugliep.

Slagingspercentages naderen de 100 procent

In het schooljaar 2019/’20, toen de coronacrisis speelde en Nederland voor een deel van het jaar in een lockdown zat, gingen de centrale eindexamens en centraal praktische examens niet door. Leerlingen slaagden of zaktennoot1 op basis van hun resultaten voor de schoolexamens. Vanwege de uitzonderlijke situatie mochten de leerlingen voor maximaal twee of drie (vmbo-b en vmbo-k) vakken een resultaatverbeteringstoets doen.

De slagingspercentages liepen voor alle onderwijsniveaus op tot bijna 100 procent. Op de havo steeg het aandeel geslaagden van 88 procent in 2018/’19 tot 98 procent in 2019/’20. Op het vwo liep het percentage geslaagden op van 91 naar 99 procent en op het vmbo van 95 naar 99 procent.

Meer informatie over slagingspercentages is opgenomen in dit CBS-nieuwsbericht.

Meer vwo-diploma’s met natuurprofiel

In de bovenbouw van de havo en het vwo kunnen leerlingen kiezen uit vier profielen: ‘Natuur en techniek (NT)’, ‘Natuur en gezondheid (NG)’, ‘Economie en maatschappij (EM)’ en ‘Cultuur en maatschappij (CM)’. Een combinatie van profielen is ook mogelijk. Omdat voor Research & Development vooral de bètarichtingen in het voortgezet onderwijs belangrijk zijn, geven cijfers over de gediplomeerden met een natuurprofiel de potentiële aanwas van studenten in deze richtingen weer. Het natuurprofiel betreft de profielen ‘Natuur en techniek (NT)’, ‘Natuur en gezondheid (NG)’ en het combinatieprofiel ‘Natuur en techniek’ en ‘Natuur en gezondheid (NT én NG)’.

Op het vwo is het aandeel gediplomeerden met een natuurprofiel gestegen, van 56,6 procent in schooljaar 2014/’15 naar 58,9 procent in 2019/’20. In 2018/’19 was het aandeel met 59,8 procent nog een fractie hoger (figuur 5.1.3).

5.1.3 Profielen van havo- en vwo-gediplomeerden (% gediplomeerden)
Profiel 2019/'20* 2018/'19 2014/'15
Havo . . .
Havo natuur en techniek 6,0 6,5 7,3
Havo natuur en gezondheid 21,7 20,9 18,8
Havo natuur/techniek, natuur/gezondheid¹⁾ 13,2 14,5 14,0
Havo economie en maatschappij 43,3 42,9 41,4
Havo cultuur en maatschappij 11,0 10,4 12,9
Havo economie/maatschappij, cultuur/maatschappij¹⁾ 4,7 4,8 5,6
Vwo . . .
Vwo natuur en techniek 8,4 8,9 8,6
Vwo natuur en gezondheid 15,8 14,7 14,9
Vwo natuur/techniek, natuur/gezondheid¹⁾ 34,8 36,1 33,1
Vwo economie en maatschappij 18,5 17,7 18,3
Vwo cultuur en maatschappij 7,3 7,5 9,5
Vwo economie/maatschappij, cultuur/maatschappij¹⁾ 15,1 14,9 15,4
1)Combinatieprofiel.
*voorlopige cijfers

Meer jongens dan meisjes slaagden met een natuurprofiel. Van de geslaagde havo-jongens had 43,0 procent een natuurprofiel; bij de geslaagde havo-meisjes was dit 39,1 procent. Van de geslaagde jongens op het vwo had 60,6 procent een natuurprofiel; van de geslaagde meisjes was dit 57,6 procent.

Meer cijfers over de profielen van havo- en vwo-gediplomeerden zijn opgenomen in deze StatLine-tabel.

Daling mbo-gediplomeerden lijkt gestopt

De dalende trend in de aantallen mbo-gediplomeerden die sinds 2013/’14 zichtbaar was, lijkt te zijn gestopt. In 2019/’20 behaalden ruim 154 duizend mbo’ers een diploma (figuur 5.1.4). Ten opzichte van 2017/’18 nam het aantal mbo-gediplomeerden met een kleine 2 procent toe.

5.1.4 Mbo-gediplomeerden naar niveau
Studiejaar Mbo-entreeopleiding Mbo-niveau 2 Mbo-niveau 3 Mbo-niveau 4
2010/'11 16955 54963 44316 59319
2011/'12 16533 56610 45338 60708
2012/'13 17236 55643 46749 62802
2013/'14 16735 50648 46901 63892
2014/'15 11679 45219 46049 64843
2015/'16 10485 39308 42281 62399
2016/'17 10249 35520 41477 69921
2017/'18 10911 33521 39467 67881
2018/'19 12329 34190 38757 68705
2019/'20* 13081 33890 37137 70392
*voorlopige cijfers

Het mbo kent vier niveaus. Alleen het laagste mbo-niveau, de entreeopleiding, leidt niet op tot een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Op entreeniveau nam het aantal gediplomeerden na 2016/’17 toe. Het aantal gediplomeerden op mbo-2 niveau schommelt de laatste drie jaren rond de 34 duizend. Het aantal gediplomeerden op niveau 3 vertoont na 2013/’14 een dalende trend, terwijl het aantal op niveau 4 steeg. In het studiejaar 2016/’17 is een piek zichtbaar in de aantallen gediplomeerden op mbo-niveau 4. Dit komt doordat veel mbo-4 opleidingen zijn omgezet van een studieduur van nominaal 4 jaar naar nominaal 3 jaar. De eerste lichting behaalde in 2016/’17 een diploma.

In 2019/’20 behaalden ruim 141 duizend mbo’ers een diploma op niveau 2 of hoger. Het domein ‘Zorg en welzijn’ had het grootste aantal gediplomeerden: ruim 40 duizend personen, waarvan ruim de helft op mbo-niveau 4 (figuur 5.1.5). In het domein ‘Techniek en procesindustrie’ behaalden ruim 12 duizend mbo’ers een diploma op niveau 2 of hoger; in ‘Informatie en communicatietechnologie’ bedroeg dit aantal meer dan 6 duizend in 2019/’20.

5.1.5 Gediplomeerden mbo naar domein, 2019/'20*
Domein Mbo-niveau 2 Mbo-niveau 3 Mbo-niveau 4
Zorg en welzijn 9347 9286 21930
Economie en administratie 2050 1956 11280
Techniek en procesindustrie 2994 5194 4174
Handel en ondernemerschap 3013 2459 5159
Veiligheid en sport 2973 2788 2575
Horeca en bakkerij 2434 2241 3060
Voedsel, natuur en leefomgeving 1827 2223 2987
Transport, scheepvaart & logistiek 2493 1593 2712
Informatie en communicatietechnologie 799 1356 3968
Media en vormgeving 517 575 4902
Mobiliteit en voertuigen 1605 2023 995
Uiterlijke verzorging 828 2152 1255
Bouw en infra 1413 1123 1366
Toerisme en recreatie 0 754 1882
Afbouw, hout en onderhoud 1079 969 442
Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek 9 430 1543
*voorlopige cijfers

Opleidingen op niveau 2 en 3 in het domein ‘Techniek en procesindustrie’ hebben bijvoorbeeld betrekking op ‘industriële processen’, ‘elektrotechnische installaties’ en ‘werktuigkundige installaties’. Op niveau 4 bevat dat domein onder andere studies op het gebied van ‘procestechniek’ en ‘middenkader engineering’. Het grootste deel van de gediplomeerden op niveau 2 of hoger in het domein ‘Techniek en procesindustrie’ behaalde een diploma op het derde niveau: de vakopleiding. In 2019/’20 betrof het 5 194 personen. Op het vierde niveau slaagden 4 174 personen. Het totale aantal gediplomeerden op niveau 2 of hoger in deze technische richting was 4,8 procent lager dan een jaar eerder.

Onder het domein ‘Informatie en communicatietechnologie’ vallen bijvoorbeeld opleidingen in de ‘ICT-support’ op niveau 2 en 3, in ‘ICT- en mediabeheer’ op niveau 3 en 4 en ‘Applicatieontwikkeling’ op niveau 4. Bijna twee op de drie gediplomeerden in dit domein behaalden een diploma op het hoogste mbo-niveau.

De gediplomeerden uit de bovengenoemde twee domeinen zijn vrijwel allemaal mannen, namelijk 96 tot 97 procent. In 2019/’20 behaalden ruim 15 procent van de gediplomeerde mannen een diploma in ‘Techniek en procesindustrie’ en bijna 8 procent in ‘Informatie en communicatietechnologie’. Deze domeinen hadden bij vrouwen een ‘marktaandeel’ van respectievelijk 0,5 en 0,3 procent.

Meer cijfers over gediplomeerden in het mbo zijn opgenomen in deze StatLine-tabel.

Stijging aantal ho-studenten in coronajaar 2020/’21

De stijging van het aantal studenten in het hoger onderwijs (ho) zet verder door. In het studiejaar 2020/’21 bedroeg het totaal aantal ho-studenten ruim 817 duizend; een stijging van 6,5 procent ten opzichte van het jaar ervoor. De stijging is groter dan in eerdere jaren. Dat lijkt voor een groot deel samen te hangen met de gevolgen van de coronapandemie. In het studiejaar 2019/’20, toen de coronacrisis uitbrak, gingen de centrale eindexamens van het voortgezet onderwijs niet door. Op basis van de schoolexamens haalde een groter aandeel van de havo- en vwo-eindexamenkandidaten een diploma. Bovendien zijn meer gediplomeerden meteen gaan studeren omdat een tussenjaar, voor studie in het buitenland, reizen of andere activiteiten, veelal niet door kon gaan. In het studiejaar 2020/’21 waren bijna 18 duizend meer eerstejaars studenten ingeschreven in het ho dan in 2019/’20. In de jaren ervoor was de stijging van het aantal eerstejaars veel minder groot.

489 000 hbo-studenten in studiejaar 2020/’21 Buitenvorm Binnenvorm

In het studiejaar 2020/’21 waren ruim 489 duizend studenten ingeschreven in het hbo (figuur 5.1.6). Ten opzichte van 2019/’20 betekent dit een stijging van 5,6 procent. In 2000/’01 waren er nog 313 duizend hbo-studenten. In de afgelopen twintig jaar is het aantal hbo-studenten dus gegroeid met 57 procent. Tussen 2000/’01 en 2020/’21 steeg het aantal ingeschreven hbo’ers elk jaar, op kleine dalingen in de studiejaren 2012/’13 en 2015/’16 na. De daling in 2015/’16 komt na een versnelde stijging in de twee jaren daarvoor. Veel jongeren zagen in 2013/’14, en ook nog in 2014/’15, af van een tussenjaar in bijvoorbeeld het buitenland, omdat ze gebruik wilden maken van de oude studiefinancieringsregeling.

5.1.6 Ingeschreven studenten
Studiejaar Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs
2010/'11 416638 242381
2011/'12 423945 245428
2012/'13 421693 241372
2013/'14 440293 250186
2014/'15 446434 255661
2015/'16 442594 261169
2016/'17 446645 268027
2017/'18 452690 280038
2018/'19 455670 294712
2019/'20 463330 306888
2020/'21* 489383 331505
*voorlopige cijfers

Ook het aantal ingeschreven studenten in het wetenschappelijk onderwijs is tussen 2000/’01 en 2020/’21 voortdurend gestegen, op een kleine daling in 2012/’13 na. In het studiejaar 2020/’21 waren er 332 duizend studenten ingeschreven voor een wetenschappelijke opleiding. In het studiejaar 2000/’01 waren dit er nog 166 duizend. Daarmee is het aantal wo-studenten in de afgelopen twintig jaar verdubbeld. Een deel van de groei komt door een toename van het aantal internationale studenten bij Nederlandse universiteiten. Paragraaf 3 van dit hoofdstuk gaat hier dieper op in.

De kleine daling van het aantal hbo- en wo-studenten in 2012/’13 volgde op een studiejaar waarin veel meer studenten hun diploma behaalden dan in de jaren ervoor, waardoor de uitstroom van studenten groot was. Deze ontwikkeling houdt mogelijk verband met aangekondigde (maar uiteindelijk niet uitgevoerde) maatregelen van de overheid om in het hoger onderwijs een zogenaamde ‘langstudeerboete’ in te voeren. Voor veel studenten werd het hierdoor extra aantrekkelijk om hun opleiding snel af te ronden (Van der Heide en Van Miltenburg, 2013; VSNU, 2013).

Meeste hbo-bachelordiploma’s in Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening

In het studiejaar 2019/’20 behaalden ruim 67 duizend personen een hbo-bachelordiploma. De richtingen ‘Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening’, ‘Gezondheidszorg en welzijn’ en ‘Onderwijs’ waren de grootste studierichtingen onder de hbo-bachelors. Deze drie richtingen omvatten samen 61 procent van de gediplomeerden in het studiejaar 2019/’20 (figuur 5.1.7).

5.1.7 Gediplomeerden hbo-bachelor naar richting1), 2019/'20*
Richting
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening 17127
Gezondheidszorg en welzijn 14454
Onderwijs 9703
Dienstverlening 7040
Techniek, industrie en bouwkunde 5998
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis 4656
Journalistiek, gedrag en maatschappij 3828
Informatica 2818
Wiskunde, natuurwetenschappen 1124
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging 655
1)ISCED-F2013 indeling.
*voorlopige cijfers

Voor Research & Development zijn vooral de hbo-richtingen ‘Techniek, industrie en bouwkunde’, ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’ en ‘Informatica’ van belang. In het studiejaar 2019/’20 omvatten deze bètarichtingen samen 15 procent van alle hbo-bachelorgediplomeerden. Het aantal dat een diploma haalt in ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’ en ‘Informatica’ stijgt gestaag over de jaren; het aantal in ‘Techniek, industrie en bouwkunde’ stijgt ook gestaag, maar was in 2019/’20 lager dan in het jaar ervoor.

In de richting ‘Techniek, industrie en bouwkunde’ behaalden 5 998 studenten een hbo-bachelordiploma in 2019/’20. Het studiejaar daarvoor waren dat er nog 6 258. Dit betekent een daling van 4 procent. Het aantal uitgereikte hbo-bachelordiploma’s in de richting ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’ bedroeg 1 124 in het studiejaar 2019/’20. Een jaar eerder waren dat er 1 017: een stijging van 11 procent. In de richting ‘Informatica’ behaalden 2 676 hbo-bachelors hun diploma in 2018/’19. Een jaar later studeerden 2 818 hbo’ers af: een stijging van 5 procent.

Meer cijfers over gediplomeerden in het hbo zijn opgenomen in deze StatLine-tabel.

Het aandeel vrouwen dat een hbo-bachelordiploma behaalde in de bètarichtingen, is kleiner dan het aandeel mannen. In de richting ‘Techniek, industrie en bouwkunde’ was 24 procent van de gediplomeerden in 2019/’20 een vrouw; in de ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’ en ‘Informatica’ was hun aandeel respectievelijk 46 procent en 7 procent. In veel andere landen is het percentage vrouwelijke bèta’s in het hoger onderwijs aanzienlijk hoger dan in Nederland. De volgende paragraaf gaat uitgebreider in op dit onderwerp.

Meer hbo-eerstejaars; ook meer bèta’s

In alle studierichtingen is het aantal eerstejaars hbo-studenten in het studiejaar 2020/’21 hoger dan een jaar eerder (figuur 5.1.8). Deze stijging is gemiddeld groter dan in voorgaande jaren. Zoals eerder opgemerkt, hangt dit samen met het hoge slagingspercentage in het voortgezet onderwijs in het voorgaande studiejaar en de verhoogde doorstroom van die gediplomeerden naar vervolgonderwijs, beide als gevolg van de maatregelen naar aanleiding van de coronacrisis.

Het aantal eerstejaars hbo-studenten in de richting ‘Onderwijs’ is flink gegroeid, met 20 procent. Dit hangt waarschijnlijk samen met de inspanningen van de overheid om het voor studenten aantrekkelijker te maken om voor de PABO te kiezen. ‘Journalistiek, gedrag en maatschappij’ verwelkomde in 2020/’21 16 procent meer eerstejaars studenten dan het jaar ervoor. Van de bètastudierichtingen groeide vooral ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’. Het aantal studenten nam met 13 procent toe. Het aantal eerstejaars ‘Techniek, industrie en bouwkunde’ steeg met 1 procent. De richting ‘Informatica’ trok 5 procent meer eerstejaars hbo-studenten.

5.1.8 Eerstejaars hbo-studenten naar richting1)
Richting 2020/'21* 2019/'20
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening 30897 28327
Gezondheidszorg en welzijn 24211 21425
Onderwijs 15143 12655
Techniek, industrie en bouwkunde 10233 10091
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis 10026 9291
Dienstverlening 9470 8797
Journalistiek, gedrag en maatschappij 6534 5653
Informatica 6231 5951
Wiskunde, natuurwetenschappen 1920 1701
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging 1053 1036
1)ISCED-F2013 indeling.
*voorlopige cijfers

De studierichting ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’ blijft ook in het studiejaar 2020/’21 met een aandeel eerstejaars van 2 procent relatief klein binnen het hbo. Het aandeel is sinds 2017/’18 stabiel. ‘Informatica’ trok 5 procent en ‘Techniek, industrie en bouwkunde’ 9 procent van de eerstejaars hbo-studenten in 2020/’21. Deze aandelen vertonen een dalende trend.

WO: studierichting recht, administratie en handel populair

In het wo studeerden de meeste studenten af in de richting ‘Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening’ in het studiejaar 2019/’20 (figuur 5.1.9). Dit geldt voor de bachelors (10 947 gediplomeerden), maar ook voor de masters (15 095 gediplomeerden). Ook in de richting ‘Journalistiek, gedrag en maatschappij’ studeerden veel wo-studenten af. Samen omvatten deze richtingen 56 procent van alle wo-bachelorgediplomeerden in het studiejaar 2019/’20. Bij de wo-masters was dit aandeel iets kleiner, namelijk 53 procent.

5.1.9 Gediplomeerden wo naar richting1), 2019/'20*
Richting Bachelor Master
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening 10947 15095
Journalistiek, gedrag en maatschappij 10294 9452
Wiskunde, natuurwetenschappen 4259 4174
Gezondheidszorg en welzijn 3733 4208
Techniek, industrie en bouwkunde 3463 4896
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis 2816 2968
Informatica 1195 1914
Onderwijs 836 2248
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging 429 564
Onderwijsrichting onbekend 106 0
Dienstverlening 81 712
1)ISCED-F2013 indeling.
*voorlopige cijfers

In het studiejaar 2019/’20 omvatten de bètarichtingen ‘Techniek, industrie en bouwkunde’, ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’ en ‘Informatica’ samen 23 procent van alle wo-bachelorgediplomeerden. Bij de wo-masters was dit 24 procent in dat studiejaar. In het wo is het aandeel studenten dat in ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’ afstudeerde aanzienlijk groter dan in het hbo.

In recente jaren zijn steeds meer wo-studenten geslaagd voor een master in de richting ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’. In het studiejaar 2019/’20 betrof het 4 174 gediplomeer­den; in 2015/’16 waren dit er nog 3 325. Het aantal wo-bachelor­gediplomeerden in deze richtingen nam ook toe, van 3 410 in 2015/’16 naar 4 259 in 2019/’20. In de ‘Techniek, industrie en bouwkunde’ slaagden ook ieder jaar meer bachelorstudenten. In 2019/’20 behaalden 3 463 studenten hun bachelordiploma, tegen 2 835 in 2015/’16. Het aantal mastergediplomeerden in deze richting nam tussen 2015/’16 en 2018/’19 toe van 4 070 naar 4 920. In 2019/’20 behaalden 4 896 studenten een wo-masterdiploma in de ‘Techniek, industrie en bouwkunde’. In de ‘Informatica’ behaalden 1 195 studenten een wo-bachelor- en 1 914 een wo-masterdiploma. Dit komt overeen met respectievelijk 3 en 4 procent van alle gediplomeerden in het wo.

In het wo is het aandeel vrouwelijke bètastudenten aanzienlijk groter dan in het hbo. In het studiejaar 2019/’20 was 37 procent van de wo-master-afgestudeerden in een bètarichting een vrouw. Bij de afgestudeerde hbo-bachelors in een bètastudie bedroeg het aandeel vrouwen 22 procent. Het gaat hier om de richtingen ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’, ‘Informatica’ en ‘Techniek, industrie en bouwkunde’ samen.

Meer cijfers over gediplomeerden in het wo zijn opgenomen in deze StatLine-tabel.

Meer eerstejaars in wo; ook meer bèta’s

In het studiejaar 2020/’21 is het totale aantal eerstejaars ingeschrevenen in het wo toegenomen ten opzichte van de studiejaren daarvoor. Alle studierichtingen trokken meer eerstejaars wo-studenten dan een jaar eerder (figuur 5.1.10). Ook de bètarichtingen zijn dus gegroeid. Dit geldt vooral voor ‘Informatica’, dat 15 procent meer eerstejaarsstudenten trok. Hun aantal steeg van 3 169 in 2019/’20 naar bijna 3 655 een jaar later. De andere bètarichtingen groeiden ook. In ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’ nam het aantal eerstejaars toe van 7 851 in 2019/’20 tot 8 574 in 2020/’21. ‘Techniek, industrie en bouwkunde’ had 7 984 eerstejaars studenten in het studiejaar 2020/’21, tegen 7 754 in 2019/’20.

5.1.10 Eerstejaars wo-studenten naar richting1)
Richting 2020/'21* 2019/'20
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening 25887 22182
Journalistiek, gedrag en maatschappij 20125 18660
Wiskunde, natuurwetenschappen 8574 7851
Techniek, industrie en bouwkunde 7984 7754
Gezondheidszorg en welzijn 5961 5422
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis 5286 4742
Informatica 3655 3169
Onderwijs 2507 1942
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging 815 805
Dienstverlening 533 423
Onderwijsrichting onbekend 103 76
1)ISCED-F2013 indeling.
*voorlopige cijfers

Het aantal eerstejaarsstudenten in bètarichtingen van het wo is dus toegenomen. Het percentage eerstejaars wo’ers met een bètastudie is echter licht gedaald. In het studiejaar 2020/’21 was 25 procent van alle eerstejaars een student in een bètarichting. Dit aandeel was in de jaren ervoor nog 26 procent.

5.2Kennis in Nederland

In deze paragraaf komt het onderwijsniveau van Nederlanders aan bod, ook in vergelijking met andere Europeanen. Vervolgens focust de paragraaf op afgestudeerden uit het hoger onderwijs met een bètadiploma, zowel in Nederland als in andere Europese landen. Ten slotte is er aandacht voor een ‘leven lang ontwikkelen’.

Ruim derde 15- tot 75‑jarigen heeft hbo- of wo-diploma

In Nederland is ruim een derde van de 15- tot 75‑jarigen in het bezit van een hbo- of wo-diploma (figuur 5.2.1). Dit aandeel hoogopgeleiden neemt al jaren gestaag toe. Tien jaar geleden bedroeg het nog 27 procent. De toename van het onderwijsniveau blijkt ook uit het grotere aandeel hoogopgeleiden onder jongere generaties. Dit geldt nog niet zozeer voor de jongste leeftijdsgroep; ruim drie kwart van hen is scholier of student en gaat hun hoogste onderwijsniveau nog behalen. Maar het geldt wel voor 25- tot 35‑jarigen, waarvan 52 procent in het bezit van een hbo- of wo-diploma was in 2020. Dit aandeel is voor oudere generaties kleiner, met 24 procent het kleinst bij 65- tot 75‑jarigen.

5.2.1 Onderwijsniveau, 2020 (%)
Categorie Laag Middelbaar Hoog Onbekend
Vrouwen . . . .
15 tot 75 jaar 27 37 34 2
. . . .
15 tot 25 jaar 42 44 14 0
25 tot 35 jaar 9 33 56 1
35 tot 45 jaar 13 34 51 2
45 tot 55 jaar 19 42 37 2
55 tot 65 jaar 32 38 28 2
65 tot 75 jaar 51 29 18 2
. . . .
Mannen . . . .
15 tot 75 jaar 25 39 34 2
. . . .
15 tot 25 jaar 47 43 9 1
25 tot 35 jaar 12 40 47 1
35 tot 45 jaar 16 37 44 2
45 tot 55 jaar 19 39 39 2
55 tot 65 jaar 26 38 35 2
65 tot 75 jaar 33 36 29 1

Het aandeel vrouwen en mannen met een hbo- of wo-diploma was in 2020 even groot. Onder jongere generaties zijn er echter meer hoogopgeleide vrouwen dan mannen. 56 procent van de vrouwen van 25 tot 35 jaar was in 2020 hoogopgeleid; van de mannen in deze leeftijdscategorie had 47 procent een hbo- of wo-diploma. Ook 35- tot 45‑jarige vrouwen hebben vaker een hbo- of wo-diploma dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. Alleen onder de 45- tot 75‑jarigen zijn mannen nog vaker dan vrouwen hoogopgeleid. Parallel aan de toename van het aandeel hoogopgeleiden in de afgelopen tien jaren, werd het aandeel Nederlanders met alleen basisonderwijs, vmbo of mbo-niveau 1 kleiner. Het liep terug van 33 procent in 2010 naar 26 procent in 2020.

Door deze ontwikkeling beschikken ook steeds meer Nederlanders van 15 tot 75 jaar over een startkwalificatie. Dat wil zeggen dat personen minimaal een afgeronde havo- of vwo-opleiding hebben, of een opleiding mbo-niveau 2. In 2020 gold dit voor 72 procent van de Nederlanders van 15 tot 75 jaar. Een startkwalificatie wordt gezien als het minimale niveau voor een duurzame positie op de arbeidsmarkt. Personen met een startkwalificatie hadden dan ook vaker betaald werk dan die zonder startkwalificatie. In 2020 werkte 76 procent van de personen met een startkwalificatie en 48 procent van de personen zonder startkwalificatie.

Meer cijfers over het hoogst behaalde onderwijsniveau zijn opgenomen in deze StatLine-tabel.

Nederland met aandeel en aanwas hoogopgeleiden in subtop

In 2020 was 43 procent van de Nederlandse bevolking van 25 tot 65 jaar hoogopgeleid (figuur 5.2.2). Nederland staat daarmee in de subtop van de landen behorend tot de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In bijvoorbeeld Finland, Australië en het Verenigd Koninkrijk was het aandeel hoogopgeleiden groter dan in Nederland. In deze landen had bijna de helft van de bevolking een opleiding in het hoger onderwijs afgerond. Het aandeel hoogopgeleiden was in Duitsland (31 procent) kleiner dan in Nederland.

5.2.2 Hoogopgeleiden (%)
Land Aandeel¹⁾ Aanwas²⁾
Verenigd Koninkrijk 49 50
Australië 49 73
Finland 48 42
Noorwegen 45 45
Zweden 45 32
Nederland 43 45
Estland 42 32
IJsland 41 33
Denemarken 40 51
Nieuw-Zeeland 40 52
Spanje 40 56
Letland 38 39
Slovenië 36 45
Oostenrijk 34 43
Griekenland 33 38
Duitsland 31 39
Hongarije 27 25
Slowakije 27 29
Tsjechië 25 33
Turkije 22 50
Italië 20 36
Mexico 19 29
Bron: OESO
1)Hoogopgeleiden als percentage van de bevolking van 25 tot 65 jaar, 2020.
2)Geslaagden jonger dan 30 jaar voor een eerste diploma in het hoger onderwijs, als percentage van de totale leeftijdsgroep jonger dan 30 jaar, 2019.

De aanwas van hoogopgeleiden zegt iets over de toekomstige ontwikkeling van het aandeel hoogopgeleiden in de bevolking. De aanwas is het aandeel personen dat voor de eerste keer een diploma in het hoger onderwijs behaald heeft binnen de typische leeftijdsgroep om af te studeren (jonger dan 30 jaar). Als dit aandeel groot is, zijn veel jonge mensen hoogopgeleid. Dat betekent dat het aandeel hoogopgeleiden in de toekomst zal groeien. De aanwas bedroeg in Nederland 45 procent in 2019. Vooral in Australië was de aanwas van hoogopgeleiden groot: 73 procent. Ook landen als het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, en Spanje scoorden hoger dan Nederland. Zweden bleef achter vergeleken met Nederland: 32 procent. Als een persoon meerdere diploma’s in het hoger onderwijs behaalt, telt alleen het eerste diploma mee in dit cijfer.

Nederland laagste percentage afgestudeerden in bètarichting

In 2019 rondde 19 procent van de afgestudeerden in het Nederlandse hoger onderwijs een bèta-opleiding af. Nederland heeft hiermee, op België, Malta en Cyprus na, het laagste percentage bèta-afgestudeerden van alle landen in de Europese Unie (EU). Gemiddeld behaalde 26 procent van de afgestudeerden in de EU een bètadiploma. In onder andere Oostenrijk, Finland, Estland en Zweden was het percentage bèta-afgestudeerden hoger dan het EU-gemiddelde.noot2 Duitsland kende de meeste bèta’s; 37 procent van de afgestudeerde Duitsers in het hoger onderwijs rondde een bèta-opleiding af.

In alle EU-landen studeerden mannen relatief veel vaker af in een bètarichting dan vrouwen. Het betrof gemiddeld 40 procent van de mannelijke afgestudeerden en 15 procent van de vrouwen (figuur 5.2.3). In Nederland lag het percentage voor zowel mannen als vrouwen veel lager. Van de afgestudeerde mannen in Nederland volgde 29 procent een bètastudie; van de vrouwen 10 procent. Dit is vergelijkbaar met de andere landen in de Benelux.

5.2.3 Afgestudeerden hoger onderwijs in bètarichting, 2019 (% afgestudeerden
in het hoger onderwijs)
Land Mannen Vrouwen
Roemenië 42 22
Duitsland 54 19
Griekenland 40 19
Verenigd Koninkrijk 38 18
Estland 46 18
Portugal 43 18
Kroatië 43 17
Italië 35 17
Zweden 46 16
Tsjechië 42 16
Oostenrijk 50 16
EU-28 40 15
Slovenië 47 15
Ierland 38 15
Frankrijk 40 15
Denemarken 34 14
Litouwen 49 13
Polen 35 13
Finland 51 13
Slowakije 37 12
Bulgarije 32 12
Hongarije 40 12
Spanje 36 11
Nederland 29 10
Letland 39 9
Luxemburg 30 9
Malta 29 9
België 32 8
Cyprus 24 8
Bron: Eurostat

Leven lang ontwikkelen steeds belangrijker

Een ‘leven lang ontwikkelen’ wordt steeds belangrijker. De maatschappij verandert constant en nieuwe technologieën zorgen er voor dat de manier van werken ook verandert. Daarom is het belangrijk dat mensen hun vaardigheden blijven ontwikkelen door zich voortdurend bij te scholen. De Nederlandse overheid heeft ‘leven lang leren’ daarom in 2014 tot speerpunt gemaakt (TK, 2014). Meer recent spreekt de overheid van ‘een leven lang ontwikkelen’. En om ervoor te zorgen dat mensen bij een snel veranderende arbeidsmarkt niet buiten de boot vallen, wil de overheid extra maatregelen nemen zodat mensen zich blijven scholen (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018).

Ook op Europees niveau zien beleidsmakers de noodzaak van een ‘leven lang ontwikkelen’ in. De Europese Commissie heeft de ambitie uitgesproken dat de EU de meest concurrerende en meest dynamische kenniseconomie van de wereld wordt (Europese Commissie, 2010). Een strategisch doel van de EU-samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding was dat een ‘leven lang ontwikkelen’ en mobiliteit realiteit worden, waarbij onderwijs- en opleidingsstelsels beter op veranderingen inspelen. Om de vooruitgang te meten hebben beleidsmakers diverse concrete doelstellingen vastgesteld. Eén van deze doelstellingen was dat in 2020 in heel Europa 15 procent van de bevolking van 25 tot 65 jaar deelneemt aan enige vorm van opleiding of cursus. Dit kunnen zowel werkgerelateerde als vrijetijdscursussen zijn. De Nederlandse overheid streefde naar een groter aandeel: 20 procent (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2011; zie ook Hartgers en Pleijers, 2010). Voor de periode 2021 tot 2030 is een nieuwe doelstelling geformuleerd: in 2025 moet 47 procent van de 25- tot 65‑jarigen hebben deelgenomen aan een opleiding of cursus in de 12 voorgaande maanden.noot3

Bijna 1 op de 5 volgt een opleiding of cursus

In 2020 volgde 19 procent van de Nederlandse bevolking van 25 tot 65 jaar een opleiding of cursusnoot4 (figuur 5.2.4). Dat is boven de Europese norm van 15 procent, en net onder de Nederlandse doelstelling. In de jaren na 2012 is het percentage Nederlanders dat een opleiding of cursus volgt, gestaag toegenomen. Ten opzichte van 2019 is in 2020 sprake van een lichte daling. Er zijn vooral minder korte opleidingen of cursussen gevolgd. Dat is waarschijnlijk het gevolg van de coronacrisis.

5.2.4 Leven lang leren (%)
jaar EU-27 Nederland
2010 7,8 17,0
2011 8,1 17,1
2012 8,2 16,9
2013 9,9 17,9
2014 10,1 18,3
2015 10,1 18,9
2016 10,3 18,8
2017 10,4 19,1
2018 10,6 19,1
2019 10,8 19,5
2020 9,2 18,8
Bron: Eurostat

Personen in hogere leeftijdsgroepen nemen minder vaak deel aan ‘leven lang ontwikkelen’. Onder 25- tot 35‑jarigen was het percentage het hoogst: 29 procent in 2020. Onder 55- tot 65‑jarigen was de deelname 12 procent (figuur 5.2.5). Bij deelnemers jonger dan 35 jaar gaat het vooral om langere opleidingen. Bij 35‑plussers gaat het vooral om bedrijfsopleidingen en cursussen. Vrouwen van 35 jaar en ouder namen hieraan wat vaker deel dan mannen.

5.2.5 Leven lang leren, 2020 (%)
Leeftijd Mannen Vrouwen
Totaal (25 tot 65 jaar) 18 20
25 tot 35 jaar 29 29
35 tot 45 jaar 18 22
45 tot 55 jaar 14 17
55 tot 65 jaar 11 12
23% werklozen volgt opleiding of cursus Buitenvorm Binnenvorm

Beroepsbevolking neemt vaker deel aan opleidingen

Personen die actief zijn op de arbeidsmarkt – werkzame en werkloze personen – volgen vaker opleidingen en cursussen dan personen die behoren tot de niet-beroepsbevolking. Deze laatste groep bestaat uit personen zonder werk, die ook niet zoeken naar werk of hiervoor niet beschikbaar zijn. Van de niet-beroepsbevolking nam 13 procent in 2020 deel aan opleidingen en cursussen (figuur 5.2.6). Onder werkzame personen is deelname aan ‘leven lang ontwikkelen’ hoger. Een vijfde van hen volgde een cursus of opleiding in 2020. Van de groep werklozen nam 23 procent deel aan een opleiding of cursus. Vrouwen die deel uitmaken van de werkzame of werkloze beroepsbevolking volgen relatief vaker dan mannen een opleiding. Alleen in de niet-beroepsbevolking was het aandeel mannen die een opleiding of cursus volgen hoger in 2020.

5.2.6 Leven lang leren naar arbeidsmarktpositie, 2020 (%)
Arbeidsmarktpositie Mannen Vrouwen
Werkzaam 18 22
Werkloos 22 25
Niet-beroepsbevolking 14 12

5.3Internationale mobiliteit in het onderwijs

Wereldwijd volgen steeds meer jongeren een groot of klein deel van hun studie in het buitenland. Met een in toenemende mate internationaal georiënteerde arbeidsmarkt is het belangrijk ervaring op te doen in het buitenland. In deze paragraaf wordt in het eerste deel beschreven hoeveel studenten voor een complete bachelor- of masterstudie of promotie­onderzoek naar een ander land gingen, zowel vanuit Nederland naar het buitenland als omgekeerd. Daarna wordt dieper ingegaan op de internationale studenten in Nederland. Ten slotte wordt beschreven hoeveel studenten uit het hoger onderwijs een deel van hun opleiding in het buitenland deden en vanuit welke studierichting.

Internationaal mobiele studenten

Nederlandse studenten gaan voor hun studie naar het buitenland en buitenlandse studenten komen naar Nederland om te studeren. Om een beeld te schetsen van het internationale studentenverkeer gebruikt deze paragraaf bij de figuren 5.3.1 en 5.3.2 het begrip ‘internationaal mobiele student’. Dit is iemand die zijn of haar vooropleiding voor het hoger onderwijs in een ander land heeft gedaan dan het land waarin hij of zij studeert. Van veel landen is informatie beschikbaar volgens deze definitie. Daardoor zijn de cijfers goed vergelijkbaar. Het betreft hier alleen studenten die zich voor een complete bachelor- of masterstudie of promotietraject hebben ingeschreven. Studenten die slechts voor een deel van hun opleiding naar het buitenland zijn gegaan, komen in het laatste deel van deze paragraaf aan bod.

 

In de figuren 5.3.3, 5.3.4 en 5.3.5 worden internationale studenten in Nederland gedefinieerd als studenten die niet de Nederlandse nationaliteit hebben én die hun vooropleiding in het buitenland hebben gevolgd.

Ho-opleiding in het buitenland: vooral naar België en Engelstalige landen

Voor Nederlanders die in het buitenland gaan studeren, is vooral België aantrekkelijk. In het studiejaar 2018/’19 studeerde bijna 26 procent van de studenten in het hoger onderwijs die voor een complete studie naar het buitenland gingen in België (figuur 5.3.1). Het aantal Nederlandse studenten dat naar België gaat, is vanaf het studiejaar 2015/’16 flink toegenomen. De stijging valt samen met de invoering van het leenstelsel in het Nederlandse hoger onderwijs in studiejaar 2015/’16, waardoor een goedkoper land als België nog aantrekkelijker werd. Naast België zijn de Engelstalige landen populair om te studeren of promoveren. Ruim 30 procent van de Nederlandse studenten in het buitenland studeerde in het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten. Duitsland staat op de vierde plaats. Van de Nederlandse studenten die in het buitenland gaan studeren, blijft het overgrote deel binnen Europa.

5.3.1 Nederlandse ho-studenten voor complete opleiding in het buitenland, 2018/'19 (% Nederlandse
internationaal mobiele
studenten)
Land internationaal mobiele studenten
België 25,8
Verenigd Koninkrijk 19,3
Verenigde Staten 11,0
Duitsland 9,1
Turkije 3,3
Oostenrijk 2,5
Denemarken 2,5
Zwitserland 2,4
Frankrijk 2,4
Zweden 2,3
Canada 2,0
Spanje 1,9
Australië 1,8
Italië 1,2
Zuid-Afrika 1,1
Ierland 1,0
Hongarije 1,0
Finland 0,9
Japan 0,9
Bron: OESO

In het studiejaar 2018/’19 studeerden 20 duizend Nederlanders in het buitenland. In dat studiejaar was het aantal buitenlandse studenten in Nederland ruim 5 keer zo groot.

Veel Duitse studenten voor ho-opleiding naar Nederland

In het studiejaar 2018/’19 studeerden ruim 108 duizend internationaal mobiele studenten in Nederland; zij kwamen hier voor een complete bachelor- of masterstudie of promotietraject. Een groot deel van hen kwam uit Duitsland: bijna 20 procent (figuur 5.3.2). Van alle Duitse studenten in Nederland was ongeveer de helft niet ingeschreven als inwoner van Nederland. Het betreft Duitse studenten die in de grensstreek wonen en dagelijks heen en weer reizen naar een Nederlandse universiteit of hogeschool. Belgische studenten maakten een aanzienlijk kleiner deel uit van alle buitenlandse studenten in Nederland: 3,1 procent in 2018/’19. Van de Belgische studenten die in Nederland studeerden, was iets meer dan de helft niet in Nederland ingeschreven. Ruim 4 procent van alle internationaal mobiele studenten in Nederland kwam uit China. Een vergelijkbaar aandeel was afkomstig uit Italië.

5.3.2 Internationaal mobiele ho-studenten voor complete opleiding in Nederland, 2018/'19 (%)
Land internationaal mobiele studenten
Duitsland 19,7
Italië 4,2
China 4,1
België 3,1
Verenigd Koninkrijk 2,9
Griekenland 2,6
Frankrijk 2,4
Spanje 2,4
India 2,4
Polen 1,4
Indonesië 1,3
Verenigde Staten 1,2
Litouwen 1,0
Portugal 0,9
Finland 0,9
Hongarije 0,9
Ierland 0,9
Zuid-Korea 0,8
Rusland 0,8
Turkije 0,8
Oostenrijk 0,7
Bron: OESO

Aantal internationale studenten vooral aan universiteiten sterk gestegen

Het aantal internationale studenten in het hoger onderwijs is gestegen van 51 duizend in studiejaar 2010/’11 tot 104 duizend in 2020/’21. Dat is meer dan een verdubbeling. Het aantal internationale studenten steeg met name de afgelopen vijf jaar sterk.

Studenten uit het buitenland die in Nederland komen studeren doen dit vooral aan universiteiten. Tussen 2015/’16 en 2020/’21 steeg hun aantal van 37 duizend tot 71 duizend. Deze stijging komt vooral door een toename van het aantal wo-bachelorstudenten, namelijk van 17 duizend in 2015/’16 naar 41 duizend in 2020/’21. Het aantal studenten dat een wo-master deed, nam in dezelfde periode toe van 19 duizend tot 30 duizend.

71 000 internationale studenten aan Nederlandse universiteiten Buitenvorm Binnenvorm

In 2020/’21 vormden internationale studenten 20 procent van de bachelorstudenten­populatie aan universiteiten, terwijl dit in 2010/’11 7 procent was. Bij de wo-masterstudenten nam het aandeel internationale studenten ook toe, van 16 procent in 2010/’11 naar 24 procent in 2020/’21 (figuur 5.3.3).

5.3.3 Internationale studenten op Nederlandse universiteiten (%)
Studiejaar Bachelor Master
2010/'11 7 16
2011/'12 8 17
2012/'13 9 17
2013/'14 9 17
2014/'15 10 18
2015/'16 11 20
2016/'17 12 22
2017/'18 14 23
2018/'19 16 24
2019/'20 18 24
2020/'21* 20 24
*voorlopige cijfers

Groot verschil in studiekeuze internationale bachelor- en masterstudenten

Internationale bachelorstudenten aan de universiteiten volgden in studiejaar 2020/’21 vooral opleidingen in alfa- en gammarichtingen. 46 procent studeerde in de richting ‘Journalistiek, gedrag en maatschappij’ en 28 procent volgde een bachelor in de richting ‘Recht, administratie en zakelijke dienstverlening’ (figuur 5.3.4).

5.3.4 Internationale bachelorstudenten naar studierichting, 2020/'21*
Richting aandeel
Onderwijs 0,0
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis 4,5
Journalistiek, gedrag en maatschappij 45,9
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening 27,6
Wiskunde, natuurwetenschappen 4,5
Informatica 5,7
Techniek, industrie en bouwkunde 8,6
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging 0,2
Gezondheidszorg en welzijn 2,4
Dienstverlening 0,4
*voorlopige cijfers

Internationale wo-masterstudenten volgden veel vaker technische opleidingen, zoals opleidingen in de richtingen ‘Wiskunde, natuurwetenschappen’ en ‘Techniek, industrie en bouwkunde’, dan internationale wo-bachelorstudenten. Ook opleidingen in de richtingen ‘Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging’, ‘Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis’ en ‘Gezondheidszorg en welzijn’ waren meer in trek onder internationale wo-masterstudenten dan onder internationale wo-bachelorstudenten (figuur 5.3.5). Opleidingen in de richting ‘Journalistiek, gedrag en maatschappij’ werden door de masterstudenten veel minder vaak gekozen dan door de bachelorstudenten.

5.3.5 Internationale masterstudenten naar studierichting, 2020/'21*
Richting aandeel
Onderwijs 0,6
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis 6,3
Journalistiek, gedrag en maatschappij 22,1
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening 25,3
Wiskunde, natuurwetenschappen 13,4
Informatica 6,5
Techniek, industrie en bouwkunde 18,4
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging 2,3
Gezondheidszorg en welzijn 3,8
Dienstverlening 1,3
*voorlopige cijfers

Behalve voor een complete studie, kunnen studenten ook voor een onderdeel van hun studie of stage naar het buitenland gaan. Dit wordt studiepuntmobiliteit genoemd.

Studiepuntmobiliteit

De Europese Commissie vindt het belangrijk dat studenten in het mbo en het hoger onderwijs een deel van hun opleiding in het buitenland volgen. Daardoor zouden studenten worden voorbereid op een internationaler wordende wereld. Daarom zijn voor zowel het mbo als het hoger onderwijs door de EU doelstellingen voor 2020 geformuleerdnoot5:

  • Voor het mbo geldt dat minimaal 6 procent van de 18- tot 35‑jarigen met een mbo-diploma voor hun studie naar het buitenland is geweest. Het gaat daarbij om een periode van minimaal twee weken.
  • Voor het hoger onderwijs geldt dat minimaal 20 procent van de recent gediplomeerden minimaal voor 15 studiepunten (ECTS-studiepunten) of voor minimaal drie maanden naar het buitenland is geweest.

 

In het nieuwe meerjarenplan van de EU zijn geen doelstellingen voor internationale mobiliteit in het onderwijs opgenomen.

Kwart ho-studenten voor deel van studie in buitenland geweest

Van de studenten die in het studiejaar 2019/’20 een diploma in het hoger onderwijs hebben behaald, is bijna een kwart voor een deel van hun studie naar het buitenland geweest. Dit beeld is de afgelopen jaren weinig veranderd en Nederland voldoet daarmee aan de internationale doelstelling van 20 procent. De reisbeperkingen die golden vanwege corona, waren voor de studenten die afstudeerden in het studiejaar 2019/’20 nog nauwelijks aan de orde.

Studenten die een universitaire opleiding volgen, gaan meestal naar het buitenland om daar college te volgen, eventueel in combinatie met een stage. Studenten in het hbo gaan vaak alleen voor stage naar het buitenland. De studiepuntmobiliteit onder hbo- en wo-studenten is ongeveer even hoog.

Vooral studenten Horeca en Toerisme naar het buitenland

Studenten die de studierichtingen ‘Horeca’ (88 procent), ‘Vreemde talen’ (51 procent) en ‘Toerisme en vrijetijdsbesteding’ (50 procent) volgden, zijn relatief vaak voor een deel van hun opleiding in het buitenland geweest (figuur 5.3.6).

5.3.6 Studiepuntmobiliteit hoger onderwijs, afgestudeerden 2019/'20 (%)
Onderwijsrichting studiepuntmobiliteit
Onderwijsrichtingen met hoogste studiepuntmobiliteit .
Horeca 88
Vreemde talen 51
Toerisme en vrijetijdsbesteding 50
Landbouw en veeteelt 43
Milieu 36

Bijna een derde van degenen die een opleiding in het hoger onderwijs hebben behaald, ging niet naar het buitenland tijdens hun studie, maar heeft dit wel overwogen. Verplichtingen in Nederland en hoge kosten hielden hen daarbij tegen.

Meer informatie over studiepuntmobiliteit in het hoger onderwijs is opgenomen in dit CBS-nieuwsbericht.

5.4Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Europese Commissie (2010). Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Europese Commissie, Brussel.

Hartgers, M., en A. Pleijers (2010). Een leven lang leren met cursussen en lange opleidingen. Sociaaleconomische trends, juni 2010.

Heide, K. van der, en T. van Miltenburg (2013). Bachelors wetenschappelijk onderwijs studeren sneller af. CBS, Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2011). Kerncijfers 2006–2010. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2018). Kamerbrief leven lang ontwikkelen. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag.

TK (2014). Leven Lang Leren. Brief van Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014/2015, 30012, nr. 41.

VSNU (2013). Studietempo bachelorstudenten universiteiten fors hoger. VSNU, Den Haag.

Noten

Inclusief het Verenigd Koninkrijk.

Onder leven lang ontwikkelen vallen alle opleidingen en cursussen die personen van 25 tot 65 jaar volgen of recent (afgelopen 4 weken) gevolgd hebben. Het kan dan gaan om formele opleidingen en/of niet-formele onderwijsactiviteiten zoals bedrijfsopleidingen, cursussen, workshops of privélessen. Formeel onderwijs is onderwijs dat door de overheid wordt bekostigd, alsmede particulier onderwijs voor zover dit leidt tot een in Nederland erkend diploma. De cijfers sluiten aan bij de Europese indicator ‘Adult Learning’ die Eurostat publiceert.

Colofon

Deze website is ontwikkeld door het CBS in samenwerking met Textcetera Den Haag.
Heb je een vraag of opmerking over deze website, neem dan contact op met het CBS.

Disclaimer en copyright

Cookies

CBS maakt op deze website gebruik van functionele cookies om de site goed te laten werken. Deze cookies bevatten geen persoonsgegevens en hebben nauwelijks gevolgen voor de privacy. Daarnaast gebruiken wij ook analytische cookies om bezoekersstatistieken bij te houden. Bijvoorbeeld hoe vaak pagina's worden bezocht, welke onderwerpen gebruikers naar op zoek zijn en hoe bezoekers op onze site komen. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in het functioneren van de website om zo de gebruikerservaring voor u te kunnen verbeteren. De herleidbaarheid van bezoekers aan onze website beperken wij zo veel mogelijk door de laatste cijfergroep (octet) van ieder IP-adres te anonimiseren. Deze gegevens worden niet gedeeld met andere partijen. CBS gebruikt geen trackingcookies. Trackingcookies zijn cookies die bezoekers tijdens het surfen over andere websites kunnen volgen.

De geplaatste functionele en analytische cookies maken geen of weinig inbreuk op uw privacy. Volgens de regels mogen deze zonder toestemming geplaatst worden.

Meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/telecommunicatie/vraag-en-antwoord/mag-een-website-ongevraagd-cookies-plaatsen

Leeswijzer

Verklaring van tekens

niets (blanco) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
. het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim
0 (0,0) het cijfer is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
* voorlopige cijfers
** nader voorlopige cijfers
- (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz. beginnend in 2016 en eindigend in 2017
2004/’05-2016/’17 oogstjaar enz., 2004/’05 tot en met 2016/’17

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Over het CBS

De wettelijke taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is om officiële statistieken te maken en de uitkomsten daarvan openbaar te maken. Het CBS publiceert betrouwbare en samenhangende statistische informatie, die het deelt met andere overheden, burgers, politiek, wetenschap, media en bedrijfsleven. Zo zorgt het CBS ervoor dat maatschappelijke debatten gevoerd kunnen worden op basis van betrouwbare statistische informatie.

Het CBS maakt inzichtelijk wat er feitelijk gebeurt. De informatie die het CBS publiceert, gaat daarom over onderwerpen die de mensen in Nederland raken. Bijvoorbeeld economische groei en consumentenprijzen, maar ook criminaliteit en vrije tijd.

Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. Dit betreft het grootste deel van het werkprogramma.

Voor meer informatie over de taken, organisatie en publicaties van het CBS, zie cbs.nl.

Contact

Met vragen kunt u contact opnemen met het CBS.

Medewerkers

Auteurs

Judit Arends

Ron de Heij

Raymond Kleingeld

Rik van Roekel

Joey Theissen

Laura Wielenga-van der Pijl

Jochem Zweerink

Overige bijdragen

Math Akkermans

John Bechholz

Hugo de Bondt

Linda Bruls

David Gies

Marijke Hartgers

Karolijne van der Houwen

Cor Kragt

Ilham Malkaoui

Francis van der Mooren

Astrid Pleijers

Eelco van Vliet

Eric Wassink

Eindredactie

Ron de Heij