ICT-gebruik huishoudens
Internet is niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. In 2017 had vrijwel iedereen in Nederland toegang tot internet, en deden mensen veel online. Dit hoofdstuk beschrijft hoe de Nederlandse bevolking vanaf 12 jaar internet en ICT gebruikt. Welke toepassingen en activiteiten zijn populair, en hoe is het gesteld met de computer- en internetvaardigheden van Nederlanders?
3.1ICT-voorzieningen en internetgebruik
Internet, computers en mobiele telefoons spelen een belangrijke rol in het leven van Nederlanders. Veel mensen gebruiken internet niet alleen thuis of op het werk, maar vrijwel overal. Vooral smartphones met snelle internetverbindingen zorgen ervoor dat mensen internet vrijwel altijd en overal kunnen gebruiken. Daardoor bekleedt ICT een steeds prominentere positie in het dagelijks leven. Het CBS doet jaarlijks onderzoek naar het ICT-gebruik van Nederlandse huishoudens en personen. Deze paragraaf beschrijft eerst de ICT-voorzieningen die aanwezig zijn in huishoudens. Daarna komt aan bod hoe personen internet gebruiken.
Enquête ‘ICT-gebruik van huishoudens en personen’
Om informatie te verkrijgen over hoe huishoudens en personen ICT en internet gebruiken, voert het CBS sinds 2005 jaarlijks de enquête ‘ICT-gebruik van huishoudens en personen’ uit. Ieder jaar doen bijna 5 duizend mensen mee aan dit onderzoek. De bevindingen over verslagjaar 2017 komen in dit hoofdstuk uitvoerig aan bod.noot1
De onderzoekspopulatie bestaat uit alle inwoners van Nederland in de leeftijd van 12 jaar of ouder. De tekst in dit hoofdstuk spreekt vaak over ‘Nederlanders’, waar het eigenlijk gaat om inwoners van Nederland, ongeacht hun nationaliteit. Hier is voor gekozen om de tekst gemakkelijker leesbaar te maken.
De lidstaten van de Europese Unie zijn overeengekomen dat zij het ICT-onderzoek geharmoniseerd uitvoeren: alle landen gebruiken (in principe) dezelfde vragen en dezelfde definities. Het Europese onderzoek gaat over de bevolking van 16 tot en met 74 jaar. Het CBS zelf werkt met een uitgebreidere leeftijdsgroep voor Nederland, namelijk inwoners van 12 jaar of ouder. Daardoor kunnen de Nederlandse cijfers in internationale vergelijkingen iets afwijken van de cijfers die het CBS publiceert over alleen Nederland.
Van 2005 tot en met 2013 enquêteerde het CBS de deelnemers aan dit onderzoek uitsluitend telefonisch. Vanaf 2014 vraagt het CBS in eerste instantie of mensen via internet een vragenlijst willen invullen. Bij mensen die geen gehoor geven aan deze uitnodiging, neemt het CBS de vragenlijst indien mogelijk alsnog telefonisch af. Details over deze methodewijziging en de gevolgen ervan op de uitkomsten van het onderzoek zijn te vinden in het rapport ‘Trendbreuken ICT 2014’ (Van Beuningen en Linden, 2015).
Computers en internet thuis vanzelfsprekend
Computers zijn niet meer weg te denken uit de Nederlandse huishoudens. In 2017 beschikte 91 procent van de huishoudens over een desktop of laptop (Tabel 3.1.1). Het betrof 7,1 miljoen huishoudens. De tablet is ook populair: in 2017 had 66 procent van de huishoudens een tablet.
Het aandeel huishoudens met internettoegang blijft toenemen: waar in 2012 88 procent van de huishoudens toegang had tot internet, was dat in 2017 inmiddels 95 procent van de huishoudens. In 2016 ging het nog om 92 procent.
3.1.1ICT-voorzieningen in huishoudens1)
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
% van huishoudens | absoluut (mln) | |||||||||||
Pc (desktop/laptop) | 89 | 89 | 89 | 89 | 89 | 91 | 6,7 | 6,7 | 6,8 | 6,8 | 6,9 | 7,1 |
Thuis toegang tot internet | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 95 | 6,6 | 6,7 | 6,9 | 7,0 | 7,1 | 7,5 |
Bron:CBS, ICT-gebruik huishoudens en personen.
1)Particuliere huishoudens met ten minste één persoon in de leeftijd van 12 jaar of ouder.
Van alle huishoudens in 2017 had 5 procent thuis geen toegang tot internet. De ruime meerderheid van deze huishoudens omvat ten minste één persoon die ouder is dan 65 jaar. Personen in huishoudens zonder internet hebben hiervoor vaak simpelweg geen interesse, of ze vinden het niet zinvol. Een andere veelgenoemde reden is een gebrek aan kennis en vaardigheden om te internetten.
Nederland internationaal voorop met internet thuis
Nederland behoort tot de kopgroep van Europese landen met de meeste huishoudens met toegang tot internet.noot2 In 2017 had 98 procent van de Nederlandse huishoudens thuis internet (Figuur 3.1.2).noot3 Andere Europese landen waar het overgrote deel van huishoudens internettoegang heeft, zijn Luxemburg en Denemarken (97 procent), Zweden en Finland (beide 95 procent).
Binnen de EU had gemiddeld 87 procent van de huishoudens in 2017 een internetaansluiting.noot4 In 2012 was dat nog 76 procent. Toen stond Nederland met 95 procent bovenaan, gevolgd door Zweden met 92 procent.
Het aandeel huishoudens met internet is in veel Zuid- en Oost-Europese landen aanzienlijk kleiner. Toch hebben deze landen de afgelopen 5 jaar een inhaalslag gemaakt. Zo had 67 procent van de huishoudens in Bulgarije in 2017 een internetaansluiting, terwijl dit in 2012 nog 51 procent was.
Vrijwel alle Nederlandse huishoudens met internetverbinding hebben tegenwoordig thuis een breedbandverbinding. Nederland stond met 98 procent in 2017 bovenaan in de Europese ranglijst, gevolgd door Luxemburg en Finland. Gemiddeld over de gehele EU had 85 procent van de huishoudens in 2017 een breedbandinternetverbinding.
Smartphone meest gebruikte apparaat
In 2017 waren smartphones en laptops de meest gebruikte apparaten voor huishoudens om mee te internetten. Smartphones waren aanwezig in 85 procent van de huishoudens en laptops bij 78 procent (Figuur 3.1.3). Smartphones hebben de laatste jaren veel terrein gewonnen. In 2012 beschikte nog maar 50 procent van de huishoudens over één of meer smartphones. Tablets worden ook steeds populairder: in 2017 had 66 procent van de huishoudens een tablet, terwijl dat in 2013 nog 39 procent was. Ook spelcomputers en tv’s werden in 2017 meer gebruikt om te internetten dan in eerdere jaren, terwijl het gebruik van desktops juist afnam: in 2012 gebruikte 64 procent van de huishoudens een desktop om te internetten, maar in 2017 was dat inmiddels afgenomen tot 55 procent.
Het voorgaande deel van deze paragraaf liet zien dat Nederlandse huishoudens in ruime mate beschikken over ICT-voorzieningen. Het vervolg van deze paragraaf beschrijft hoe personen internet gebruiken.
86 procent gebruikte internet dagelijks
In 2017 ging 86 procent van de Nederlanders dagelijks of vrijwel dagelijks het internet op. In 2012 was dat nog 76 procent. Meer dan 95 procent van de 12- tot 45-jarigen en hoogopgeleiden gebruikten het internet in 2017 dagelijks. Ook vijf jaar eerder lagen deze percentages ruim boven de 90 procent.
Het eigen huis is met afstand de meest gebruikelijke plek om te internetten: 92 procent van de Nederlanders gebruikte in 2017 het web thuis. Op het werk en bij anderen thuis gebruikte ruim de helft van de mensen internet: 56 procent ging op het werk online, en 54 procent gebruikte de internetverbinding bij iemand anders thuis.
86% ging in 2017 dagelijks het web op
Vooral internetten via smartphones in trek
Steeds meer mensen gebruiken mobiele apparaten voor internettoegang op andere plekken dan thuis of op het werk.noot5 In 2017 gebruikte 82 procent mobiel internet, terwijl dat in 2012 nog 52 procent was (Figuur 3.1.4). In recente jaren werd vooral de smartphone erg populair. In 2017 gebruikte 79 procent een smartphone om te internetten, tegen 40 procent in 2012. Ook tablets zijn de laatste jaren populairder geworden voor mobiel internet: waar 16 procent van de Nederlanders in 2012 een tablet gebruikte om mobiel te internetten, is dit in 2017 gestegen tot 36 procent. De laptop werd in 2017 door 39 procent van de Nederlanders gebruikt voor mobiele internettoegang. Dit aandeel is groter geworden sinds 2012, toen het nog 29 procent bedroeg.
Tot 45 jaar: meer dan 95 procent gebruikt mobiel internet
Vooral in de leeftijdsgroep van 12 tot 45 jaar gebruiken veel mensen een mobiele internetverbinding (Tabel 3.1.5). In 2017 gebruikte 97 procent van de mensen tussen 12 en 25 jaar mobiel internet; in de leeftijd van 25 tot 45 jaar was dit aandeel 95 procent. Ook van de 45- tot 65-jarigen gebruikte een ruime meerderheid mobiel internet: 84 procent. Voor 65-plussers was het cijfer aanzienlijk lager. In alle leeftijdsgroepen waren smartphones het meest in trek.
Het aandeel mensen dat mobiel internet gebruikte, was in 2017 het hoogst onder degenen die hoger onderwijs hebben genoten: 93 procent. Onder mensen met lager onderwijs was het aandeel 69 procent. Mannen gebruikten iets vaker mobiele apparatuur dan vrouwen.
3.1.5Gebruik van mobiel internet, naar persoonskenmerken, 20171)
Totaal2) | Smartphone | Laptop | Tablet | Overige apparatuur | |
---|---|---|---|---|---|
% van personen vanaf 12 jaar | |||||
Totaal | 82 | 79 | 39 | 36 | 13 |
Geslacht | |||||
Man | 84 | 81 | 44 | 39 | 16 |
Vrouw | 80 | 77 | 34 | 33 | 11 |
Opleidingsniveau | |||||
Lager onderwijs | 69 | 64 | 27 | 26 | 11 |
Middelbaar onderwijs | 86 | 84 | 39 | 36 | 13 |
Hoger onderwijs | 93 | 90 | 53 | 48 | 15 |
% per leeftijdsgroep | |||||
Leeftijd | |||||
12 tot 25 jaar | 97 | 96 | 58 | 32 | 20 |
25 tot 45 jaar | 95 | 94 | 45 | 40 | 16 |
45 tot 65 jaar | 84 | 82 | 36 | 40 | 12 |
65 tot 75 jaar | 61 | 53 | 23 | 32 | 7 |
75 jaar en ouder | 33 | 22 | 11 | 19 | 4 |
Bron:CBS, ICT-gebruik huishoudens en personen.
1)Gebruik van mobiele apparatuur, niet thuis of op het werk.
2)Via één of meerdere typen apparaat.
3.2Activiteiten en diensten op internet
Internet wordt veel gebruikt voor het vinden van informatie en voor communicatie. Daarnaast zijn steeds meer overheidsdiensten via internet beschikbaar. Deze paragraaf beschrijft welke activiteiten de Nederlandse bevolking uitvoert op internet. Het gaat hierbij om activiteiten die zijn uitgevoerd in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek.
Communiceren en informatie zoeken blijven populair
E-mailen is net als in eerdere jaren de meest voorkomende internetactiviteit. In 2017 gebruikte 88 procent van de Nederlandse bevolking van 12 jaar of ouder internet om te e-mailen (Tabel 3.2.1). Dit is ten opzichte van 2012 licht gestegen. Telefoneren via internet is, evenals in eerdere jaren, in 2017 verder toegenomen. In 2012 telefoneerde 23 procent via internet en in 2017 was dit 43 procent. Chatten is ten opzichte van 2012 licht toegenomen.
Informatie zoeken op internet wordt ook veel gedaan: 83 procent heeft in 2017 online informatie over goederen of diensten opgezocht (Tabel 3.2.1). Tevens wordt er online vaak nieuws gelezen: in 2017 deed 70 procent van de Nederlanders van 12 jaar of ouder dit. Dit is ten opzichte van 2012 gestegen toen nog 50 procent online het nieuws bekeek of las. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de opkomst van digitale abonnementen van bestaande kranten en de toenemende populariteit van nieuwsplatformen.
3.2.1Activiteiten op internet
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|
% van personen vanaf 12 jaar | ||||||
Communicatie | ||||||
E-mailen | 84 | 85 | 85 | 85 | 85 | 88 |
Telefoneren via internet | 23 | 28 | 31 | 31 | 35 | 43 |
Anders, bijvoorbeeld chatten | 26 | 26 | 24 | 24 | 24 | 27 |
Informatie en vermaak | ||||||
Informatie zoeken over goederen en diensten | 76 | 77 | 80 | 79 | 79 | 83 |
Radio luisteren of tv kijken | 53 | 55 | 55 | 55 | 56 | 67 |
Spelletjes, afbeeldingen of muziek downloaden/spelen | 54 | 58 | 58 | 57 | 58 | 65 |
Kranten, nieuwsbladen downloaden of lezen1) | 50 | 50 | 52 | 50 | 64 | 70 |
Diensten in de reisbranche gebruiken | 46 | 45 | 46 | 45 | 45 | 51 |
Software downloaden | 29 | 32 | 30 | 26 | 25 | 30 |
Solliciteren en/of een baan zoeken2) | 20 | 18 | 27 | 22 | 21 | 22 |
Internetbankieren | 72 | 73 | 76 | 77 | 77 | 82 |
Bron:CBS, ICT-gebruik huishoudens en personen.
1)In 2016 is de vraagstelling veranderd, omdat online nieuwsberichten zijn meegenomen. Hierdoor zijn de cijfers van 2016 en 2017 niet vergelijkbaar met de cijfers van eerdere jaren.
2)Gepercenteerd op de bevolking van 18 jaar of ouder.
Internetbellen stijgt
Telefoneren via internet steeg van 23 naar 43 procent tussen 2012 en 2017. Met name de laatste jaren steeg het percentage personen dat belde via internet: waar het in 2016 nog ging om 35 procent, was dat in 2017 inmiddels 43 procent. Vooral jongeren bellen via internet: van de 12- tot 25-jarigen belde 66 procent in 2017 via internet, van de 75-plussers was dit 14 procent. Dit was in 2012 respectievelijk 34 en 4 procent. Ook hoogopgeleiden bellen vaker via internet dan laagopgeleiden: 53 tegen 36 procent. Dit verschil wordt overigens niet verklaard door het feit dat hoogopgeleiden vaker een smartphone ter beschikking hebben in het huishouden of door het feit dat hoogopgeleiden gemiddeld jonger zijn. Internetbellen steeg ten opzichte van 2012 onder alle drie de onderwijsniveaus.
3.2.2Internetbellen, 2017
Telefoneren via internet | |
---|---|
% van personen vanaf 12 jaar | |
Totaal | 43 |
Geslacht | |
Man | 44 |
Vrouw | 42 |
Opleidingsniveau | |
Lager onderwijs | 36 |
Middelbaar onderwijs | 42 |
Hoger onderwijs | 53 |
% per leeftijdsgroep | |
Leeftijd | |
12 tot 25 jaar | 66 |
25 tot 45 jaar | 53 |
45 tot 65 jaar | 35 |
65 tot 75 jaar | 26 |
75 jaar en ouder | 14 |
Bron:CBS, ICT-gebruik huishoudens en personen.
TV kijken via internet gestegen
Steeds meer mensen kijken televisie via internet of luisteren naar online radio. Online radio luisteren is gestegen van 35 procent in 2012 naar 43 procent in 2017, en tv kijken via internet van 39 procent in 2012 tot 60 procent in 2017. Mannen luisterden vaker naar online radio en keken vaker internet-tv dan vrouwen. Online radio werd het meest beluisterd door 25- tot 45-jarigen, terwijl tv-kijken via internet juist het populairst was onder 12- tot 25-jarigen.
Internetbankieren gestegen
In 2017 deden voor het eerst meer dan 8 op de 10 mensen aan bankieren via internet: het ging toen om 82 procent van de Nederlanders van 12 jaar of ouder, tegen 72 procent in 2012. Personen tussen de 25 en 45 jaar maakten het vaakst gebruik van internetbankieren: 95 procent van hen deed dit in 2017. Van de 75-plussers deed 43 procent in 2017 aan internetbankieren. Zij deden van de leeftijdsgroepen het minst vaak aan internetbankieren. Mannen (84 procent) deden vaker aan internetbankieren dan vrouwen (80 procent).
Tot slot zien we dat middelbaar- en hoogopgeleiden vaker gebruikmaken van internetbankieren dan laagopgeleiden, namelijk 91 en 96 procent tegen 60 procent.
Bijna twee derde zoekt online gezondheidsinformatie
In 2017 zocht 66 procent in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek online naar informatie over gezondheid en leefstijl. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om informatie over ziektes, voeding of beweging. Vrouwen deden dit met 71 procent beduidend vaker dan mannen (61 procent). Vooral 25- tot 45-jarigen zochten dit soort informatie op. Verder geldt dat hoogopgeleiden vaker gezondheidsinformatie op internet opzochten dan middelbaar opgeleiden, en de middelbaar opgeleiden deden dit weer vaker dan laagopgeleiden.
Tevens maakte een kwart gebruik van internet om een afspraak te maken met een specialist van bijvoorbeeld het ziekenhuis of gezondheidscentrum. Vrouwen deden dit vaker dan mannen, namelijk 26 ten opzichte van 24 procent. De 25- tot 45-jarigen deden dit ook hier het vaakst. Tot slot geldt ook hier dat hoogopgeleiden dit vaker deden dan laagopgeleiden en zaten de middelbaar opgeleiden hier weer tussenin.
Het aandeel personen dat via internet naar informatie over gezondheid of leefstijl zoekt en afspraken maakt met de specialist, is sinds 2012 gestegen. In 2012 had 49 procent gezondheidsinformatie opgezocht, terwijl dit in 2017 inmiddels tot 66 procent opgelopen was. Het percentage dat via internet afspraken maakte met medisch specialisten, is in deze periode meer dan verdubbeld: van 10 procent in 2012 tot 25 procent in 2017.
Overheidswebsites: vooral om informatie te zoeken
In 2017 maakte 73 procent van de Nederlanders gebruik van een overheidswebsite (Tabel 3.2.5). Hieronder vallen zowel websites van overheidsinstanties als websites van andere publieke organisaties, zoals onderwijs- en gezondheidsinstellingen. In 2016 lag dat aandeel op 69 procent. Nederlanders waren op deze sites vooral op zoek naar informatie: 68 procent zocht in 2017 informatie op een website van de overheid. Verder downloadde 47 procent documenten, en 51 procent stuurde documenten via internet terug. Meer mensen raadpleegden websites van overheidsinstanties dan die van andere publieke instanties.
3.2.5Gebruik van overheidswebsites, 20171)
Totaal2) | Overheidsinstanties | Andere publieke instanties | |
---|---|---|---|
% van personen vanaf 12 jaar | |||
Totaal | 73 | 68 | 54 |
Informatie zoeken | 68 | 62 | 49 |
Documenten downloaden | 47 | 42 | 26 |
Documenten terugsturen | 51 | 45 | 29 |
Bron:CBS, ICT-gebruik huishoudens en personen.
1)In de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek.
2)Overheidswebsites omvatten zowel websites van overheidsinstanties (zoals voor burgerzaken, sociale voorzieningen of officiële documenten) als die van andere publieke instanties (zoals waterleveranciers, gezondheids- of onderwijsinstellingen).
Overheidswebsites werden in 2017 door 85 procent van de 25- tot 45-jarigen gebruikt. Hoogopgeleiden gebruikten deze websites vaker dan middelbaar- of laagopgeleiden: 92 procent van de hoogopgeleiden bezocht dergelijke sites, terwijl dat onder laagopgeleiden 48 procent was. Mannen hebben vaker via internet contact met overheidsinstanties en andere publieke instanties dan vrouwen: 76 procent van de mannen maakte gebruik van een overheidswebsite tegenover 70 procent van de vrouwen.
Bijna de helft doet aan cloud computing
Cloud computing is een dienst om bestanden en informatie via internet op te slaan en te delen. Dergelijke diensten bieden een alternatief voor opslag van gegevens op de eigen computer. Waar in 2014 nog 31 procent van alle Nederlanders van 12 jaar of ouder gebruikmaakte van de cloud, steeg dit gebruik in de jaren daarna fors tot 46 procent in 2017 (Tabel 3.2.7). Deze ontwikkeling hangt samen met de opkomst van smartphones en tablets die tegenwoordig vaak automatisch backups maken in de cloud van bijvoorbeeld de foto’s en andere bestanden van de gebruiker.
3.2.7Gebruik van cloud computing, naar persoonskenmerken1)
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|
% van personen vanaf 12 jaar | ||||
Totaal | 31 | 33 | 40 | 46 |
Geslacht | ||||
Man | 34 | 37 | 44 | 48 |
Vrouw | 28 | 30 | 36 | 43 |
Opleidingsniveau | ||||
Lager onderwijs | 19 | 22 | 27 | 33 |
Middelbaar onderwijs | 31 | 34 | 42 | 47 |
Hoger onderwijs | 45 | 48 | 54 | 60 |
% van personen | ||||
Leeftijd | ||||
12 tot 25 jaar | 44 | 46 | 55 | 63 |
25 tot 45 jaar | 43 | 45 | 52 | 59 |
45 tot 65 jaar | 26 | 29 | 35 | 42 |
65 tot 75 jaar | 16 | 17 | 23 | 24 |
75 jaar en ouder | 4 | 8 | 9 | 12 |
Bron:CBS, ICT-gebruik huishoudens en personen.
1)Bestanden opgeslagen op internet in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek.
Het percentage jongeren dat clouddiensten gebruikt, is ruim 3 keer zo groot als het percentage ouderen, en het percentage hoogopgeleiden is bijna 2 keer zo groot als het percentage laagopgeleiden. Onder mannen zijn clouddiensten iets populairder dan onder vrouwen.
Sommige cloud-diensten zijn gratis, terwijl andere alleen tegen betaling beschikbaar zijn. Van betaalde cloud-diensten maakte 17 procent van de Nederlanders gebruik in 2017.
Cloud computing
Vanaf 2014 zijn in de enquête ‘ICT-gebruik van huishoudens en personen’ enkele vragen opgenomen over cloud computing. Hieronder vallen diensten die gebruikers de mogelijkheid bieden om bestanden op te slaan op internet: in de ‘cloud’. Deze bestanden komen dan terecht op servers van bedrijven die deze diensten aanbieden. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van programma’s zoals Dropbox, Apple iCloud, Google Drive of Microsoft OneDrive. Het gaat daarbij in eerste instantie om het opslaan, maar soms is het ook mogelijk om deze bestanden vanuit de cloud met anderen te delen.
Vooral foto’s in de cloud
Verreweg de meeste Nederlanders (90 procent) zeggen de cloud voor de opslag van foto’s te gebruiken (Figuur 3.2.8). Ook voor opslag van tekst, spreadsheets en presentaties wordt de cloud vaak benut (59 procent). Muziek, video’s of films, en e-books of e-magazines worden duidelijk minder vaak in de cloud opgeslagen: een minderheid van 20 à 30 procent heeft dit in de afgelopen drie maanden weleens gedaan.
85 procent gebruikt sociale media
Onder sociale media worden online discussiefora, weblogs, direct messaging zoals WhatsApp, sociale netwerken zoals Facebook en professionele netwerken zoals LinkedIn verstaan. In 2017 gebruikte 85 procent van de Nederlandse bevolking een of meerdere vormen van sociale media (Tabel 3.2.9). Dit was in 2016 nog 80 procent. Vooral onder 65- tot 75-jarigen heeft het gebruik van sociale media de laatste jaren een vlucht genomen: in 2017 zei 64 procent van deze leeftijdsgroep actief te zijn op sociale media, terwijl dit in 2012 nog slechts 24 procent was. Van de Nederlanders nam 84 procent deel aan een sociaal netwerk. In 2012 was dit 65 procent en tussen 2014 en 2016 was dit aandeel vrij stabiel rond de 80 procent.
3.2.9Gebruik van sociale media, 2017
Totaal sociale media | Berichten plaatsen op chatsite of online discussieforum | Weblogs lezen of zelf bijhouden | Sociale netwerken | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal sociale netwerken | Berichten uitwisselen via instant messaging (zoals WhatsApp) | Professioneel netwerk (zoals LinkedIn) | Ander sociaal netwerk (zoals Facebook of Twitter) | ||||
% van personen vanaf 12 jaar | |||||||
Totaal | 85 | 27 | 23 | 84 | 80 | 30 | 63 |
Geslacht | |||||||
Man | 85 | 30 | 24 | 84 | 79 | 34 | 61 |
Vrouw | 84 | 23 | 22 | 84 | 81 | 25 | 66 |
Opleidingsniveau | |||||||
Lager onderwijs | 73 | 25 | 15 | 72 | 67 | 8 | 58 |
Middelbaar onderwijs | 89 | 28 | 23 | 88 | 85 | 29 | 67 |
Hoger onderwijs | 93 | 26 | 32 | 93 | 89 | 55 | 66 |
% per leeftijdsgroep | |||||||
Leeftijd | |||||||
12 tot 25 jaar | 98 | 42 | 30 | 97 | 96 | 25 | 90 |
25 tot 45 jaar | 97 | 30 | 32 | 97 | 94 | 47 | 78 |
45 tot 65 jaar | 87 | 25 | 19 | 87 | 82 | 32 | 59 |
65 tot 75 jaar | 64 | 13 | 12 | 62 | 55 | 8 | 34 |
75 jaar en ouder | 35 | 6 | 6 | 34 | 27 | 2 | 17 |
Bron:CBS, ICT-gebruik huishoudens en personen.
Het gebruik van sociale media neemt sterk af met de leeftijd. Zo zitten bijna alle mensen tot 45 jaar op sociale netwerken, terwijl dat bij de leeftijdsgroep van 65 tot 75 jaar ongeveer twee derde is, en van de 75-plussers ruim een derde. Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen in het totale gebruik van sociale netwerken. Wel zitten mannen vaker dan vrouwen op professionele netwerken en vrouwen vaker op overige sociale netwerken. Er is geen verschil in het gebruik van direct messaging. Dit beeld komt overeen met de eerdere jaren. Evenals in voorgaande jaren zitten hoogopgeleiden vaker op sociale netwerken dan laagopgeleiden.
84% van Nederlanders is actief op sociale netwerken
Direct messaging (o.a. WhatsApp) meest populair
Vooral directe uitwisseling van tekstberichten wordt vaak gebruikt: 8 op de 10 Nederlanders van 12 jaar of ouder wisselden in 2017 berichten uit via een dienst zoals WhatsApp. Dit was in 2015 nog 68 procent. Het gebruik van direct messaging groeit de laatste jaren gestaag door. Net als in 2016 is vooral het aandeel ouderen dat direct messaging gebruikt, verder toegenomen. Onder 75-plussers was zelfs sprake van bijna een verdubbeling van 15 naar 27 procent in een jaar. Deze ontwikkeling valt voor een deel samen met de toename van het smartphonebezit in het huishouden onder deze leeftijdsgroep.
Daarna zijn vooral sociale netwerken zoals Facebook of Twitter populair: 63 procent van de Nederlanders van 12 jaar of ouder gebruikte in 2017 zo’n sociaal netwerk. Ook het gebruik van sociale netwerken is de laatste jaren onder ouderen relatief sterk gestegen. In 2017 gebruikte 34 procent van de 65- tot 75-jarigen deze netwerken, terwijl dit in 2012 nog 12 procent was. Onder de 75-plussers nam het aandeel toe van 2 procent in 2012 naar 17 procent in 2017.
Het gebruik van professionele netwerken lag met 30 procent lager dan het gebruik van de andere netwerken en is de laatste jaren licht gestegen.
Vooral gebruik direct messaging onder ouderen gestegen
Figuur 3.2.11 toont de ontwikkeling van het gebruik van direct messaging en de overige sociale netwerken zoals Facebook en Twitter. De figuur laat per leeftijd het aandeel gebruikers zien in 2012, 2015 en 2017. Hierdoor is onder andere goed zichtbaar dat vooral ouderen de laatste jaren meer directe tekstberichten zijn gaan uitwisselen. Ook onder jongeren is het aandeel gebruikers van direct messaging gegroeid.noot6 Tot slot is opvallend dat beide typen netwerken een ander patroon onder de leeftijdsgroepen laten zien: tot 70 jaar gebruikte de helft of meer van de personen in 2017 direct messaging, bij overige sociale netwerken lag deze grens rond de 60 jaar.
Figuur over sociale netwerken per leeftijd
Figuur 3.2.11 toont het gebruik van twee typen sociale netwerken in 2012, 2015 en 2017. Er is voor gekozen om alleen de gegevens over personen van 12 tot en met 85 jaar te tonen.
Per type sociaal netwerk is goed zichtbaar hoe het gebruik in beide jaren is opgebouwd naar leeftijd. Bovendien is de leeftijdsopbouw van de direct messaging gebruikers gemakkelijk te vergelijken met de gebruikers van de overige sociale netwerken zoals Facebook, Twitter, Instagram of Snapchat. Professionele netwerken zijn hierbij niet meegenomen.

1 op de 10 zegt verslaafd te zijn aan sociale media
In 2017 zijn in het CBS-onderzoek ‘Belevingen onder 18-plussers’ opvattingen en meningen gepeild over sociale netwerken en direct messaging (van Beuningen en Kloosterman, 2018). De belangrijkste reden om deze te gebruiken is om in contact te blijven met anderen. De meeste volwassen gebruikers zitten gemiddeld minder dan een uur per dag op deze sociale media. Toch zegt 1 op de 10 dat zij zichzelf verslaafd vinden. Jongvolwassenen van 18 tot 25 jaar spenderen gemiddeld de meeste tijd aan sociale media. Het percentage gebruikers en de intensiteit van het gebruik onder deze leeftijdsgroep zijn toegenomen sinds 2015.
Iets minder dan een kwart van alle volwassen gebruikers vindt het vervelend om ergens te zijn waar zij geen internet kunnen gebruiken. Daarnaast voelt 14 procent zich onrustig als ze binnenkomende berichten niet direct kunnen bekijken en is 19 procent bang dat ze dingen missen als ze geen gebruikmaken van deze netwerken of direct messaging.
De meerderheid van de gebruikers ervaart geen invloed van deze sociale media op aspecten van hun dagelijkse leven, namelijk op hun werk, school of nachtrust. Bij familie- en vriendencontacten ervaart wel een grote groep invloed van sociale media: volgens 6 op de 10 gebruikers verbeteren deze contacten door sociale media. Daarnaast ervaart 81 procent geen invloed op hun nachtrust, vindt 15 procent dat sociale media vooral een negatieve uitwerking op hun nachtrust hebben en ervaart 4 procent juist een positieve impact. Mensen die vooral een negatieve invloed ervaren, zeggen bijvoorbeeld dat zij te laat gaan slapen omdat ze sociale media lezen voor het slapen gaan of dat zij onrustig slapen door meldingen van binnenkomende berichten.
3.3Online winkelen
De vorige paragraaf beschreef de activiteiten van Nederlanders op internet. Een belangrijke internetactiviteit is daarbij niet besproken: online winkelen, ook wel e-shoppen genoemd. Deze paragraaf gaat specifiek in op dit onderwerp.
Online winkelen
Onder online winkelen vallen aankopen via een internetbrowser of een app. Producten die via SMS, MMS of e-mail zijn gekocht, tellen niet mee als online aankopen.
Het onderzoek ‘ICT-gebruik van huishoudens en personen’ gebruikt voor het onderwerp online winkelen verschillende referentieperiodes. Zo bestaat er een onderscheid tussen:
- recente online aankopers: mensen die in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek online aankopen hebben gedaan, en
- minder recente online aankopers: mensen die alleen langer geleden dan drie maanden voorafgaand aan het onderzoek online aankopen hebben gedaan.
Dit onderscheid is bijvoorbeeld gemaakt in Tabel 3.3.1. Daarnaast zijn bij sommige vragen in het onderzoek de afgelopen twaalf maanden als referentieperiode gebruikt. In alle gevallen is de gehanteerde referentieperiode bij de betreffende cijfers genoemd.
Aandeel online aankopers groeit elk jaar
In 2017 heeft 76 procent van de Nederlanders van 12 jaar of ouder online aankopen gedaan (Tabel 3.3.1). Dit aandeel was in 2016 nog 73 procent. Het ging in 2017 om 11,2 miljoen e-shoppers, tegen 2,6 miljoen internetgebruikers die niet online winkelden. Daarnaast gebruikten 0,8 miljoen personen helemaal geen internet.
De groei van het online winkelen komt vooral doordat het percentage ‘recente e-shoppers’ de laatste jaren nog steeds is toegenomen. Recente e-shoppers hebben in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek online aankopen gedaan (zie tekstkader ‘Online winkelen’). In 2017 bedroeg het aandeel recente e-shoppers 62 procent. In 2016 betrof het nog 57 procent. Het percentage minder recente e-shoppers is wat afgenomen sinds 2012.
3.3.1Online winkelen
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|
% van personen vanaf 12 jaar | ||||||
E-shoppers | 64 | 68 | 70 | 70 | 73 | 76 |
recente e-shoppers1) | 46 | 50 | 53 | 54 | 57 | 62 |
minder recente e-shoppers2) | 18 | 18 | 17 | 16 | 16 | 14 |
Wel internetgebruiker, geen e-shopper | 26 | 23 | 21 | 22 | 19 | 18 |
Geen internetgebruiker | 10 | 9 | 9 | 8 | 8 | 6 |
Totaal | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Bron:CBS, ICT-gebruik van huishoudens en personen.
1)In de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek online aankopen gedaan.
2)Uitsluitend meer dan drie maanden voor het onderzoek online aankopen gedaan.
11,2 miljoen Nederlanders winkelden in 2017 online
Veel online aankopers in Nederland
Nederland kent relatief meer online aankopers dan veel andere EU-landen. In Nederland winkelde 79 procent van de 16- tot 75-jarigen in 2017 online; het EU-gemiddelde bedroeg 57 procent. In onder andere het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Denemarken en Luxemburg is online winkelen populairder dan in Nederland.
E-shoppen is het populairst onder 25- tot 45-jarigen
Vooral 25- tot 45-jarigen kopen graag via internet. In 2017 heeft 94 procent in deze leeftijdsgroep online goederen of diensten gekocht (Figuur 3.3.2). In 2012 kocht ook al 83 procent van hen online. Ook bij 12- tot 25-jarigen groeide het aandeel e-shoppers niet erg sterk meer. De groei concentreerde zich in de groepen boven de 45 jaar. Vooral in de leeftijdsgroep van 75-plussers was de groei sterk in 2017. In 2017 deed 25 procent van de 75-plussers aankopen via internet, terwijl dat in 2012 slechts 10 procent was. Ook personen uit de leeftijdsgroepen 45 tot 65 jaar en 65 tot 75 jaar hebben sinds 2012 duidelijk meer aankopen via internet gedaan.
Tussen hoog- en laagopgeleiden bestaan grote verschillen wat betreft online winkelen. Van de hoogopgeleiden winkelde 91 procent online in 2017. Onder laagopgeleiden bedroeg dit aandeel 57 procent. Mannen zijn actievere e-shoppers dan vrouwen. In 2017 winkelde 79 procent van de mannen online. Bij vrouwen was het aandeel 74 procent.
Reizen en kleding zijn nog steeds populaire online aankopen
Van de e-shoppers die in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek online aankopen deden, kocht een meerderheid kleding of sportartikelen via internet. Ook online reizen boeken, en kaartjes voor evenementen bestellen, zijn populair (Tabel 3.3.3). Deze producten zijn al jarenlang het meest in trek als online aankoop. Nederlanders kopen daarnaast vooral levensmiddelen, cosmetica en schoonmaakproducten steeds vaker online. Sinds 2012 is dit aandeel enorm toegenomen: van 12 naar 36 procent. Ook de online aankoop van medicijnen heeft sinds 2012 relatief veel terrein gewonnen.
3.3.3Online aankopen, naar soort
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|
% van e-shoppers in afgelopen jaar1) | ||||||
Kleding, sportartikelen | 53 | 59 | 63 | 65 | 70 | 71 |
Reizen, vakanties, accommodaties | 58 | 61 | 64 | 61 | 65 | 65 |
Kaartjes voor evenementen | 43 | 50 | 54 | 53 | 56 | 62 |
Literatuur (boeken, tijdschriften) | 39 | 44 | 44 | 43 | 43 | 41 |
Goederen voor het huishouden2) | 27 | 29 | 36 | 37 | 42 | 48 |
Software | 24 | 32 | 33 | 34 | 34 | 36 |
Elektronische benodigdheden | 23 | 30 | 32 | 32 | 33 | 35 |
Telecommunicatie | 20 | 26 | 31 | 31 | 30 | 32 |
Film, muziek | 25 | 28 | 27 | 23 | 22 | 22 |
Levensmiddelen, cosmetica- en schoonmaakproducten | 12 | 15 | 20 | 22 | 27 | 36 |
Studiemateriaal | 8 | 13 | 16 | 15 | 14 | 17 |
Hardware | 12 | 14 | 15 | 15 | 16 | 15 |
Medicijnen | 4 | 6 | 7 | 8 | 10 | 11 |
Bron:CBS, ICT-gebruik van huishoudens en personen.
1)Personen van 12 jaar en ouder die in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek online aankopen hebben gedaan.
2)Bijvoorbeeld meubels, wasmachines en speelgoed.
Mannen kopen online vaker computerbenodigdheden en elektronica; vrouwen vaker kleding en levensmiddelen. Jongeren kopen op internet vaker dan gemiddeld studiemateriaal, spellen en software.
Vooral aankopen binnen Nederland
Van de personen die in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek online iets hebben aangeschaft, heeft de overgrote meerderheid producten gekocht bij Nederlandse webwinkels: 94 procent (net als in 2016). 1 op de 3 kocht (ook) goederen of diensten uit andere EU-landen (34 procent). Ruim een kwart (28 procent) kocht producten uit andere delen van de wereld. Deze verhoudingen zijn al enige jaren nagenoeg onveranderd.
Nederlanders kopen vaker en voor meer geld online
Niet alleen nam het aantal mensen dat online aankopen doet toe, ook de frequentie steeg in 2017 iets. De grootste groep recente e-shoppers had in die drie maanden 3, 4 of 5 keer iets via internet gekocht: 38 procent. Ook veel mensen kochten 1 of 2 keer iets online. Dit betrof 36 procent van de recente e-shoppers.
Ook het aankoopbedrag steeg licht. Het bedrag dat mensen in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek online hadden uitgegeven, lag vaak tussen de 100 en 500 euro. Ook veel mensen hadden in die periode 50 tot 100 euro uitgegeven aan online aankopen (Figuur 3.3.4).
Mannen geven online meer geld uit dan vrouwen
Zoals eerder gezien, zijn mannen actievere e-shoppers dan vrouwen: ze doen gemiddeld vaker online aankopen en geven ook meer geld uit. Van de mannen heeft 12 procent meer dan 10 keer iets online gekocht in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek. Bij vrouwen was dit aandeel 9 procent. In de onderzochte periode heeft 10 procent van de mannen in totaal 1000 euro of meer online uitgegeven, tegen 6 procent van de vrouwen (Figuur 3.3.4).
Bijna de helft heeft probleem ervaren
In 2017 heeft 45 procent van de recente e-shoppers problemen ervaren met online winkelen in de afgelopen twaalf maanden. In 2015 gold dat nog voor 40 procent van de personen die recentelijk een online aankoop hadden gedaan (Figuur 3.3.5). Te late levering van het bestelde product komt verreweg het meest voor: bij 24 procent van de e-shoppers. Ook relatief veel mensen hebben technische problemen ondervonden bij het bestellen of betalen via internet. Dit is 13 procent van de e-shoppers overkomen. Daarnaast heeft 10 procent verkeerde of beschadigde goederen ontvangen. Een kleiner deel van de e-shoppers is in 2017 slachtoffer geweest van digitale koopfraude: 3 procent.
3.4ICT-vaardigheden
ICT-vaardigheden worden steeds belangrijker in de samenleving. Wie niet om kan gaan met een computer of internet, heeft bijvoorbeeld minder mogelijkheden op de arbeidsmarkt, doordat werken met computers en internet gemeengoed is bij bedrijven (zie hoofdstuk 4). Daarnaast kan op sociaal gebied een gebrek aan ICT-vaardigheden leiden tot minder contacten. Wie geen smartphone kan bedienen, onderhoudt bijvoorbeeld minder gemakkelijk contacten via sociale media. ICT-vaardigheden staan mede om deze redenen al jaren hoog op de (inter)nationale beleidsagenda’s (zie paragraaf 1.1).
Deze paragraaf beschrijft de resultaten van het onderzoek dat het CBS heeft uitgevoerd naar de ICT-vaardigheden van Nederlanders. Het tekstkader ‘Hoe meet het CBS ICT-vaardigheden’ geeft uitleg over de indicatoren die in deze paragraaf centraal staan.
Hoe meet het CBS ICT-vaardigheden?
In de enquête ‘ICT-gebruik van huishoudens en personen’ vraagt het CBS aan mensen welke ICT-activiteiten zij recent hebben uitgevoerd. Met deze informatie stelt het CBS indicatoren samen die de ICT-vaardigheden van de bevolking in kaart brengen. Alle EU-landen passen dezelfde methode toe, waardoor uitkomsten van Nederland internationaal vergelijkbaar zijn.
Vier ‘deelindicatoren’ beschrijven de ICT-vaardigheden op een specifiek gebied. Het gaat om de gebieden informatie, communicatie, computers/online diensten, en software. Activiteiten die respondenten al dan niet hebben uitgevoerd, bepalen hun score op deze deelindicatoren: geen vaardigheden, basisvaardigheden, of meer dan basisvaardigheden.
Naast de deelindicatoren geeft een ‘totaalindicator’ informatie over de algehele ICT-vaardigheden. De score op de totaalindicator wordt afgeleid van de vier deelindicatoren. Een respondent kan als volgt scoren op de totaalindicator:
- geen vaardigheden: de respondent heeft op alle vier de deelindicatoren 'geen vaardigheden',
- weinig vaardigheden: de respondent heeft op 1, 2 of 3 deelindicatoren ‘geen vaardigheden’,
- meer dan basisvaardigheden: de respondent heeft op alle vier de deelindicatoren ‘meer dan basisvaardigheden’.
In alle overige gevallen krijgt de respondent ‘basisvaardigheden’ toegekend als score op de totaalindicator.
De cijfers in deze paragraaf gaan over personen die in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek internet gebruikt hebben. Om die reden tellen ze in de figuren niet op tot 100: niet iedereen heeft in die periode internet gebruikt.
Op de CBS-website is een uitgebreide versie van de methodologie beschikbaar.
Bijna de helft heeft meer dan basis ICT-vaardigheden
In 2017 had 17 procent van de Nederlanders die internet hebben gebruikt, weinig vaardigheden in het gebruik van ICT (Figuur 3.4.1). Daarnaast had afgerond 0 procent geen vaardigheden. De meeste Nederlanders hadden ten minste basisvaardigheden in ICT (31 procent). Het grootste deel (44 procent) bezat zelfs meer dan basale vaardigheden met computers en internet. Deze groep is gegroeid sinds 2015: toen had nog 40 procent van de Nederlanders van 12 jaar of ouder meer dan basale vaardigheden.
44% van de Nederlanders heeft meer dan basale ICT-vaardigheden
Jongeren: 7 op de 10 hebben meer dan basisvaardigheden
In 2017 had 71 procent van de jongeren van 12 tot 25 jaar meer dan basisvaardigheden in het gebruik van ICT (Tabel 3.4.2). Ook in de leeftijdsgroep van 25 tot 45 jaar was dit aandeel groot: 60 procent. Ouderen scoren aanzienlijk lager: van de 65-plussers had 10 procent meer dan basis ICT-vaardigheden.
Niet alleen tussen jongeren en ouderen maar ook tussen hoog- en laagopgeleiden bestaat een flinke kloof. Van de hoogopgeleiden had 65 procent ICT-vaardigheden boven het basisniveau. Dat is meer dan 2 keer zo veel als bij laagopgeleiden (29 procent). Tussen mannen en vrouwen zijn de verschillen kleiner: het aandeel mannen met meer dan basisvaardigheden bedroeg 49 procent in 2016, tegen 44 procent onder vrouwen.
3.4.2Totale ICT-vaardigheden naar persoonskenmerken, 20171)
Geen | Weinig | Basis | Meer dan basis | |
---|---|---|---|---|
% van personen vanaf 12 jaar | ||||
Totaal | 0 | 17 | 31 | 44 |
Geslacht | ||||
Mannen | 0 | 15 | 30 | 49 |
Vrouwen | 0 | 20 | 32 | 44 |
Opleidingsniveau | ||||
Lager onderwijs | 1 | 29 | 25 | 29 |
Middelbaar onderwijs | 0 | 15 | 38 | 44 |
Hoger onderwijs | . | 5 | 29 | 65 |
% per leeftijdsgroep | ||||
Leeftijd | ||||
12 tot 25 jaar | . | 10 | 18 | 71 |
25 tot 45 jaar | . | 11 | 28 | 60 |
45 tot 65 jaar | 0 | 18 | 39 | 38 |
65 jaar of ouder | 1 | 31 | 33 | 10 |
Bron:CBS, ICT-gebruik van huishoudens en personen.
1)De percentages hebben betrekking op personen die in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek internet gebruikt hebben. Om die reden tellen ze niet op tot 100: niet iedereen heeft in die drie maanden internet gebruikt.
Het voorgaande deel van deze paragraaf besprak de indicator over de totale ICT-vaardigheden van de bevolking. In het vervolg van deze paragraaf komen de onderliggende deelgebieden aan bod. Op welke ICT-aspecten hebben Nederlanders veel vaardigheden, en waar scoren ze minder goed op?
Meeste vaardigheden op deelgebied ‘informatie’
Op het deelgebied ‘informatie’ was het aandeel Nederlanders met meer dan basale vaardigheden groter dan op andere deelgebieden: in 2017 had 84 procent van de Nederlanders meer dan basale vaardigheden op ‘informatie’ (Figuur 3.4.3). Het gaat daarbij om bijvoorbeeld informatie opzoeken via internet, maar ook om bestanden verplaatsen, en foto’s opslaan in de cloud. Ook op ‘communicatie’ en ‘computers/online diensten’ had een ruime meerderheid (meer dan 70 procent) vaardigheden die het basisniveau ontstijgen. Bij ‘communicatie’ gaat het bijvoorbeeld om e-mailen, bellen via internet, en sociale netwerken gebruiken. Het deelgebied ‘computers/online diensten’ omvat onder andere online winkelen, apps installeren, en een cursus volgen via internet.
‘Software’ is een wat lastiger deelgebied voor veel Nederlanders. Op dit terrein beschikte 52 procent over meer dan basisvaardigheden. Dit deelgebied omvat onder andere het gebruik van kantoorsoftware zoals programma’s voor tekstverwerking en spreadsheets. Ook zelf computerprogramma’s schrijven in een programmeertaal behoort tot dit deelgebied. In 2017 had 16 procent geen vaardigheden op het deelgebied ‘software’.
Noten
De gegevens over verslagjaar 2018 zijn eind oktober 2018 gepubliceerd op StatLine, maar helaas konden deze cijfers niet meer in dit hoofdstuk worden verwerkt.
Bij de vergelijking met andere Europese landen zijn de Nederlandse cijfers gebaseerd op de bevolking van 16 tot en met 74 jaar. Daardoor kunnen de Nederlandse cijfers in internationale vergelijkingen iets afwijken van de cijfers die het CBS publiceert over alleen Nederland.
Het gaat hier om huishoudens met ten minste één persoon van 16 tot en met 74 jaar.
De cijfers van alle EU-landen zijn opgenomen in de statistische bijlage achterin deze publicatie (Tabel 3.1.2a).
Het gaat hier om zowel mobiel internet als wifi-gebruik buitenshuis.
Hierbij moet worden opgemerkt dat deze cijfers van 2012 en 2015 of 2017 niet helemaal vergelijkbaar zijn. De reden hiervoor is dat WhatsApp in 2015 en 2017 expliciet als voorbeeld genoemd is in de vraagstelling. Dat was in 2012 niet het geval.