Biomassa
Biomassa kan vele vormen aannemen, zoals voedsel of papier. In de energiestatistieken wordt biomassa echter alleen meegenomen als het wordt gebruikt als energiedrager. De import van bijvoorbeeld palmolie voor de voedingsindustrie wordt dus niet meegenomen. Biomassa is de belangrijkste bron van hernieuwbare energie en wordt op vele manieren gebruikt. In dit hoofdstuk worden alle technieken systematisch langs gelopen. Door onzekerheden rondom de duurzaamheid van de biomassa is er geen eenduidig percentage over de bijdrage van deze bron aan het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie in 2021 volgens de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie. Voorlopig ligt de bijdrage tussen de 45 en 51 procent.
8.1Inleiding
De belangrijkste toepassingen, goed voor drie kwart van het biomassaverbruik, zijn: afvalverbrandingsinstallaties (paragraaf 8.2), meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales (paragraaf 8.3), het gebruik van vloeibare biotransportbrandstoffen (8.11) en het verbruik van biomassa in WKK-installaties (8.4). De resterende 25 procent betreft niet alleen het gebruik van biomassa door huishoudens (8.6) en het verbruik van biomassa voor (uitsluitend) warmte bij bedrijven (8.5). Ook kan, naast direct verbranden, de biomassa eerst worden omgezet in biogas, wat op stortplaatsen (8.7) gebeurt. Ook natte organische afvalstromen zijn vaak geschikt om te worden omgezet in biogas via vergisting. Dat gebeurt in veel rioolwaterzuiveringsinstallaties (8.8), in afvalwaterzuiveringsinstallaties in de industrie (8.10) en veel biogas wordt gemaakt uit vergisting van mest samen met ander organisch materiaal (co-vergisting van mest) (8.9).
Ontwikkelingen
| Afvalverbrandingsinstallaties | Bij- en meestoken biomassa in centrales | Biomassaketels bedrijven, WKK | Biomassaketels bedrijven voor alleen warmte | Biomassa huishoudens | Biogas | Vloeibare biotransportbrandstoffen | |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 00 | 25,512 | 1,755 | 3,333 | 2,212 | 14,027 | 5,211 | 0 |
| 01 | 24,637 | 5,408 | 3,51 | 2,268 | 13,938 | 5,36 | 0 |
| 02 | 25,51 | 9,866 | 3,114 | 2,529 | 13,856 | 5,562 | 0 |
| 03 | 25,059 | 7,127 | 3,025 | 2,836 | 14,186 | 5,392 | 0,134 |
| 04 | 26,066 | 14,123 | 3,094 | 3,686 | 14,901 | 5,285 | 0,134 |
| 05 | 26,659 | 30,522 | 3,524 | 4,106 | 15,664 | 5,095 | 0,101 |
| 06 | 26,616 | 29,445 | 3,677 | 5,501 | 16,394 | 5,879 | 1,766 |
| 07 | 27,845 | 15,702 | 3,981 | 6,145 | 16,377 | 7,153 | 13,031 |
| 08 | 30,549 | 19,692 | 9,929 | 6,434 | 16,522 | 9,258 | 12,048 |
| 09 | 32,441 | 22,788 | 13,152 | 6,512 | 16,763 | 10,939 | 15,606 |
| '10 | 34,208 | 28,545 | 12,725 | 5,477 | 17,099 | 11,984 | 9,577 |
| '11 | 37,361 | 27,855 | 10,138 | 5,222 | 17,414 | 11,968 | 13,438 |
| '12 | 39,794 | 26,295 | 12,482 | 5,344 | 16,938 | 12,165 | 14,017 |
| 13 | 40,689 | 15,691 | 13,436 | 5,485 | 17,012 | 12,777 | 13,378 |
| 14 | 40,265 | 8,173 | 14,127 | 7,622 | 16,898 | 13,094 | 15,686 |
| 15 | 40,77 | 4,675 | 16,624 | 8,827 | 16,743 | 13,693 | 13,439 |
| 16 | 42,282 | 4,083 | 18,075 | 9,699 | 16,569 | 13,453 | 10,747 |
| 17 | 40,415 | 4,883 | 18,934 | 9,996 | 16,432 | 13,377 | 13,891 |
| 18 | 38,657 | 5,674 | 18,524 | 12,037 | 16,446 | 13,846 | 22,993 |
| 19 | 38,48 | 15,525 | 22,156 | 12,999 | 16,278 | 15,157 | 28,437 |
| 20 | 38,845 | 40,359 | 24,062 | 15,117 | 16,168 | 17,183 | 24,329 |
| 21** | 39,934 | 56,488 | 25,946 | 16,762 | 16,189 | 17,557 | 27,739 |
| **Nader voorlopige cijfers | |||||||
Het primair verbruik van biomassa is vooral vanaf 2003 hard gegroeid en bereikte een piek in 2012. Het ging in eerste instantie vooral om een toename van het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales, gestimuleerd door de MEP-subsidies (zie ook 2.8). Later nam ook het gebruik van biomassa voor het wegverkeer toe door de introductie van de verplichting voor leveranciers van benzine en diesel tot het verbruik daarvan, veelal ingevuld door biobrandstoffen bij te mengen in gewone benzine en diesel. Ook het verbruik van biomassa voor elektriciteitsproductie nam toe. Het gaat hierbij vooral om enkele installaties die afvalhout verbranden en elektriciteit maken. Het verbruik van biomassa door afvalverbrandingsinstallaties en als biogas groeit meer geleidelijk.
Na de piek in 2012 daalde het verbruik van biomassa door het teruglopen van het meestoken van biomassa als gevolg van het aflopen van de subsidie. Echter, vanaf 2018 is er weer groei te zien in het totale verbruik van biomassa doordat de subsidie op meestoken terugkeerde. In 2021 is deze groei wederom grotendeels te danken aan de toename in de meestook van biomassa in centrales. Na een dipje in 2020 laat het verbruik van vloeibare biotransportbrandstoffen een groei van 14 procent zien. Ook nam het verbruik biomassa voor warmte bij bedrijven toe met 11 procent ten opzichte van een jaar eerder. De overige technieken laten een kleinere groei zien in het verbruik (0 tot 10 procent).
| Bruto energetisch eindverbruik | Vermeden verbruik van fossiele primaire energie | ||||
|---|---|---|---|---|---|
| 2020** | 2021** incl. onzekere biomassa | 2021** excl. onzekere biomassa | 2020** | 2021** | |
| TJ | |||||
| Afvalverbrandingsinstallaties | 17 018 | 18 263 | 18 263 | 21 447 | 22 623 |
| Bij- en meestoken biomassa in centrales | 19 687 | 27 601 | 13 124 | 40 359 | . |
| Totaal biomassa huishoudens | 16 168 | 16 188 | 16 188 | 11 215 | 11 389 |
| Biomassaketels bedrijven, WKK | 14 592 | 15 202 | 9 800 | 14 243 | . |
| Biomassaketels bedrijven, alleen warmte | 14 163 | 15 715 | 13 211 | 13 697 | . |
| Biogas uit stortplaatsen | 263 | 268 | 268 | 322 | . |
| Biogas rioolwaterzuiveringsinstallaties | 2 498 | 2 504 | 2 504 | 2 329 | . |
| Biogas, co-vergisting van mest | 6 101 | 6 794 | 3 840 | 7 070 | . |
| Overig biogas | 5 622 | 5 435 | 3 072 | 5 774 | . |
| Vloeibare biotransportbrandstof, totaal | 24 328 | 27 738 | 27 738 | 24 328 | 27 739 |
| Totaal | 120 440 | 135 707 | 108 008 | 140 784 | . |
Bron:CBS
1)Inclusief of exclusief onzekere biomassa volgens EU-Richtlijn 2018 (RED II).
**Nader voorlopige cijfers
Tabel 8.1.2 geeft het verbruik van biomassa op twee manieren: eindverbruik en vermeden verbruik van fossiele energie. In grafiek 8.1.1 wordt het primaire verbruik weergegeven. Bij het eindverbruik van energie gaat het om de vorm waarin het aan de eindverbruiker wordt geleverd: elektriciteit, warmte of brandstof. Bij het primair verbruik gaat het om de energie-inhoud van de eerst meetbare vorm van de verbruikte biomassa. Vooral bij elektriciteit is het verschil tussen primair en eindverbruik groot, omdat het omzettingsverlies bij de productie van elektriciteit uit biomassa groot is.
Halverwege 2021 is de RED II in gebruik genomen, waarin aangescherpte duurzaamheidscriteria zijn opgenomen voor de biomassa die in bepaalde installaties gebruikt wordt. Dit zorgt voor een onzekerheidsbandbreedte voor het bruto energetische eindverbruik van biomassa. In tabel 8.1.2 is daarom het bruto energetisch eindverbruik van de verschillende biomassa-vormen exclusief en inclusief dit onzekere deel weergegeven. De aangescherpte duurzaamheidscriteria voor biomassa zijn niet van toepassing voor:
- Installaties die (biogeen) huishoudelijk afval gebruiken (afvalverbrandingsinstallaties)
- Installaties die vaste biomassa gebruiken en een thermisch ingangs vermogen onder de 20 MW hebben (alle houtkachels bij huishoudens zijn hierdoor uitgezonderd en een groot deel van de houtketels bij bedrijven).
- Installaties op biogas met een thermisch ingangs vermogen onder de 2 MW
- Vloeibare biotransportbrandstoffen (deze moeten aan andere duurzaamheidscriteria voldoen)
Het vermeden verbruik van fossiele primaire energie is in de regel lager dan het primair verbruik van biomassa (8.1.1 en 8.1.2). Dat betekent dat 1 joule biomassa minder dan 1 joule fossiele energie uitspaart. Dit komt doordat het energetisch rendement van de installaties die biomassa verbruiken relatief laag is ten opzichte van de fossiele referentie. Het sterkst speelt dit bij afvalverbrandingsinstallaties en bij houtkachels in huishoudens. Omdat het bruto eindverbruik de basis is voor de berekening van het vermeden verbruik van fossiele primaire energie kan deze in de gevallen waar er een onzekerheid is niet worden berekend. Voor de berekening van het vermeden verbruik van fossiele primaire energie is geen complete levenscyclusanalyse (LCA) uitgevoerd (RVO en CBS, 2022), omdat dat ingewikkeld is en omdat er veel gegevens voor nodig zijn.
Groen gas
Groen gas is biogas dat is opgewerkt tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd wordt in het aardgasnet. Soms wordt ook ruw biogas tot groen gas gerekend of biogas dat wordt opgewerkt tot Compressed Natural Gas (CNG) voor verbruik in vervoer. Hier gaat het alleen over groen gas dat geïnjecteerd wordt in het aardgasnet. Directe injectie van ruw biogas in het aardgasnet kan niet, onder andere omdat de verbrandingswaarde van biogas een stuk lager is.
| Biogas uit stortplaatsen | Biogas rioolwaterzuiveringsinstallaties | Biogas, co-vergisting van mest | Overig biogas | |
|---|---|---|---|---|
| 00 | 17,35 | 0 | 0 | 0 |
| 01 | 15,23 | 0 | 0 | 0 |
| 02 | 13,08 | 0 | 0 | 0 |
| 03 | 9,98 | 0 | 0 | 0 |
| 04 | 13,78 | 0 | 0 | 0 |
| 05 | 14,09 | 0 | 0 | 0 |
| 06 | 14,06 | 0 | 0 | 0 |
| 07 | 13,18 | 0 | 0 | 0 |
| 08 | 12,51 | 0 | 0 | 0 |
| 09 | 12,23 | 0 | 0 | 0 |
| 10 | 10,9 | 0 | 0 | 0 |
| 11 | 9,98 | 0 | 0 | 7,2 |
| 12 | 7,8 | 0 | 0 | 19,84 |
| 13 | 5,47 | 0 | 0 | 41,71 |
| 14 | 7,3 | 0 | 0 | 54,38 |
| 15 | 5,88 | 0 | 0 | 73,84 |
| 16 | 4,61 | 0 | 0 | 78,2 |
| 17 | 4,96 | 0 | 0 | 92,99 |
| 18 | 4,01 | 2,37 | 20,16 | 80,09 |
| 19 | 4,55 | 3,57 | 50,52 | 83,6 |
| 20 | 4,96 | 9,13 | 86,54 | 100,41 |
| 21** | 4,48 | 18,5 | 112,29 | 89,79 |
| **Nader voorlopige cijfers | ||||
Op stortplaatsen wordt al jaren groen gas gemaakt. De biogasproductie op stortplaatsen loopt echter terug, omdat er nog maar weinig afval voor lange tijd wordt gestort. Het meeste biogas voor groen gas is afkomstig van andere bronnen zoals vergisters van afvalverwerkingsbedrijven, industrie en landbouw. In de jaren na 2011 zijn er telkens nieuwe projecten bijgekomen met groen gas productie uit overig biogas. In de laatste jaren neemt ook de productie van groen gas uit mestvergisting toe. In 2021 groeide de totale productie van groen gas met 12 procent naar 225 miljoen kubieke meter. Dit komt overeen met iets meer dan vijf promille van het totale aardgasverbruik in Nederland.
De groei in de productie van groen gas heeft vooral te maken met de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE(+)(+)), die, in tegenstelling tot de voorgaande MEP, ook open staat voor groengasprojecten. Eind 2021 waren er 72 projecten met een beschikking in gebruik met een gezamenlijk vermogen van 375 megawatt (RVO, 2022a). Ook de mogelijkheid om groen gas mee te laten tellen voor het voldoen aan de verplichting voor hernieuwbare energie voor vervoer, in plaats van SDE-subsidie, is een stimulans voor de productie. In 2021 werd 1,7 PJ voor dat doel ingezet.
Het bruto energetisch eindverbruik van groen gas wordt berekend door uit de Europese energiestatistieken voor Nederland af te leiden welk deel van het primair aardgasverbruik leidt tot bruto energetisch eindverbruik (Eurostat, 2011). Sinds eind 2018 is voor deze verdeling daarnaast mogelijk om onder bepaalde voorwaarden groen gas administratief over te boeken naar de sector vervoer (zie ook paragraaf 2.4). De gebruikte methode is geïmplementeerd in de tool SHARES van Eurostat en zit er op dit moment als volgt uit:
- Bepaal hoeveel groen gas dat is ingevoed in het nationale net wordt overgeboekt naar vervoer. In 2021 was dit 25 procent van alle groen gas.
- Verdeel de rest van het groen gas over vijf bestemmingen, evenredig met de bestemmingen
van aardgas:
- energetisch eindverbruik voor warmte. Dit is verbruik in warmteketels plus de warmte uit aardgasinzet in warmtekrachtinstallatie
- energetisch eindverbruik voor elektriciteit. Dit is de productie van elektriciteit uit aardgas
- energetisch eindverbruik voor vervoer. Dit is de levering van aardgas voor vervoer
- niet-energetisch eindverbruik , vooral voor de productie van kunstmest
- transformatieverliezen, vooral voor de productie van elektriciteit al dan niet in combinatie met warmte.
De eerste drie bestemmingen vallen onder het bruto energetisch eindverbruik voor de RED I uit 2009 (Europees Parlement en Raad, 2009). In 2021 telde 83 procent van het groen gasproductie als bruto energetisch eindverbruik, waarvan 46 voor warmte, 12 voor elektriciteit en 25 voor vervoer. Op moment van schrijven van deze publicatie is het niet duidelijk hoe de nieuwe duurzaamheidscriteria zullen worden toegepast op het bruto eindverbruik van groen gas. Bij de genoemde getallen is verondersteld dat alle geproduceerde groen gas aan de duurzaamheidscriteria voldoet.
In eerste instantie is het misschien wat tegen intuïtief dat niet alle groen gas meetelt bij het verbruik van hernieuwbare energie. Echter, het aardgasverbruik telt ook niet volledig mee bij het bepalen van de noemer voor het berekenen van het aandeel hernieuwbare energie.
Duurzaamheid biomassa
Biomassa telt als bron voor hernieuwbare energie omdat de CO2‑emissie die vrijkomt bij het verbruik van biomassa gecompenseerd wordt door CO2‑vastlegging bij de groei van planten die weer zorgt voor nieuwe biomassa (kortcyclische CO2). Toch zijn er ook zorgen over de duurzaamheid van het gebruik van biomassa. Het gaat dan vaak over de bescherming van tropische bossen, de CO2‑effectiviteit over de hele keten, de lange tijd die er nodig is om nieuwe bomen te laten groeien en effecten op voedselprijzen. In de RED I uit 2009 zijn duurzaamheidscriteria opgenomen voor vloeibare biomassa en biogas voor vervoer. Dat heeft tot gevolg dat vanaf 2011 vloeibare biomassa die niet voldoet aan de criteria, niet meetelt voor de realisatie van de doelstelling en ook geen steun mag ontvangen van nationale regeringen via een subsidie, een korting op de accijns of een verplichting.
In de nieuwe EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED II), welke zich richt op de periode 2021 tot en met 2030, is afgesproken om voor installaties op vaste en gasvormig biomassa boven een bepaalde capaciteitsgrens wel duurzaamheidscriteria te gaan hanteren. Bij het schrijven van deze publicatie was er nog onduidelijkheid over overgangsregels voor bestaande installaties en voor groen gas. Dat heeft tot gevolg dat er een onzekerheid is in de cijfers voor de EU-Richtlijn Hernieuwbare energie (het bruto eindverbruik) zoals ook beschreven in hoofdstuk 2 van deze publicatie en in Aandeel hernieuwbare energie daalt ondanks stijging zon- en windenergie (cbs.nl)).
Vanaf 2012 heeft de Nederlandse Emissieautoriteit gecontroleerd of biobrandstoffen voor vervoer die opgevoerd zijn voor de nationale bijmengplicht voldoen aan de duurzaamheidcriteria uit de RED (NEa, 2015). Het CBS heeft gegevens per bedrijf ontvangen van de NEa en vergeleken met eigen gegevens over biobrandstoffen. Daaruit is naar voren gekomen dat nagenoeg alle Nederlandse biobrandstoffen die geleverd zijn voor vervoer in Nederland voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Voor vloeibare biomassa in stationaire installaties geldt al meerdere jaren dat ze alleen SDE subsidie kunnen krijgen als ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Bij de uitvoering van deze subsidieregeling controleert RVO of de gebruikte biomassa adequaat is gecertificeerd en CBS ontvangt van RVO informatie over de hoeveelheid hernieuwbare energie met gecertificeerde biomassa.
In juni 2022 is de laatste editie van een rapportage gepubliceerd door het Platform Bio-Energie (PBE) in samenwerking met RVO over het verbruik van hout in energie-installaties voor elektriciteit en warmte. Deze rapportage en voorgaande zijn in opvolging gemaakt van de Green Deal Duurzaamheid Vaste Biomassa die in 2015 afliep.
De bedrijven waar de installaties (vanaf 1 megawatt) in gebruik zijn, hebben net als tijdens de Green Deal op vrijwillige basis aan het onderzoek meegewerkt (respons: 68 procent). De deelnemende partijen beogen met de jaarlijkse rapportage bij te dragen aan de gewenste openheid over de omvang, aard, herkomst en duurzaamheidsaspecten van de gebruikte biomassa. Zij hopen daarnaast dat de rapportage het draagvlak voor deze vorm van hernieuwbare energie bevordert. Deze rapportage heeft betrekking op vaste – houtachtige – biomassa die in 2021 direct of indirect is ingezet om elektriciteit en/of warmte op te wekken.
Uit het rapport blijkt het grootste aandeel houtige biomassa (36% van in totaal 5,2 miljoen ton) afkomstig is uit eigen land. 28 procent komt uit Noord-Oost Europa (Baltische staten, Rusland of Wit-Rusland). Duitsland en België zijn verantwoordelijk voor 8% van de ingevoerde biomassa. Het overgebleven deel (ruim een kwart) komt uit Noord-Amerika. Vrijwel alle gebruikte houtige biomassa bestaat uit resthout dat vrijkomt bij onderhoud van bos, landschap en gemeentelijk groen, bij timmerfabrieken, uit bouw- en sloopwerkzaamheden en dergelijke. Niet opgenomen in deze rapportage zijn: gasvormige of vloeibare biobrandstoffen, fossiele brandstoffen of andere vaste biomassa (PBE/RVO, 2022).
Ook weer voor 2021 was er een aparte rapportage over de aard, herkomst en certificering van biomassa die is meegestookt in kolencentrales (CE, 2022). In tegenstelling tot de rapportage van PBE en RVO worden andere installaties die houtige biomassa gebruiken hier niet meegenomen. Uit de rapportage van CE volgt dat de kolencentrales in 2021 vooral houtpellets meestoken, waarvan ongeveer de helft uit Noord-Amerika kwam en ongeveer 32 procent uit EU-landen. De overige 21 procent is afkomstig uit Europese landen die niet tot de EU behoren (inclusief Rusland). In 2021 bestond 92,6 massaprocent van de meegestookte biomassa uit biogene rest- en afvalstromen (categorie 5), 6,4% uit houtige biomassa uit bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare (categorie 2) en 1,1 procent uit houtige biomassa uit bosbeheereenheden groter dan 500 hectare (Categorie 1).
Op nationaal niveau is discussie over de wenselijkheid van biomassa de laatste jaren geïntensifieerd, wat heeft geresulteerd in een SER advies over biomassa (SER, 2020), waarin de SER de overheid adviseert om het verbruik biomassa voor warmte met lage temperaturen (verwarming van gebouwen) af te bouwen en de regering is voornemens dit advies over te nemen (EZK, 2022). Lastig is wel dat alternatieven voor biomassa voor het halen van de (internationaal afgesproken) duurzaamheidsdoelen een stuk duurder zijn en dat de opschaling daarvan nog veel onzekerheden kent (PBL, 2020b). Vanwege de verontreinigende emissies heef de overheid de ISDE subsidie (voor kleinere systemen bij woningen en bedrijven) met ingang van aanvragen al met ingang 2020 stopgezet (Staatscourant, 2019).
Aanbod van vaste biomassa
Het binnenlands verbruik van vaste biomassa, in hoofdzaak houtachtige producten uit reststromen, kon in de periode 2014 tot en met 2018 geheel voorzien worden vanuit binnenlandse productie. Per saldo was Nederland in deze periode exporteur van vaste biomassa voor energie. In 2013 was dat niet het geval toen houtpellets op grote schaal werden geïmporteerd, voornamelijk voor de bij- en meestook in elektriciteitscentrales.
Vanaf 2019 is Nederland weer netto-importeur van houtpellets geworden. In 2020 groeide het binnenlands verbruik van vaste biomassa naar 94 petajoule, dat is 45 procent meer dan in 2019. Met name het verbruik van houtpellets nam toe door de toename in meestook van biomassa bij centrales. Voor een verdere uitsplitsing van de vaste biomassa zie Balans vaste biomassa voor energie, 2013–2020 (cbs.nl). Voor 2021 zijn nog niet voldoende data beschikbaar om de tabel van een update te voorzien, hoewel op basis van de data van CE (2022) het aannemelijk lijkt dat de invoer van houtpellets wederom is toegenomen in 2021.
In de volgende paragrafen van deze publicatie wordt nader ingegaan op het verbruik van andere niet-houtachtige biomassa zoals huishoudelijk afval en biogas.
8.2Afvalverbrandingsinstallaties
Afval dat verbrand wordt door afvalverbrandingsinstallaties is op energiebasis voor ongeveer de helft van biogene oorsprong. Daarom telt ongeveer de helft van de energieproductie door afvalverbrandingsinstallaties als hernieuwbare energie. In Nederland zijn er twaalf afvalverbrandingsinstallaties. Deze grote installaties waren in 2021 goed voor 7 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.
| Hernieuwbaar huishoudelijk afval | Niet-hernieuwbaar huishoudelijk afval | |
|---|---|---|
| 1990 | 13205 | 9635 |
| 1991 | 12929 | 9621 |
| 1992 | 12915 | 9621 |
| 1993 | 14528 | 11346 |
| 1994 | 13667 | 11283 |
| 1995 | 15450 | 13204 |
| 1996 | 19559 | 17641 |
| 1997 | 22981 | 21073 |
| 1998 | 24465 | 22790 |
| 1999 | 25417 | 24167 |
| 2000 | 25512 | 24255 |
| 2001 | 24637 | 24459 |
| 2002 | 25510 | 26063 |
| 2003 | 25059 | 28259 |
| 2004 | 26066 | 29393 |
| 2005 | 26659 | 30063 |
| 2006 | 26616 | 28834 |
| 2007 | 27845 | 30165 |
| 2008 | 30549 | 31797 |
| 2009 | 32441 | 31168 |
| 2010 | 34208 | 30335 |
| 2011 | 37360 | 31827 |
| 2012 | 39794 | 31266 |
| 2013 | 40689 | 33291 |
| 2014 | 40265 | 34301 |
| 2015 | 40770 | 33357 |
| 2016 | 42282 | 36018 |
| 2017 | 40415 | 35840 |
| 2018 | 38657 | 35683 |
| 2019 | 38480 | 34124 |
| 2020 | 38845 | 33090 |
| 2021** | 39934 | 34018 |
| **Nader voorlopige cijfers | ||
Ontwikkelingen
De productie van hernieuwbare energie uit afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) toont vanaf 2009 tot en met 2017 een duidelijke stijging. Tot en met 2011 had de stijging vooral te maken met het in gebruik nemen van nieuwe installaties, daarna kwam de stijging door nieuwe leidingen voor leveringen van stoom aan nabijgelegen industrie en warm water vooral voor bestaande stadsverwarmingsnetten. Bij veel installaties werd de warmte nog lang niet volledig benut, waardoor de extra warmteleveringen slechts in beperkte mate ten koste gingen van de elektriciteitsproductie. In 2021 is er bijna 74 petajoule afval verbrand, iets meer dan in 2020.
Vanaf 1990 tot en met 2002 is het biogene aandeel van het verbrande afval langzaam gedaald. Dat had te maken met het opkomen van het apart inzamelen van groente-, fruit- en tuinafval. In 2003 kwam aan deze daling een eind en tot en met 2012 steeg de biogene fractie weer om tot 2016 min of meer constant te blijven (rond 55%). Een betere scheiding van het plastic afval speelde daarbij een rol (Agentschap NL, 2013). In 2020 was het aandeel 54 procent; dit percentage is overgenomen voor de berekeningen over 2021.
Voor huishoudelijk afval is de import belangrijk. Reden daarvoor is dat de capaciteit van de afvalverbrandingsinstallaties de laatste jaren is uitgebreid en dat het binnenlandse aanbod van afval is afgenomen. Om de investering in de dure installaties terug te verdienen is het voor de bedrijven van belang om de installatie zoveel mogelijk te gebruiken. Dankzij de nabijheid van zeehavens is het relatief goedkoop om afval te importeren uit Europese landen waar de capaciteit voor verwerking van afval schaars is. Per 1 januari 2020 is een importheffing op buitenlands afval ingevoerd als onderdeel van het Urgenda-pakket om CO2‑uitstoot in Nederland te beperken. De Vereniging Afvalbedrijven heeft in 2019 een onderzoek laten uitvoeren dat aantoonde dat de importheffing geen CO2‑besparing oplevert in Nederland (PwC, 2019). Een onderzoek van TNO ondersteunt dit: de gevolgen van het storten van het niet-geïmporteerde afval in het land van herkomst leiden op Europees niveau tot meer CO2‑uitstoot (TNO, 2020a). Afvalbedrijven voorspelden ook dat het economisch onaantrekkelijk zou worden om afval te importeren door de nieuwe heffing (Vereniging Afvalbedrijven, 2019).Tot zo ver is dit nog niet terug te zien in de cijfers over 2020 en 2021. De cijfers over 2021 zijn nog voorlopig.
| Elektriciteit | Warmte | Fossiele brandstoffen | ||||
|---|---|---|---|---|---|---|
| vermogen | bruto productie | verbruik | netto productie | productie | verbruik | |
| MW | mln kWh | mln kWh | mln kWh | TJ | TJ | |
| 1990 | 196 | 933 | 134 | 799 | 3 325 | 0 |
| 2000 | 394 | 2 520 | 565 | 1 956 | 7 129 | 796 |
| 2010 | 586 | 3 376 | 701 | 2 675 | 11 194 | 950 |
| 2015 | 649 | 3 676 | 823 | 2 853 | 23 157 | 935 |
| 2019 | 778 | 3 928 | 812 | 3 116 | 15 201 | 703 |
| 2020** | 780 | 4 061 | 766 | 3 296 | 14 874 | 677 |
| 2021** | 780 | 3 973 | 795 | 3 178 | 17 644 | 685 |
Bron:CBS
**Nader voorlopige cijfers
| Bruto energetisch eindverbruik | Effect | ||||
|---|---|---|---|---|---|
| elektriciteit | warmte | totaal | vermeden verbruik fossiele primaire energie | vermeden emissie CO2 | |
| TJ | TJ | TJ | TJ | kton | |
| 1990 | 1 942 | 2 203 | 4 145 | 6 453 | 432 |
| 2000 | 4 578 | 4 548 | 9 126 | 12 420 | 835 |
| 2010 | 6 348 | 7 708 | 14 056 | 17 436 | 1 115 |
| 2015 | 7 188 | 13 523 | 20 711 | 26 462 | 1 783 |
| 2019 | 7 493 | 9 154 | 16 647 | 20 806 | 1 271 |
| 2020** | 7 895 | 9 122 | 17 018 | 21 447 | 1 214 |
| 2021** | 7 723 | 10 539 | 18 263 | 22 623 | 1 280 |
Bron:CBS
**Nader voorlopige cijfers
StatLine - Afvalverbrandingsinstallaties; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)
Het verschil tussen de bruto en de netto elektriciteitsproductie is bij de AVI’s groter dan bij de andere conversietechnieken (StatLine – Afvalverbrandingsinstallaties; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)). Dit komt vooral doordat de AVI’s veel elektriciteit gebruiken voor rookgasreiniging. Sommige AVI’s gebruiken ook redelijk wat fossiele brandstoffen en warmte voor rookgasreiniging. Het verbruik van fossiele brandstoffen wordt verdisconteerd in de berekening van de productie van hernieuwbare elektriciteit en warmte (RVO en CBS, 2022).
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.1 Afvalverbrandingsinstallaties uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO en CBS, 2022).
Afvalverbrandingsinstallaties zijn verbrandingsinstallaties die geschikt zijn voor gemengde afvalstromen. Installaties die ontwikkeld zijn voor specifieke afvalstromen, zoals de thermische conversie-installatie in Duiven voor papierslib en de afvalhoutverbranders bij Twence in Hengelo, de AVR Rijnmond en de Huisvuilcentrale in Alkmaar, worden niet meegenomen bij de afvalverbrandingsinstallaties. Deze installaties tellen wel mee voor de hernieuwbare energie, maar dan bij de bedrijven die biomassa stoken voor elektriciteit (8.4).
De belangrijkste bron voor het bepalen van de (hernieuwbare) energieproductie uit afvalverbranding zijn rapportages die de AVI’s leveren aan Rijkswaterstaat Leefomgeving voor de WAR en de vaststelling van de R1‑status (‘nuttige toepassing’). De eventuele ontbrekende gegevens zijn bijgeschat op basis van milieujaarverslagen.
Op basis van de vergelijking tussen de milieujaarverslagen en de R1‑rapportages schat het CBS de onnauwkeurigheid in de geleverde energieproductie van de AVI’s op ongeveer 5 procent. De niet verkochte warmte is relatief gezien wat onzekerder, omdat het complex kan zijn om de stromen op een eenduidige manier af te bakenen. Alles bij elkaar genomen ligt de grootste onzekerheid in de hernieuwbare energie uit AVI’s bij de bepaling van de biogene fractie. Deze onzekerheid wordt geschat op 10 procent.
8.3Meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales
Bij het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales gaat het om centrales die kolen gebruiken als hoofdbrandstof. Een gedeelte van deze kolen kan vervangen worden door verschillende soorten biomassa. Omdat alle installaties waarin biomassa wordt meegestookt een vermogen boven de grens van 20 MW uit de RED II hebben telt de inzet van biomassa na juni 2021 wellicht niet mee voor het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie. Door deze onzekerheid ligt de bijdrage van meestoken van biomassa in 2021 tussen de 5–10 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.
| Bij- en meestoken biomassa in centrales | |
|---|---|
| 1995 | 33 |
| 1996 | 376 |
| 1997 | 357 |
| 1998 | 906 |
| 1999 | 1403 |
| 2000 | 1755 |
| 2001 | 5408 |
| 2002 | 9866 |
| 2003 | 7127 |
| 2004 | 14123 |
| 2005 | 30522 |
| 2006 | 29445 |
| 2007 | 15702 |
| 2008 | 19692 |
| 2009 | 22788 |
| 2010 | 28545 |
| 2011 | 27855 |
| 2012 | 26295 |
| 2013 | 15691 |
| 2014 | 8173 |
| 2015 | 4675 |
| 2016 | 4083 |
| 2017 | 4883 |
| 2018 | 5674 |
| 2019 | 15525 |
| 2020 | 40359 |
| 2021** | 56488 |
| **Nader voorlopige cijfers | |
Ontwikkelingen
De ontwikkeling van het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales verliep in de periode 2003–2012 met horten en stoten. Aanvankelijk zorgden technische aanpassingen van de centrales voor groei, maar halverwege de periode zorgde de afbouw van de MEP-subsidie voor stagnatie. Tussen 2013 en 2015 waren er geen subsidieregelingen die het meestoken van biomassa bij kolencentrales aantrekkelijk maakten.
In 2016 en 2017 zijn in het kader van SDE+ weer nieuwe subsidieaanvragen voor het meestoken van biomassa in grote installaties geaccepteerd (RVO, 2022a). Sindsdien is er een duidelijke groei te zien. In 2021 werd ruim 56 petajoule aan biomassa meegestookt in de elektriciteitscentrales. Dat was 40 procent meer dan in 2020 en ook de grootste hoeveelheid meegestookte biomassa sinds deze techniek wordt toegepast. Desondanks daalde het aandeel biomassa in kolencentrales van 39 procent in 2020 naar 32 procent in 2021, omdat de kolencentrales veel meer werden ingezet. (Meer elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, minder uit fossiele bronnen (cbs.nl))
| Bruto energetisch eindverbruik | Effect | ||||
|---|---|---|---|---|---|
| elektriciteit | warmte | totaal | vermeden verbruik fossiele primaire energie | vermeden emissie CO2 | |
| TJ | TJ | TJ | TJ | kton | |
| 1995 | 15 | 1 | 16 | 33 | 3 |
| 2000 | 748 | 15 | 763 | 1 755 | 166 |
| 2010 | 11 653 | 1 267 | 12 920 | 28 545 | 2 703 |
| 2015 | 1 849 | 35 | 1 884 | 4 675 | 443 |
| 2019 | 6 715 | 1 210 | 7 925 | 15 525 | 1 470 |
| 2020** | 17 144 | 2 542 | 19 687 | 40 359 | 3 822 |
| 2021** volgens RED1) | 11 197 | 1 927 | 13 124 | . | . |
| 2021** onzeker volgens RED1) | 13 070 | 1 407 | 14 477 | . | . |
Bron:CBS
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is.
1)Renewable Energy Directive (RED II)/EU-Richtlijn uit 2018
**Nader voorlopige cijfers
StatLine - Meestoken in centrales; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.5 Bij- en meestook van biomassa in elektriciteitscentrales uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO en CBS, 2022).
Voor de inzet van biomassa is gebruik gemaakt van de opgaven van bedrijven uit de CBS-enquêtes. De gegevens uit de administratie van CertiQ en de CBS-enquêtes zijn op individueel niveau met elkaar geconfronteerd. De onnauwkeurigheid in de hernieuwbare energie uit het meestoken van biomassa in centrales wordt geschat op 5 procent.
8.4Stoken van biomassa voor elektriciteit en warmte (WKK) bij bedrijven
Het gaat hier om installaties die vaste of vloeibare biomassa verbranden voor de productie van elektriciteit, meestal in combinatie met warmteproductie, uitgezonderd het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales. De belangrijkste groep zijn de vier installaties voor het verbranden van afvalhout in Hengelo, Alkmaar, Rotterdam en Delfzijl. Daarnaast gaat het om het verbranden van diverse afvalstromen zoals kippenmest of papierslib in installaties die speciaal ontworpen zijn voor deze soort biomassa en meerdere kleinschalige installaties die vooral schoon resthout verbranden. Voor deze kleine installaties is vaak warmte het hoofdproduct en elektriciteit het bijproduct.
De ongeveer dertig installaties waren in 2021 goed voor 4–6 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie. De onzekerheid rondom toepassing van duurzaamheidscriteria voor biomassa zorgt voor de bandbreedte; de installaties die de vermogensgrens van 20 MW overschrijven zijn in de tweede helft van 2021 niet meegenomen bij de lage variant.
| Biomassaketels bedrijven, WKK | |
|---|---|
| 00 | 3333 |
| 01 | 3510 |
| 02 | 3114 |
| 03 | 3025 |
| 04 | 3094 |
| 05 | 3524 |
| 06 | 3677 |
| 07 | 3981 |
| 08 | 9929 |
| 09 | 13152 |
| 10 | 12725 |
| 11 | 10138 |
| 12 | 12482 |
| 13 | 13436 |
| 14 | 14127 |
| 15 | 16624 |
| 16 | 18075 |
| 17 | 18934 |
| 18 | 18524 |
| 19 | 22156 |
| 20 | 24062 |
| 21** | 25946 |
| **Nader voorlopige cijfers | |
Ontwikkelingen
De jaarlijkse productie van individuele installaties kan sterk fluctueren door het al dan niet optreden van storingen en de noodzaak tot onderhoud. De biomassa verbruikt in deze installaties kent een stabiele groei sinds 2011. MEP-subsidie is de belangrijkste subsidieregeling geweest voor het bouwen van installaties in deze categorie. De SDE-subsidieregeling heeft nog niet geleid tot veel grote nieuwe installaties. Wel is er met steun van de SDE een aantal kleinere installaties bijgekomen die vooral warmte leveren. Nieuw is ook dat bestaande installaties met steun van de SDE worden aangepast en (veel) warmte gaan leveren. Belangrijk in 2017 was de aansluiting van de afvalhoutverbrander in Delfzijl op het lokale stoomnet. Sinds 2018 leveren de drie andere grote installaties voor het verbranden van afvalhout (in Alkmaar, Hengelo en Rotterdam) warmte aan stadsverwarming, voor een gedeelte in plaats van leveringen van warmte door afvalverbrandingsinstallaties.
| Aantal installaties | Bruto energetisch eindverbruik | Effect | ||||
|---|---|---|---|---|---|---|
| aantal einde jaar | elektriciteit | warmte | totaal | vermeden verbruik van fossiele primaire energie | vermeden emissie CO2 | |
| TJ | TJ | TJ | TJ | kton | ||
| 1990 | . | 124 | 233 | 357 | 574 | 37 |
| 2000 | 4 | 843 | 188 | 1 031 | 2 166 | 151 |
| 2010 | 18 | 3 653 | 784 | 4 436 | 8 481 | 562 |
| 2015 | 19 | 4 995 | 1 464 | 6 459 | 11 909 | 900 |
| 2019 | 33 | 3 500 | 10 600 | 14 100 | 14 059 | 842 |
| 2020** | 33 | 3 679 | 10 913 | 14 592 | 14 243 | 805 |
| 2021** volgens RED1) | . | 1 936 | 7 864 | 9 800 | . | . |
| 2021** onzeker volgens RED1) | . | 1 809 | 3 592 | 5 401 | . | . |
Bron:CBS
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is.
1)Renewable Energy Directive (RED II)/EU-Richtlijn uit 2018
**Nader voorlopige cijfers
StatLine - biomassaketels bedrijven, WKK; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.4 Decentrale elektriciteitsproductie uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO en CBS, 2022).
Voor de elektriciteits- en warmteproductie is CertiQ de belangrijkste bron, met informatie uit de winning- en omzettingsenquêtes van het CBS als aanvulling. Als verdere aanvulling en controle is gebruik gemaakt van milieujaarverslagen. De onzekerheid in de hernieuwbare energie uit de decentrale biomassaverbranding voor elektriciteit wordt geschat op ongeveer 10 procent.
8.5Stoken van biomassa voor warmte bij bedrijven
Biomassa kan in vaste en vloeibare vorm (afvalhout, slachtafval, papierslib) verstookt worden in ketels en kachels voor warmteproductie. Zo heeft de houtverwerkende industrie al jaren houtketels waarin de bedrijven hun eigen afvalhout stoken. Sinds 2006 hebben ook steeds meer bedrijven uit de intensieve veehouderij houtketels voor het verwarmen van stallen. In de meeste gevallen wordt de warmte door de producent zelf verbruikt, maar de laatste jaren worden biomassa warmteketels ook voor stadsverwarming gebruikt. Er is ook een aantal biomassaketels voor stadsverwarming die naast warmte ook wat elektriciteit leveren. Deze installaties tellen mee bij ‘Stoken van biomassa voor elektriciteit bij bedrijven’ (paragraaf 8.4).
Het stoken van biomassa voor warmte draagt in 2021 voor 5–6 procent bij aan het totale verbruik van hernieuwbare energie.
| Hout | Overige vaste en vloeibare biomassa | |
|---|---|---|
| 00 | 1850 | 362 |
| 01 | 1834 | 434 |
| 02 | 1817 | 711 |
| 03 | 1803 | 1033 |
| 04 | 1787 | 1899 |
| 05 | 2001 | 2104 |
| 06 | 2555 | 2946 |
| 07 | 3048 | 3097 |
| 08 | 3294 | 3140 |
| 09 | 3487 | 3024 |
| 10 | 3499 | 1979 |
| 11 | 3637 | 1585 |
| 12 | 3793 | 1551 |
| 13 | 4050 | 1436 |
| 14 | 4670 | 2952 |
| 15 | 5246 | 3581 |
| 16 | 6169 | 3529 |
| 17 | 6521 | 3476 |
| 18 | 7408 | 4629 |
| 19 | 9170 | 4001 |
| 20 | 11244 | 3872 |
| 21** | 12618 | 4446 |
| **Nader voorlopige cijfers | ||
Ontwikkelingen
In 2021 groeide de inzet van biomassa met 13 procent en de warmteproductie met 19 procent; in 2020 was dat respectievelijk 15 procent en 10 procent.
Steeds meer warmte wordt geproduceerd, vooral door energiebedrijven, voor gebruik door derden. Bijvoorbeeld voor stadverwarming. De inzet van biomassa voor die ‘verkochte warmte’ steeg in 2021 met 26 procent naar 5 petajoule.
| Warmte-productie | Bruto eindverbruik | Effect | |||
|---|---|---|---|---|---|
| totaal | wv. verkochte warmte | totaal bruto eindverbruik | vermeden verbruik fossiele primaire energie | vermeden emissie CO2 | |
| TJ | TJ | TJ | TJ | kton | |
| Totaal | |||||
| 1990 | 1 208 | 0 | 1 725 | 1 342 | 76 |
| 2000 | 1 724 | 0 | 2 212 | 1 916 | 109 |
| 2010 | 4 568 | 0 | 5 477 | 5 076 | 287 |
| 2015 | 7 771 | 784 | 8 692 | 8 634 | 488 |
| 2019 | 10 724 | 2 345 | 12 567 | 11 916 | 674 |
| 2020** | 11 751 | 3 964 | 14 163 | 13 697 | 773 |
| 2021** | 14 038 | 4 985 | . | . | . |
| 2021** volgens RED1) | . | . | 13 211 | . | . |
| 2021** onzeker volgens RED1) | . | . | 2 504 | . | . |
| Hout | |||||
| 2019 | 7 795 | . | 8 868 | 8 498 | 481 |
| 2020** | 9 558 | . | 10 746 | 9 859 | 558 |
| 2021** | 10 691 | . | . | . | . |
| Overige vaste en vloeibare biomassa | |||||
| 2019 | 3 076 | . | 3 858 | 3 418 | 193 |
| 2020** | 2 991 | . | 3 407 | 3 198 | 181 |
| 2021** | 3 348 | . | . | . | . |
Bron:CBS
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is.
1)Renewable Energy Directive (RED II)/EU-Richtlijn uit 2018
**Nader voorlopige cijfers
StatLine - biomassaketels bedrijve, warmte; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)
| Houtindustrie | Meubelindustrie | Bouw | Handel | Landbouw | Energiebedrijf | Overig | |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2010 | 722 | 305 | 59 | 177 | 1506 | 0 | 194 |
| 2011 | 727 | 295 | 60 | 184 | 1620 | 0 | 193 |
| 2012 | 685 | 288 | 75 | 202 | 1723 | 19 | 211 |
| 2013 | 650 | 257 | 69 | 163 | 1988 | 65 | 231 |
| 2014 | 820 | 221 | 69 | 125 | 2066 | 356 | 264 |
| 2015 | 781 | 188 | 84 | 117 | 2133 | 732 | 346 |
| 2016 | 854 | 168 | 91 | 136 | 2374 | 961 | 524 |
| 2017 | 489 | 129 | 106 | 128 | 2983 | 920 | 644 |
| 2018 | 426 | 107 | 114 | 122 | 3755 | 1075 | 699 |
| 2019 | 431 | 98 | 133 | 139 | 4487 | 1714 | 793 |
| 2020 | 425 | 88 | 144 | 162 | 4986 | 2823 | 929 |
| 2021** | 374 | 68 | 146 | 168 | 5365 | 3642 | 928 |
| **Nader voorlopige cijfers | |||||||
| 2005 | 2010 | 2015 | 2019 | 2020** | 2021** | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Thermisch vermogen | MW | |||||
| Houtindustrie | 131 | 134 | 121 | 77 | 73 | 63 |
| Meubelindustrie | 61 | 56 | 35 | 18 | 16 | 12 |
| Bouw | 9 | 11 | 16 | 25 | 26 | 27 |
| Handel | 43 | 33 | 22 | 25 | 30 | 31 |
| Landbouw | 23 | 139 | 205 | 428 | 518 | 478 |
| Energiebedrijf | 0 | 0 | 62 | 135 | 213 | 224 |
| Overig | 18 | 36 | 62 | 115 | 138 | 138 |
| Totaal | 284 | 409 | 522 | 823 | 1 015 | 973 |
| Warmteproductie | TJ | |||||
| Houtindustrie | 705 | 722 | 781 | 431 | 425 | 374 |
| Meubelindustrie | 331 | 305 | 188 | 98 | 88 | 68 |
| Bouw | 48 | 59 | 84 | 133 | 144 | 146 |
| Handel | 230 | 177 | 117 | 139 | 162 | 168 |
| Landbouw | 244 | 1 506 | 2 133 | 4 487 | 4 986 | 5 365 |
| Energiebedrijf | 0 | 0 | 732 | 1 714 | 2 823 | 3 642 |
| Overig | 98 | 194 | 346 | 793 | 929 | 928 |
| Totaal | 1 655 | 2 964 | 4 381 | 7 795 | 9 558 | 10 691 |
Bron:CBS
**Nader voorlopige cijfers
| ≤0,1 MW | >0,1 t/m 0,5 MW | >0,5 t/m 1,0 MW | >1 MW | Totaal | |
|---|---|---|---|---|---|
| Aantal | |||||
| 2005 | 425 | 140 | 53 | 89 | 707 |
| 2010 | 1 671 | 347 | 73 | 87 | 2 178 |
| 2015 | 2 186 | 545 | 93 | 74 | 2 898 |
| 2019 | 3 589 | 1 312 | 140 | 71 | 5 112 |
| 2020** | 3 650 | 1 523 | 143 | 79 | 5 395 |
| 2021** | 3 277 | 1 486 | 135 | 75 | 4 973 |
| Vermogen | MW | ||||
| 2005 | 24 | 48 | 38 | 174 | 284 |
| 2010 | 94 | 92 | 52 | 171 | 409 |
| 2015 | 121 | 138 | 68 | 195 | 522 |
| 2019 | 187 | 284 | 103 | 249 | 823 |
| 2020** | 188 | 333 | 105 | 390 | 1 015 |
| 2021** | 165 | 327 | 98 | 383 | 973 |
Bron:CBS
**Nader voorlopige cijfers
| Vermogen | Warmteproductie | ||
|---|---|---|---|
| MW | TJ | ||
| Groningen | 182 | 18 | 136 |
| Friesland | 539 | 74 | 534 |
| Drenthe | 241 | 27 | 219 |
| Overijssel | 608 | 97 | 1024 |
| Flevoland | 67 | 104 | 1360 |
| Gelderland | 888 | 109 | 852 |
| Utrecht | 370 | 122 | 2082 |
| Noord-Holland | 356 | 140 | 1897 |
| Zuid-Holland | 403 | 42 | 297 |
| Zeeland | 74 | 28 | 383 |
| Noord-Brabant | 837 | 139 | 1167 |
| Limburg | 409 | 74 | 739 |
| Totaal | 4 974 | 973 | 10 691 |
Bron:CBS
**Nader voorlopige cijfers
Sinds 2012 komen de grotere ketels (vanaf 500 kW) in aanmerking voor SDE-subsidie. Dat heeft geleid tot een toename van de grotere ketels (groter dan 1 MW). Van 2016 tot 2020 konden particulieren en bedrijven voor klein zakelijk gebruik met subsidie uit de ISDE-regeling een biomassaketel (of pelletkachel) met een vermogen tot en met 500 kW aanschaffen. Met name de zakelijke markt was geïnteresseerd in biomassaketels, de aanvragen namen tot 2019 jaarlijks toe. De ISDE-regeling is gestopt voor aanvragen in 2020; voor zakelijk gebruik (bedrijven) is de regeling per 1 januari 2020 geheel gestopt maar voor particulieren was er een overgangsregeling. Hier is toen ook gebruik van gemaakt: het totale vermogen van de aangevraagde ketels was bijna 17 megawatt in 2020 en volledig bestemd voor woningen. Eind 2021 was het opgestelde vermogen van de biomassaketels iets lager dan eind 2020, een mogelijk gevolg van het stopzetten van de subsidie. De toename van de warmteproductie in 2021 wordt verklaard doordat er gedurende 2020 meerdere grote installaties zijn geplaatst in de landbouw en bij de energiebedrijven (zie tabel 8.5.4). Deze hebben heel 2021 kunnen bijdragen aan de warmteproductie.
In paragraaf 8.1 is aandacht voor de ontwikkelingen op het gebied van de discussie over de wenselijkheid van de toepassing van biomassa als energiedrager.
De meeste houtketels staan in Gelderland, Noord-Brabant en Overijssel. Dit zijn grote provincies met intensieve veehouderij, de sector met de meeste houtketels. De laatste jaren groeit het vermogen van de energiebedrijven; de provincie Noord-Holland heeft het hoogste vermogen wegens de grote installatie van de stadverwarming in Purmerend.
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.3 Warmteketels bij bedrijven voor vaste en vloeibare biomassa uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO en CBS, 2022).
De informatie over de warmteproductie en het brandstofverbruik van de ketels en kachels op brandstoffen anders dan hout komt uit overheidsregistraties zoals een subsidieregeling of milieujaarverslag dan wel uit directe waarneming (bij de grotere installaties) door het CBS.
De gegevens over de aantallen en het vermogen van houtkachels voor warmte bij bedrijven zijn gebaseerd op inventarisaties onder de leveranciers van houtketels en houtkachels groter dan 18 kW. Voor deze inventarisatie stuurt het CBS elk jaar een vragenlijst naar de leveranciers.
De uitsplitsing naar sector is gebaseerd op opgaven van de leveranciers van ketels en kachels. Ook de uitsplitsing naar provincie is gebaseerd op opgaven per installatie van de leveranciers van de ketels en kachels voor installaties groter dan 100 kW. Voor ketels en kachels kleiner dan 100 kW heeft het CBS geen gegevens per installatie. Voor deze ketels is de verdeling gebaseerd op de gemeenten van vestiging van de bedrijven die via de ISDE 2016–2019 een aanvraag voor een biomassaketel hebben gedaan.
Door de non-respons op de CBS-vragenlijst, de onzekerheid over het aantal vollasturen van de houtketels en de timing van het uit gebruik nemen, bevatten de cijfers over de houtketels bij bedrijven een behoorlijke onzekerheid. Deze onzekerheid neemt echter iets af door de groei van het aandeel warmteproductie die volgt uit de data die overgenomen wordt uit de SDE-registratie. Al met al schat het CBS schat de onzekerheid op 30 procent.
8.6Stoken van biomassa door huishoudens
Ongeveer een miljoen huishoudens hebben een houtgestookte installatie. Meestal worden deze installaties niet als hoofdverwarming gebruikt, maar bij elkaar wordt er toch een aanzienlijke hoeveelheid hout verstookt. Voor het eindverbruik van hernieuwbare energie telt de hoeveelheid verstookt hout en dit kwam in 2021 overeen met 6 procent van het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland.
Daarnaast verbruiken veel Nederlandse huishoudens af en toe wat houtskool op de barbecue. Dit telt ook als verbruik van hernieuwbare energie. Het gaat om een tiende procent van het totale eindverbruik van hernieuwbare energie.
| Openhaarden | Inzethaarden | Houtkachels | Pelletkachels | Houtskoolverbruik | |
|---|---|---|---|---|---|
| 00 | 3165 | 5171 | 5421 | 0 | 270 |
| 01 | 3127 | 5088 | 5453 | 0 | 270 |
| 02 | 3090 | 4998 | 5498 | 0 | 270 |
| 03 | 3050 | 4894 | 5972 | 0 | 270 |
| 04 | 3011 | 4785 | 6835 | 0 | 270 |
| 05 | 2972 | 4672 | 7750 | 0 | 270 |
| 06 | 2952 | 4483 | 8689 | 0 | 270 |
| 07 | 2938 | 4295 | 8875 | 0 | 270 |
| 08 | 2856 | 4214 | 9182 | 0 | 270 |
| 09 | 2777 | 4154 | 9563 | 0 | 270 |
| 10 | 2700 | 4115 | 10013 | 0 | 270 |
| 11 | 2624 | 4080 | 10439 | 0 | 270 |
| 12 | 2549 | 3357 | 10763 | 0 | 270 |
| 13 | 2472 | 3157 | 11113 | 0 | 270 |
| 14 | 2397 | 3002 | 11120 | 109 | 270 |
| 15 | 2322 | 2849 | 11092 | 211 | 270 |
| 16 | 2247 | 2701 | 11040 | 310 | 270 |
| 17 | 2174 | 2562 | 10875 | 551 | 270 |
| 18 | 2103 | 2421 | 10713 | 939 | 270 |
| 19 | 2008 | 2266 | 10421 | 1313 | 270 |
| 20 | 1917 | 2242 | 10060 | 1679 | 270 |
| 21** | 1845 | 2239 | 9780 | 2054 | 270 |
| **Nader voorlopige cijfers | |||||
Ontwikkelingen
| Aantal in gebruik | Warmte-productie | Bruto eindverbruik | Vermeden verbruik van fossiele primaire energie | Vermeden emissie CO2 | |
|---|---|---|---|---|---|
| x 1 000 | TJ | TJ | TJ | kton | |
| Totaal | |||||
| 1990 | 899 | 4 647 | 12 851 | 5 094 | 289 |
| 2000 | 942 | 5 929 | 14 027 | 6 699 | 380 |
| 2010 | 981 | 9 598 | 17 099 | 10 339 | 585 |
| 2015 | 996 | 10 253 | 16 743 | 10 847 | 613 |
| 2019 | 986 | 10 627 | 16 278 | 11 168 | 632 |
| 2020 | 983 | 10 683 | 16 168 | 11 215 | 633 |
| 2021** | 980 | 10 820 | 16 189 | 11 389 | 642 |
| Openhaarden | |||||
| 2019 | 289 | 201 | 2 008 | 211 | 12 |
| 2020 | 280 | 192 | 1 917 | 202 | 11 |
| 2021** | 270 | 184 | 1 845 | 194 | 11 |
| Inzethaarden | |||||
| 2019 | 185 | 1 521 | 2 266 | 1 613 | 91 |
| 2020 | 185 | 1 529 | 2 242 | 1 617 | 91 |
| 2021** | 185 | 1 549 | 2 239 | 1 631 | 92 |
| Houtkachels | |||||
| 2019 | 455 | 7 789 | 10 421 | 8 168 | 462 |
| 2020 | 448 | 7 535 | 10 060 | 7 894 | 445 |
| 2021** | 451 | 7 340 | 9 780 | 7 726 | 436 |
| Pelletkachels | |||||
| 2019 | 57 | 1 116 | 1 313 | 1 175 | 67 |
| 2020 | 70 | 1 427 | 1 679 | 1 503 | 85 |
| 2021** | 74 | 1 746 | 2 054 | 1 838 | 104 |
| Houtskool (elk jaar) | |||||
| 2000-2021** | . | 270 | . | . |
Bron:CBS en TNO
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
**Nader voorlopige cijfers
Binnen de huishoudelijke houtkachels worden vier soorten onderscheiden: open haarden, inzethaarden, vrijstaande kachels en pelletkachels. De laatste twee groepen worden veel vaker gebruikt en hebben een hoger rendement dan open haarden. Het aantal openhaarden daalt en het aantal inzethaarden blijft min of meer stabiel. Mogelijk door de concurrentie van de toegenomen verkopen van pelletkachels (met ISDE-subsidie tot 2020) daalt het aantal houtkachels. Het totale verbruik van hout door huishoudens is de laatste jaren ongeveer constant.
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.2 Houtkachels bij huishoudens uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO en CBS, 2022).
De gegevens voor de aantallen in gebruik zijnde huishoudelijke houtkachels, het houtverbruik en het rendement zijn afkomstig van een model van TNO wat geijkt is met data van CBS uit de energiemodule van WoON-onderzoek (Middelkoop en Segers, 2019).
De verschillen met een schatting van het houtverbruik via de aanbodzijde zijn groot. Zowel de bepaling van het houtverbruik via de aanbodzijde (schatting van de opbrengst van brandhout uit bos, landschap, stedelijk groen en afval) als via de vraagzijde (enquête onder huishoudens) kent veel onzekerheden. Het CBS schat de onzekerheid in het houtverbruik op 30 procent (Middelkoop en Segers, 2019).
De schatting van het houtskoolverbruik is gebaseerd op expertkennis van buiten het CBS. De database van het CBS-Budgetonderzoek bevat ook gegevens over het houtskoolverbruik. Door de beperkte waarneemperiode is het aantal waarnemingen van houtskoolaankopen klein en zit er veel statistische ruis in de uitkomsten. Het CBS schat de onzekerheid in het houtskoolverbruik op 50 procent.
8.7Stortgas
Stortgas is biogas uit stortplaatsen. Het meeste afgevangen stortgas wordt omgezet in elektriciteit. Op vijf stortplaatsen wordt stortgas omgezet in een gas met eigenschappen die sterk lijken op die van aardgas. Dit groen gas wordt vervolgens in het aardgasnet geïnjecteerd. Daarnaast wordt er nog een beetje stortgas direct voor warmtetoepassingen gebruikt. In 2021 leverde het stortgas ongeveer 0,1 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.
| Voor omzetting in elektriciteit/warmte | Voor toevoeging aan het aardgasnet | Finaal verbruik | |
|---|---|---|---|
| 1990 | 221 | 101 | 70 |
| 1991 | 392 | 171 | 118 |
| 1992 | 512 | 486 | 336 |
| 1993 | 895 | 462 | 319 |
| 1994 | 1348 | 407 | 281 |
| 1995 | 1563 | 399 | 276 |
| 1996 | 1777 | 392 | 270 |
| 1997 | 1628 | 376 | 133 |
| 1998 | 1648 | 425 | 147 |
| 1999 | 1669 | 513 | 124 |
| 2000 | 1697 | 549 | 67 |
| 2001 | 1775 | 482 | 46 |
| 2002 | 2037 | 414 | 44 |
| 2003 | 1915 | 316 | 26 |
| 2004 | 1605 | 436 | 0 |
| 2005 | 1463 | 446 | 0 |
| 2006 | 1480 | 445 | 0 |
| 2007 | 1492 | 417 | 0 |
| 2008 | 1462 | 396 | 0 |
| 2009 | 1254 | 387 | 0 |
| 2010 | 1193 | 345 | 0 |
| 2011 | 1048 | 316 | 0 |
| 2012 | 916 | 247 | 88 |
| 2013 | 789 | 173 | 118 |
| 2014 | 637 | 231 | 86 |
| 2015 | 550 | 186 | 79 |
| 2016 | 466 | 146 | 65 |
| 2017 | 430 | 157 | 118 |
| 2018 | 312 | 127 | 93 |
| 2019 | 188 | 144 | 105 |
| 2020 | 172 | 157 | 88 |
| 2021** | 172 | 157 | 88 |
| **Nader voorlopige cijfers | |||
Ontwikkelingen
De productie van hernieuwbare energie uit stortgas is over haar hoogtepunt heen. De afname wordt veroorzaakt doordat steeds minder afval gestort wordt en het afval dat reeds gestort is steeds minder gas produceert (Rijkwaterstaat, 2015). Sinds 2014 neemt de hoeveelheid gestort afval licht toe (Rijkswaterstaat, 2018). Echter, het is daarmee niet zeker dat hieruit ook meer biogas gewonnen gaat worden. In 2020 is de winning van stortgas afgenomen naar rond de 400 terajoule. Voor 2021 zijn de cijfers nog niet compleet (alleen de cijfers over groen gasproductie zijn bekend, zie figuur 8.1.3) en zijn de cijfers van 2020 overgenomen.
In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. Omdat de meeste installaties die biogas uit stortgas verbruiken onder deze grens zitten kon het bruto energetisch eindverbruik zonder problemen worden berekend voor 2021
| Bruto energetisch eindverbruik | Effect | ||||
|---|---|---|---|---|---|
| elektriciteit1) | warmte1) | vervoer1) | vermeden verbruik van fossiele primaire energie | vermeden emissie CO2 | |
| TJ | TJ | TJ | TJ | kton | |
| 1990 | 70 | 157 | . | 337 | 22 |
| 2000 | 638 | 475 | . | 2 000 | 135 |
| 2010 | 392 | 267 | . | 1 142 | 74 |
| 2015 | 180 | 193 | 13 | 610 | 43 |
| 2019 | 99 | 171 | 25 | 368 | 22 |
| 2020** | 74 | 154 | 35 | 322 | 19 |
| 2021** | 69 | 160 | 39 | . | . |
Bron:CBS
1)Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is.
**Nader voorlopige cijfers
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO en CBS, 2022).
Tot en met 1996 komen de gegevens uit de energie-enquêtes van het CBS. Vanaf het jaar 1997 zijn de gegevens afkomstig uit de stortgasenquête in het kader van de Werkgroep Afvalregistratie (Rijkswaterstaat, 2015). Tot en met het verslagjaar 2004 werd deze enquête uitgevoerd door de Vereniging Afvalbedrijven, vanaf 2005 door Rijkswaterstaat Leefomgeving. In deze enquête worden energiegegevens van alle stortplaatsen gevraagd.
De respons op de WAR-enquête is de laatste jaren (bijna) 100 procent. Eventuele ontbrekende gegevens zijn geschat op basis van de wel bekende gegevens. Het bruto eindverbruik van het in aardgas omgezette stortgas is berekend zoals beschreven in 8.1. De onzekerheid in het bruto eindverbruik van energie uit stortgas schat het CBS op 10 procent.
8.8Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties
Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) komt vrij door het vergisten van het uit het zuiveringsproces geproduceerde zuiveringsslib. Slibgisting wordt vooral bij de grotere RWZI’s toegepast. Er zijn ongeveer 330 RWZI’s in Nederland en bij circa 70 RWZI’s wordt biogas gewonnen en nuttig gebruikt. Biogas uit RWZI’s draagt in 2021 ongeveer 1 procent bij aan het eindverbruik van hernieuwbare energie.
| Voor omzetting in elektriciteit/warmte | Voor toevoeging aan het aardgasnet | Finaal verbruik | |
|---|---|---|---|
| 1990 | 891 | 0 | 625 |
| 1991 | 1051 | 0 | 649 |
| 1992 | 1117 | 0 | 492 |
| 1993 | 1194 | 0 | 633 |
| 1994 | 1226 | 0 | 601 |
| 1995 | 1326 | 0 | 508 |
| 1996 | 1258 | 0 | 569 |
| 1997 | 1315 | 0 | 589 |
| 1998 | 1244 | 0 | 553 |
| 1999 | 1331 | 0 | 559 |
| 2000 | 1345 | 0 | 579 |
| 2001 | 1537 | 0 | 530 |
| 2002 | 1674 | 0 | 399 |
| 2003 | 1560 | 0 | 446 |
| 2004 | 1627 | 0 | 407 |
| 2005 | 1575 | 0 | 370 |
| 2006 | 1725 | 0 | 285 |
| 2007 | 1813 | 0 | 185 |
| 2008 | 1818 | 0 | 227 |
| 2009 | 1828 | 0 | 219 |
| 2010 | 1926 | 0 | 175 |
| 2011 | 1995 | 0 | 162 |
| 2012 | 2083 | 0 | 139 |
| 2013 | 2233 | 0 | 188 |
| 2014 | 2205 | 0 | 154 |
| 2015 | 2177 | 0 | 140 |
| 2016 | 2257 | 0 | 167 |
| 2017 | 2135 | 0 | 220 |
| 2018 | 2077 | 75 | 275 |
| 2019 | 2121 | 113 | 331 |
| 2020 | 2175 | 289 | 434 |
| 2021** | 2175 | 289 | 434 |
| **Nader voorlopige cijfers | |||
Ontwikkelingen
De productie van hernieuwbare energie met behulp van biogas uit RWZI’s was ongeveer stabiel tot en met 2010 maar nam daarna langzaam maar gestaag toe tot 2015. In de laatste vier jaar blijft het geleidelijk groeien. In 2020 komt de winning van biogas uit RWZI’s uit op 2,9 petajoule. Voor 2021 zijn de cijfers nog niet compleet (alleen de cijfers over groen gasproductie zijn bekend, zie figuur 8.1.3) en zijn de cijfers van 2020 overgenomen.
In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. Omdat de meeste installaties die biogas uit RWZI’s verbruiken onder deze grens zitten kon het bruto energetisch eindverbruik zonder problemen worden berekend voor 2021.
| Bruto energetisch eindverbruik | Effect | ||||
|---|---|---|---|---|---|
| elektriciteit1) | warmte1) | vervoer1) | vermeden verbruik van fossiele primaire energie | vermeden emissie CO2 | |
| TJ | TJ | TJ | TJ | kton | |
| 1990 | 254 | 1 142 | 1 026 | 68 | |
| 2000 | 398 | 1 361 | 1 467 | 97 | |
| 2010 | 590 | 1 258 | 1 508 | 100 | |
| 2015 | 743 | 1 205 | 1 940 | 146 | |
| 2019 | 745 | 1 421 | 19 | 2 031 | 126 |
| 2020** | 783 | 1 649 | 65 | 2 329 | 133 |
| 2021** | 773 | 1 658 | 72 | . | . |
Bron:CBS
1)Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
**Nader voorlopige cijfers
StatLine - Biogas uit riolwaterzuiveringsinstallaties; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO en CBS, 2022).
De gegevens zijn afkomstig uit de CBS-enquête Zuivering van Afvalwater. De respons op deze enquête is 100 procent. Vanaf het verslagjaar 2011 is het energiegedeelte van deze enquête gecombineerd met de uitvraag voor de Meerjarenafspraken Energiebesparing in samenwerking met Unie van Waterschappen, RVO en Arcadis. De grootste onzekerheid zit in de warmte; deze warmte wordt vaak niet gemeten maar geschat.
Vanaf verslagjaar 2004 is voor het eerst gevraagd om de warmte uit te splitsen naar gebruiksdoel. Het blijkt dat een groot deel van de warmte wordt gebruikt om het productieproces van het biogas op temperatuur te houden. Deze warmte telt niet mee bij de berekening van het vermeden verbruik van fossiele primaire energie, maar wel bij de berekening van het bruto eindverbruik.
Bij tien RWZI’s wordt het biogas omgezet in aardgas. Vanwege de geringe hoeveelheid, mogelijke vertrouwelijkheid van de gegevens en eenvoud werd deze aardgasproductie tot en met 2017 geteld als finaal verbruik van biogas.
De onnauwkeurigheid van de hernieuwbare energie uit biogas van RWZI’s wordt geschat op 10 procent.
8.9Biogas, co- en monovergisting van mest
Co- en monovergisting van mest omvat de productie van biogas uit het vergisten van mest, al dan niet samen met andere plantaardige materialen. Gemakshalve wordt co- en monovergisting van mest ook aangeduid als mestvergisting. Monovergisting van mest komt in kleine hoeveelheden voor, in 2021 was 7 procent van de energieproductie uit mestvergisting afkomstig uit een monovergister (inclusief vergisting met 95%-mestgehalte). Co- en monovergisting van mest leverde in 2021 ongeveer 3 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.
| Voor omzetting in elektriciteit/warmte | Voor toevoeging aan het aardgasnet | |
|---|---|---|
| 2005 | 85 | 0 |
| 2006 | 561 | 0 |
| 2007 | 1772 | 0 |
| 2008 | 3505 | 0 |
| 2009 | 5002 | 0 |
| 2010 | 5445 | 0 |
| 2011 | 5326 | 0 |
| 2012 | 5214 | 0 |
| 2013 | 4977 | 0 |
| 2014 | 4972 | 0 |
| 2015 | 5241 | 0 |
| 2016 | 4966 | 0 |
| 2017 | 4821 | 0 |
| 2018 | 4675 | 638 |
| 2019 | 4462 | 1599 |
| 2020 | 4237 | 2739 |
| 2021** | 4114 | 3554 |
| **Nader voorlopige cijfers | ||
Ontwikkelingen
Na een snelle opkomst van de mestvergisting onder invloed van de MEP-subsidie in de jaren tot en met 2008 vlakte de groei of trad er zelfs een daling op mede door de hoge prijzen van de co-substraten (Peene et al., 2011 en van den Boom en van der Elst, 2013). Daarna groeide het eindverbruik doordat, onder invloed van de aangepaste subsidieregels, er steeds meer warmte geproduceerd door de WKK-installaties. Vanaf 2018 is er voor het sinds lange tijd weer een duidelijke groei van de totale winning en verbruik van biogas uit mestvergisting. Dat hangt vooral samen met de toename van de productie van groen gas. In 2021 werd 46 procent van het biogas uit mest daarvoor ingezet.
In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. Omdat de implementatie hiervan nog onzeker is is voor de voorlopige cijfers van 2021 aangenomen dat de helft van het eindverbruik van biogas uit mest voor elektriciteit en warmte mogelijk niet mee mag tellen. Biogas voor vervoer valt onder al lang bestaande certificering qua duurzaamheid volgens de RED en wordt gecontroleerd door de NEa. Dit telt daarom zeker volledig mee.
| Aantal locaties | Elektriciteit | Bruto energetisch eindverbruik | Effect | ||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| vermogen1) | elektriciteit2) | warmte2) | vervoer2) | vermeden verbruik van fossiele primaire energie | vermeden emissie CO2 | ||
| MW | TJ | TJ | TJ | TJ | kton | ||
| 2005 | 17 | 5 | 32 | 18 | 80 | 5 | |
| 2010 | 92 | 98 | 2 069 | 1 333 | 4 990 | 331 | |
| 2015 | 97 | 133 | 1 992 | 2 300 | . | 5 910 | 428 |
| 2019 | 95 | 100 | 1 947 | 2 835 | 277 | 5 995 | 371 |
| 2020** | 95 | 104 | 2 032 | 3 444 | 623 | 7 070 | 412 |
| 2021** volgens RED3) | . | . | 996 | 1 957 | 886 | . | . |
| 2021** onzeker volgens RED3) | . | . | 996 | 1 957 | 0 | . | . |
Bron:CBS
1)Aan het einde van het verslagjaar.
2)Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
3)Renewable Energy Directive (RED II)/EU-Richtlijn uit 2018
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
**Nader voorlopige cijfers
StatLine - Co-en monovergisting van mest; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO en CBS, 2022).
De bruto elektriciteitsproductie van de mestvergisters is bepaald aan de hand van gegevens uit de administratie van de certificaten voor Garanties van Oorsprong voor groene stroom van CertiQ.
De certificaten voor Garanties van Oorsprong voor groene stroom van CertiQ of groen gas van Vertogas zijn een noodzakelijke voorwaarde voor de subsidie of claim voor de verplichting hernieuwbare energie voor vervoer, die weer een noodzakelijke voorwaarde is voor het rendabel exploiteren van mestvergisters. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de administratie van CertiQ en Vertogas samen een nagenoeg volledig beeld geeft van de elektriciteits- en groen gasproductie door biogasinstallaties op landbouwbedrijven. De onzekerheid in de bruto elektriciteits- en groen gasproductie wordt daarom geschat op maximaal 5 procent. De onzekerheid in de warmteproductie is iets groter, omdat de warmte voor de gisting geschat wordt met een kengetal. Het CBS schat de totale onzekerheid in het bruto eindverbruik van co-vergisting van mest op 5 á 10 procent.
8.10Overig biogas
Overig biogas omvat vanaf de jaren negentig biogas uit afvalwater dat gewonnen en gebruikt wordt in de voedingsmiddelenindustrie. Daar wordt via anaerobe afvalwaterzuivering biogas gewonnen dat wordt gebruikt voor de opwekking van elektriciteit en/of proceswarmte. Later zijn daar andere natte biomassastromen bijgekomen, zoals groente- fruit- en tuinafval of afval uit de voedingsmiddelenindustrie. Het gaat momenteel om projecten op ongeveer 40 locaties die in 2021 goed zijn voor bijna 2 procent van het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie.
| Voor omzetting in elektriciteit/warmte | Voor toevoeging aan het aardgasnet | Finaal verbruik | |
|---|---|---|---|
| 1990 | 45 | 0 | 423 |
| 1991 | 57 | 0 | 506 |
| 1992 | 78 | 0 | 538 |
| 1993 | 102 | 0 | 538 |
| 1994 | 81 | 0 | 665 |
| 1995 | 129 | 0 | 697 |
| 1996 | 177 | 0 | 722 |
| 1997 | 134 | 0 | 823 |
| 1998 | 154 | 0 | 745 |
| 1999 | 235 | 0 | 703 |
| 2000 | 274 | 0 | 700 |
| 2001 | 272 | 0 | 717 |
| 2002 | 336 | 0 | 658 |
| 2003 | 391 | 0 | 738 |
| 2004 | 327 | 0 | 884 |
| 2005 | 405 | 0 | 750 |
| 2006 | 573 | 0 | 809 |
| 2007 | 795 | 0 | 680 |
| 2008 | 1253 | 0 | 597 |
| 2009 | 1569 | 0 | 679 |
| 2010 | 2243 | 0 | 657 |
| 2011 | 2440 | 228 | 453 |
| 2012 | 2270 | 628 | 580 |
| 2013 | 2331 | 1320 | 648 |
| 2014 | 2550 | 1721 | 537 |
| 2015 | 2501 | 2337 | 482 |
| 2016 | 2371 | 2475 | 539 |
| 2017 | 1974 | 2943 | 579 |
| 2018 | 2082 | 2535 | 957 |
| 2019 | 2322 | 2646 | 1125 |
| 2020 | 2297 | 3178 | 1416 |
| 2021** | 2307 | 2842 | 1426 |
| **Nader voorlopige cijfers | |||
Ontwikkelingen
| Bruto energetisch eindverbruik | Effect | ||||
|---|---|---|---|---|---|
| elektriciteit1) | warmte1) | vervoer | vermeden verbruik van fossiele primaire energie | vermeden emissie CO2 | |
| TJ | TJ | TJ | TJ | kton | |
| 1990 | 15 | 446 | 0 | 432 | 25 |
| 2000 | 61 | 897 | 0 | 928 | 54 |
| 2010 | 707 | 1 424 | 0 | 2 593 | 163 |
| 2015 | 1 153 | 2 958 | 166 | 4 615 | 310 |
| 2019 | 1 139 | 3 348 | 459 | 5 241 | 319 |
| 2020** | 1 223 | 3 675 | 723 | 5 774 | 340 |
| 2021** volgens RED2) | 540 | 1 823 | 709 | . | . |
| 2021** onzeker volgens RED2) | 540 | 1 823 | 0 | . | . |
Bron:CBS
1)Inclusief elektriciteit of warmte toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
2)Renewable Energy Directive (RED II)/EU-Richtlijn uit 2018
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
**Nader voorlopige cijfers
StatLine - Overig biogas; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)
De productie van hernieuwbare energie uit overig biogas nam, met een uitschieter in 2015, gestaag toe; in 2021 nam de inzet van overig biogas af met 5 procent. Dit kwam door een lagere inzet voor de productie van groen gas. De toename tot en met 2010 betreft vooral nieuwe projecten waarbij elektriciteit wordt gemaakt uit biogas. Het opstarten was toen relatief aantrekkelijk vanwege de ondersteuning via de MEP-regeling.
Vanaf 2011 wordt steeds meer overig biogas ingezet voor de productie van aardgas, ook wel groen gas genoemd. De productie van groen gas wordt ondersteund door de SDE–subsidieregeling en de mogelijkheid om groen gas mee te laten voor het voldoen aan de verplichting hernieuwbare energie voor vervoer. Eind 2021 werd op ongeveer 20 locaties groen gas gemaakt uit overig biogas. De productie van groen gas uit overig biogas nam in 2021 af met 11 procent. Groen gas blijft wel de belangrijkste bestemming van het biogas. De inzet van het biogas voor de productie van warmte en elektriciteit via warmtekrachtinstallaties bleef in 2021 nagenoeg gelijk aan 2020.
In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. Omdat de implementatie hiervan nog onzeker is is voor de voorlopige cijfers van 2021 aangenomen dat de helft van het eindverbruik van overig biogas voor elektriciteit en warmte mogelijk niet mee mag tellen. Omdat het biogas verbruikt voor vervoer groen gas betreft en dit via andere duurzaamheidscriteria wordt getoetst is dit wel volledig meegenomen.
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO en CBS, 2022).
Voor biogas in de industrie berust de waarneming deels op de reguliere CBS-enquêtes voor de winning, omzetting en het gebruik van energie. Non-respons wordt bijgeschat op basis van historische gegevens.
Van veel nieuwere projecten, vaak buiten de industrie, is de elektriciteitsproductie bekend bij CertiQ en de groengasproductie bij Vertogas. Het CBS ontvangt deze productiegegevens van CertiQ en Vertogas en gebruikt de gegevens als basis om de benodigde gegevens uit te rekenen zonder directe waarneming.
Het zwakste punt in de waarneming is de schatting van de warmteproductie, omdat warmte vaak niet wordt verkocht en daarom ook vaak niet wordt gemeten. Het CBS schat de onzekerheid in de hernieuwbare energie uit overig biogas op 10 procent.
8.11Vloeibare biotransportbrandstoffen
Biobrandstoffen voor het wegverkeer zijn duurder dan de op aardolie gebaseerde brandstoffen. Om het verbruik van biobrandstoffen te stimuleren heeft de overheid de leveranciers van benzine en diesel vanaf 2007 verplicht om deze te leveren. Leveranciers kunnen ook (deels) aan deze verplichting voldoen door aardgas voor vervoer te administratief te vergroenen met groen gas certificaten uit Nederland mits over dit productie van dit groene gas geen subsidie wordt verstrekt.
De meeste biobrandstoffen kunnen in pure vorm niet in gewone motoren van wegvoertuigen gebruikt worden. Motoren van bestaande wegvoertuigen draaien wel op met biobrandstoffen bijgemengde benzine en diesel, zolang de bijmengpercentages niet te groot worden. De meeste biobrandstoffen worden daarom in bijgemengde vorm op de markt gebracht.
Het overheidsbeleid voor biobrandstoffen wordt sterk beïnvloed door Europese richtlijnen. Eerst was er de EU-Richtlijn voor Hernieuwbare Brandstoffen in het vervoer uit 2003 (Europees Parlement en de Raad, 2003). In deze richtlijn hebben lidstaten een niet bindende afspraak gemaakt om het aandeel biobrandstoffen op te laten lopen van 2 procent in 2005 tot 5,75 procent in 2010. De richtlijn was aanleiding voor het Besluit Biobrandstoffen (Staatsblad, 2006), dat leveranciers verplichtte om biobrandstoffen te leveren.
Later kwam er discussie over de wenselijkheid van biobrandstoffen. Als voordelen van biobrandstoffen worden genoemd: de reductie van broeikasgasemissies en de verminderde afhankelijkheid van de steeds schaarser wordende fossiele olie, die regelmatig afkomstig is uit landen waarmee de politieke relatie als instabiel wordt ervaren. Als nadeel van biobrandstoffen wordt vaak genoemd dat reductie van broeikasgasemissies maar zeer beperkt is, soms zelfs nihil, als alle, vaak indirecte, effecten worden meegenomen (Europese Commissie, 2012), ook al is het lastig om de indirecte effecten te berekenen. Ook kunnen biobrandstoffen concurreren met voedsel, wat daardoor duurder kan worden. Tot slot kunnen natuurgebieden bedreigd worden door een toename van de teelt van biobrandstoffen.
In de RED I uit 2009 was bindend afgesproken dat in 2020 10 procent van alle energie voor vervoer uit hernieuwbare bronnen afkomstig is. Hernieuwbare elektriciteit voor vervoer telt daarbij ook mee (zie paragraaf 2.4). Biobrandstoffen voor vervoer zijn de belangrijkste component voor deze vervoersdoelstelling en de verwachting is dat dit voorlopig zo blijft (Rijksoverheid, 2010). Als gevolg van de discussie over de wenselijkheid van biobrandstoffen zijn in de EU-Richtlijn hernieuwbare energie duurzaamheidscriteria opgenomen voor vloeibare biomassa. Deze criteria moeten waarborgen dat bij de productie van de gebruikte vloeibare biomassa mensen, natuur en milieu voldoende worden beschermd. In 2015 is de Richtlijn aangepast en is afgesproken dat het verbruik van biobrandstoffen uit voedselgewassen beperkt wordt tot 7 procent van het totaal verbruik van benzine, diesel en elektriciteit voor vervoer. Zie ook paragraaf 2.4. Vanaf verslagjaar 2021 geldt de vernieuwde EU Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED II), waarin is opgenomen dat dit aandeel moet oplopen tot 14 procent 2030 volgens een indicatief traject dat lidstaten zelf moeten vaststellen (artikel 25, RED II). De definitie van het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer in RED II is wel anders dan in RED I, zie ook paragraaf 2.4.
In de afgelopen jaren liep de verplichting voor oliebedrijven tot het leveren van biobrandstoffen langzaam op van 4 procent in 2010 tot en met 8,5 procent in 2018 (Besluit Hernieuwbare Energie Vervoer 2015, Staatsblad, 2014), geleidelijk oplopend naar 16,4 procent in 2020 (Besluit Energie Vervoer Staatsblad, 2018). Voor 2021 is dit percentage verder opgelopen naar 17,5 procent (NEa, 2022).
Bedrijven moeten aantonen dat de door hen geleverde biobrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit de RED. Dat doen ze door gebruik te maken van certificeringssystemen. De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) controleert of bedrijven voldoende gecertificeerde biobrandstoffen op de markt hebben gebracht.
Biobrandstoffen uit afval en houtachtige materialen worden als extra duurzaam gezien. Om het gebruik van deze biobrandstoffen extra te stimuleren mogen deze dubbel geteld worden voor de transportdoelstelling uit de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie. Voor de overall doelstelling voor hernieuwbare energie geldt deze dubbeltelling niet. Voor de nationale bijmengplicht geldt een dubbeltelling vanaf het verslagjaar 2009 (Staatscourant, 2009)
In 2021 was de bijdrage van biobrandstoffen voor het wegverkeer aan het totaal bruto eindverbruik van hernieuwbare energie 10 procent.
Ontwikkelingen
| Dubbel tellend | Enkel tellend | |
|---|---|---|
| 05 | 0 | 0,1 |
| 06 | 0 | 1,8 |
| 07 | 0 | 13 |
| 08 | 0 | 12 |
| 09 | 3,2 | 12,4 |
| 10 | 3,6 | 6 |
| 11 | 7 | 6,5 |
| 12 | 7,4 | 5,2 |
| 13 | 7,5 | 4,6 |
| 14 | 8,9 | 5,2 |
| 15 | 6 | 6,4 |
| 16 | 5 | 4,8 |
| 17 | 7,1 | 5,4 |
| 18 | 14,6 | 6,4 |
| 19 | 20,2 | 5,6 |
| 20 | 15,3 | 6,8 |
| 21** | 19,7 | 5,3 |
| **Nader voorlopige cijfers | ||
Het fysieke verbruik van duurzame vloeibare biobrandstoffen is in 2021 gestegen van 24 naar 28 petajoule. Het verbruik van biobenzine bleef ongeveer gelijk aan 2020 en dat van biodiesel nam toe met 21 procent. Bij biodiesel wordt grotendeels gebruik gemaakt van dubbeltellende biobrandstoffen, bij biobenzine voor het grootste deel van enkeltellende. De NEa publiceert jaarlijks een rapport met veel informatie over de herkomst en aard van de biobrandstoffen die meetellen voor de nationale verplichting (NEa, 2022).
Het verbruik van biobrandstoffen voor vervoer loopt niet gelijk op met de verplichting, onder andere omdat de bedrijven de mogelijkheid hebben om het ene jaar extra hernieuwbare energie op de markt te brengen en deze extra inspanning administratief mee te nemen naar een volgend jaar. Daarnaast bood voor de jaren 2015 tot en met 2017 de wet- en regelgeving Energie voor Vervoer de bedrijven de mogelijkheid om biobrandstoffen te tellen voor de verplichting op een moment dat nog niet zeker was dat ze daadwerkelijk fysiek op de Nederlandse markt zouden komen (het telmoment van het CBS). Met ingang van het verslagjaar 2018 is wet- en regelgeving aangescherpt en zijn de verschillen tussen de bij NEa getelde biobrandstoffen en de door het CBS getelde biobrandstoffen veel kleiner geworden.
Vanaf verslagjaar 2018 is het voor oliebedrijven mogelijk om biobrandstoffen geleverd aan schepen mee te tellen voor de verplichting om hernieuwbare energie voor vervoer te leveren. Als gevolg daarvan worden sinds 2018 ook biobrandstoffen geleverd aan schepen. De meeste van deze schepen varen naar het buitenland en als gevolg daarvan tellen deze leveringen als bunkers, een soort export, en niet bij het verbruik. De hoeveelheid bijgemengde biodiesel in bunkerbrandstoffen is enorm gestegen in 2020, van 2 naar bijna 10 petajoule.
| Afleveringen, totaal = Bruto energetisch eindverbruik2), zonder verrekening dubbeltelling | Afleveringen, dubbeltellend3), zonder verrekening dubbeltelling | Effect | ||||
|---|---|---|---|---|---|---|
| Mobiele werktuigen (telt als warmte) | Weg- en railverkeer+binnenvaart (telt als vervoer) | Totaal | Weg- en railverkeer+binnenvaart (telt als vervoer) | Vermeden verbruik fossiele primaire energie | vermeden emissie CO2 | |
| TJ | TJ | TJ | TJ | TJ | kton | |
| Totaal | ||||||
| 2010 | 9 577 | 9 577 | 3 574 | 9 577 | 518 | |
| 2015 | 923 | 12 392 | 13 315 | 6 033 | 13 315 | 845 |
| 2016 | 718 | 9 718 | 10 435 | 4 965 | 10 435 | 693 |
| 2017 | 1 022 | 12 461 | 13 483 | 7 062 | 13 483 | 935 |
| 2018 | 1 933 | 20 935 | 22 868 | 14 564 | 22 868 | 1 604 |
| 2019 | 2 608 | 25 828 | 28 437 | 20 244 | 28 437 | 2 083 |
| 2020 | 2 211 | 22 117 | 24 328 | 15 263 | 24 328 | 1 742 |
| 2021 | 2 741 | 24 997 | 27 738 | 19 666 | 27 739 | 2 204 |
| Biobenzine | ||||||
| 2010 | 5 614 | 5 614 | . | 5 614 | . | |
| 2015 | 5 950 | 5 950 | . | 5 950 | 323 | |
| 2016 | 4 752 | 4 752 | . | 4 752 | 257 | |
| 2017 | 5 399 | 5 399 | . | 5 399 | 314 | |
| 2018 | 7 146 | 7 146 | . | 7 146 | 415 | |
| 2019 | 8 320 | 8 320 | . | 8 321 | 530 | |
| 2020 | 9 480 | 9 480 | . | 9 481 | 592 | |
| 2021 | 9 765 | 9 765 | . | 9 766 | 720 | |
| Biodiesel | ||||||
| 2010 | 3 963 | 3 963 | . | 3 963 | . | |
| 2015 | 923 | 6 442 | 7 365 | . | 7 365 | 522 |
| 2016 | 718 | 4 966 | 5 683 | . | 5 683 | 436 |
| 2017 | 1 022 | 7 062 | 8 084 | . | 8 084 | 620 |
| 2018 | 1 933 | 13 788 | 15 722 | . | 15 722 | 1 189 |
| 2019 | 2 608 | 17 507 | 20 116 | . | 20 116 | 1 553 |
| 2020 | 2 211 | 12 636 | 14 847 | . | 14 847 | 1 150 |
| 2021 | 2 741 | 15 231 | 17 973 | . | 17 973 | 1 484 |
Bron:CBS
1)Vanaf 2011 afgeleid uit opgaven van oliebedrijven aan NEa. In de jaren daarvoor was er nog geen verplichting tot het gebruik van systemen voor certificatie van de duurzaamheid van biomassa. In Europees verband is afgesproken om tot en met 2010 alle vloeibare biomassa als duurzaam te tellen.
2)Volgens de berekening van de doelstelling voor hernieuwbare energie totaal uit de EU-richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009, dus zonder dubbeltelling.
3)Dubbeltellend voor de verplichting uit de wet Hernieuwbare Energie Vervoer en de doelstelling voor hernieuwbare energie voor vervoer uit de EU-richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
**Nader voorlopige cijfers.
| Productiecapaciteit | Aanbod | Verbruik | Bijmenging | |||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| Totaal | Productie | Netto invoer, puur en bijgemengd | Netto invoer, puur | Netto invoer, bijgemengd | Voorraadmutatie, puur en bijgemengd | Bunkers2, puur en bijgemengd | Totaal | |||
| TJ | ||||||||||
| Totaal | ||||||||||
| 2010 | . | 9 577 | . | . | . | 940 | 2 585 | . | 9 577 | 8 637 |
| 2015 | . | 13 439 | . | . | . | –2 074 | 498 | . | 13 439 | 15 513 |
| 2016 | . | 10 747 | . | . | . | –1 492 | –684 | . | 10 747 | 12 239 |
| 2017 | . | 13 891 | . | . | . | –2 944 | –4 039 | . | 13 891 | 16 835 |
| 2018 | . | 22 993 | . | . | . | –2 336 | –6 697 | 698 | 22 993 | 26 027 |
| 2019 | . | 28 437 | . | . | . | –4 705 | 146 | 1 982 | 28 437 | 35 124 |
| 2020 | . | 24 329 | . | . | . | –10 544 | 2 042 | 9 894 | 24 329 | 44 778 |
| 2021** | . | 27 739 | . | . | . | –4 672 | 4 726 | 6 954 | 27 739 | 39 365 |
| Biobenzine | ||||||||||
| 2010 | . | 5 614 | . | . | . | 1 010 | 199 | 5 614 | 4 604 | |
| 2015 | . | 5 950 | . | . | . | –280 | 57 | 5 950 | 6 230 | |
| 2016 | . | 5 049 | . | . | . | –444 | –438 | 5 049 | 5 493 | |
| 2017 | . | 5 399 | . | . | . | –683 | –190 | 5 399 | 6 082 | |
| 2018 | . | 7 146 | . | . | . | –456 | 254 | 7 146 | 7 603 | |
| 2019 | . | 8 321 | . | . | . | –1 416 | 4 | 8 321 | 9 737 | |
| 2020 | . | 9 481 | . | . | –2 746 | –1 747 | 9 481 | 12 227 | ||
| 2021** | 9 766 | . | . | –2 102 | 834 | 9 766 | 11 868 | |||
| Biodiesel | ||||||||||
| 2010 | 48 322 | 13 891 | 14 134 | –12 557 | –12 487 | –70 | 2 386 | . | 3 963 | 4 033 |
| 2015 | 80 512 | 7 488 | 60 273 | –53 226 | –51 431 | –1 795 | 442 | . | 7 488 | 9 283 |
| 2016 | 71 299 | 5 698 | 54 094 | –48 150 | –47 102 | –1 047 | –246 | . | 5 698 | 6 745 |
| 2017 | 76 146 | 8 493 | 71 373 | –59 031 | –56 770 | –2 261 | –3 849 | . | 8 493 | 10 754 |
| 2018 | 77 034 | 15 846 | 68 043 | –44 547 | –42 667 | –1 880 | –6 952 | 698 | 15 846 | 18 424 |
| 2019 | 81 349 | 20 116 | 72 832 | –50 876 | –47 586 | –3 289 | 142 | 1 982 | 20 116 | 25 387 |
| 2020 | 80 930 | 14 848 | 73 301 | –52 347 | –44 539 | –7 808 | 3 789 | 9 894 | 14 848 | 32 551 |
| 2021** | 86 903 | 17 973 | 76 033 | –47 213 | –44 643 | –2 570 | 3 892 | 6 954 | 17 973 | 27 497 |
Bron:CBS
1)Het gaat in deze tabel om alle biobrandstoffen, ongeacht of ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Dit in tegenstelling tot tabel 8.11.2 waar het alleen gaat om duurzame biobrandstoffen.
2)Dit zijn leveringen aan schepen die naar het buitenland varen en telt mee als een soort export en niet bij het verbruik.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
**Nader voorlopige cijfers
In 2021 was de Nederlandse productie van biodiesel ruim 76 petajoule. Dat is veel meer dan het binnenlands verbruik (18 petajoule) en de hoeveelheid in Nederland gebunkerde biobrandstoffen (7 petajoule). Een groot deel van de geproduceerde biodiesel gaat dan ook naar het buitenland.
De productiecapaciteit van de biodieselfabrieken is in 2021, gestegen naar ruim 86 petajoule. Hiermee komt de bezettingsgraad van de installaties voor biodiesel uit op 88 procent.
In Nederland wordt ook biobenzine geproduceerd. Het gaat om bio-ethanol, bio-methanol en bionafta. Er zijn niet zoveel fabrieken voor de productie van biobenzine. Daarom zijn de uitkomsten over de productie vertrouwelijk.
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.7 Vloeibare biotransportbrandstoffen uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO en CBS, 2022).
De cijfers over de productie van biobrandstoffen zijn afgeleid uit een enquête van het CBS. De respons op deze enquête was bijna 100 procent. Voor de energie-inhoud is gebruik gemaakt van de standaardwaarden uit de EU-Richtlijn voor Hernieuwbare Energie.
De waarneming voor de handel, bijmenging en het verbruik van biobrandstoffen is gebaseerd op een combinatie van gegevens uit:
- de biobrandstoffenrapportages die oliebedrijven inleveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)
- de aardoliestatistiek van het CBS.
In het kader van de bijmengplicht leveren oliebedrijven jaarlijks een rapportage aan de overheid over de hoeveelheid voor de markt geclaimde duurzame biobrandstoffen per locatie, inclusief de aard en oorsprong van de grondstoffen van de geleverde biobrandstoffen. Het CBS heeft per bedrijf de fysieke gegevens uit deze rapportages ontvangen van de NEa.
Voor de CBS-oliestatistiek vullen alle belangrijke spelers op de oliemarkt (raffinaderijen, petrochemische industrie, handelaren en opslagbedrijven) elke maand een formulier in, met per olieproduct een complete balans. Bio-ETBE, bio-MTBE, biobenzine en biodiesel worden apart onderscheiden. De respons op deze enquête was 100 procent voor de bedrijven die relevant zijn voor biobrandstoffen. Er is echter wel een onzekerheid in de resultaten voor de balans van pure biobrandstoffen door het gebrek aan kwaliteit en volledigheid van de respons bij sommige bedrijven en doordat niet alle bedrijven die biobrandstoffen opslaan in de populatie zitten.
Veel bedrijven hebben moeite met het beantwoorden van de vraag over de aanvoer en aflevering van bijgemengde biobrandstoffen. Om de administratieve lasten te beperken, staat het CBS toe dat deze vraag niet maandelijks wordt ingevuld. In plaats daarvan ontvangen de relevante bedrijven een extra vragenlijst waarin deze informatie op jaarbasis wordt uitgevraagd. Daarbij kunnen bedrijven ook aan de informatievraag van het CBS voldoen door het geven van een toelichting op gegevens die het bedrijf al aan de NEa heeft verstrekt. Voorwaarde daarvoor is dan wel dat de informatie van de NEa voldoende compleet is wat betreft de fysieke stromen van biobrandstoffen voor binnen- en buitenland.
De informatie van de NEa over biobrandstoffen is in principe betrouwbaar en voor het CBS altijd een cruciale bron. Door definitieverschillen tussen de Energiestatistieken en de wet- en regelgeving Energie voor Vervoer moet CBS soms een vertaalslag maken, vaak op basis van extra informatie van de bedrijven. Deze vertaalslag kent echter wel een onzekerheid en daardoor is in de jaren met weinig definitieverschillen de onzekerheid in de CBS-cijfers relatief klein. Met ingang van verslagjaar 2018 is de wet- en regelgeving aangepast met het gevolg dat het verschil tussen belaste leveringen tussen CBS en NEa een stuk kleiner is geworden.
De oliestatistiek van het CBS richt zich op fysieke stromen en voorraden. Echter, voorraden van bijgemengde biobrandstoffen worden slechts door een enkel bedrijf gerapporteerd, omdat het lastig is om gegevens over bijgemengde biobrandstoffen af te leiden uit de bedrijfsadministratie. Daarom neemt het CBS aan dat de veranderingen in de fysieke voorraden van bijgemengde biobrandstoffen nihil zijn en dat de bijgemengde biobrandstoffen direct worden geëxporteerd of geleverd op de binnenlandse markt.
De eigen waarneming van het CBS bevat geen informatie over de duurzaamheid van de gebruikte biobrandstoffen, de dubbeltelling van biobrandstoffen en de vermeden emissies van broeikasgassen. Echter, door het combineren van informatie uit de rapportages aan de NEa met fysieke afzetcijfers kan het CBS toch deze informatie afleiden.
De onzekerheid in de cijfers over de (fysiek) op de markt gebrachte biobrandstoffen zit vooral in de bestemming van de biobrandstoffen nadat ze door de bedrijven zijn geclaimd voor de Nederlandse markt bij de NEa. Komen deze op de binnenlandse markt, of worden ze uiteindelijk geëxporteerd? Het CBS schat de onzekerheid in de cijfers over de op de Nederlandse markt gebrachte biobrandstoffen op ongeveer 5 procent voor verslagjaar 2021.