Bijlage A: Familiebedrijven en hun zoektocht naar financiering
Familiebedrijven hebben minder vaak behoefte aan externe financiering dan niet-familiebedrijven. Maar van de groep bedrijven met een behoefte is het percentage dat uiteindelijk financiering krijgt groter bij familiebedrijven dan bij niet-familiebedrijven Wanneer er een financieringsbehoefte is, slaagt uiteindelijk 44 procent van de familiebedrijven geheel of in ieder geval ten dele. Voor niet-familiebedrijven met een financieringsbehoefte is dit 36 procent. Ook wanneer gecorrigeerd wordt voor verschillen in omvang, leeftijd en sector van het bedrijf blijven er significante verschillen bestaan tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven.
Deze bijlage beschrijft enkele kenmerken van familiebedrijven, hoe familiebedrijven hun zoektocht naar financiering inrichten en in hoeverre deze verschilt van die van niet-familiebedrijven.
Waar heeft deze analyse betrekking op?
De resultaten hebben betrekking op de periode 1 juli 2021 tot 1 juli 2022. De analyse beperkt zich tot bedrijven waarvoor via de statistiek Familiebedrijven bepaald kan worden of het een familiebedrijf betreft. Het CBS neemt de definitie van familiebedrijven van de Europese Commissie (2009) als uitgangspunt om te bepalen wanneer een onderneming een familiebedrijf betreft. Een familiebedrijf is een bedrijf, waarbij één familie direct of indirect een meerderheid van zeggenschap heeft. De familie moet formeel betrokken zijn bij het bestuur en het bedrijf moet ook juridisch overdraagbaar zijn.noot1
A.1Familiebedrijven zijn vaak kleiner en ouder dan niet-familiebedrijven
Van de bedrijven in de steekproef, in het mkb in de business economy kan 44 procentnoot2 gekenmerkt worden als een familiebedrijf.
type | |
---|---|
familiebedrijven | 44,0 |
niet-familiebedrijven | 56,0 |
Per type bedrijf (bedrijfstak, leeftijd onderneming en grootklasse) zijn er duidelijke verschillen waarneembaar tussen bedrijven die gekenmerkt kunnen worden als familiebedrijf en niet-familiebedrijf. De sectoren handel, vervoer en horeca en de bouw kennen vaker familiebedrijven. Niet-familiebedrijven komen relatief vaker voor in de sectoren onroerend goed en informatie en communicatie. Ook komen familiebedrijven vaker voor in het micro- en kleinbedrijf vergeleken met het middenbedrijf en zijn oudere bedrijven vaker een familiebedrijf vergeleken met jongere bedrijven.
familiebedrijven | niet-familiebedrijven | |
---|---|---|
Grootteklasse | . | . |
microbedrijf | 45,3 | 54,7 |
kleinbedrijf | 46,2 | 53,8 |
midddenbedrijf | 30,6 | 69,4 |
. | . | |
Bedrijfstak | . | . |
nijverheid | 45,3 | 54,7 |
bouw | 53,2 | 46,8 |
handel, vervoer en horeca | 51,9 | 48,1 |
informatie en communicatie | 32,5 | 67,5 |
zakelijke dienstverlening | 44,9 | 55,1 |
onroerend goed en reparatie | 36,0 | 64,0 |
. | . | |
Leeftijd onderneming | . | . |
jonger dan 5 jaar | 45,3 | 54,7 |
ouder dan 5 jaar | 55,9 | 44,1 |
A.2Familiebedrijven succesvoller in zoektocht naar financiering
Familiebedrijven in het mkb en de business economy hebben afgelopen jaar minder vaak behoefte gehad aan externe financiering vergeleken met niet-familiebedrijven, maar zijn in de opvolgende stappen van de zoektocht wel vaak actiever en succesvoller dan niet-familiebedrijven, ook na correctie voor verschillen in bedrijfskenmerken.
Van de familiebedrijven heeft 15 procent een financieringsbehoefte en hiervan oriënteert 87 procent zich op de mogelijkheden die de externe financieringsmarkt biedt. Bij niet-familiebedrijven is dit respectievelijk 18 procent en 71 procent. Een daadwerkelijke financieringsaanvraag wordt vervolgens iets minder vaak door familiebedrijven gedaan: 56 procent ten opzichte van 57 procent onder niet-familiebedrijven.
Als er eenmaal daadwerkelijk een aanvraag is gedaan, zijn aanvragen van familiebedrijven kansrijker in vergelijking met die van niet-familiebedrijven. Het verloop van deze zoektocht laat zien dat er een verschil bestaat in de mate waarin deze twee groepen met een financieringsbehoefte er in slagen die financiering succesvol aan te trekken. Van de familiebedrijven met een financieringsbehoefte slaagt uiteindelijk 47 procent, bij niet-familiebedrijven is dat 41 procent.noot3 Familiebedrijven verwachten daarnaast minder vaak een toekomstige financieringsbehoefte te hebben.
stap | familiebedrijf | niet-familiebedrijf |
---|---|---|
financieringsbehoefte * | 15,2 | 18,0 |
orientatie * | 86,6 | 70,9 |
financieringsaanvraag * | 55,7 | 57,2 |
succesvolle aanvraag * | 91,0 | 90,0 |
toekomstige financieringsbehoefte * | 9,5 | 15,0 |
1)Gecorrigeerd voor bedrijfskenmerken en leeftijd van de onderneming. | ||
2)* Duidt op een statistisch significant verschil tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. |
A.3Familiebedrijven financieren vaker uit privévermogen
Familiebedrijven zonder financieringsbehoefte zien hier vaker geen aanleiding voor of lossen dit op met intern vermogen in vergelijking met niet-familiebedrijven: de relatieve kansverhoudingnoot4 is groter dan 1. Niet-familiebedrijven zonder financieringsbehoefte lossen dit vaker op met bestaand extern vermogen; deze kansverhouding is kleiner dan 1.
Wanneer familiebedrijven gebruik maken van intern vermogen valt op dat zij dit minder vaak doen met ingehouden winsten en reserves dan niet-familiebedrijven, maar veel vaker met het privévermogen van de ondernemer. De kansverhouding is bijna 1,5 keer groter dan bij niet-familiebedrijven. Deze waargenomen verschillen zijn statistisch significant.noot5
reden geen financieringsbehoefte | |
---|---|
reden geen financieringsbehoefte | . |
intern vermogen * | 1,29 |
bestaand extern vermogen | 0,982 |
geen aanleiding * | 1,144 |
. | |
financiering intern eigen vermogen | . |
ingehouden winsten of reserves * | 0,728 |
privevermogen ondernemer * | 1,485 |
. | |
orientatievorm | . |
adviseur | 0,745 |
bank | 0,963 |
. | |
overwogen financieringsvorm | . |
banklening * | 0,977 |
. | |
financieringsdoel | . |
start/uitbreiding: onroerend goed * | 1,258 |
start/uitbreiding: investeren in uitbreiding * | 0,801 |
continuering: voorraden en werkkapitaal * | 0,784 |
continuering: overbruggen coronaperiode * | 1,452 |
vervanging van activa * | 0,921 |
aanvulling op bestaande activa | 1,021 |
. | |
1)Op basis van een logistische regressie. Bij een kansverhouding van 1 is de kans dat familiebedrijven de categorie kozen gelijk aan die van niet-familiebedrijven. Als de verhouding groter is dan 1, is de categorie vaker gekozen door familiebedrijven. | |
2)Gecorrigeerd voor bedrijfskenmerken (SBI, grootteklasse en leeftijd) van de onderneming. | |
3)* Duidt op een significant verschil (<0,05) tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven |
Gecorrigeerde en ongecorrigeerde cijfers
Kenmerken van bedrijven hebben invloed op de zoektocht naar financiering, zoals in het hoofdrapport is geconstateerd. Om een mogelijk verschil in de zoektocht naar financiering tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven te kunnen aantonen wordt in de analyses in deze bijlage om die reden gecorrigeerd voor deze bedrijfskenmerken (bedrijfstak, leeftijd van de onderneming en grootteklasse).
Oriëntatievorm bij familiebedrijven minder vaak via bank of adviseur en doelen lopen uiteen
Familiebedrijven kiezen er (iets) minder vaak voor om zich te informeren over de mogelijkheden voor externe financiering via de financieel adviseur en/of via de bank. Ook de overwogen financieringsvorm banklening wordt iets minder vaker gekozen door familiebedrijven. Deze verschillen zijn echter niet statistisch significant.
Familiebedrijven en niet-familiebedrijven verschillen daarnaast in hun financieringsdoel. Zo geven familiebedrijven vaker aan externe financiering nodig te hebben bij de start of uitbreiding van de onderneming om te investeren in onroerend goed en/of bij continuering van de onderneming financiering nodig te hebben om de coronaperiode te overbruggen. Familiebedrijven hebben minder vaak vaker behoefte aan externe financiering omdat zij willen investeren in uitbreiding, voorraden en werkkapitaal of vervanging van activa. Deze waargenomen verschillen in financieringsdoel zijn statistisch significant. De kans dat familiebedrijven willen investeren in aanvulling op bestaande activa is nagenoeg even groot als bij niet-familiebedrijven.
Noten
Voor meer achtergrondinformatie over de definitie van familiebedrijven, zie: Familiebedrijven.
In het dashboard is geen aparte pagina opgenomen over familiebedrijven. Wanneer er daar gesproken wordt over een familiebedrijf is dit gebaseerd op de classificatie door de onderneming zelf, en niet gekoppeld aan de statistiek familiebedrijven. Hierdoor kan het percentage familiebedrijven in dit hoofdstuk afwijken van wat er in het dashboard is weergegeven.
Bij familiebedrijven met een externe financieringsbehoefte leidt de combinatie oriëntatie, aanvraag en (deels) succesvol tot (0,87 + 0,05) * 0,56 * 0,91 = 47 procent. Bij niet-familiebedrijven is dit (0,71 + 0,09) * 0,57 * 0,90 = 41 procent.
De kansverhouding wil zeggen: de kans op een gebeurtenis in verhouding tot de kans dat die gebeurtenis niet plaatsvindt. In dit geval: de kans dat niet-familiebedrijven als reden opgeven geen financieringsbehoefte te hebben omdat zij dit oplossen met bestaand extern vermogen, ten opzichte van de kans dat niet-familiebedrijven deze reden niet opgeven. Een relatieve kansverhouding is de kansverhouding van een bepaalde groep (niet-familiebedrijven) gedeeld door de betreffende kansverhouding van de referentiegroep (familiebedrijven). In dit geval: een kansverhouding om bestaand extern vermogen als reden voor geen financieringsbehoefte op te geven is voor niet-familiebedrijven ondernemers 0,98 maal de kansverhouding voor familiebedrijven.
Bij vrijwel alle significante resultaten is de overschrijdingskans, de kans dat dergelijke resultaten gevonden worden terwijl er in werkelijkheid geen verschil is tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven, gelijk aan 0,000.