Behoefte aan en oriëntatie op externe financiering
De financieringsbehoefte in het mkb in de business economy is licht gestegen. Tussen juli 2019 en juli 2020 had 22 procent van die bedrijven behoefte aan externe financiering. Een jaar eerder was dit nog 20 procent. Deze kleine stijging wordt geheel veroorzaakt door de toegenomen behoefte in het microbedrijf. Bedrijven zonder externe financieringsbehoefte financieren liever met intern eigen vermogen.
De bank is, net als bij eerdere metingen, het voornaamste kanaal waar bedrijven met een financieringsbehoefte een beroep op doen: 72 procent stapt direct naar de bank om de mogelijkheden te bespreken. Bankleningen worden vervolgens door 60 procent van alle bedrijven die zich oriënteren overwogen. Desondanks is deze vanzelfsprekendheid van de bank wel wat afgenomen vergeleken met een jaar eerder. Het aantal bedrijven dat zich online oriënteert neemt juist toe.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de eerste twee stappen, behoefte en oriëntatie, in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.
4.1Ruim een vijfde van ondernemers heeft behoefte aan externe financiering
De behoefte aan externe financiering tussen juli 2019 en juli 2020 is licht toegenomen ten opzichte van het jaar daarvoor. Toen had nog 20 procent van het mkb in de business economy die financiering nodig, nu is dat toegenomen naar 22 procent. De toename komt volledig voor rekening van het microbedrijf: daar steeg het aandeel bedrijven met een vraag naar externe financiering van 17 naar 21 procent. Bij kleine en middelgrote bedrijven is de behoefte aan externe financiering juist licht afgenomen. De behoefte aan externe financiering in het grootbedrijf is nagenoeg gelijk aan die van vorig jaar. Alle veranderingen in financieringsbehoefte zijn niet statistisch significant. Dit betekent dat er geen sprake hoeft te zijn van een ontwikkeling, maar dat dit ook een uiting kan zijn van de toevalskans die nu eenmaal in iedere steekproef zit.
Land | 2020 | 2020, marge | 2019 | 2019, marge | 2018 | 2018, marge |
---|---|---|---|---|---|---|
Mkb | 22,0 | 19,6–24,5 | 19,6 | 17,3–21,9 | 23,6 | 21,0–26,3 |
. | . | . | . | . | . | |
Bedrijfsgrootte | . | . | . | . | . | . |
Micro | 20,5 | 17,6–23,5 | 16,6 | 13,8–19,5 | 22,7 | 19,4–25,9 |
Klein | 28,8 | 25,8–31,8 | 30,2 | 27,0–33,5 | 26,6 | 23,6–29,6 |
Midden | 29,7 | 25,7–33,8 | 31,4 | 27,4–35,5 | 31,0 | 27,0–35,0 |
Groot | 29,7 | 23,6–35,9 | 28,7 | 22,8–34,6 | 23,2 | 17,4–28,9 |
. | . | . | . | . | . | |
Bedrijfstak | . | . | . | . | . | . |
Landbouw | 26,6 | 19,0–34,3 | 29,7 | 21,8–37,5 | 22,2 | 14,7–29,6 |
Nijverheid | 29,0 | 24,6–33,3 | 27,0 | 23,2–30,9 | 28,1 | 23,9–32,3 |
Bouw | 18,4 | 13,3–23,5 | 20,9 | 16,0–25,9 | 21,3 | 16,4–26,2 |
Handel | 22,7 | 18,2–27,1 | 19,8 | 15,5–24,1 | 26,0 | 21,1–30,9 |
ICT | 21,1 | 16,8–25,3 | 21,8 | 17,8–25,9 | 22,3 | 18,5–26,0 |
Zakelijke dienstverlening | 20,0 | 15,9–24,1 | 15,6 | 12,3–18,8 | 19,6 | 15,8–23,3 |
Onroerend goed en reparatie | 22,3 | 17,8–26,9 | 18,3 | 14,3–22,4 | 15,4 | 11,7–19,1 |
. | . | . | . | . | . | |
Leeftijd | . | . | . | . | . | . |
Jong | 22,5 | 18,3–26,6 | 25,1 | 21,2–29,1 | 27,4 | 23,6–31,3 |
Oud | 21,9 | 18,9–24,8 | 18,3 | 15,6–21,0 | 22,7 | 19,5–25,9 |
1)De landbouw is onderdeel van de analyses daar waar interessant, maar maakt geen deel uit van de business economy. In het totaalcijfer voor het mkb is het dan ook niet opgenomen. In de resultaten naar sector is het grootbedrijf niet verwerkt. | ||||||
2)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges. |
Microbedrijven zijn relatief sterk vertegenwoordigd in de sectoren handel, vervoer en horeca en in de zakelijke dienstverlening. De toegenomen behoefte is daar ook terug te zien. In de sector nijverheid is de behoefte aan externe financiering het grootst: 29 procent van de bedrijven heeft externe financiering nodig. In de vorige meting was dit nog de landbouw: dit is gedaald van 30 naar 27 procent.
Snelle groeiers (46 procent) en sociale ondernemingen (33 procent) kunnen externe financiering het vaakst gebruiken. Zij hebben externe middelen nodig om groei te faciliteren of een kleinere financiële buffer waardoor externe financiering eerder nodig is. Dochter- (15 procent) en familiebedrijven (24 procent) hebben juist het minst vaak behoefte aan extern geld. Dochterbedrijven hebben makkelijker toegang tot interne middelen binnen het concern en familiebedrijven zijn sterk gericht op continuïteit en zoeken om die reden minder vaak financiering.
Verschillen in financieringsbehoefte zijn ook terug te zien als deze wordt afgezet tegen de levensfase van het bedrijf. Net als in de vorige meting kunnen bedrijven in de uitbreidingsfase (36 procent) of bedrijven die aan het opschalen zijn (34 procent) het vaakst externe middelen gebruiken. Opvallend is de financieringsbehoefte van bedrijven in de overlevingsfase: de behoefte van deze ondernemers is gestegen van 33 naar 48 procent. Deze groep is dus afhankelijker geworden van extern geld. Mogelijk spelen de gevolgen van het coronavirus hier een rol, omdat bedrijven in deze levensfase ook bovengemiddeld vaak hierdoor belemmerd worden.
type | Wel financieringsbehoefte | Geen financieringsbehoefte |
---|---|---|
Solvabiliteit | 26,2 | 59,2 |
Rentabiliteit totaal vermogen | 12,8 | 18,7 |
Bron: CBS, Financieringsmonitor, NFO en SZO. | ||
1)De mediane solvabiliteits- en rentabiliteitsratio's zijn berekend op basis van gewinsorised data. |
De financieringsbehoefte wordt naast verschillen in grootteklasse, sector, type onderneming en levensfase ook beïnvloed door de financiële positie van het bedrijf. In figuur 4.1.2 zijn de verschillen in solvabiliteit en rentabiliteit weergegeven voor bedrijven met en zonder financieringsbehoefte. Bedrijven zonder die behoefte hebben een relatief hoge solvabiliteit, dus veel eigen vermogen ten opzichte van het balanstotaal, in vergelijking met bedrijven met een financieringsbehoefte. De rentabiliteit, de verhouding tussen winst en het totale vermogen, is hoger bij bedrijven met een financieringsbehoefte in vergelijking met bedrijven zonder financieringsbehoefte. Beide verschillen zijn statistisch significant bevonden. Een hogere solvabiliteit en rentabiliteit biedt bedrijven de mogelijkheid om te financieren vanuit eigen middelen.
4.2Bedrijven zonder externe financieringsbehoefte financieren het liefst intern
Van het mkb in de business economy heeft 78 procent geen externe financieringsbehoefte. Financiering met intern eigen vermogen is de voornaamste reden waarom deze bedrijven niet op zoek zijn naar nieuwe externe financiering. Dit beeld wordt bevestigd door de hogere solvabiliteit en rentabiliteit van deze bedrijven. Met name het klein- en middenbedrijf maakt gebruik van financiering met intern eigen vermogen (respectievelijk 47 en 46 procent). Dat eigen vermogen bestaat dan vaak uit ingehouden winsten of reserves en in een derde van de gevallen uit het privévermogen van de ondernemer. Dat privévermogen wordt vanzelfsprekend vooral door microbedrijven aangeroepen en daarnaast bovengemiddeld vaak in de landbouw (wat ook het hoogste percentage microbedrijven kent). Ten opzichte van de vorige meting is voornamelijk bij het microbedrijf het aandeel ingehouden winsten of reserves gedaald (van 68 naar 63 procent) en het aandeel privévermogen gestegen (van 29 naar 42 procent). Bij de allerkleinste bedrijven moet de ondernemer dus vaker zelf bijschieten.
Categorie | |
---|---|
intern eigen vermogen | 39 |
geen groei(kansen) | 23 |
onafhankelijk van financier | 12 |
bestaande financiering | 7 |
versneld aflossen | 3 |
moedermaatschappij | 2 |
anders | 14 |
Andere redenen voor het ontbreken van de behoefte aan nieuwe externe financiering verschillen per grootteklasse. Ten opzichte van grotere bedrijven speelt in het microbedrijf relatief vaak het uitblijven van groei en het onafhankelijk willen blijven van een financier een rol. Bedrijven in de andere grootteklassen konden juist vaker hun behoefte financieren door middel van bestaande externe financieringsruimte. Voor de meeste sectoren staat het uitblijven van groei op de tweede plaats, met name in de landbouw: hier is deze reden even vaak genoemd als de financiering met intern eigen vermogen (32 procent).
Hoewel het nog steeds de voornaamste reden is, is ten opzichte van de vorige meting de financiering met intern eigen vermogen minder belangrijk geworden: in het mkb daalde dit van 44 naar 39 procent. Bedrijven hebben nu vaker geen financieringsbehoefte, omdat ze niet zijn gegroeid of daar geen kansen voor zagen. Daarnaast gaven ondernemers in het microbedrijf ook vaker aan dat ze niet afhankelijk wilden zijn van externe financiers.
4.3Bank is voornaamste informatiekanaal en financieringsoptie
Van het mkb met een financieringsbehoefte, oriënteert vervolgens 80 procent zich ook daadwerkelijk op financiering. Dit is iets minder dan vorig jaar, toen 83 procent van het mkb met een financieringsbehoefte zich oriënteerde. Die verkenning bestaat onder andere uit het onderzoeken van bronnen en financieringsvormen die zich het beste lenen voor hun situatie.
Startups met financieringsbehoefte oriënteren zich het minst vaak
Het microbedrijf zet de stap naar daadwerkelijke oriëntatie relatief minder vaak dan andere grootteklassen. Onder microbedrijven met een financieringsbehoefte zet bijna één op de vier géén stappen ter oriëntatie. In de andere grootteklassen is dit slechts 10 tot 15 procent. Bedrijven in de landbouw en in de nijverheid gaan het vaakst over op verkenning. In de sector informatie en communicatie oriënteren bedrijven zich het minst vaak. De bereidheid om proactief de mogelijkheden te verkennen, is vooral zichtbaar bij sociale ondernemingen, snelle groeiers en familiebedrijven. Van hen oriënteert ten minste 85 procent zich. Bij de startups is dit slechts 64 procent. In 2019 oriënteerden startups zich ook relatief weinig, al was toen het percentage dat zicht oriënteerde hoger.
Land | 2020 | 2020, marge | 2019 | 2019, marge | 2018 | 2018, marge |
---|---|---|---|---|---|---|
Mkb | 80,3 | 75,0–85,6 | 83,0 | 77,7–88,3 | 81,2 | 75,8–86,6 |
. | . | . | . | . | . | |
Bedrijfsgrootte | . | . | . | . | . | . |
Micro | 77,3 | 70,5–84,2 | 79,9 | 72,2–87,7 | 78,5 | 71,5–85,5 |
Klein | 90,8 | 87,1–94,6 | 88,5 | 84,5–92,4 | 88,8 | 84,8–92,8 |
Midden | 86,5 | 80,9–92,0 | 91,6 | 87,8–95,4 | 93,3 | 89,5–97,1 |
Groot | 85,2 | 76,8–93,7 | 94,3 | 88,6–100,0 | 86,9 | 77,1–96,8 |
. | . | . | . | . | . | |
Bedrijfstak | . | . | . | . | . | . |
Landbouw | 83,7 | 71,3–96,1 | 94,8 | 88,9–100,7 | 83,5 | 69,0–98,0 |
Nijverheid | 83,5 | 76,1–91,0 | 88,1 | 82,7–93,4 | 90,2 | 84,9–95,6 |
Bouw | 81,5 | 67,9–95,1 | 84,0 | 73,8–94,2 | 84,4 | 74,5–94,2 |
Handel | 80,7 | 71,5–89,8 | 79,3 | 69,2–89,4 | 80,0 | 70,6–89,3 |
ICT | 74,9 | 63,8–85,9 | 81,4 | 73,3–89,4 | 83,3 | 76,1–90,5 |
Zakelijke dienstverlening | 78,4 | 68,7–88,2 | 88,4 | 81,1–95,6 | 76,7 | 67,6–85,8 |
Onroerend goed en reparatie | 82,2 | 73,5–90,9 | 89,1 | 81,7–96,5 | 86,0 | 76,8–95,1 |
. | . | . | . | . | . | |
Leeftijd | . | . | . | . | . | . |
Jong | 78,6 | 56,0–101,2 | 80,0 | 61,9–98,1 | 81,5 | 64,7–98,2 |
Oud | 80,9 | 74,6–87,1 | 84,0 | 77,4–90,6 | 81,2 | 74,3–88,0 |
1)De landbouw is onderdeel van de analyses daar waar interessant, maar maakt geen deel uit van de business economy. In het totaalcijfer voor het mkb is het dan ook niet opgenomen. In de resultaten naar sector is het grootbedrijf niet verwerkt. | ||||||
2)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges. |
Online oriëntatie toegenomen, oriëntatie via bank afgenomen
Van de bedrijven in het mkb die zich oriënteren op financiering gaat 72 procent naar de bank om te onderzoeken welke mogelijkheden er voor hen bestaan. Daarmee is oriëntatie via de bank voor het mkb de meest gebruikte manier om de financieringsmogelijkheden te verkennen. In de landbouw en de nijverheid doet zelfs 86 procent dit langs deze weg. De populariteit van de bank als oriëntatievorm is in lijn met de populariteit van bancair krediet bij de meeste ondernemers (zie figuur 4.3.3). Echter, het percentage ondernemers dat deze financieringsvorm overweegt is afgenomen ten opzichte van 2019. Toen ging 80 procent naar de bank om zich te oriënteren.
De groep bedrijven die naar de bank gaat voor informatie is meer dan twee keer zo groot als het aandeel dat zelf op internet zoekt. Maar ten opzichte van vorig jaar is het aandeel ondernemers dat voor verkenning naar de bank gaat, afgenomen. Het aandeel ondernemers dat online de mogelijkheden verkent is juist gegroeid van 25 procent vorig jaar naar 32 procent nu.
Categorie�n | Percentage |
---|---|
bank | 72 |
accountant | 46 |
zelf online gezocht | 32 |
andere financier | 30 |
financieel adviseur | 25 |
bekenden | 19 |
anders | 8 |
Vooral voor middelgrote bedrijven is de weg naar de banken vanzelfsprekend. Het aandeel is het laagst in het grootbedrijf, waar het afnam van 82 procent vorig jaar naar 67 procent nu. In het microbedrijf gaan ook minder bedrijven voor advies langs bij de bank (68 procent). Deze bedrijven hebben vaak een beperktere staat van dienst, kunnen minder zekerheden bieden en hebben een kleinere financieringsbehoefte, waardoor de kosten van die financiering relatief zwaar wegen. Ondernemers in het microbedrijf gaan dan ook eerder zelf online of bij bekenden op verkenning uit. Ook bedrijven die actief zijn in de bedrijfstak informatie en communicatie gaan relatief vaak zelf op zoek en oriënteren zich minder vaak bij de bank.
Bijna de helft ondernemers vraagt accountant voor advies over financiering
Iets minder dan de helft van de bedrijven in het mkb gaat voor advies over financiering in gesprek met de accountant. Deze is bekend met de bedrijfseconomische kant van de onderneming, heeft zicht op de prestaties van de onderneming en is om die redenen een logische gesprekspartner voor de ondernemer. Het aandeel van de bedrijven dat deze stap zet, loopt af naar mate de bedrijfsomvang toeneemt: van 48 procent in het microbedrijf tot 18 procent in het grootbedrijf. Het aandeel bedrijven dat de accountant gebruikt bij het oriënteren is lager dan vorig jaar. Deze afname is vooral zichtbaar in het microbedrijf. Bedrijven in de landbouw, handel, vervoer en horeca maken bij oriëntatie relatief vaak gebruik van de accountant.
Ongeveer een kwart van de bedrijven maakt gebruik van de diensten van een financieel adviseur. Grote en middelgrote bedrijven wenden zich voor advies vaker tot de financieel adviseur dan tot de accountant. Verder valt op dat jonge bedrijven bij hun oriëntatie op financiering relatief vaak gebruik maken van de financieel adviseur. Deze beroepsgroep is zich in samenwerking met de Stichting MKB Financiering verder aan het professionaliseren door ontwikkeling van een keurmerk Erkend Financieringsadvies MKB dat in 2021 geïntroduceerd zal worden, zodat er zekerheid geboden kan worden aan de ondernemers met behoefte aan financiering (SMF, 2020b).
Bancair krediet meest verkende financieringsvorm, maar minder vaak dan vorig jaar
Ondanks een veranderend financieringslandschap, zoals beschreven in hoofdstuk 2, blijft bancair krediet veruit de vaakst overwogen financieringsvorm. Het aandeel bedrijven dat een banklening overweegt is met 60 procent echter lager dan in 2019, toen 70 procent de mogelijkheden voor bancair krediet verkende. Vooral de middelgrote bedrijven denken aan bancair krediet, net als bedrijven in de onroerend goed sector, de landbouw en de nijverheid.
Categorieën | Percentage |
---|---|
Banklening | 60 |
Rekeningcourant | 30 |
Leasing | 23 |
Onderhandse lening | 20 |
Informele investeerders | 19 |
Leverancierskrediet | 12 |
Crowdfunding (vreemd vermogen) | 10 |
Achtergestelde lening | 9 |
Formeel durfkapitaal | 6 |
Business angels | 5 |
Factoring | 3 |
Crowdfunding (eigen vermogen) | 3 |
Overig vreemd vermogen | 3 |
Overig eigen vermogen | 1 |
1) Een bedrijf kan zich op meerdere oriëntatievormen hebben gericht. De aandelen tellen daarom op tot meer dan 100 procent. |
Duidelijke link tussen type onderneming en financieringsvormen
Na bancair krediet verkennen bedrijven ook de vormen rekeningcourant, onderhandse lening en leasing bovengemiddeld vaak. De meest populaire vorm van extern eigen vermogen is het gebruikmaken van informele investeerders.
Met name middelgrote bedrijven en bedrijven in de landbouw, nijverheid en bouw onderzoeken de mogelijkheden van leasing. Factoring wordt het vaakst genoemd door het grootbedrijf. Hoe kleiner en jonger, hoe vaker informele investeerders, crowdfunding en business angels worden overwogen. Deze vormen spreken sowieso een specifiek publiek aan. Zo zijn bedrijven in de bedrijfstak informatie en communicatie bovengemiddeld geïnteresseerd in informele investeringen (38 procent), business angels (20 procent) en crowdfunding (15 procent).
Categorie�n | Percentage |
---|---|
Relatie huisbank | 61 |
Bekendheid | 55 |
Betrouwbaarheid | 28 |
Beschikt al over onderpand | 22 |
Gemakkelijker | 13 |
Onbekendheid non-bancair | 13 |
Aangeraden door adviseur | 10 |
Anders | 10 |
Goedkoper | 7 |
Voorkeur bancair krediet vooral vanwege al bestaande relatie met huisbank en bekendheid
Bedrijven die een voorkeur voor de bancaire opties (banklening en rekeningcourant) kennen, hebben die voorkeur vooral vanwege de al bestaande relatie met de huisbank en de bekendheid van bancaire financiering. Beide redenen worden door meer dan de helft van de ondernemingen genoemd. Ook noemt 28 procent van de bedrijven met een voorkeur voor de bancaire opties de betrouwbaarheid van banken als reden.
Ook blijkt een duidelijke relatie tussen agrarische bedrijven en hun voorkeur voor bancaire financiering: 79 procent van hen geeft namelijk aan dat zij nadrukkelijk naar bancaire opties kijken, omdat de bank het onderpand al heeft. Dat maakt het moeilijk om ergens anders financiering aan te trekken. Bij de andere sectoren is dit aandeel duidelijk lager.
Bij bedrijven met voorkeur voor bancair krediet ontstaat deze voorkeur nu minder vaak door het advies van een accountant of adviseur, doordat bancair krediet een goedkopere optie is of door onbekendheid met non-bancaire financieringsvormen. Daarin zou een mogelijke verklaring voor de eerdergenoemde afname van de populariteit van bancair krediet kunnen liggen.
4.4Bedrijven die zich niet oriënteren vaak al bekend met mogelijkheden
Veruit het grootste deel van het mkb met een externe financieringsbehoefte zet stappen om de mogelijkheden tot financiering te verkennen, maar één op de vijf doet dat niet. Het gaat dan om een groep bedrijven die aangeeft de externe middelen goed te kunnen gebruiken, maar toch niet tot oriëntatie over gaat. Van deze groep doet 41 procent dit niet, omdat ze al bekend zijn met de mogelijkheden. In veel gevallen zullen deze bedrijven dus wel financiering aanvragen, maar wordt de oriëntatiefase overgeslagen. Bij grotere bedrijven komt het vaker voor dat de mogelijkheden al bekend zijn dan bij kleinere bedrijven. Bedrijven in de bouw en jongere bedrijven geven minder vaak aan dat de mogelijkheden al bekend zijn.
De overige redenen om zich niet te oriënteren, houden in dat de ondernemer ook afziet van verdere stappen richting financiering. Daarvan is de voornaamste reden dat ondernemers geen succesvolle aanvraag verwachten. Dit is het sterkst zichtbaar in het microbedrijf, de zakelijke dienstverlening en de bouw. Verder wordt deze reden vaker genoemd bij oudere dan bij jongere bedrijven.