Behoefte aan en oriëntatie op externe financiering
De financieringsbehoefte in het mkb in de business economy is afgenomen. Tussen juli 2018 en juli 2019 had 20 procent van die bedrijven behoefte aan externe financiering. Een jaar eerder was dit nog 24 procent. Dit wordt geheel veroorzaakt door de afgenomen behoefte in het microbedrijf, omdat zij nu minder vaak groeikansen zien. De bank is en blijft het voornaamste kanaal waar ondernemers met een financieringsbehoefte een beroep op doen: 80 procent stapt direct naar de bank om de mogelijkheden te bespreken. Bankleningen worden vervolgens door 70 procent overwogen en dat is meer dan een jaar eerder. Met name de relatie met de bank en de bekendheid van dit financieringskanaal zorgen voor deze voorkeur.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de eerste twee fases, behoefte en oriëntatie, in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer. Nieuw in deze monitor ten opzichte van vorig jaar zijn aandacht voor versneld aflossen en motivaties voor voorkeur inzake bancaire financiering.
4.1Behoefte aan externe financiering neemt af
De behoefte aan externe financiering is in het jaar tussen juli 2018 en juli 2019 lager dan het jaar daarvoor. Toen had nog 24 procent van het mkb in de business economy die financiering nodig, nu is dat afgenomen tot 20 procent. Dit verschil is groot genoeg om buiten de onzekerheidsmarges te vallen en dus is er sprake van een statistisch significante afnamenoot1. Die terugval komt volledig voor rekening van minder vraag naar externe financiering in het microbedrijf: die zakte van 23 procent naar 17 procent. Bij alle andere grootteklassen is de behoefte aan externe financiering juist toegenomennoot2, het sterkst in het grootbedrijf: van 23 procent naar 29 procent.
Het microbedrijf geeft in toegenomen mate aan dat ze meer met intern eigen vermogen konden financieren (van 38 procent naar 42 procent). Ten opzichte van grotere ondernemingen wordt het uitblijven van groei en het onafhankelijk willen blijven van een financier ook relatief vaak als reden aangevoerd. Het grootbedrijf geeft aan dat een gebrek aan externe financieringsbehoefte vaak voortvloeit uit het feit dat ze reeds aan hun financieringsbehoefte kunnen voldoen vanuit middelen van de moeder of met bestaande externe financieringsruimte zoals openstaande leningen of kredietlijnen.
Vooral agrarische ondernemingen zoeken externe middelen
Microbedrijven zijn relatief sterk vertegenwoordigd in de sectoren handel, vervoer en horeca en in de zakelijke dienstverlening, daarom is de afgenomen behoefte ook daar terug te zien. In de landbouw is de toename juist het grootst. Dit is de bedrijfstak waar ondernemers het vaakst behoefte hebben aan externe financiering: 30 procent van alle agrarische ondernemingen in het mkb heeft financiering nodig. Als ze geen behoefte hebben, is dat vaker dan in andere bedrijfstakken omdat ze niet groeien.
Snelle groeiers (40 procent) en innovatieve bedrijven (31 procent) zijn de groepen waarvan het grootste aandeel een behoefte heeft aan externe financiering. Zij hebben externe middelen nodig om groei te faciliteren of investeringen met een langere looptijd en onzekere uitkomst te financieren. Dochter- (13 procent) en familiebedrijven (21 procent) hebben juist het minst vaak behoefte aan extern geld. Dochterbedrijven hebben bijvoorbeeld makkelijker toegang tot interne middelen binnen het concern.
Verschil in financieringsbehoefte is ook terug te zien als de financieringsbehoefte wordt afgezet tegen de levensfase van de onderneming. Vooral bedrijven in de uitbreidingsfase (41 procent) of bedrijven die aan het opschalen zijn (37 procent) geven aan externe middelen te kunnen gebruiken. De financieringsbehoefte is het laagst bij bedrijven die gaan stoppen (8 procent).
4.2Bedrijven zonder behoefte financieren het liefst intern
Minder behoefte aan externe financiering kan leiden tot minder aanvragen voor financiering en uiteindelijk minder verstrekte financieringen. In dat geval kan de stabiliserende (of zelfs afnemende) kredietverstrekking die in hoofdstuk 2 werd geconstateerd in ieder geval deels het gevolg zijn van een vraageffect. Er zijn echter zowel positieve als negatieve factoren die schuilgaan achter het al dan niet hebben van een financieringsbehoefte.
Positieve factoren die er voor zorgen dat ondernemingen geen behoefte hebben aan financiering bestaan bijvoorbeeld uit goede bedrijfsresultaten in recente jaren, waardoor groei en investeringen met intern eigen vermogen gefinancierd kunnen worden. Dit is ook de voornaamste reden dat het mkb in de business economy geen externe financiering zoekt. Dat eigen vermogen bestaat dan bijna altijd uit ingehouden winsten of reserves en in een kwart van de gevallen uit privévermogen van de ondernemer, vanzelfsprekend vooral bij de kleinste bedrijven, maar ook bovengemiddeld vaak in de landbouw. Voorwaarde voor beiden is natuurlijk dat er voldoende eigen vermogen binnen de onderneming bestaat. Bedrijven met een externe financieringsbehoefte hebben een duidelijk lagere solvabiliteit en dus minder eigen vermogen op de balansnoot3.
Voorbeelden van negatieve factoren waardoor bedrijven geen financieringsbehoefte hebben, zijn situaties waarin zich geen groeimogelijkheden aandienen of als het bedrijf er bewust voor kiest om niet bij een externe financier aan te kloppen om zo volledige invloed te behouden op de eigen bedrijfsvoering. Er zijn ook motivaties die zowel positief als negatief kunnen zijn. De wens versneld af te lossen is er hier één van. Het aantrekken van vreemd vermogen maakt het mogelijk om met een vaste inleg van eigen vermogen meer te investeren en zo een hoger rendement te behalen. Het is tegelijkertijd niet geheel zonder risico, omdat rentebetalingen op schulden ook gedaan moeten worden in economisch mindere tijden.
Bedrijven kunnen er om die reden dus voor kiezen om hun schulden versneld af te lossen in de betere jaren. Van bedrijven zonder financieringsbehoefte blijkt dit voor vier procent de voornaamste verklaring te zijn. Dat geldt vooral voor de allerkleinste bedrijven en geheel niet voor het grootbedrijf. Vooral agrarische ondernemingen lossen liever af dan dat zij nieuwe middelen aantrekken: voor 13 procent van hen is dit de voornaamste reden. Het neemt bij hen daarmee de derde plek in.
4.3Bank is voornaamste informatiekanaal en financieringsoptie
Van de ondernemingen met een financieringsbehoefte, zet vervolgens 83 procent ook daadwerkelijk stappen om daar invulling aan te geven. Die verkenning bestaat onder andere uit het onderzoeken van bronnen en financieringsvormen die zich het beste lenen voor hun situatie.
Startups vallen het vaakst al af vóór oriëntatie
Hoe groter bedrijven zijn, hoe vaker zij zich oriënteren: grote bedrijven met een financieringsbehoefte zetten deze stap eigenlijk bijna allemaal, onder microbedrijven met een financieringsbehoefte valt een vijfde in deze oriëntatiefase van de zoektocht alsnog af. Bedrijven in de agrarische sector gaan het vaakst over op verkenning. Die in de handel, vervoer en horeca doen dat het minst vaak. De bereidheid om de volgende stap te zetten en proactief de mogelijkheden te verkennen is vooral zichtbaar bij innovatieve bedrijven, sociale ondernemingen en snelle groeiers. Van hen oriënteert ten minste 92 procent zich. Van de startups valt juist 23 procent in deze fase af. Ondernemingen oriënteren zich het vaakst als ze aan het uitbreiden of opschalen zijn (respectievelijk 95 en 93 procent).
Kleine en jonge bedrijven vaker zelf op verkenning
Bancair krediet blijft voor de meeste ondernemers de eerste financieringsvorm die overwogen wordt, 70 procent (zie figuur 4.3.3). Dat blijkt ook uit de informatiekanalen die bedrijven met een financieringsbehoefte actief verkennen: 80 procent van de bedrijven in het mkb gaat naar de bank om te bepalen welke mogelijkheden er voor hen bestaan. In de landbouw gaat het zelfs om 91 procent. De groep bedrijven die naar de bank gaat voor informatie is meer dan drie keer zo groot als het aandeel dat zelf op internet zoekt. Slechts 30 procent vindt ook de weg naar andere financiers als informatiebron.
Vooral voor grote bedrijven is de weg naar de banken vanzelfsprekend. Het aandeel is het laagst in het microbedrijf. Voor de kleinste en jongste bedrijven is het doorgaans moeilijker om bankkrediet aan te trekken. Zij hebben vaak een beperktere staat van dienst, kunnen minder zekerheden bieden en hebben een kleinere financieringsbehoefte, waardoor de financieringskosten relatief zwaar wegen. Ondernemers in het microbedrijf gaan dan ook eerder zelf online of bij bekenden op verkenning uit. Ook bedrijven die actief zijn in de ICT gaan relatief vaak zelf op zoek.
Helft ondernemers kijkt naar accountant voor advies
De helft van de bedrijven in het mkb gaat in gesprek met de accountant. Deze is bekend met de bedrijfseconomische kant van de onderneming, heeft zicht op de prestaties van de onderneming en is om die redenen een logische gesprekspartner voor de ondernemernoot4. Dat geldt zeker voor kleinere ondernemingen: het aandeel loopt af van 56 procent in het microbedrijf tot 11 procent in het grootbedrijf. Meer dan negen op de tien bedrijven in het mkb in de business economy heeft ooit een financieringsplan opgesteld voor een aanvraag. Ruim een op de vijf heeft dat zelfstandig gedaan, maar veruit het grootste deel kreeg daarbij hulp van een accountant.
Ongeveer een derde van de bedrijven maakt gebruikt van de diensten van een financieel adviseur. Deze beroepsgroep gaat zich de komende periode in samenwerking met de Stichting MKB Financiering verder professionaliseren, onder meer door een gedragscode op te stellen.
Mogelijkheden bancair krediet nog vaker dan vorig jaar verkend
Ondanks een veranderend financieringslandschap, zoals beschreven in hoofdstuk 2, blijft bancair krediet met afstand de vaakst overwogen financieringsvorm. Het aandeel bedrijven dat een banklening overweegt is juist nog hoger dan een jaar eerder: van 62 procent naar 70 procent. Vooral klein- en grootbedrijf denkt aan bancair krediet, net als agrarische ondernemingen en oudere bedrijven.
Duidelijke link tussen type onderneming en financieringsvormen
De mogelijkheden van leasing worden vooral door het grotere mkb en bedrijven in de nijverheid en bouw verkend. Factoring wordt het vaakst genoemd door het grootbedrijf en de sector informatie en communicatie. De vormen van eigen vermogensfinanciering worden vooral door het microbedrijf en door jongere bedrijven als opties gezien. Hoe kleiner en jonger, hoe vaker informele investeerders, crowdfunding en business angels worden overwogen. Deze vormen spreken sowieso een specifiek publiek aan. Zo zijn zakelijke dienstverleners bovengemiddeld geïnteresseerd in informele investeringen (31 procent) en crowdfunding (15 procent) en van de ondernemers in informatie en communicatie overweegt 28 procent business angels als financieringsvorm.
Bedrijven in de overlevende fase kiezen relatief veel voor rekening courant en informele investeerders als financieringsvorm. Bedrijven die in een uitbreidende of opschalende fase zitten kiezen daarentegen eerder voor durfkapitaal en achtergestelde leningen.
Voorkeur bancair krediet vooral vanwege al bestaande relatie met huisbank en bekendheid
Bedrijven die een voorkeur voor de bancaire opties (banklening en rekening courant) kennen, hebben die voorkeur vooral vanwege de al bestaande relatie met de huisbank en de bekendheid van bancaire financiering. Beide redenen worden door ruim de helft van de ondernemingen genoemd. Ook de betrouwbaarheid van banken en de onbekendheid met non-bancaire opties worden vaak genoemd: respectievelijk door 26 en 20 procent. De duidelijke relatie tussen agrarische ondernemingen en banken blijkt hier opnieuw. Bijna de helft van hen geeft namelijk aan dat zij nadrukkelijk naar bancaire opties kijken, omdat de bank het onderpand al heeft, wat het moeilijk maakt om ergens anders financiering aan te trekken. Bij de andere sectoren is dit aandeel duidelijk lager.
4.4Meeste afhakers verwachten te falen
Hoewel veruit het grootste deel van het mkb met een financieringsbehoefte vervolgens
ook stappen zet om de mogelijkheden te verkennen, doet bijna één op de vijf dat niet.
Het gaat dan om een groep bedrijven die aangeeft de externe middelen goed te kunnen
gebruiken, maar toch niet tot oriëntatie over gaat. De voornaamste reden hiervoor
is dat ondernemers geen succesvolle aanvraag verwachten. Dit afschrikeffect is het
sterkst in het microbedrijf, de landbouw en in de sector handel, vervoer en horeca.
Daarnaast is er een substantiële groep die aangeeft de mogelijkheden niet te verkennen,
omdat ze simpelweg al een vast adres hebben waar ze aankloppen om in hun financieringsbehoefte
te voorzien.
Noten
De ondergrens van de onzekerheidsmarge was in de vorige monitor 21 procent.
Alleen voor het kleinbedrijf statistisch significant. Voor het midden- en grootbedrijf valt de toename nog binnen de bandbreedte van de onzekerheidsmarges van vorig jaar.
Zie ook figuur 4.1.2. uit de Financieringsmonitor 2018.
Toch blijkt er een tekort aan kennis van financiering te bestaan onder accountants om de rol als ‘financiële huisarts’ van een bedrijf op zich te nemen (NEMACC, 2019). Zeker als het om complexe financieringen gaat, vraagt dit een aparte deskundigheid.